Plan: | Aalst, Kerkwijk en Delwijnen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.AALBVO20170005-VS01 |
In 2005 is de gemeente Zaltbommel gestart met een actualisatieronde van de bestemmingsplannen voor de kernen van de gemeente. Deze actualisatieronde had onder andere tot doel om tot een uniforme regeling voor alle kernen van de gemeente te komen. In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Binnen het besluitgebied van de beheersverordening 'Aalst, Kerkwijk en Delwijnen' vigeren met name de bestemmingsplannen 'Aalst', 'Kerkwijk' en 'Delwijnen'. Omdat de voorgenoemde bestemmingsplannen de termijn van 10 jaar bijna bereikt hebben, is het nodig dat voor het besluitgebied een actueel planologisch instrument wordt vastgesteld. Vanwege de beperkte omvang van het besluitgebied en - inherent daaraan - de lage dynamiek, is gekozen voor het opstellen van een beheersverordening. Daarin is de bestaande situatie vastgelegd, waarbij de voorheen geldende bestemmingsplannen 'Aalst', 'Kerkwijk' en 'Delwijnen' als uitgangspunt hebben gediend.
Het besluitgebied van de voorliggende beheersverordening heeft betrekking op de volgende gebieden:
Aalst
De kern Aalst is één van de drie kernen binnen besluitgebied. De gronden waarop het besluitgebied betrekking heeft worden globaal begrensd door de Prins Hendrikstraat aan de noordzijde, de Maasdijk en Hambloksestraat aan de zuidwestzijde en de Maas-Waalweg aan de oostzijde. De globale begrenzing is weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar de illustratie.
Kerkwijk
Naast de kern Aalst, is ook de kern Kerkwijk binnen het besluitgebied gelegen. De kern Kerkwijk wordt globaal begrensd door de Achterstraat en Aalderwijksestraat aan de zuidzijde, enkele agrarische percelen aan de oostzijde, de Hoogveldweg, Aalderwijksestraat, Molenstraat en Delwijnsestraat aan de noordzijde en de Hogenhofstraat en Walderweg aan de westzijde. De globale begrenzing is weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar de illustratie.
Delwijnen
Delwijnen is de derde en laatste kern die binnen het besluitgebied is gelegen. Deze kern wordt gevormd door de bebouwing langs de Delwijnsestraat, Vluchtheuvelstraat, Kapelstraat, De Eng en Gemeent. De globale begrenzing is weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar de illustratie.
Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied
Voor het besluitgebied gelden thans de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vaststellingsdatum |
'Aalst' | 1 maart 2007 |
'Aalst, De Ham III' | 11 mei 2007 |
'Aalst, E.P. van Ooijenstraat naast 7' | 26 januari 2017 |
'Aalst, Prins Hendrikstraat naast 3' | 29 september 2011 |
'Aalst, Maasdijk 94' | 8 december 2011 |
'Aalst, Maasdijk 56' | 15 april 2010 |
'Kerkwijk' | 1 maart 2007 |
'Kerkwijk, Hopland naast nummer 1' | 18 april 2013 |
'Kerkwijk, Aalderwijksestraat 57' | 11 oktober 2012 |
'Kerkwijk, Kruisstraat 3a' | 21 maart 2013 |
'Delwijnen' | 1 maart 2007 |
'Delwijnen, Woonlocatie Gemeent' | 27 juni 2013 |
'Delwijnen, Delwijnsestraat naast nr. 50' | 11 februari 2010 |
Naast de voorgenoemde bestemmingsplannen zijn er diverse (uitgebreide) omgevingsvergunningen verleend. Deze zijn allemaal meegenomen in de voorliggende beheersverordening.
De beheersverordening bestaat uit meerdere onderdelen: een besluitgebied - met daaraan gekoppeld een illustratie waarin de bestemmingen zijn aangegeven - en regels waarin de bepalingen voor de in de illustratie vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van de beheersverordening zijn beschreven. Het besluitvlak, de illustratie en de regels vormen samen het juridische bindende deel van de beheersverordening. In de toelichting worden de keuzes die in de beheersverordening worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de termijn van de verordening.
Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en de feitelijk bestaande bebouwing vastgelegd.Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief hetgeen op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd. Bij bestaand gebruik in ruime zin wordt het vigerende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. De gemeente Zaltbommel heeft voor de deze laatste variant gekozen.
Onderdelen van de beheersverordening
Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet uit welke onderdelen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. Voor de rest is dit instrument vormvrij. De beheersverordening wordt digitaal vertaald en sluit verder aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro.
Dat maakt dat een beheersverordening bestaat uit:
De Wet op de ruimtelijke ordening bepaalt niet dat sprake moet zijn van een toelichting. Toch is het noodzakelijk dat de beheersverordening vergezeld gaat van een toelichting, waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd. De Wro bepaalt wel dat de beheersverordening de volgende onderdelen kan bevatten:
In deze beheersverordening is ervoor gekozen om geen aanlegverbod en sloopverbod op te nemen. Dit was niet noodzakelijk. Wel zijn er binnenplanse afwijkingregels opgenomen. Conform de 'Handreiking beheersverordening Wro' van de VNG voorziet de beheersverordening in overgangsrecht.
Procedureel
De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. In tegenstelling tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen beroep open. Bij de voorbereiding van deze beheersverordening wordt door middel van een inspraakperiode van 4 weken aan iedereen de gelegenheid gegeven om een inspraakreactie op de beheersverordening in te dienen. De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld tegelijk met de verordening op papier. Bij verschil in uitleg is de digitale versie de doorslaggevende.
Een beheersverordening kent net als andere gemeentelijke verordeningen geen directe
rechtsbescherming. Dit is pas aan de orde in het kader van de vergunningverlening. Op basis van de beheersverordening kan een omgevingsvergunning voor het bouwen worden afgegeven of geweigerd. Op het moment dat een belanghebbende het niet eens is met deze vergunning of deze weigering kan hij dit besluit aanvechten. Dit kan er toe leiden dat de bestuursrechter een uitspraak over de verleende of geweigerde omgevingsvergunning moet doen. De rechter kan hierbij kijken naar de gronden waarop de omgevingsvergunning is verleend. Hij kan dan dus ook kijken naar de beheersverordening (dit wordt indirecte toetsing genoemd). Als de rechter van mening is dat de gemeenteraad voor het onderhavige perceel geen beheersverordening had mogen vaststellen, omdat er op voorhand allerlei ruimtelijke ontwikkelingen te voorzien waren, dan kan de rechter de beheersverordening onverbindend verklaren en in het verlengde hiervan het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning vernietigen. Dit omdat het niet op goede gronden is genomen. In deze situatie blijft de beheersverordening bestaan, maar heeft deze (of dat deel ervan) geen rechtskracht.
De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten op basis waarvan bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden geboden worden. De beheersverordening kan niet los worden gezien van de andere instrumenten, die mogelijkheden voor bouwen of gebruik bieden. Het gaat daarbij om de volgende mogelijkheden:
Hieronder wordt kort op de 4 mogelijkheden ingegaan.
Vergunningvrij bouwen
In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouw- en gebruiksactiviteiten opgenomen, waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:
Voor beide categorieën gelden op basis van artikel 5 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een aantal uitzonderingen. Het gaat onder andere om de volgende uitzonderingen:
Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd. Voor alle volledigheid wordt opgemerkt dat de wet prevaleert boven deze beheersverordening. Dit voor het geval bijvoorbeeld de genoemde vergunningvrije bouwwerken na de vaststelling van onderhavige beheersverordening wijzigen en de hierboven opgenomen tekst om deze reden hiermee niet meer in overeenstemming is.
Planologische kruimelgevallen
In bijlage II van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om de volgende categorieën:
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open. Voor de inhoudelijke wettelijke regeling verwijzen wij naar de wetgeving. Deze kan immers wijzigen nadat deze beheersverordening onherroepelijk is geworden.
De projectomgevingsvergunning (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 wabo)
Voor de op dit moment onvoorziene ontwikkelingen, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid van de beheersverordening af te wijken. Hiervoor moet worden aangetoond, dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Mocht zich tijdens de looptijd van een plan zodoende een situatie voordoen die niet in de beheersverordening is in te passen, noch met voorgaande instrumenten kan worden toegestaan, zal deze situatie worden beoordeeld in het kader van de gevolgen die de betreffende ontwikkeling voor de ruimtelijke kwaliteit heeft.
Hiervoor geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De procedure heeft een doorlooptijd van ongeveer 6 maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.
Bestemmingsplanherziening (postzegelplan)
Uiteraard kan de gemeente er ook voor kiezen om medewerking te verlenen aan een nieuwe ontwikkeling via een bestemmingsplanprocedure specifiek voor dat initiatief (postzegelplan).
Toepassing instrumenten in aanvulling op de beheersverordening
Bij het opstellen van de beheersverordening 'Aalst, Kerkwijk en Delwijnen' is rekening gehouden met de mate waarin bovengenoemde instrumenten kunnen worden ingezet in het besluitgebied. Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument de beheersverordening een belangrijke rol gespeeld. Zoals eerder al benoemd, is de beheersverordening bedoeld om de bestaande situatie te beheren. In paragraaf 3.3 is nader uiteengezet op welke wijze de bestaande situatie in het besluitgebied is ingevuld. Op het moment dat zich een geval voordoet die niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerder genoemde alternatieve instrumenten worden ingezet. Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier maar beperkt invloed op uitoefenen. Slechts wanneer op gronden vanwege bepaalde waarden gebouwen niet (of nauwelijks) zijn toegestaan, is geen sprake van een erf als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Vergunningsvrije bouwen is in die gevallen uitgesloten. Dit is anders voor de activiteiten uit de kruimelgevallenregeling. Deze activiteiten moet de gemeente eerst goedkeuren alvorens deze kunnen worden uitgevoerd.
In het vorige hoofdstuk is stil gestaan bij het instrument van de beheersverordening en de aanvullende instrumenten. In dit hoofdstuk wordt de toepassing van deze instrumenten op het besluitgebied uiteengezet en de gemaakte keuzes inzichtelijk gemaakt.
Het overgrote deel van het besluitgebied heeft betrekking op woongebieden. De openbare ruimten (met name groenvoorzieningen) zijn ingericht ten behoeve van de woonfunctie. Tussen de woonbebouwing in komen diverse niet-woonfuncties voor, zoals maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, horeca en diverse bedrijven. Deze functies komen verspreid over het gebied voor.
Het besluitgebied kan worden getypeerd als een gebied dat geheel is uitontwikkeld. Uiteraard is wel sprake van kleinschalige ontwikkelingen, zoals wijzigingen in erfbebouwing, geringe wijzigingen van (het uiterlijk van) hoofdgebouwen door bijvoorbeeld dakkapellen en dakopbouwen en het (her)inrichten van openbaar gebied, zoals de aanleg van groen- en speelvoorzieningen.
Daarnaast is er een beperkt aantal percelen waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld, maar waar de toegestane woningen of bedrijfsgebouwen nog niet allemaal zijn gerealiseerd. Omdat er in juridisch-planologisch zin sprake is van een bouwtitel, worden deze situaties beschouwd als bestaand gebruik. De thans geldende bouwmogelijkheden van deze percelen zijn overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen.
Om de bestaande kwaliteit van de woonwijken te behouden wordt de beheersverordening ingezet. De beheersverordening is hiervoor het meest geschikte instrument, omdat het juist bedoeld is om de bestaande situatie vast te leggen, terwijl kleinschalige ruimtelijke wijzigingen mogelijk blijven. Deze wijzigingen moeten dan wel passen bij een gebied met lage dynamiek.
Verder zet de gemeente aanvullende instrumenten in (zoals besproken in paragraaf 2.3) om het gebied niet op slot te zetten. Op deze manier worden binnen het beheer van het gebied aanvaardbare niet-ingrijpende ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Uitgangspunt voor de beheersverordening is een één-op-één voortzetting van de vigerende rechten, beheer van de bestaande situatie is immers het voornaamste uitgangspunt. De beheersverordening zorgt ervoor dat de gemeente over een toetsingskader beschikt op basis waarvan omgevingsvergunningen kunnen worden verleend en handhaving kan plaatsvinden. Daar waar bestaand gebruik afwijkt is dit – mits planologisch aanvaardbaar – overgenomen in de beheersverordening.
Bij het opstellen van de beheersverordening is aangesloten op de bestemmingsplansystematiek die in 2005 is gekozen. Waar nodig is deze systematiek aangepast aan de huidige eisen en omstandigheden (als gevolg van deregulering, flexibilisering). De meest in het oog springende aanpassingen hebben betrekking op de volgende punten:
Na-inventarisatie
Voor het bepalen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het besluitgebied is in eerste instantie gekeken naar de huidige bestemming in de vigerende bestemmingsplannen, deze is één-op-één overgenomen. Deze planologische situatie is vergelijken met een recente luchtfoto. Daar waar sprake is van een strijdigheid met de planologische situatie, is het gemeentelijk archief geraadpleegd. Dit om te bekijken welke bouw-, milieu en/of omgevingsvergunningen voor een bepaald perceel zijn verleend. Verder is gekeken naar welke meldingen op basis van de Wet milieubeheer zijn geaccepteerd.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.
Conclusie
De voorliggende beheersverordening betreft geen rijksverantwoordelijkheid. De beheersverordening 'Aalst, Kerkwijk en Delwijnen' betreft een actualisatie van de op 1 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplannen 'Aalst', 'Kerkwijk' en 'Delwijnen'. In de beheersverordening zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. De mogelijkheden van het geldende planologische regime zijn uitgangspunt voor de hierboven genoemde beheersverordening. De SVIR heeft geen gevolgen voor de onderhavige beheersverordening.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Per 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.6.1 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Omdat de beheersverordening niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen is de ladder voor duurzame verstedelijking niet relevant.
Conclusie
Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening.
In het besluitgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
In de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 1 maart 2017 vastgesteld.
De omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via cocreatie tot stand gekomen.
De titel 'Gelderland anders' duidt op de wijze van tot standkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent 'Gelderland anders' een andere manier van sturen door de provincie. Niet vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Maar vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema's.
Deze Omgevingsvisie is een eerste stap van de provincie om samen te werken aan 'opgaven' die de provincie en haar partners delen. Over wat er in Gelderland 'te doen' is en wat verbindt. Gelderland te ontwikkelen met kwaliteit. Dat betekent in veel gevallen afscheid nemen van regels en maatvoering en in plaats daarvan sturen op doelen. Dit vraagt om een deels aangepaste instrumentenkoffer, met bestaande maar ook met nieuwe instrumenten.
Conclusie
De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening 'Aalst, Kerkwijk en Delwijnen'. Met de beheersverordening worden de bestaande planologische rechten gecontinueerd. In de beheersverordening zijn dan ook geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen.
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan het ruimtelijk van gemeenten. De provincie Gelderland heeft op 1 maart 2017 de omgevingsverordening vastgesteld.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Conclusie
Omdat de beheersverordening de bestaande planologische situatie vastlegt, worden er in de omgevingsverordening geen onderwerpen genoemd die van belang zijn voor de onderliggende beheersverordening.
In de Omgevingsvisie is het nieuwe woonbeleid van de provincie Gelderland opgenomen (vastgesteld juli 2014) met als belangrijk onderdeel de Regionale Woonagenda's. De doelstelling voor wonen in de Omgevingsvisie luidt: “de provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag?”. De provincie ziet daarbij de volgende opgaven:
De woonopgaven dienen in regionaal verband (Regionale Woonagenda's) uitgewerkt te worden. In de regionale woonagenda's worden kwalitatieve thema's zoals de verbetering van de bestaande woningvoorraad, de huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, doorstroming en betaalbaarheid maar ook de woningbouwprogrammering verder uitgewerkt. Voor Zaltbommel vindt de uitwerking in de regio Rivierenland plaats.
Conclusie
De voorliggende beheersverordening continueert de juridisch-planologische situatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen en/of woningen mogelijk. Daarmee is de beheersverordening in overeenstemming met de woonvisie voor Gelderland.
Het bestemmingsplan is passend binnen het provinciaal beleid.
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met de (klimaat)veranderingen om ons heen en benut zij de kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe zij dat willen bewerkstelligen. De drie speerpunten van het Waterbeheerprogramma zijn:
Conclusie
De beheersverordening is conserverend van aard. Het beleid van het waterschap staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg. In paragraaf 6.8 wordt nader op het aspect waterhuishouding ingegaan.
Op 14 juli 2016 is de Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020 door de gemeenteraad vastgesteld. De woonvisie geeft aan op welke wijze wonen bijdraagt aan de aantrekkelijkheid en kwaliteit van de subregio Bommelerwaard. De woonvisie is een richtinggevend kader voor het woonbeleid en de uitvoering daarvan in de Bommelerwaard. Centraal staat het behouden en versterken van een aantrekkelijk woonklimaat in de Bommelerwaard. De ontwikkelingen op de woningmarkt vragen om heldere antwoorden en scherpe keuzes op het gebied van het wonen.
De gemeenten Maasdriel en Zaltbommel trekken waar mogelijk gezamenlijk op in beleid en aanpak. De woonvisie heeft een looptijd van 2016 tot en met 2020. In de uitvoering is de nodige flexibiliteit van belang, waarbij de ontwikkelingen op de woningmarkt worden gemonitord. Op basis van de woonvisie maken de gemeenten samen met de woningcorporaties en huurdersorganisaties prestatieafspraken
conform de Woningwet. Ook maken de gemeenten waar mogelijk en nodig afspraken met andere partijen over hun rol en bijdrage in de uitvoering.
Conclusie
Ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen en verleende omgevingsvergunningen maakt de voorliggende beheersverordening geen nieuwe woningen mogelijk. De beheersverordening is daarmee niet in strijd met de Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020.
De gemeente Zaltbommel heeft in 2013 haar welstandsbeleid herzien. In navolging daarvan is de welstandsnota (en het reclamebeleid) in 2016 en 2017 geactualiseerd. De welstandsnota hanteert, op basis van een gebiedsindeling, verschillende beleidsniveau's. Daarnaast zijn specifieke richtlijnen voor kleinschalige bebouwing opgenomen. Het gebied van de verordening valt in de volgende gebieden:
Conclusie
Bij de vergunningverlening van gebouwen of werkzaamheden zal aanvullend aan de beheersverordening tevens aan de welstandsnota worden getoetst. De voorliggende beheersverordening staat deze toetsing niet in de weg. Daarmee is de welstandsnota complementair aan de beheersverordening.
De Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zaltbommel 2014 - 2018 is op 28 november 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie zijn onder andere ambities opgenomen over het niet toelaten van nieuwe risicobronnen en bijzonder kwetsbare objecten binnen bepaalde gebieden. De ambities gelden naast de wettelijke regels en zijn met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten (zoals de onderhavige beheersverordening) en bij vergunningverlening voor risicobedrijven. Door het vaststellen van relevante regels in het ruimtelijk plan kan strijdigheid met de ambities worden voorkomen.
Conclusie
Ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen en verleende omgevingsvergunningen is toegevoegd dat enkele activiteiten binnen specifieke bestemmingen als strijdig gebruik worden gerekend. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.7 van deze toelichting.
Aalst ligt langs de Afgedamde Maas op de stroomrug tussen de dorpen Poederoijen en Nederhemert-Noord. Het historische deel bestaat uit de bebouwing langs de Maasdijk en de Dorpsstraat, Prins Hendrikstraat, Prinses Wilhelminastraat, Donkerstraat – E.P. van Ooijenstraat, Hambloksestraat en enkele kleinere tussengelegen straatjes. Door de dorpskern stroomt de kronkelige Drielsche Wetering richting Afgedamde Maas. De Wetering mondt uit in de Neswaarden, het recreatiegebied ten westen van Aalst. Hier liggen tevens een bedrijventerrein, sportvoorzieningen en twee campings. Opvallend is de omvang van de dorpskern. Met zijn planmatige uitbreidingen in oostelijke richting steekt Aalst qua grootte boven beide buurdorpen uit. De dorpsrand wordt begrensd door de ontsluitingsstructuur Maas-Waalweg.
De dorpsstructuur bestaat uit de Maasdijk en de Hambloksestraat richting de historische dorpskern ten noorden van de Drielse Wetering. De Drielse Wetering ligt in een open ruimte tussen voornoemde structuren, welke gevormd wordt door de diepe kavels aan de achterkanten van de naastgelegen bebouwing. Hier komt nog veel historische bebouwing voor, waaronder dijkhuizen, (T-)boerderijen en het karakteristiek witte kerkgebouw van de Nederlands Hervormde kerk. Door de oostelijke uitbreiding van het dorp is de Donkerstraat – E.P van Ooijenstraat de hoofdstraat geworden, waar onder andere detailhandel en het postkantoor aan gelegen zijn. Een opvallend element vormt het dichte bebouwingslint aan de zuidzijde van de Prins Hendrikstraat. Ten zuiden van het lint is een voormalig open gebied naast het Gementbos ingevuld met voorzieningen zoals een basisschool, sporthal, dorpshuis en bibliotheek. De schaal van deze bebouwing stijgt uit boven de kleinschalige dorpsbebouwing. Ook de architectonische vormgeving en detaillering vormen een contrast met de bebouwde omgeving.
Kerkwijk is gelegen op de stroomrug ten zuiden van de stad Zaltbommel op de grens met de buurgemeente Maasdriel. De historische dorpskern bestaat uit de bebouwing langs de doorgaande wegen Delwijnsestraat, Molenstraat, Aalderwijksestraat en Molenveldweg – Walderweg. Deze laatste doorgaande hoofdweg N832 snijdt door de dorpskern, waardoor er sprake is van een tweedeling van het dorpsgebied. De historische wegenstructuur van Kerkwijk is grotendeels bewaard gebleven, waarbij er sprake is van een aantal korte verbindende of doodlopende straten tussen de voornoemde hoofdwegen.
De N.H. kerk staat in het oosten van het dorp aan de Aalderwijksestraat tegenover de vluchtheuvel. In deze zuidoosthoek van het dorp heeft tevens het grootste deel van de latere dorpsuitbreidingen plaatsgevonden. Een ander opvallend element is de driehoekige griend bij de Molenstraat. Dit laag gelegen, drassige gebied staat tegenwoordig nog steeds vol met wilgen.
De bebouwing in Kerkwijk bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande kleinschalige woningen en traditionele boerderijcomplexen, waaronder een behoorlijk aantal karakteristieke T-boerderijen. Bij veel boerderijen is in ieder geval het woongedeelte en soms nog enkele bijgebouwen gelegen op een kleine verhoging, de zogenaamde woerd. Op enkele kleine clusteringen na, is er voornamelijk sprake van verspreid gelegen bebouwing. De bebouwing langs de doorgaande wegen heeft dan ook de kenmerken van agrarische lintbebouwing in het buitengebied. Het betreft op enige afstand van elkaar gelegen bebouwing met het woonhuis voor op het erf en daarachter, eventueel geschakeld, de bijgebouwen, schuren, loodsen en soms enige kassen. Hierdoor heeft het gehele dorp een zeer open en groen karakter met veel zicht op het omringende, open polderlandschap. Bij de genoemde clusters van bebouwing zijn korte bebouwingslintjes ontstaan, waarbij echter alle panden vrijstaand zijn gebleven. De oudere bebouwing is hierbij in enkele gevallen aangevuld met meer recente panden. Rondom het kerkgebouw is sprake van een zeer kleinschalige dorpskernvorming aan de Torenstraat. Andere clusteringen komen voor aan de Delwijnsestraat en rond de kruising van de Kruisstraat en Achterstraat met de Walderweg.
In Kerkwijk staan een aantal bijzondere gebouwen en objecten. Zo ligt er aan de Achterstraat het dorpshuis. In de bocht van de Aalderwijksestraat staat de Nederlands Hervormde kerk. Het kerkgebouw is voorzien van een laat-Romaanse toren die uit baksteen is opgetrokken. Het schip stamt uit de 11e eeuw en het koor uit de 15e eeuw. Het oude raadhuis van het dorp Kerkwijk ligt bij de rotonde aan de Walderweg.
Delwijnen ligt op een uitloper van de Bruchemse stroomrug die van Bruchem via Kerkwijk en Delwijnen richting Aalst loopt. De historische dorpskern bestaat uit de lintbebouwing langs de doorgaande Delwijnsestraat en Delwijnsekade en het Gemeent en Vluchtheuvelstraat. Aan de westzijde van het dorp bij de aansluiting op de Maas-Waalweg ligt tevens het begin van de Drielsche Wetering en Eendenkade, een gebied met belangrijke natuurwaarden.
Er is sprake van zeer beperkte dorpskernvorming rond de Vluchtheuvelstraat en de kruising van de Kapelstraat en De Eng met voornoemde straten. Dit is een karakteristiek deel van de dorpskern Delwijnen. Hier zijn tevens de vluchtheuvel en de kenmerkende Del aan weerszijden van de Delwijnsestraat gelegen. Het zand voor de vluchtheuvel en de overige verhogingen van de erven aan de zuidwestkant komt uit de Del, waardoor de waterplas is gevormd. Een apart element vormt De Eng, een doodlopende straat waaraan op kleine schaal planmatige woningbouw is ontwikkeld middels vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen aan de noordzijde. Door de oriëntatie van de bebouwing op het landschappelijke kavelpatroon, staan de woningen sterk gedraaid ten opzichte van de straat.
Het dorp met haar slingerende wegenpatroon is ruim opgezet en heeft een rustiek en groen karakter. Vooral aan de westzijde van het dorp ligt opgaande begroeiing en zijn enkele boomgroepen aanwezig aan de achterzijde van de kavels. Binnen het dorpsgebied en daar direct omheen liggen een aantal kassencomplexen. Hierdoor wordt het zicht naar het omliggende landschap beperkt, wat bijdraagt aan het besloten en rustieke karakter van het dorp.
Aan het Gemeent ligt aan de westkant als beëindiging van de dorpsbebouwing een boerderij met agrarisch bedrijfsbebouwing. De grotere schaal ervan contrasteert met de naastgelegen dorpsbebouwing. Aan de Vluchtheuvelstraat en de Kapelstraat liggen woningen en een aantal boerderijen op vluchtheuvels. Aan de Delwijnsekade en de Delwijnsestraat ligt voornamelijk agrarische bebouwing, waaronder een aantal karakteristieke T-boerderijen.
De kern Aalst bestaat hoofdzakelijk uit woongebieden, waar de woonfunctie de overhand heeft. Naast deze woonfunctie zijn er echter nog diverse andere functies aanwezig, waaronder enkele detailhandelszaken en horeca-ondernemingen. Daarnaast zijn er diverse maatschappelijke voorzieningen binnen de kern aanwezig, waaronder een sporthal, bibliotheek, enkele basisscholen, begraafplaatsen en een drietal kerken.
Naast de voorgenoemde functies komen er binnen de kern verschillende vormen van bedrijvigheid voor, waaronder een schildersbedrijf, dakdekkersbedrijf annex zeilmakerij, een transportbedrijf, een garagebedrijf en een combinatie garagebedrijf/taxibedrijf.
In het besluitgebied liggen meerdere groen- en recreatievoorzieningen, waaronder een sporthal en een dierenweide. Het doorgaande verkeer in Aalst wordt hoofdzakelijk over de Maasdijk geleid. De overige wegen zijn ingericht als 30 km-gebied.
Kerkwijk bestaat - net als Aalst - hoofdzakelijk uit woongebieden, waar de woonfunctie de overhand heeft. Naast deze woonfunctie zijn er echter nog diverse andere functies aanwezig, waaronder enkele detailhandelsondernemingen. Daarnaast zijn er diverse maatschappelijke voorzieningen binnen de kern aanwezig, waaronder een basisschool, dorpshuis en kerk.
Kenmerkend voor Kerkwijk is de verweving tussen de woonfunctie en de (van oorsprong veelal) agrarische bedrijvigheid. Binnen de kern is er bedrijvigheid in de vorm van een standbouw verhuur, grondverzet en een onderhouds- en reparatiebedrijf.
In het besluitgebied liggen meerdere groen- en recreatievoorzieningen. Kerkwijk wordt gekenmerkt door een zeer open structuur waarin bebouwing wordt afgewisseld met weilanden en boomgaarden of bospercelen. Kerkwijk wordt doorkruist door een aantal doorgaande wegen: de N832 tussen Gameren en Ammerzoden en de Delwijnensestraat/Molenstraat tussen Delwijnen en Bruchem. De overige wegen zijn ingericht als 30 km-gebied.
De voornaamste functie binnen de kern Delwijnen is de woonfunctie. Buiten de woonfunctie zijn er geen andere functies in het besluitgebied aanwezig.
In het besluitgebied liggen meerdere groen- en recreatievoorzieningen. Delwijnen wordt gekenmerkt door een zeer open structuur waarin bebouwing wordt afgewisseld met weilanden of bospercelen. Het doorgaande verkeer in Delwijnen wordt over de Delwijnsestraat geleid. De overige wegen zijn ingericht als 30 km-gebied.
Aalst
Aalst wordt ontsloten via de Maas-Waalweg, die aan de noordoostzijde van de dorpskern is gelegen. Deze weg takt ten noorden van Aalst aan op de N322. Het doorgaande verkeer in Aalst wordt hoofdzakelijk over de Maasdijk geleid. De overige wegen zijn ingericht als 30 km-gebied.
Kerkwijk
Kerkwijk is gelegen aan de N832, die de kern met Gameren en Ammerzoden verbindt. De Delwijnsestraat verbindt Kerkwijk met Delwijnen. De overige wegen zijn ingericht als 30 km-gebied.
Delwijnen
De kern Delwijnen wordt primair ontsloten via de Delwijnsestraat, die ten oosten van de kern aantakt op de N832. Ten zuidwesten van Delwijnen takt de Delwijnsestraat aan op de Maas-Waalweg richting de N322. De overige wegen binnen Delwijnen zijn ingericht als 30 km-gebied.
Conclusie
De voorliggende beheersverordening continueert de bestaande rechten en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Alle wegen in het besluit gebied hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen.
De voorliggende beheersverordening continueert de bestaande rechten en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke parkeernota en aanvullend, voor zowel maatvoering als normering, de meest actuele versie van het ASVV van CROW. Als er geen gemeentelijke parkeernota is vastgesteld, vindt de beoordeling in zijn geheel plaats op basis van de meest actuele versie van de ASVV van CROW.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Binnen Regio Rivierenland hebben de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neerijnen, Tiel en Zaltbommel een regionale bodemkwaliteitskaart alsmede een nota bodembeheer met gebiedsspecifiek beleid vastgesteld. Indien grondverzet plaatsvindt, mag de grond conform het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit slechts onder bepaalde voorwaarden op een andere locatie worden hergebruikt. Onder andere geldt hiervoor een meldplicht. Indien grond buiten de grenzen van de bodemkwaliteitskaart toegepast zal worden, dient een partijkeuring conform het BRL SIKB 1000 VLB protocol 1001 te worden uitgevoerd.
Onderhavige beheersverordening heeft een conserverende werking. Er worden alleen mogelijkheden geboden voor uitbreiding van de bestaande bebouwing. De bodem wordt daarvoor geschikt geacht.
In de beheersverordening worden planologisch geen nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden gecreëerd. Het aspect bodem heeft derhalve geen invloed op het besluitgebied en vormt geen belemmering voor de vaststelling van deze beheersverordening.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Op basis van het Bouwbesluit 2012 geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). In die gevallen waarbij een besluit hogere waarden is genomen (op basis van de Wet geluidhinder of de Tracéwet) geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 35 dB(A) bij industrielawaai of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het besluitgebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.
Doorvertaling beheersverordening
De Wet geluidhinder verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen. Binnen het voorliggende besluitgebied zijn diverse
bestaande geluidsgevoelige objecten (zoals woningen) aanwezig, alsmede enkele ontsluitingswegen. In de voorliggende beheersverordening worden echter geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt en is geen sprake van reconstructies van wegen. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is dan ook niet aan de orde.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 55 dB.
Doorvertaling beheersverordening
Het besluitgebied is niet gelegen binnen de zone van een spoorweg. Onderzoek naar spoorweglawaai is derhalve niet aan de orde.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
De in het besluitgebied aanwezige bedrijven zijn voorzien van een passende bestemmingsregeling, waarbij de vigerende rechten één-op-één zijn overgenomen. Dat betekent dat binnen de bestemming 'Bedrijf' uitsluitend bedrijvigheid in milieucategorie 1 van de als bijlage bij de regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' is toegestaan. Feitelijk aanwezige bedrijven die van deze regeling afwijken zijn voorzien van een maatwerkbestemming en daarmee ook toegestaan. Deze bedrijven waren op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan reeds toegestaan. Er zijn geen situaties waarin een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat aan de orde is. Het aspect Bedrijven- en milieuzonering staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
De onderhavige beheersverordening heeft een conserverende werking en maakt in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel worden er beperkte mogelijkheden geboden voor uitbreiding van de bestaande bebouwing. Het aspect luchtkwaliteit heeft derhalve geen invloed op het besluitgebied en vormt geen belemmering voor de vaststelling van deze beheersverordening.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is wel beoordeeld of ter plaatse van het besluitgebied, mogelijke hogere concentraties luchtverontreinigende stoffen aanwezig zijn. Langs wegen zijn met name de stoffen NO2, PM10 en PM2,5 van belang. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn daarom de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het besluitgebied.
Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de belangrijkste wegen in of nabij het besluitgebied (N832 en N322) voor de voorgenoemde stoffen respectievelijk 21 µg/m3, 19 µg/m3 en 12 µg/m3 bedragen De jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) worden derhalve niet overschreden. De trend is dat de emissies en de achtergrondconcentraties in de toekomst zullen afnemen, waardoor in de toekomst dan ook geen overschrijdingssituaties zijn te verwachten.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Op dit punt heeft de raad op 14 januari 2010 een geurgebiedsvisie en -verordening vastgesteld.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
In het besluitgebied en in de directe omgeving is één intensieve veehouderij aanwezig. Daarnaast zijn er rond het besluitgebied enkele grondgebonden agrarische bedrijven en glastuinbouwbedrijven aanwezig. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij moeten er bepaalde afstanden worden aangehouden tussen intensieve veehouderijen en geurgevoelige objecten (onder andere woningen). Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien, is een onderzoek naar geurhinder in het kader van de voorliggende beheersverordening niet aan de orde.
Conclusie
De beheersverordening is conserverend van aard. De Wet geurhinder en veehouderij staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Inrichtingen c.q. bedrijven
Op basis van de provinciale risicokaart blijkt dat het besluitgebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De rijksweg A2 is op circa 2.350 meter van het besluitgebied gelegen en is daarmee niet relevant. Over de N832 vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op het voorliggende besluitgebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Direct ten zuidoosten van de kern Kerkwijk ligt een tweetal (hogedruk) aardgastransportleidingen. Voor de leidingen gelden de volgende kenmerken:
Naam | Druk | Diameter | 10-6/jr PR contour | Invloedsgebied |
W-531-09 | 40 bar | 12,76 inch | 0 meter | 140 meter |
W-531-04 | 40 bar | 6,61 inch | 0 meter | 70 meter |
Voor een verantwoording van het groepsrisico moeten meerdere (kwantitatieve en kwalitatieve) aspecten worden beschouwd. Binnen het invloedsgebied van de leidingen zijn slechts enkele woningen gelegen. Omdat de voorliggende beheersverordening volledig conserverend is, zal de personendichtheid niet toenemen ten opzichte van de vigerende situatie. Uitgaande van deze bestemmingen wordt ingeschat dat sprake is van een laag of verwaarloosbaar groepsrisico. In ieder geval is het groepsrisico niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Hierdoor kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Derhalve wordt in het vervolg van deze paragraaf aandacht besteed aan de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding en beperking van rampen
Het maatgevende scenario voor een gasleiding is een fakkelbrandincident. Ontvluchting in het geval van een fakkelbrandincident (is zichtbaar voor aanwezigen) is mogelijk. De brandweer adviseert echter geen functies met beperkt zelfredzame personen toe te staan op locaties in de directe nabijheid van de leiding. De voorliggende beheersverordening maakt dergelijke functies niet mogelijk binnen het invloedsgebied. Het treffen van fysieke maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen ter beperking van het GR ten gevolge van de aardgasleidingen is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel en dit ligt buiten het bereik van de gemeente. Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerder Gasunie maatregelen getroffen dienen te worden om de ongestoorde ligging van de transportleiding te garanderen. Het bevoegd gezag dient in overleg met de leidingbeheerder Gasunie vast te stellen of afdoende constructieve en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, conform het gestelde in de regelgeving inzake buisleidingen. De bescherming van de aardgastransportleidingen is vastgelegd in de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel'.
De belangrijkste oorzaak van incidenten aan buisleidingen is óf graafwerkzaamheden langs de leiding óf verzakking als gevolg van graaf/bouwwerkzaamheden in de directe omgeving. De gemeente Zaltbommel is extra alert bij dergelijke werkzaamheden en zal het eigen personeel, aannemers en ontwikkelaars nadrukkelijk wijzen op de ligging en gevaren van de buisleidingen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
De woningen in het voorliggende besluitgebied bestaan uit eengezinswoningen met maximaal twee bouwlagen die relatief makkelijk te ontvluchten zijn. Via de Aalderwijksestraat en Hopland is het invloedsgebied van de leiding in noordwestelijke richting te ontvluchten. Ter verbetering van de zelfredzaamheid zijn bewoners binnen het besluitgebied op de hoogte gesteld van de aanwezige aardgastransportleidingen en het mogelijke handelingsperspectief bij calamiteiten
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van deze beheersverordening.
Algemeen
Het besluitgebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het besluitgebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Met het Waterbeleid 21e eeuw speelt het Rijk in op toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland, de gemeente Zaltbommel en het waterschap Rivierenland gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd.
Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2012-2016
Het WRP is een gezamenlijk plan van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en Waterschap Rivierenland). Het WRP beschrijft breed gedragen de beleidsvoornemens en de maatregelen voor inzameling, transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in de Bommelerwaard voor de periode 2012-2016.
De voorliggende beheersverordening maakt geen nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk. De vigerende planologische rechten uit de voorgaande bestemmingsplannen zijn overgenomen in deze beheersverordening, waarmee een afweging niet nogmaals plaats hoeft te hebben.
Oppervlaktewatersysteem
Conform de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei met een homogeen profiel. Er is in een groot deel van het besluitgebied sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand van nature 0,8 tot 1,4 m beneden maaiveld ligt. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt meer dan 1,2 m beneden maaiveld. Voor enkele delen van het besluitgebied is sprake van grondwatertrap VI. Ter plaatse varieert de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen de 0,4 m en de 0,8 m beneden maaiveld. De laagste grondwaterstand is gelijk aan grondwatertrap VII.
Het besluitgebied is gelegen in de Bommelerwaard, binnen de afwateringsgebieden 'H.C. de Jongh - Rietschoof' en 'Baanbreker'. Het afwateringsgebied 'H.C. de Jongh - Rietschoof' is gelegen in het midden van de Bommelerwaard en watert af op de Afgedamde Maas via twee gemalen, respectievelijk het H.C. de Jongh gemaal en Rietschoof gemaal. Het afwateringsgebied 'Baanbreker' beslaat de oostelijke helft van de Bommelerwaard en watert af via gemaal Baanbreker op een dode arm van de Afgedamde Maas.
De kern Aalst is gelegen binnen de peilgebieden BOM166 en BOM164. Voor het peilgebied BOM166 geldt een zomerpeil van 0,6 m NAP en een winterpeil 0,4 m NAP. Voor het peilgebied BOM164 geldt een zomer- en winterpeil van 1,0 m NAP.
De kern Delwijnen is gelegen binnen het peilgebied BOM164, waarvoor een zomer- en winterpeil van 1,0 m NAP geldt.
De kern Kerkwijk is gelegen binnen de peilgebieden BOM152 en BOM164. Voor het peilgebied BOM152 geldt een zomerpeil van 1,5 m NAP en een winterpeil 1,4 m NAP. Voor het peilgebied BOM164 geldt een zomer- en winterpeil van 1,0 m NAP.
Waterstructuur
In Aalst is de Drielsche Wetering aangemerkt als een watergang met A-status (gedeeld onderhoud). Voor het onderhoud en bescherming van A-Watergangen, kennen deze watergangen een beschermingszone van vijf meter langs de boveninsteek. Het betreft een strook langs de watergang waarbij de oever niet worden meegerekend. Deze zone moet in principe obstakelvrij blijven. In de regels en op de bijbehorende illustratie is de genoemde beschermingszone opgenomen door middel van de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterlopen”, waarmee de belangen uit de keur zijn gewaarborgd. Het gewoon en buitengewoon onderhoud van de A-Watergangen (gedeeld onderhoud) is de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het gewoon onderhoud van het talud gerekend vanaf de insteek tot de teen van het onderwatertalud is de verantwoordelijkheid van de aangrenzende perceelseigenaren. Hetzelfde geldt voor de aanwezige watergangen in de nieuwbouwwijk aan de zuidoostelijke zijde van Aalst. De overige watergangen in Aalst zijn aangemerkt als B- en C-watergangen. Deze watergangen behoeven geen beschermingszone.
In Delwijnen zijn enkele watergangen parallel aan de Vluchtheuvelstraat en Delwijnsestraat (gedeeltelijk) aangemerkt als A-Watergangen. Hetzelfde geldt voor de watergang ten zuiden van de Kapelstraat. Ook voor deze A-watergangen geldt een beschermingszone, die in deze beheersverordening zijn voorzien van de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterlopen”. De overige watergangen in Delwijnen zijn aangemerkt als B- en C-watergangen.
Binnen de kern Kerkwijk zijn geen watergangen met een A-status aanwezig.
Waterkeringen
De Maasdijk en Machinedijk in Aalst zijn in de Legger van Waterschap Rivierenland aangemerkt als primaire waterkering (zie afbeelding 6.1). De kernzone van deze waterkering langs de Afgedamde Maas wordt in deze beheersverordening gewaarborgd via de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. De beschermingszone wordt voorzien van de gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone - dijk 1’ en de buitenbeschermingszone krijgt de gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone - dijk 2’. Het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering is daarmee gewaarborgd in deze beheersverordening.
Afbeelding 6.1: uitsnede Legger Waterkeringen van het waterschap Rivierenland
Beheer en onderhoud
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het besluitgebied is bepaald dat een strook van 5 m langs de watergangen in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld middels de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterlopen”. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder. Naast het beheer van watergangen, draagt het Waterschap tevens zorg voor het beheer van de wegen buiten de bebouwde kom.
Keur en Legger
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het Waterschap.
De Legger Wateren is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.
Gelet op het conserverende karakter van de voorliggende beheersverordening vormt het aspect 'Water' geen belemmering. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal overleg plaatsvinden met het Waterschap Rivierenland. De resultaten van dit overleg worden te zijner tijd verwerkt in de voorliggende beheersverordening.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Zaltbommel is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
NatuurNetwerk Nederland
Het NatuurNetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Soortenbescherming
Aangezien de beheersverordening een conserverend karakter heeft en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is een nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna niet noodzakelijk. Wel geldt de zorgplicht voor alle in het wild levende planten- en diersoorten.
Gebiedsbescherming
Het besluitgebied maakt geen deel uit van een gebied dat onder de Wet natuurbescherming (Wnb) valt. In de omgeving - ten noordoosten - ligt wel het Natura2000-gebied 'Rijntakken'. Gezien de afstand tot dit gebied (circa 5 kilometer) en het conserverende karakter van de voorliggende beheersverordening zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitats, waarvoor het Natura2000-gebied als zodanig is aangewezen, op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking. Evenmin maakt het besluitgebied onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland.
Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2019 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2019. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
De gemeente Zaltbommel heeft op 7 juli 2011 een eigen archeologiebeleid vastgesteld. Dit om op basis van een meer gespecificeerde inventarisatie- en beleidskaart maatwerk te kunnen bieden. Voor het hele grondgebied van de gemeente Zaltbommel is het archeologiebeleid vastgesteld. Hierin zijn de verwachtingswaarden in verschillende beleidszones weergegeven en zijn uitspraken gedaan over de noodzaak van aanvullend archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen.
Beleidszones | Vrijstellingsgrens oppervlakte | Vrijstellingsdiepte |
Waarde - Archeologie 0 | 0 m2 | 0 cm |
Waarde - Archeologie 1 | 30 m2 | 30 cm |
Waarde - Archeologie 2 | 100 m2 | 30 cm |
Waarde - Archeologie 3 | 2.500 m2 | 30 cm |
Waarde - Archeologie 4 | 2.500 m2 | 150 cm |
Waarde - Archeologie 5 | 5.000 m2 | 150 cm |
Geen Waarde - Archeologie | Geen voorschriften | Geen voorschriften |
Overzicht Beleidszones archeologische beleidskaart gemeente Zaltbommel, vastgesteld 7 juli 2011
Voor iedere beleidszone zijn planregels opgesteld. Indien een te ontwikkelen gebied in meerdere beleidszones valt dan dient te worden uitgegaan van de hoogste archeologische interventiewaarde.
Voor de drie kernen Aalst, Kerkwijk en Delwijnen gelden drie verschillende beleidszones: 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. De verschillende zones zijn in deze beheersverordening voorzien van een gelijknamige archeologische dubbelbestemming. In deze dubbelbestemmingen is bepaald dat voor bodemverstorende werkzaamheden die een bedreiging kunnen vormen voor de mogelijk aanwezige waarden een vergunning verplicht is. Voor de verschillende verwachtingswaarden gelden andere verschillende criteria voor wanneer een vergunning verplicht is en archeologisch onderzoek verricht moet worden. Daarbij dienen de voorgenoemde vrijstellingsgrenzen als uitgangspunt.
Cultuurhistorie
Bommelerwaard
De Bommelerwaard - waarbinnen het besluitgebied is gelegen - wordt aan de noordzijde begrensd door de Waal en aan de zuidzijde door de Maas. 'Waard' of 'Weerd' is dan ook de aanduiding voor een gebied dat door water wordt ingesloten. Aan deze omsluiting heeft het gebied haar naam te danken. Eeuwen lang hebben er mensen gewoond in de Bommelerwaard, het water heeft altijd een grote invloed gehad op het dagelijkse leven. Vanaf het neolithicum zien we al langzaam bewoning ontstaan in de Bommelerwaard. Aan het eind van de vroege middeleeuwen zijn vrijwel alle dorpen, gelegen aan de rivieren, in de Bommelerwaard ontstaan. Tot circa 1300 was de Bommelerwaard een verzameling van dorpjes met een eigen waterbeheer. Rond 1325 ging men inzien dat het verstandiger was om samen te werken en werd er een grote bandijk om het gebied gelegd. Verschillende keren brak deze dijk door en om de wateroverlast tegen te gaan werd een dwarsdijk aangelegd tussen de Waal- en de Maasdijk, daar waar de afstand het smalst was. Dat is de Meidijk. De aanleg van deze dijk verdeelde de Bommelerwaard in twee delen. De Bommelerwaard boven de Meidijk (stroomopwaarts) en de Bommelerwaard beneden de Meidijk (stroomafwaarts). Het deel beneden de Meidijk werd aanvankelijk niet voorzien van een bandijk. Pas in 1478 werd ten westen van de Meidijk de Nieuwendijk aangelegd waardoor de dorpen Brakel en Poederoijen werden omsloten. Veel relicten in het landschap, waaronder de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de dijken, de watermolens en de sluizen, doen ons herinneren aan een eeuwen durende strijd met en tegen het water. De dorpen in de Bommelerwaard lagen vrij geïsoleerd. Pas met de voltooiing van de Van Heemstraweg in 1959 zijn alle dorpen in de Bommelerwaard goed ontsloten.
Aalst
Het karakteristieke dorpsbeeld van Aalst wordt bepaald door de dijk, de weteringen en het oudste deel van het dorp tussen de Dorpsstraat en de Donderstraat. Karakteristiek daarin zijn de woerden, ophogingen om de bebouwing te beschermen tegen hoog water. De wetering, de bekadering en de doorgang van de wetering door de dijk zijn ook zeer bepalend voor het dorp.
Uit de monumentenlijst die de gemeente hanteert blijkt dat er in het besluitgebied negen gemeentelijke monumenten voorkomen. Het betreft de objecten aan de volgende adressen: Donkerstraat 2, Dorpstraat 4, 14 en 20, Hambloksestraat 46, Maasdijk 30, 112, 116 en 118. Tevens komen er in het gebied vier Rijksmonumenten voor. Het betreft de objecten aan de volgende adressen: Kerkstraat 1 (bijgebouw) en 1, Maasdijk 62 en 114b.
Kerkwijk
De historische wegenstructuur van Kerkwijk is grotendeels bewaard gebleven evenals een groot deel van de karakteristieke bebouwing. Net zoals in Bruchem is in Kerkwijk het middeleeuwse dorpstype met de opgehoogde erven goed bewaard gebleven. Een groot deel van Kerkwijk bestaat uit karakteristieke bebouwing aan historische wegen. In de omgeving van de kerk bevindt zich een concentratie van bebouwing, de overige bebouwing bestaat voornamelijk uit lintbebouwing. Het dorp is ruim opgezet. De boerderijen aan de Achterstraat liggen op een hoge rug, deze rug is een historisch waardevol element in de kern. Tussen de Molenstraat en de Aalderwijksestraat ligt een Griend, dit geeft het dorp, komende vanaf de Molenstraat een groen aanzicht. Op de hoek van de Hoogveldweg en de Aalderwijksestraat ligt een oude vluchtheuvel die bedoeld was als bescherming tegen het water. De kern Kerkwijk is sterk verweven met het omringende landschap, het cultuurhistorisch waardevolle patroon van vluchtheuvels. De akker omsloten door de Hoogveldweg/Vreedstraat/Molenstraat is daarbij als een te behouden cultuurhistorisch relict te beschouwen. Akkers tussen bebouwingslinten zijn een waardevolle karakteristiek en identiteitsbepalende structuur in het rivierengebied.
Uit de monumentenlijst die de gemeente hanteert blijkt dat er in het besluitgebied negen gemeentelijke monumenten voorkomen. Het gaat om de objecten aan de volgende adressen: Aalderwijksestraat 2 en 14, Achterstraat 6, Delwijnsestraat 5 en 16, Hogenhofstraat 3, Kruisstraat 1 en 3 en Walderweg 3. In het besluitgebied komen acht rijksmonumenten voor. Het betreft de volgende objecten. Aalderwijksestraat 4, 16, 16 (bijgebouw) en 18, Achterstraat 8, Kruisstraat 10, Molenstraat 43 en Torenstraat 3.
Delwijnen
Delwijnen is gelegen op een uitloper van de Bruchemse stroomrug. Karakteristiek voor Delwijnen is de vluchtheuvel die bij de kruising van de Delwijnsestraat, de Kapelstraat en het Gemeent ligt. De bebouwing bestaat voornamelijk uit karakteristieke lintbebouwing aan oude wegen. In de karakteristieke boerderijstructuur is op enkele plaatsen nieuwbouw gepleegd. Het dorp is ruim opgezet en heeft een groen karakter. De kern Delwijnen vormt als het ware een onderdeel van het landschap. Er is sprake van een open en transparante bebouwingstructuur. In Delwijnen staan relatief veel vrijstaande koopwoningen, waarvan vele dateren van voor de Tweede Wereldoorlog.
Uit de monumentenlijst die de gemeente hanteert blijkt dat er in het besluitgebied een tweetal gemeentelijke monumenten voorkomen. Het betreft een object aan de Delwijnsekade 12 en de dorpspomp aan de Delwijnsestraat.
Monumenten
De aanwezige Rijks- en gemeentelijke monumenten in het besluitgebied zijn voorzien van de bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' en 'specifieke bouwaanduiding - Rijksmonument'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van deze beheersverordening.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Aan de noord- en oostzijde van Aalst - parallel aan de Maas-Waalweg en Prins Hendrikstraat - is een rioolpersleiding gelegen. Deze is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden primair bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere bouwwerken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de bouwbepalingen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming, op voorwaarde dat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ter plaatse van de dubbelbestemming is een (omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden die de belangen van de leidingbeheerder kunnen schaden.
Naast de rioolpersleiding is aan de noordzijde van de kern Delwijnen een gasleiding van Liander gelegen. Hoewel deze gasleiding niet planologisch relevant is, is deze - met het oog op eventuele grondwerkzaamheden ter plaatse - toch voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden primair bestemd voor een gasleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere bouwwerken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de bouwbepalingen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming, op voorwaarde dat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ter plaatse van de dubbelbestemming is een (omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden die de belangen van de leidingbeheerder kunnen schaden.
Voor de juridische planbeschrijving wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage Juridische toelichting bij de regels behorende bij deze beheersverordening.
De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke regeling wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen en de grondexploitatie. Bij de mogelijk gemaakte ontwikkelingen gaat het vooral om perceelsgebonden ontwikkelingen.
Deze vinden over het algemeen plaats op het moment dat een initiatiefnemer hiervoor geld beschikbaar heeft. Daarmee is in de meeste gevallen de financiële haalbaarheid van een ontwikkeling aangetoond.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. De vaststelling van een exploitatieplan is bij een beheersverordening niet nodig. De Wet ruimtelijke ordening geeft namelijk aan dat een exploitatieplan alleen van toepassing is bij een bestemmingsplan, een wijzigingsplan en een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening.
In de beheersverordening zijn geen ontwikkelingen voorzien. Voor de uitvoering van het plan zijn zodoende voor de gemeente geen bijzondere kosten aanwezig. De plankosten worden gedragen door de gemeente Zaltbommel. Mede op grond hiervan wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg zal de beheersverordening voor advies worden toegezonden aan de vaste overlegpartners. De eventuele reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.
De beheersverordening heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening gedurende 4 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal 3 inspraakreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in het 'Eindverslag inspraak inzake beheersverordening "Aalst, Delwijnen, Kerkwijk"'.
Het juridisch vastleggen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in een beheersverordening heeft geen zin, als na de vaststelling van de beheersverordening geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een beheersverordening aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Er zijn vier factoren van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van deze beheersverordening. In deze beheersverordening is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen, en dus handhavingssituaties worden voorkomen.