Plan: | Bestemmingsplan Windpark Bijsterhuizen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBWindparkBijster-VG01 |
Gemeente Wijchen heeft de ambitieuze doelstelling om in 2050 energieneutraal te zijn. Onderdeel van het beleid om deze doelstelling te realiseren is het mogelijk maken van grootschalige opwek van zonne- en windenergie. Voor windenergie heeft de gemeenteraad op 4 februari 2016 de 'Gedragscode windenergie' vastgesteld. In deze gedragscode staan beleidsregels (afspraken) waar een initiatiefnemer zich aan moet houden bij de ontwikkeling van een windenergieproject.
In aansluiting op deze gedragscode is door Wind in Wijchen B.V. (hierna ook: initiatiefnemer) in 2017 een principeverzoek ingediend voor de ontwikkeling van een windpark nabij bedrijventerrein Bijsterhuizen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen (hierna: college) heeft 5 januari 2019 positief besloten op dit verzoek. Daarna is gestart met het vervolgtraject. Er is een draagvlakpeiling uitgevoerd en contact gelegd met andere stakeholders. Dit alles conform de gedragscode. Gaandeweg het traject is gebleken dat de hoogtebeperking van 150 meter (tiphoogte) niet tot een financieel haalbaar project zou hebben geleid. Dit is reden geweest om in 2020 nogmaals een principeverzoek in te dienen. Dit keer met het verzoek om af te wijken van de gedragscode en een hogere tiphoogte toe te staan. Het college heeft 22 december 2020 positief besloten op dit verzoek. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 28 januari 2021 ook positief besloten op het principeverzoek.
De initiatiefnemer is voornemens een windpark van drie windturbines met een maximale tiphoogte van 185 meter te realiseren ten noorden van bedrijventerrein Bijsterhuizen langs de Nieuwe Wetering (zie Figuur 1.1 voor de situering). Het windpark krijgt een opgesteld vermogen van ongeveer 12 megawatt (MW), uitgaande van een opgesteld vermogen van circa 4 MW per windturbine en levert (afhankelijk van het type turbine) naar verwachting een jaarlijkse productie van circa 36 miljoen kilowattuur (kWh). Omgerekend is dit gelijk aan elektriciteit voor ongeveer 10.000 huishoudens.
Naast de windturbines voorziet het project ook in aanverwante voorzieningen ten behoeve van de bouw en exploitatie van de windturbines. Dit betreft kabels, ontsluitingswegen, kraanopstelplaatsen, inkoopstations en technische voorzieningen.
Binnen de nu geldende bestemmingen is er geen mogelijkheid voor het realiseren van windturbines op deze locatie. Om de realisatie van het windpark mogelijk te maken is een wijziging van het planologisch regime noodzakelijk. Onderliggend bestemmingsplan regelt juridisch-planologisch het windpark Bijsterhuizen.
Nut en noodzaak van het windpark
De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen.
In december 2015 zijn op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21) 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd moet terugdringen. Daarmee moet de uitstoot van broeikasgassen worden teruggedrongen en de opwarming van de aarde worden beperkt tot maximaal 2 graden, met 1,5 graad als streefwaarde. De Europese Unie heeft dit verdrag ook medeondertekend.
De Europese doelstelling ten aanzien van duurzame energieopwekking is dat in 2030 tenminste 32% van het energieverbruik van de Europese Unie duurzaam moet zijn opgewekt. Dit is vastgelegd in een Europese overeenstemming waar ook Nederland zich aan heeft geconformeerd. De uitstoot van broeikasgassen dient in 2030 met ten minste 55% te zijn gereduceerd ten opzichte van het niveau van 1990. Dat doel was eerder op 49% gesteld. Klimaatneutraliteit in 2050 is de lange termijndoelstelling.
Om de doelen te halen die in het Klimaatakkoord van Parijs zijn afgesproken heeft Nederland gewerkt aan een nationaal Klimaatakkoord (2019) en vervolgens de Klimaatwet (2019). In de Klimaatwet zijn de Nederlandse klimaatdoelstellingen wettelijk vastgelegd. In de Klimaatwet staan drie doelen:
Elke vijf jaar komt er een klimaatplan waarin het klimaatbeleid wordt vastgesteld. Het eerste klimaatplan (Klimaatplan 2021-2030) bevat maatregelen om tot het reductiedoel van 49% in 2030 te komen door onder meer 35 terawattuur (TWh) aan hernieuwbare energie op land te realiseren in 2030. Realisatie van windprojecten op land zijn noodzakelijk om bij te dragen aan deze doelstelling.
De provincie Gelderland streeft vanuit haar maatschappelijke opgave voor energietransitie naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. Op weg naar energieneutraliteit in 2050 wil de provincie als tussendoelstelling in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland realiseren. Hiervoor is ook windenergie noodzakelijk. Windpark Bijsterhuizen heeft een opgesteld vermogen van ca. 12 MW en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de doelstellingen voor 2030 en 2050.
De gemeente Wijchen streeft naar energieneutraliteit in 2050. Voor deze ambitieuze doelstelling speelt grootschalige opwek van zonne- en windenergie een belangrijke rol. Zoals in de alinea hierboven genoemd heeft Windpark Bijsterhuizen een opgesteld vermogen van ca. 12 MW. De realisatie van dit windpark is dan ook een enorme stap vooruit om de doelstelling van de gemeente te halen.
Het plangebied ligt ten noorden van de kern Wijchen, ten zuiden van de kern Beuningen en ten westen van de kern Nijmegen. Het plangebied wordt globaal begrensd door de watergang 'Nieuwe Wetering' aan de noordzijde (tegelijkertijd de grens tussen gemeente Beuningen en gemeente Wijchen), de N847 aan de westzijde, bedrijventerrein Bijsterhuizen en enkele percelen behorende tot het agrarische bedrijf Wilhelminalaan 60 aan de zuidzijde en de groene inpassing en waterberging behorende bij bedrijventerrein Bijsterhuizen aan de oostzijde. In Figuur 1.1 is de ligging van windpark Bijsterhuizen weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging Windpark Bijsterhuizen
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' geldend. Daarnaast geldt tevens het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2014' en het Paraplubestemmingsplan 'Cultuurhistorie Wijchen'. Voor de twee meest westelijke windturbines geldt het bestemmingsplan Buitengebied Wijchen' met de bestemming 'Agrarisch' en het Paraplubestemmingsplan 'Cultuurhistorie Wijchen' met de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Voor de meest oostelijke windturbine geldt het bestemmingsplan 'Bijsterhuizen' met de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor bedrijfsmatig dan wel hobbymatig agrarisch grondgebruik, de uitoefening van het agrarisch bedrijf, het beweiden van gronden door landbouwdieren en bijbehorende voorzieningen. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, weilanden en bijbehorende voorzieningen.
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle, verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een lage archeologische verwachting. De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorisch waardevol gebied' zijn mede bestemd voor het behoud, beheer en versterking van de cultuurhistorische waarden. In Figuur 1.2 en Figuur 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan westelijke turbines
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan oostelijke turbine
Relatie met de milieueffectenrapportage
In onderdeel C en D van het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit mer), dat een AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) is bij de Wet milieubeheer (Wm), worden de activiteiten en besluiten genoemd waarvoor een plan- en/of project-mer-(beoordelings)plicht geldt.
Het bestemmingsplan voorziet in drie windturbines. Daarmee is sprake van een windpark in de zin van het Besluit mer. Categorie D-22.2 van de bijlage bij het Besluit mer is in dit geval relevant en luidt als volgt:
Voor activiteiten die beantwoorden aan de omschrijvingen in de kolommen 1 en 2 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit mer, kan er een verplichting bestaan tot het opstellen van een plan-MER. Die verplichting is in dat geval gekoppeld aan het besluit genoemd in kolom 3 van onderdeel D-22.2. In kolom 3 wordt het bestemmingsplan genoemd. Echter, nu in dit geval geen sprake is van een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer én de ontwikkeling slechts ziet op 3 windturbines, geldt er gelet op het Besluit mer en de Wet milieubeheer geen plan-mer-verplichting voor het bestemmingsplan. Immers, niet voldaan wordt aan kolom 2, waardoor er vanwege artikel 7.2 lid 2 Wm geen plan-mer-plicht ontstaat.
Een verplichting om voor het kolom 3 besluit (bestemmingsplan) een plan-MER te verrichten, geldt ook uitsluitend wanneer het bestemmingsplan in het concrete geval kaderstellend is voor het in kolom 4 genoemde mer-(beoordelings)plichtige besluiten (zie artikel 7.2 lid 2 Wm). Ook daar is in dit geval geen sprake van. Ter nadere toelichting het volgende.
In kolom 4 staat overigens niet het bestemmingsplan genoemd (reeds reden waarom het bestemmingsplan niet project-mer-beoordelingsplichtig kan zijn). Het kolom 4 besluit betreft in dit geval wel de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM). Daarbij is voor wat betreft de project-mer-beoordelingsplicht relevant dat de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer indicatief zijn. Dit betekent dat de OBM ook project-mer-beoordelingsplichtig is wanneer (zoals in dit geval) niet voldaan wordt aan de drempelwaarden uit kolom 2 van de bijlage bij het Besluit mer. Dat volgt uit artikel 2 lid 5 onder b Besluit mer.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de betreffende drie windturbines (en niet meer). Voor deze drie windturbines wordt naast het bestemmingsplan onder toepassing van de Wro-coördinatieprocedure (zie hierna) gelijktijdig de OBM verleend. In die zin dat de verleende OBM en het vastgestelde bestemmingsplan ook conform de gemeentelijke Wro-coördinatieprocedure gelijktijdig bekend wordt gemaakt.
Voor de OBM is een separaat project-mer-beoordelingsbesluit genomen. Dit betreft het door het college van Burgemeester en Wethouders op 12 december 2023 genomen mer-beoordelingsbesluit. In dat besluit is op basis van de Aanmeldnotitie mer-beoordeling beoordeeld of het windpark met de drie windturbines aanzienlijke milieueffecten heeft. De Aanmeldnotitie mer-beoordeling is ook opgenomen als Bijlage 1 van de plantoelichting. Het college is gelet op de inhoud van deze Aanmeldnotitie na een toetsing aan en een integrale afweging van de criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn tot het oordeel gekomen dat door het Windpark Bijsterhuizen geen aanzienlijke milieueffecten optreden. Reden waarom het college heeft besloten dat het opstellen van een project-MER niet nodig is en de OBM verleend kan worden.
Nu het bestemmingsplan niet meer mogelijk maakt dan de OBM waarvoor reeds een project-mer-beoordelingsbesluit is genomen én nu deze besluiten via de Wro coördinatieprocedur tezamen zijn voorbereid en bekend worden gemaakt, is het bestemmingsplan niet kaderstellend als bedoeld in artikel 7.2 lid 2 Wet milieubeheer. Ook om die reden is het bestemmingsplan niet plan-mer-(beoordelings)plichtig.
Dat er in een dergelijk geval geen sprake is van een plan-mer-(beoordelings)plicht volgt ook expliciet uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Zie ABRS 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:237 (De Nieuwe Wetering II), r.o. 12-12.2, JM 2016/52; BR 2016/35 en de op deze tussenuitspraak volgende uitspraak ABRS 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2468. Uit deze uitspraken volgt dat wanneer een bestemmingsplan met de coördinatieprocedure gelijktijdig met een vergunningbesluit wordt voorbereid en bekendgemaakt, het bestemmingsplan niet kaderstellend en daarmee niet plan-mer-(beoordelings)plichtig is, mits het plan niet meer mogelijk maakt dan het vergunningbesluit.
Bevoegd gezag
De gemeenteraad van Wijchen is bevoegd gezag voor het vaststellen van een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 9e van de Elektriciteitswet zijn Provinciale staten bevoegd om voor de aanleg van een windpark met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW gronden aan te wijzen en daarvoor een bestemmingsplan vast te stellen. Voor onderhavig project wordt daar echter geen toepassing aan gegeven. Bij brief (13 juli 2021, 2021-009592) heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland bepaald dat zij onder verwijzing naar artikel zesde lid, onder a van de Elektriciteitswet, afziet van het uitoefenen van haar (exclusieve) bevoegdheid voor de omgevingsvergunning en andere uitvoeringsbesluiten. Daarmee is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen het bevoegd gezag voor het nemen van de benodigde uitvoeringsbesluiten voor het project.
De gemeente Wijchen doorloopt zelf de planologische procedure.
Coördinatieregeling
De gemeente Wijchen heeft per besluit van 22 juni 2023 de gemeentelijke coördinatieregeling (kenmerk: Z/23/120333) van toepassing verklaard op onderhavig plan en bijbehorende besluiten (vergunningen). Dit houdt in dat besluiten (voor zover zij vallen onder het coördinatiebesluit) voor het windpark een gelijktijdige voorbereiding en bekendmaking kennen en dat de ontwerpbesluiten gezamenlijk ter inzage worden gelegd. Op dat moment kan een ieder een zienswijze (reactie) geven. Het bevoegd gezag neemt vervolgens de definitieve besluiten, rekening houdend met de ontvangen adviezen en zienswijzen. Als een belanghebbende, of een ieder die zienswijze heeft ingediend, het niet eens is met één of meer van de besluiten, kan hij/zij direct beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Toepassen van de coördinatieregeling heeft het voordeel dat er voor een ieder één 'loket' is voor het indienen van zienswijzen tegen de verschillende gelijktijdig voor te bereiden besluiten, vervolgens is er ook één beroepsprocedure voor het project en één uitspraak.
Vergunningen
Voor de realisatie en exploitatie van het windpark is in ieder geval een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)1 noodzakelijk voor bouwen, beperkte toetsing milieu en voor aanleg.
Crisis- en herstelwet
Onderhavig bestemmingsplan valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet. Een gevolg van de werking van de Crisis- en herstelwet is dat de beroepsprocedure sneller wordt doorlopen en een beroepsschrift direct de gronden van het beroep dient te bevatten. Het is wel noodzakelijk in bekendmaking op te nemen dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is.
Dit hoofdstuk geeft de inleiding tot het project. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid geschetst. In Hoofdstuk 3 komt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omgeving aan de orde, Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan voor windpark Bijsterhuizen. In Hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op het juridische plangedeelte, Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de financieel-economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.
Klimaatverandering is een mondiale uitdaging en vereist dan ook een mondiale respons. Deze respons kwam in december 2015 toen op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21)2 195 landen, waaronder Nederland, instemden met een klimaatakkoord. Hieronder de belangrijkste punten uit het akkoord:
Zes jaar na het Akkoord van Parijs is tijdens de zesentwintigste klimaatconferentie van Glasgow (COP26) de balans opgemaakt en zijn nieuwe afspraken vastgelegd. Hieronder de belangrijkste punten:
Ook op Europees niveau zijn doelstellingen geformuleerd en vastgelegd om klimaatverandering tegen te gaan. Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (EU) hebben op 28 juni 2021 de Europese Klimaatwet vastgesteld. Met de vastlegging is de doelstelling om in 2030 40% minder CO2 uit te stoten dan in 1990 verhoogd naar 55%. Daarbij is ook vastgelegd dat de EU in 2050 klimaatneutraal moet zijn.
Voor de productie en bevordering van duurzame energie uit hernieuwbare bronnen is algemeen beleid vastgelegd in de richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG). Het vereist dat de EU tegen 2030 ten minste 32% van haar totale energiebehoeften met hernieuwbare energie vervult en bouwt voort op de reeds geboekte vooruitgang, waaronder de verwezenlijking van de EU-doelstelling van 20% hernieuwbare energie tegen 2020. Het tussendoel voor 2020 lijkt te zijn behaald met een aandeel van 21,3%. In 2021 is dit percentage iets opgelopen naar 23,9%. Voortbouwend op Richtlijn 2018/2001/EU ligt er nu het voorstel van de Europese Commissie om de huidige doelstelling te verhogen tot ten minste 40%. Wat neerkomt op een verdubbeling van het aandeel van hernieuwbare energie in minder dan tien jaar tijd3 . De beoogde windturbines dragen bij aan deze Europese doelstelling van 2030.
Om conform het Klimaatakkoord van Parijs de wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken heeft Nederland op 2 juli 2019 de Klimaatwet vastgesteld. In de Klimaatwet staan drie doelen:
Ter uitvoer van de Klimaatwet heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat op 1 april 2020 het Klimaatplan vastgesteld. Dit Klimaatplan bevat de hoofdlijnen van het nationale klimaatbeleid voor de komende 10 jaar (2021-2030). Daarnaast gaat het Klimaatplan, conform de Klimaatwet, in op de laatste wetenschappelijke inzichten over klimaatverandering, technologische ontwikkelingen, internationale beleidsontwikkelingen en de economische gevolgen. De inhoud van het Klimaatplan is voor een belangrijk deel bepaald door de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord, dat in juni 2019 tot stand is gekomen met betrokkenheid van meer dan 100 maatschappelijke (publieke en private) partijen. In het klimaatakkoord staan afspraken tussen de overheid en vijf betrokken sectoren (elektriciteit, industrie, bebouwde omgeving, landbouw en transport). Deze afspraken moeten er voor zorgen dat in 2050 de doelen, zoals opgenomen in de Klimaatwet worden gehaald.
Afspraken over de opwek van duurzame energie, waaronder windenergie, zijn vastgelegd in het hoofdstuk 'Elektriciteit'. Zo is afgesproken dat in 2030 70% van alle elektriciteit uit hernieuwbare bronnen komt. Dat gebeurt voornamelijk met windturbines op zee, op land en met zonnepanelen op daken en in zonneparken (Zie Kader 2.1). Voor wind en zon op land is afgesproken dat in 2030 35 TWh geproduceerd moet worden. Tevens wordt benadrukt dat de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk benut moet worden door meervoudig ruimtegebruik. Windpark Bijsterhuizen draagt bij aan de toename van de productie van duurzame energie in een functiecombinatie van blijvend agrarisch grondegebruik en duurzame elektriciteitsopwekking.
Beleidsprogramma Klimaat en Regeerakkoord 'Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst'
Op 2 juli 2022 heeft het huidige kabinet daarnaast het beleidsprogramma Klimaat gepresenteerd. In 2030 moet de CO2-uitstoot in Nederland met ten minste 55% zijn gedaald, als opmaat naar een klimaatneutraal Nederland in 2050. Het beleidsprogramma klimaat is gericht op 60% CO2-reductie in 2030 en beschrijft de hoofdlijnen van het beleid voor de komende jaren4 . In het nieuwe coalitieakkoord 'Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst' van december 2021 is deze ambitie reeds bekrachtigd.
Kader 2.1 Windenergie ten opzichte van zonne-energie
Een uitvloeisel van het Klimaatakkoord is dat 30 regio's in Nederland een Regionale Energie Strategie (RES) opstellen. In de RES-en wordt per regio inzicht geven in het regionale bod voor grootschalige opwek van zonne- en windenergie dat bijdraagt aan doelstelling van 49% CO2-reductie in 2030 en concreet zorgt voor een opwek van 35 TWh hernieuwbaar op land. In Gelderland geldt ook het Gelders Energieakkoord (GEA) dat aangeeft hoe men met elkaar de CO2-uitstoot in 2030 met 55% kan verminderen ten opzichte van 1990.
Gemeente Wijchen is onderdeel van de RES-regio Arnhem-Nijmegen. Op 22 april 2021 heeft de gemeenteraad van Wijchen ingestemd met het definitief bod (RES 1.0). Het deel voor Arnhem-Nijmegen in de opwekopgave met zon en wind bedraagt 1,62 TWh. Met de ontwikkeling van windpark Bijsterhuizen wordt een groot deel van de Wijchense bijdrage ingevuld. Inmiddels wordt als vervolg op RES 1.0 gewerkt aan de RES 2024. Hiervoor is een planMER opgesteld. Onderdeel van een planMER is een vergelijking van verschillende alternatieven. Windpark Bijsterhuizen is in zowel RES 1.0 als in de planMER opgenomen als een autonome ontwikkeling. Bij de start van de RES en planMER was dit namelijk al een bestaand initiatief. Windpark Bijsterhuizen is daarom niet meegenomen in de afweging van de verschillende alternatieven.
Gemeente Wijchen heeft zich als ambitie gesteld om in 2050 energieneutraal te zijn. Deze ambitie is opgenomen in het Lokale Energie Strategie (LES). Een energieneutraal Wijchen betekent dat de gemeente in haar eigen energiebehoefte voorziet en per saldo jaarlijks evenveel energie - binnen de eigen gemeentegrenzen - opwekt als het nodig heeft.
Met deze ambitie neemt de gemeente Wijchen verantwoordelijkheid voor haar bijdrage aan het beperken van de uitstoot van broeikasgassen en het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele energiebronnen.
Het ruimtelijk Rijksbeleid is vastgelegd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn concrete regels opgenomen waar rekening mee moet worden gehouden.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI is op 11 september 2020 door het Rijk vastgesteld als structuurvisie onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (WRO). Zodra de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden, wat naar verwachting op 1 januari 2024 zal gebeuren5 , geldt deze structuurvisie als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld. De "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR, maart 2012), die in de tijd voor de NOVI de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties was en waarin onder ander windenergie eveneens was aangemerkt als een nationaal belang, komt door de NOVI te vervallen. De strategisch relevante delen van de SVIR gaan op in de NOVI.
De NOVI is gericht op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu door (a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede leefomgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften. Klimaatadaptie en de energietransitie vormen een van de vier prioriteiten van de NOVI, naast een duurzaam en
economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijke gebied. De NOVI is erop gericht om voor deze vier prioriteiten de nationale strategische beleidskeuzes te formuleren en hanteert daarbij als afwegingsprincipes dat combinaties van functies voor enkelvoudige functies gaan, dat kenmerken en identiteit van een gebied centraal staan en dat afwentelen wordt voorkomen.
De NOVI ziet het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening (die in 2050 CO2-arm is) en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur als een nationaal belang. Ook windenergie speelt hier een belangrijke rol op zowel de Noordzee als op land. Ten aanzien van het behalen van de doelstellingen voor windenergie op land gaat de NOVI, naast de doelstellingen uit het Nederlandse Klimaatakkoord en vervolgens de RES'en, uit van de Structuurvisie Windenergie op land (SvWOL) uit 2014. Het Programma Energiehoofdstructuur zal de SvWOL opvolgen en wordt verwacht in 2022. Het programma hanteert als tijdshorizon 2030-2050 met de ambitie om tijdig te zorgen voor voldoende ruimte voor een nationale energiehoofdstructuur die in balans staat met andere opgaven en belangen en een goede leefomgevingskwaliteit.
De NOVI geeft als algemeen beleidskader voor de realisatie van hernieuwbare energie op land het streven naar zuinig en zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik, waarbij vraag en aanbod van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit zoveel mogelijk dicht bij elkaar worden gebracht. Daarnaast moet er zoveel mogelijk worden aangesloten bij de gebied specifieke ruimtelijke kwaliteit en gaat de voorkeur uit naar grootschalige clustering van duurzame energie.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Barro6 voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Bij de ontwikkeling van een windpark dient rekening gehouden te worden met de regels die het Barro stelt. Van belang voor de planlocatie zijn de volgende nationale belangen:
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op deze belangen en de beperking die dat mogelijk oplevert voor de ontwikkeling van windpark Bijsterhuizen.
Provinciale Staten hebben in 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (9 juli 2014) en de Omgevingsverordening Gelderland (24 september 2014) vastgesteld. Vervolgens is op 12 november 2014 de eerste actualisering van deze Omgevingsvisie vastgesteld: de Windvisie Gelderland. In de Windvisie is het Gelders beleid met betrekking tot windenergie nader gedetailleerd. De Windvisie is na vaststelling geïntegreerd in de Omgevingsvisie Gelderland. Er hebben verschillende actualisaties van de Omgevingsvisie en -verordening plaatsgevonden. Op 19 december 2018 is de nieuwe Omgevingsvisie "Gaaf Gelderland" vastgesteld. In maart 2021 heeft nog een 7e herziening van de Omgevingsverordening plaatsgevonden. Op 5 juli 2022 is nog het Actualisatieplan 9 voor de Omgevingsverordening vastgesteld en op dit moment ligt het Ontwerp wijzigingsplan Omgevingsverordening 2023 ter inzage.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn de provinciale beleidsdoelen uitgewerkt voor onder andere energietransitie en ruimtelijke kwaliteit. Vanuit haar maatschappelijke opgave voor energietransitie streven de provincie en haar partners naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. Op weg naar energieneutraliteit in 2050 wil de provincie als tussendoelstelling in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland realiseren. Hiervoor is onder andere windenergie nodig.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland geeft aan: "Voor het opwekken, opslaan en transporteren van duurzame energie is ruimte nodig; veel ruimte. Windturbines, zonneparken, warmtecentrales, (mest)vergisters, waterkrachtcentrales moeten een plek krijgen in het Gelderse landschap, willen wij onze ambitie halen".
De taak van de provincie is het aanwijzen van voldoende ruimte voor windenergie. Daarmee is de realisatie van windenergie een provinciaal belang. Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie. Het kan de beleving van een gebied onderstrepen. Verschillende strategieën kunnen worden toegepast. Mogelijke combinaties zijn:
Ter voorkoming van visuele interferentie moeten windlocaties nabij bestaande windparken of windparken waarvoor de plannen al vastgesteld zijn, voldoen aan de volgende voorwaarden:
Er zijn in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland verschillende relevante aanduidingen met betrekking tot windenergie overgenomen die van belang zijn voor de locatie van windturbines:
Figuur 2.1 Uitsnede Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Het plangebied voor WP Bijsterhuizen is in provinciaal beleid aangewezen als gebied waar 'windenergie mogelijk' is. In deze gebieden ziet de provincie op voorhand geen belemmeringen voor de ontwikkeling van windenergie. In overleg met gemeenten kunnen in deze gebieden windenergielocaties worden vastgesteld die kunnen worden toegevoegd aan de Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening provincie Gelderland (juli 2022) staan regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de inhoud van ruimtelijke plannen van gemeenten en waterschappen op het gebied van milieu, water en ruimtelijke ordening. De verordening geeft ook regels voor de plaatsing van nieuwe windturbines. Zo zijn er gebieden uitgesloten van de realisatie van windenergie. Het plangebied valt niet in een uitsluitingsgebied voor windenergie. De verordening schrijft in artikel 5.757 voor dat de toelichting bij een omgevingsplan dat de oprichting van een windturbine of windturbinepark mogelijk maakt, aandacht besteedt aan:
1. de ruimtelijke kenmerken van het landschap;
2. de maat, schaal en inrichting in het landschap;
3. de visuele interferentie met een nabij gelegen windturbine of windturbines;
4. de cultuurhistorische achtergrond en waarden van het landschap; en
5. de beleving van de windturbine of het windpark in het landschap.
In onderhavige onderbouwing wordt aandacht besteed aan bovengenoemde onderwerpen.
Structuurvisie Wijchen
Op 2 juli 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Wijchen de structuurvisie Wijchen vastgesteld (zie Figuur 2.2).
De structuurvisie geeft op hoofdlijnen de voorgenomen ontwikkeling van de gemeente weer en bevat de hoofdzaak van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. Inhoudelijk is de structuurvisie een vertaling van de in 2007 vastgestelde strategische visie gecombineerd met het vastgestelde relevante sectoraal beleid, recente bestuurlijke beleidsuitspraken en in uitvoering zijnde of op stapel staande projecten, inclusief een uitvoeringsparagraaf.
Figuur 2.2 Structuurvisie Wijchen 2009
Ter plaatse van het plangebied is de voorziene/beoogde ontwikkeling 'gemengde functies buitengebied/verbreding landbouw'. Aan de oostzijde heeft de gemeente als doel het opwaarderen van de fietsroute naar Beuningen en versterking van groen. Deze beoogde doelen conflicteren op voorhand niet met het realiseren van windturbines.
Gedragscode Windenergie
In februari 2016 is de Gedragscode Windenergie door de gemeenteraad van Wijchen aangenomen. In deze gedragscode staan een aantal eisen en voorwaarden waaraan ontwikkelingen van windparken in de gemeente moeten voldoen. Hieronder vallen onder andere de volgende technische en maatschappelijke eisen:
In aansluiting op deze gedragscode is door de initiatiefnemer in 2017 een principeverzoek ingediend. Het college heeft 5 januari 2019 positief besloten op dit verzoek. Daarna is gestart met het vervolgtraject. Er is een draagvlakpeiling uitgevoerd en contact gelegd met andere stakeholders. Dit alles conform de gedragscode. Gaandeweg het traject is gebleken dat de hoogtebeperking van 150 meter (tiphoogte) niet haalbaar is. De afmetingen van windturbines zijn de afgelopen jaren steeds toegenomen. Dat heeft te maken met het feit dat het harder en constanter waait op grotere hoogtes en een grotere windturbine dus beter rendeert. Een grotere rotor 'vangt' ook meer wind. Grotere turbines betekend ook meer opgewekte elektriciteit voor de regio en ten behoeve van de energietransitie. De Rijksoverheid heeft een subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE++) beschikbaar gesteld waar duurzame energieprojecten aanspraak op kunnen maken. Deze subsidieregeling is zo ingericht dat vooral efficiënte projecten worden gehonoreerd. Daarom is de businesscase van windturbines met een tiphoogte van 150 onrendabel. Bovendien worden dergelijke windturbines steeds beperkter gefabriceerd. Het voorgaande maakte het voor de initiatiefnemer noodzakelijk om een grote, moderne windturbine als uitgangspunt te nemen en niet te conformeren aan de tiphoogte beperking van 150 meter. In 2020 is hiervoor nogmaals een principeverzoek ingediend. Dit keer met het verzoek om af te wijken van de gedragscode en een hogere tiphoogte toe te staan. Het college heeft 22 december 2020 positief besloten op dit verzoek.
Wijchen coalitieakkoord 2022 - 2026
Gemeente Wijchen heeft sinds april 2022 een nieuw gemeentelijk coalitieakkoord. Hiermee neemt Wijchen haar verantwoordelijkheid in een regionale opgave, vastgelegd in de Regionale Energie Strategie (RES), en zet stevige stappen op het gebied van klimaat, energie en duurzaamheid. Het coalitieakkoord vernoemd specifiek dat windenergie, zoals de 3 windmolens op Bijsterhuizen, een belangrijke bijdrage leveren aan deze opgave8 .
Windpark Bijsterhuizen past in Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het windpark geeft invulling aan de weg die de gemeente Wijchen ten aanzien van duurzame energie met windturbines is ingeslagen met het positieve principebesluit. Een windpark op deze locatie past ook in de gedachte van de gemeentelijke structuurvisie en het gemeentelijke coalitieakkoord 2022-2026. Het windpark kan daarnaast een proportionele bijdrage leveren aan het realiseren van duurzame ambities, als uitgesproken in het Energieplan.
Het plangebied wordt agrarisch gebruikt, voornamelijk als akker- en grasland.
(Agrarische bedrijfs)-woningen
Ten noorden van het plangebied liggen een beperkt aantal (agrarische bedrijfs-)woningen. Ten westen van het plangebied op circa 300 meter afstand ligt het buurtschap Wezel. Onderdeel van dit buurtschap, hoofdzakelijk bestaande uit vrij grote agrarische bedrijven, is de door groen omgeven 'Recreatielanderij' De Hof van Wezel.
Wijchen is de dichtstbij het plangebied gelegen woonkern. Wijchen met de wijk Woezik ligt op ongeveer 1 kilometer van de rand van het plangebied. Op ongeveer 2 kilometer ten oosten van het plangebied ligt de stad Nijmegen en op ongeveer 2 kilometer ten noorden van het plangebied ligt de kern Beuningen.
Bedrijvigheid
Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt bedrijventerrein Bijsterhuizen met onder andere de DAR milieustraat, grote logistieke bedrijven en enkele wat kleinere bedrijfsgebouwen. Er zijn plannen om het bedrijventerrein in westelijke richting uit te breiden. Om deze reden is ook een Voorkeursrecht gevestigd op percelen op de beoogde uitbreidingslocatie.
Infrastructuur
Het plangebied ligt te midden van de A73 en de A326 en direct ten westen ligt de N847. Verder liggen er enkele lokale wegen in de nabijheid van het plangebied, zoals de Wilhelminalaan en de Ficarystraat. De Wilhelminalaan vormt een belangrijke fietsverbinding tussen Wijchen en Beuningen.
Ten noorden van het plangebied ligt in oost-west richting de watergang Nieuwe Wetering. Dit is een belangrijke watergang voor de ont- en afwatering van het omliggende gebied.
Er zijn geen hoogspannings- of buisleidingen gelegen in het plangebied of directe omgeving.
Windparken in de omgeving
In de directe omgeving zijn geen bestaande of vergunde windparken. Wel zijn er ten noordwesten van Windpark Bijsterhuizen langs de A73 plannen voor de ontwikkeling van windpark Beuningen (zie Figuur 3.1). Het bestemmingsplan voor windpark Beuningen is vastgesteld op 23 november 2021. Gelet op de afstand van circa 1,2 kilometer tussen windpark Beuningen en windpark Bijsterhuizen, wordt in het volgende hoofdstuk over de verschillende milieuaspecten ook ingegaan op cumulatie van beide windparken.
Figuur 3.1 Beoogde locatie Windpark Bijsterhuizen
Zonneparken in de omgeving
In de directe omgeving van windpark Bijsterhuizen zijn vier (beoogde) zonneparken. In Figuur 3.2 zijn deze zonneparken weergegeven. Het is niet nodig om de zonneparken in cumulatie met windpark Bijsterhuizen te behandelen.
Figuur 3.2 Beoogde zonneparken omgeving windpark Bijsterhuizen
Natuur
De dichtstbij het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden zijn de gebieden Rijntakken op circa 4 kilometer afstand en Unterer Niederrhein op circa 12,5 kilometer afstand. Zie Figuur 3.3 voor de ligging van de gebieden ten opzichte van het plangebied.
De provincie Gelderland heeft haar natuurbeleid uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN), als provinciale equivalent van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). Het meest nabij gelegen GNN/GO gebied is het zogenaamde Personnenbos op circa 300 meter afstand ten oosten van het plangebied (zie Figuur 3.4). Een ander opgenomen gebied ligt op circa 1,2 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied. Dit gebied is onderdeel van Landgoed Heerlijkheid Leur.
Figuur 3.3 Ligging Natura 2000-gebieden t.o.v. plangebied
Figuur 3.4 Ligging Gelders Natuurnetwerk ten opzichte van Windpark Bijsterhuizen
Het plangebied ligt in het komgrondengebied van de rivier de Waal. Dit gebied loopt min of meer van oost naar west en ligt tussen de oeverwal van Weurt, Beuningen en Ewijk in het noorden en het rivierduinencomplex van Wijchen, Woezik en Hernen in het zuiden. Net ten westen van het plangebied ligt een kleiner en lager rivierduin, waarop het gehucht Wezel ligt.
De omgeving van het plangebied werd en wordt ontwaterd door middel van gegraven watergangen (weteringen). Iets ten noorden van het plangebied ligt de Oude Wetering, het plangebied zelf grenst direct aan de Nieuwe Wetering. Meer naar het zuiden loopt nog een derde waterloop, de Woeziksche Leigraaf.
Het plangebied ligt op de plek waar het Woezikse en Wezelsche veld aan elkaar grenzen. Deze 'velden' waren van oudsher vooral in gebruik als hooiland en weiland en waren in rechthoekige kavels verkaveld, min of meer haaks op de weteringen. Ten zuiden van de Nieuwe Wetering waren ze voorzien van kavelbeplantingen van veelal houtsingels. Meer naar het noorden en oosten lagen broekbossen. Het plangebied wordt in het midden doorsneden door een oude, min of meer noord-zuidgerichte route (de huidige Wilhelminalaan), die nog altijd ter hoogte van Hoge Brug de Nieuwe Wetering kruist.
Na 1950 is de directe omgeving van het plangebied in rap tempo veranderd. Aanvankelijk was het plangebied en zijn directe omgeving zeer open van karakter, in agrarisch gebruik en met uitzondering van enkele boerderijen in Wezel vrij van bebouwing. In de 70-er en 80-er jaren van de vorige eeuw worden bij de ruilverkaveling nieuwe wegen met daaraan boerenerven en wegbeplantingen ontwikkeld, zoals de Ficarystraat. Ook langs de Wilhelminalaan ontstaan erven. De houtsingels verdwijnen nagenoeg geheel. Bedrijventerreinen rukken langzaam maar zeker op. Het direct ten zuidoosten van het plangebied gelegen bedrijventerrein Bijsterhuizen beslaat tegenwoordig vrijwel geheel het oorspronkelijke Woeziksche Veld.
Windturbines kunnen niet overal geplaatst worden. Bij de inrichting van het gebied moet rekening worden gehouden met onder andere fysieke belemmeringen zoals woningen en wegen, landschap en voorwaarden die voortkomen uit wet- en regelgeving. Waaronder normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid (wegen en ondergrondse buisleidingen). Maar ook (wind)technische aspecten spelen een rol bij de inrichting van het gebied.
De keuze voor de opstelling en locatie van het windpark is voortgekomen uit de keuze voor een plangebied in specifiek de gemeente Wijchen in aansluiting op een bestaand bedrijventerrein en bestaande infrastructuur (Nieuwe Wetering). Daarnaast is gekeken naar een locatie die niet in de directe omgeving ligt van een Natura 2000-gebied. Het plangebied is bovendien op een relatief grote afstand van woonkernen gelegen en het aantal individuele woningen in de directe nabijheid is beperkt. Zo wordt getracht de hinder voor de woonomgeving zoveel mogelijk te beperken. De windturbines staan circa 450 meter uit elkaar om zo optimaal mogelijke opbrengst te genereren en zoveel mogelijk in een lijnopstelling als algemeen geaccepteerd principe voor de inrichting van het windpark. Een lijnopstelling geeft een rustig en helder beeld. Door de turbines aan de rand van de percelen te plaatsen (zie Figuur 4.2) wordt het gebruik van de percelen voor andere doeleinden niet overmatig beperkt.
De windturbines
Het project bestaat uit de realisatie en exploitatie van drie windturbines met bijbehorende voorzieningen. Het te plaatsen turbinetype is nog niet gekozen, ook de exacte afmetingen zijn nog niet bekend. Wel wordt gekozen voor realisatie van drie gelijke windturbines met een rotordiameter van minimaal 115 meter en maximaal 139 meter en een ashoogte van minimaal 110 meter en maximaal 122 meter. De maximale tiphoogte is vastgelegd op 185 meter. De minimale (kleinste) tiphoogte en minimale hoogte van de wiek boven de grond (tiplaagte) komt op basis van de voorgaande maten uit op respectievelijk 167,5 meter en 40,5 meter. De uiteindelijke afmetingen van de windturbine zijn afhankelijk van de ashoogte en rotordiameter van het uiteindelijk te kiezen type windturbine. Het vermogen van de windturbines komt ergens rond de 4 MW te liggen waardoor het totaal op ongeveer 12 MW uitkomt. Figuur 4.1 vormt een illustratie van de maximale afmetingen.
Figuur 4.1 Illustratie windturbine afmetingen en begrippen
Figuur 4.2 Situering van de windturbines
Kraanopstelplaats en ontsluiting
Het plan omvat naast de te plaatsen windturbines ook de bij de windturbines behorende voorzieningen, zoals kraanopstelplaatsen voor bouw en onderhoud. De kraan wordt gebruikt tijdens de bouw, maar moet ook voor groot (exceptioneel) onderhoud aan de windturbines tijdens de exploitatiefase bij de windturbine kunnen komen. De locatie van de windturbines dient voldoende bereikbaar te zijn voor de bouw en voor onderhoud en daarmee dient ook de aanvoerroute van materialen voldoende breed te zijn (doorgaans circa 4-6 meter, uitgezonderd bochten en kruisingen met andere wegen). De exacte positionering en technische uitwerking (waaronder minimale draagkracht) van kraanopstelplaatsen en toegangswegen wordt in een later stadium bepaald tijdens de detailengineering. De kraanopstelplaats wordt bij de mast geplaatst, onder de overdraai van de wieken, en zodanig gepositioneerd dat deze het beste is in te passen in de omgeving.
De kraanopstelplaatsen worden via een ontsluitingsweg aangesloten op de Wilhelminalaan en/of de N847. Op dit moment is een ontsluitingsweg voor het windpark voorzien parallel aan de Nieuwe Wetering, op voldoende afstand van de insteek van de watergang, die de windturbineposities met elkaar zal verbinden. De grondeigenaar is betrokken bij deze uitwerking. Voor eventuele aansluiting van die weg op de N847 is de provincie het bevoegd gezag als wegbeheerder. De ontsluiting moet worden afgestemd met de betreffende beheerder. Op een later moment zullen de benodigde toestemmingen voor de ontsluiting aangevraagd worden bij de wegbeheerders.
Aansluiting elektriciteitsnetwerk
De windturbines worden met een ondergrondse kabel onderling verbonden en verbonden met het aansluitpunt op het elektriciteitsnetwerk. De exacte ligging van de kabels en aansluiting op het openbaar net dient nog bepaald te worden. De aanleg van parkbekabeling en aansluitpunten heeft echter geen relevante ruimtelijke impact (vanwege geen hoogspanning, en dus geen beschermende zone) waardoor de aanleg van kabels en leidingen verder niet specifiek in dit bestemmingsplan hoeven worden opgenomen.
In de turbines worden faciliteiten geplaatst voor de eerste transformatie (naar 10/33 kV). Er wordt één inkoopstation gebouwd voor de windturbines, onder de overdraai van één van de drie windturbines. Een inkoopstation is een soort van transformatorhuisje dat is bedoeld voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet. De exacte locatie, omvang en verdere invulling wordt in een nadere uitwerking gekozen in overleg met de netbeheerder. Een inkoopstation krijgt een oppervlakte van circa 30 m2 en wordt maximaal 5 meter hoog, en is daarmee niet vergunningsvrij op basis van artikel 2, lid 18 sub a van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De mogelijkheid tot bouw van het inkoopstation wordt dus ook in dit bestemmingsplan geregeld.
Verhardingen
Per windturbine wordt rekening gehouden met het grondgebruik van een cirkel met een diameter van maximaal 24 meter voor de windturbine inclusief fundering (oppervlakte circa 450 m2). Daarnaast wordt rekening gehouden met een permanente kraanopstelplaats van circa 60 bij 40 meter (circa 2.400 m2 per windturbine) voor de bouw van en het onderhoud aan de windturbine. Het uiteindelijke exacte oppervlak is afhankelijk van het windturbinetype dat wordt gekozen.
Voor de bouw van en het onderhoud aan de windturbine is aanvullende ruimte per turbine noodzakelijk voor het kunnen wegleggen van mastdelen, bladen en opstelruimte van hulpkranen voor de opbouw van de giek van de hoofdkraan vereist. Dit zijn tijdelijke voorzieningen en afhankelijk van de uiteindelijk te realiseren windturbinetypes en hoeven derhalve niet in deze procedure meegenomen te worden. Er is daarnaast circa 5.000 m2 aan (half)verharding nodig voor de ontsluitingswegen voor het windpark.
Rekening wordt gehouden met een totaal (permanent) grondgebruik van tot circa 11.000 m2 voor het windpark, waarvan circa 930 m2 in ieder geval als gesloten verharding wordt uitgevoerd (funderingen en inkoopstation) en de overige verhardingen zo mogelijk waterdoorlatend.
Obstakelverlichting
Voor een windturbine hoger dan 150 meter (tiphoogte) geldt dat de turbine op basis van opgave van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het Informatieblad over obstakelverlichting (2020) voorzien dient te worden van obstakelverlichting (zie ook Kader 4.1). Dit geldt dus ook voor de windturbines in Windpark Bijsterhuizen. Voor de windturbines wordt voor de aanvang van de bouw een definitief verlichtingsvoorstel uitgewerkt gericht op het zo veel mogelijk beperken van hinder, overeenkomstig het Informatieblad. Mogelijkheden om hinder te beperken zijn bijvoorbeeld toepassen van vastbrandende verlichting, dimmende verlicht naar gelang de zichtbaarheid en toepassen radardetectie, zodat verlichting alleen aan gaat wanneer er een vliegtuig overvliegt. Een voorstel voor het aanbrengen van markering en obstakellichten op windturbines en windparken dient voorafgaand aan de realisatie van het windpark ter instemming te worden voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport. De op dat moment best beschikbare technieken kunnen dus ook in het verlichtingsplan betrokken worden.
In de planregels wordt een voorwaarde opgenomen dat de windturbines moeten worden voorzien van obstakelverlichting op basis van een goedgekeurd verlichtingsplan door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT) gericht op het voorkomen van hinder.
Kader 4.1 Toepassing obstakel- en markeringsverlichting
Molenaarswoning
Bij windpark Bijsterhuizen is één molenaarswoning betrokken (zie Figuur 4.3). Bij een molenaarswoning (ook wel 'woningen behorende tot de sfeer van de inrichting' genoemd) is er sprake van een relatie tussen de eigenaren/bewoners daarvan en (de exploitant van) het windpark (zie ook Tabel 4.1). Woningen die niet bij het windpark zijn betrokken worden woningen van derden genoemd. De betrokkenheid van de molenaar en molenaarswoning bij het windpark zijn in aanvullend privaatrechtelijke afspraken met de desbetreffende eigenaren/bewoners vastgelegd. Het adres van de molenaarswoning en de binding staat weergeven in Tabel 4.1. Een woning kan als molenaarswoning worden beschouwd wanneer er sprake is van een technische binding (investeerder/aandeelhouder windpark, lid vereniging), organisatorische binding (investeerder/initiatiefnemer en lid vereniging) en functionele samenhang of binding (inbrenger grond, ter plaatse wonend en functie als toezichthouder).
Figuur 4.3 Ligging molenaarswoning ten opzichte van windturbines Windpark Bijsterhuizen
Kader 4.2 Toelichting molenaarswoningen in het licht van de recente uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
Tabel 4.1 Molenaarswoning en binding bij Windpark Bijsterhuizen
Voorbeeldwindturbine
Voor het bepalen van ruimtelijke- en milieueffecten wordt gebruik gemaakt van een voorbeeldturbine (ook wel referentieturbine), omdat de keuze voor een specifieke windturbine met bijbehorende specificaties pas in een later stadium plaats vindt. Met uitzondering van geluid worden voor alle omgevingsaspecten berekeningen of beschrijvingen uitgevoerd voor een worst-case windturbinetype. Voor het aspect geluid wordt uitgegaan van een 'real-case' windturbine, met een brongeluid dat representatief is voor de bandbreedte aan windturbines (zie paragraaf 4.2). Voor de overige omgevingsaspecten geldt dat een windturbine met maximale afmetingen de worst-case situatie is, de onderzoekconclusies zijn dan ook geldig voor kleinere en lagere windturbinetypes dan de voorbeeldwindturbine, ongeacht hun afmetingen binnen de bandbreedte van afmetingen.
Molenaarswoning en woningen van derden
Voor windpark Bijsterhuizen geldt dat er één molenaarswoning is bij het windpark (zie ook paragraaf 4.2). Alhoewel er voor een molenaarswoning niet aan de norm voor geluid en slagschaduw voor woningen van derden hoeft te worden voldaan is wel de geluidbelasting en slagschaduwduur op de molenaarswoning in beeld gebracht (zie paragraaf 5.3 en 5.4). Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient er ook bij de molenaarswoning immers wel sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (ondanks dat er niet aan de norm voldaan hoeft te worden).
Door de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zie Kader 5.1) moeten de bepalingen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer (de 'windturbinebepalingen') buiten toepassing worden gelaten bij de beoordeling van de milieuaspecten van nog niet vergunde windparken. Derhalve heeft het bevoegd gezag besloten (Collegebesluit van 20 juni 2023) om voor Windpark Bijsterhuizen eigen normen te stellen ter vervanging van de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer. Ter onderbouwing van deze normen is een milieunormenonderzoek (laatste versie rapportage: 4 mei 2023) uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek en een second opinion (d.d. 6 juni 2023) is op 20 juni 2023 door het College van Burgemeester en Wethouder besloten de voorgestelde normstelling uit het milieunormenonderzoek aanvaardbaar te achten voor vaststelling in het bestemmingsplan Windpark Bijsterhuizen.
De beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de lokale normen op het gebied van geluid, slagschaduw en externe veiligheid worden in paragraaf 5.2.1, 5.3.1 en 5.4.1 gemotiveerd.
Kader 5.1 Gevolgen uitspraak Raad van State Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding
Op 12 april 2023 is de einduitspraak over windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft geconstateerd dat er voor windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding sprake is van voldoende gemotiveerde onderbouwing van de eigen (lokale) milieunormen voor het windpark. De eigen milieunormen zoals die in het bestemmingsplan zijn opgenomen houden dan ook stand en het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor het windpark zijn onherroepelijk geworden.
Ontwerpbesluit windturbinebepalingen (12 oktober 2023)
Op 12 oktober 2023 is het ontwerpbesluit windturbinebepalingen gepubliceerd. Hierin zijn de nieuwe normen voor windturbines op land opgenomen. Het betreft hier de normen ten aanzien van geluid, slagschaduw, lichtschittering, externe veiligheid en obstakelverlichting. Ook is een afstandsnorm ten opzichte van windmolengevoelige objecten opgenomen. Deze nieuwe normen zijn nu nog slechts een concept die aan de hand van zienswijzen nog aangepast kunnen worden. De uiteindelijke normen treden naar verwachting op 1 juli 2025 in werking en zijn dus op dit moment niet van toepassing op het windpark Bijsterhuizen. Anders verwoord: de normen hebben nu nog geen rechtskracht. Het bevoegd gezag houdt zich daarom aan de normen die volgen uit het milieunormenonderzoek. Uit jurisprudentie is namelijk gebleken dat bij het vaststellen van lokale milieunormen voor windparken op land, in afwachting van nieuwe nationale normen, het van belang is dat het bevoegd gezag tot een verantwoorde keuze komt op basis van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten over hinder van windparken die op het moment van het nemen van het besluit beschikbaar zijn[i]. De onderzochte en vastgestelde lokale milieunormen inzake Windpark Bijsterhuizen zijn op 20 juni 2023 door het College van Burgermeester en Wethouders aanvaardbaar geacht.
Algemeen kader voor het bepalen van een ruimtelijk aanvaardbare normering voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid
In zijn algemeenheid hebben de normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid voor windturbines uit het Activiteitenbesluit en -regeling een belangrijke overeenkomst met elkaar en met die van andere (hinder)bronnen en inrichtingen. Het accepteren van enige mate van hinder of risico is inherent aan het feit dat Nederland een druk bevolkt en dicht bebouwd land is en multifunctioneel ruimtegebruik toegepast wordt. Uitsluiten van hinder of risico behoort niet tot de mogelijkheden, omdat daarmee geen ontwikkelingen meer kunnen plaats vinden. Deze benadering heet het ALARA-beginsel (zie ook Kader 5.2) en geldt voor veel maatschappelijke activiteiten, zoals weg-en railverkeer, luchtvaart, industrie, sport-en recreatieterreinen, maar ook windturbines.
Kader 5.2 Bescherming tegen hinder versus ruimtelijke ontwikkelingen: ALARA
Specifiek voor windturbines
Normen worden dus over het algemeen vastgesteld op basis van de aanvaardbaarheid van enige mate van hinder of risico voor omgeving ten opzichte van het algemene maatschappelijk belang - in deze bij het realiseren van windturbines - om duurzame energie op te wekken en daarmee de landelijke, provinciale en gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen en klimaatdoelstellingen te behalen. Daarmee is sprake van een belangenafweging tussen het individueel belang van een omwonende, op het gebied van leefbaarheid, veiligheid en gezondheid, versus het algemeen maatschappelijk belang van de energietransitie naar hernieuwbare energie en verbetering van het klimaat.
De afweging tussen (individuele) hinder voor de omgeving enerzijds en het (algemeen) belang van duurzame elektriciteitsopwekking anderzijds vindt dus ook plaats bij beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de mate van geluidhinder, slagschaduwhinder en externe veiligheidsrisico's van windturbines.
Voor het windpark is in Bijlage 2 (milieunormen)onderzoek uitgevoerd ter onderbouwing van de eigen normen ter vervanging van de windturbinebepalingen. Voor geluid, slagschaduw en lichtschittering, externe veiligheid is in het onderzoek:
In deze plantoelichting wordt, op basis van de onderzoeken, een ruimtelijk aanvaardbare normstelling bepaald voorzien van 'actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering' en vertaald in de planregels.
In deze paragraaf is beknopt de achterliggende motivering van de normstelling weergegeven op basis van Bijlage 2. In de paragrafen daarna wordt het onderzoek weergegeven. De gekozen normen zijn ook juridisch geborgd in de planregels.
Lokale norm voor geluid
Cumulatieve norm op geluidgevoelige objecten
Toepassing van een geluidsnorm van 47 dB Lden en van 41 dB Lnight voor het cumulatieve geluidniveau van het bestaande windpark Beuningen en de drie te realiseren windturbines in windpark Bijsterhuizen op geluidgevoelige objecten is aanvaardbaar om de volgende redenen:
Immissienorm molenaarswoning Wilhelminalaan 60
De Wilhelminalaan 60 betreft een molenaarswoning behorende tot windpark Bijsterhuizen. De molenaarswoning wordt als een niet geluidsgevoelig object beschouwd en hiervoor geldt dat niet aan dezelfde normen voor geluid als bij de woningen getoetst hoeft te worden. Gezien de relatie van de bewoner van de woning tot het windpark, waarbij de bewoner (economisch) profijt ondervindt wordt de geluidbelasting als minder hinderlijk ervaren. Gezien het voorgaande wordt een cumulatieve geluidbelasting van maximaal 50 dB Lden en 43 dB Lnight ruimtelijk aanvaardbaar geacht.
Handhavings- en rekenmethodiek
De windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en -regeling bevatten ook regels voor rapportage van akoestisch onderzoek, rekenmethodiek, handhaving en registratie emissieterm voor geluid van windturbines. Omdat niet volledig helder is of de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding ook strekt tot dit onderdeel van de windturbinebepalingen - het wordt namelijk niet expliciet benoemd - worden voor de zekerheid en volledigheid hier voorschriften over opgenomen in dit bestemmingsplan.
Voor de formulering wordt aangesloten op de formulering uit de (bijlage bij de) windturbinebepalingen omdat dit de best beschikbare rekenmethodiek en basis voor handhaving geluid is.
Lokale norm voor slagschaduw
Onder het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling was een grenswaarde van 5 uur en 40 minuten per jaar de normale gang van zaken. Dit betrof een interpretatie van de wettelijke norm uit de Activiteitenregeling (maximaal 17 dagen gedurende maximaal 20 minuten), maar is feitelijk aanzienlijk strenger dan die norm. Zo oordeelde de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) ook in haar deskundigenadvies over Windpark Drentse Monden - Oostermoer9, waar getoetst werd aan een normstelling van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar: “de streefwaarde van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar voorziet in (veel) geringere aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden dan de normering in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ten eerste tellen nu ook de dagen mee waarop de slagschaduw minder is dan 20 minuten. Ten tweede worden alle minuten meer dan 20 minuten ook meegeteld.” Nog recenter heeft de Raad van State haar visie hierop bevestigd in haar uitspraak ten aanzien van Windmolenpark Elzenburg - De Geer10. Maar omdat deze norm nu niet toegepast mag worden, moet opnieuw worden gemotiveerd welke schaduwduur aanvaardbaar is.
Gevoelige objecten
Uit het slagschaduwonderzoek (zie Bijlage 3) blijkt dat er slagschaduw als gevolg van het windpark optreedt ter plaatse van slagschaduwgevoelige objecten11. Tevens blijkt uit het onderzoek dat een norm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar als ruimtelijk aanvaardbaar wordt beschouwd. Echter, voor onderhavig plan is besloten om voor slagschaduw te toetsen aan een strengere norm van maximaal 1 uur slagschaduw per jaar bij gevoelige objecten. Het treffen van deze voorzieningen is relatief eenvoudig en betekent een niet al te grote reductie in de elektriciteitsopbrengst. Met behulp van een stilstand regeling kan slagschaduw op gevoelige objecten zoveel als technisch mogelijk worden voorkomen. In de praktijk betekent dit dat de slagschaduw op gevoelige objecten, als gevolg van de tijd die nodig is om de windturbine af te schakelen wanneer slagschaduw kan optreden, tussen 0 en 1 uur per jaar zal bedragen. Om die reden wordt de normgrens voor gevoelige objecten op maximaal 1 uur slagschaduw per jaar gesteld. Hiermee wordt de schaduwduur ter plaatse van woningen tot een minimum beperkt en wordt het ontstaan van hinder zo veel als mogelijk voorkomen.
Molenaarswoning Wilhelminalaan 60
De woning op het adres Wilhelminalaan 60 is een molenaarswoning bij het windpark. Ruimtelijk relevante milieuaspecten zoals slagschaduw worden ter plaatse van deze molenaarswoning anders beoordeeld dan bij woningen van derden. De molenaarswoning hoeft niet eenzelfde bescherming te worden geboden als overige woningen omdat de eigenaar en bewoner binding hebben met de bedrijfsactiviteiten van het windpark.
Ter plaatse van de molenaarswoning treedt volgens het slagschaduwonderzoek een totale schaduwduur op van afgerond 62 uur per jaar. Toepassing van stilstand om de schaduwduur op de eigen molenaarswoning terug te brengen staat niet in verhouding tot het opbrengstverlies van het windpark. Omdat er sprake is van een molenaarswoning, waarbij de bewoner van de woning (economisch) profijt ondervindt van het windpark is de hinderbeleving door het windpark beperkt. Daarom wordt een slagschaduwduur van 62 uur per jaar ruimtelijk aanvaardbaar bevonden. Deze maximale slagschaduwduur wordt middels de planregels geborgd.
Lokale norm voor externe veiligheid (plaatsgebonden risico)
Omgaan met risico’s in een drukbevolkt land
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid op rijksniveau luidt: “Het uitvoeren van een veiligheids- en risicobeleid om mens en milieu te beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte gezondheids- en milieurisico’s”. Het beleid is erop gericht een zogenaamd basisbeschermingsniveau voor externe veiligheid te bieden aan personen die wonen, werken of recreëren in de omgeving van risicovolle activiteiten.
Uitgangspunt van het landelijke risicobeleid in zijn algemeenheid is dat het gevaar van een activiteit acceptabel is wanneer op een bepaalde plaats een daar aanwezig individu geen hogere kans op overlijden heeft dan maatschappelijk is geaccepteerd. Deze basisbescherming, die veelal een limiet kent van 10-6 of 10-5 per jaar12, wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR). Dit geldt voor onder andere industrie, transport en opslag van gevaarlijke stoffen zoals toxische of brandbare stoffen maar is ook toepasbaar voor windturbines.
Het externe veiligheidsbeleid van alle risicobronnen is met introductie van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in 2004 gelijkgetrokken. Het hanteren van PR10-5 en PR10-6 voor een aanvaardbaar risico dateert al van eerder, zo wordt het onder andere genoemd in het Nationaal milieubeleidsplan 4 (juni 2001), maar ook daarvoor werd deze norm als aanvaardbaar gehanteerd. In het kader van de vuurwerkramp in Enschede (2000) en het daarop volgende rapport van de commissie Oosting heeft er toe geleidt dat het gehele externe veiligheidsbeleid in Nederland tegen het licht is gehouden en er uiteindelijk maatschappelijk aanvaardbare normen in het Bevi zijn vastgelegd.
Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plaatsgebonden risiconiveaus van 10-5 en 10-6 die optreden voor andere risicobronnen. Weliswaar is er een kans op een effect, maar het hanteren van een andere kans als beoordelingsniveau leidt niet tot een afname van het gevolg maar alleen van de kans dat dit effect kan optreden. Het feit dat een zekere mate van risico, alhoewel zeer beperkt, wordt geaccepteerd is inherent aan het feit dat Nederland een drukbevolkt land is en multifunctioneel ruimtegebruik toegepast wordt.
Lokale norm voor plaatsgebonden risico
Ten aanzien van plaatsgebonden risico wordt aangesloten bij de normen uit het Bevi.
Overige windturbinebepalingen
De windturbinebepalingen kennen naast normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid ook nog een aantal (technische) bepalingen om hinder te beperken en veiligheid te borgen. Dit betreffen de volgende regels ten aanzien van het in gebruik nemen en hebben van windturbines:
Lichtschittering
Gladde en glimmende oppervlakken (bijvoorbeeld glas, maar ook geschilderde oppervlakken) kunnen invallend zonlicht reflecteren. Wanneer dit licht bij de ontvanger aankomt kan dit een hinderlijk (verblindend) effect hebben of tot gevaarlijke situaties leiden, bijvoorbeeld voor wegverkeer. Dit effect kan echter eenvoudig worden voorkomen door de betreffende objecten en oppervlakken te voorzien van een anti-reflecterende coating of gebruik te maken van niet-reflecterende materialen. Voor windturbines is dit standaardpraktijk en wordt dit geborgd door reflectiewaarden te controleren via de certificering en de NEN-ISO 2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode.
Algemene veiligheid en controle
Bij een geconstateerd of vermoed gebrek dient een windturbine buiten bedrijf te worden gesteld,daarmee wordt voorkomen dat het gebrek een gevaarlijke situatie voor de omgeving oplevert. Met het opleggen van een verplichting op dit punt worden alle mogelijke effecten voorkomen.
NEN-certificering van de windturbines
Windturbines dienen aan deze bepalingen/regels te voldoen, er is verder dus geen inhoudelijke afweging van een normering aan de orde. Daarom zijn deze bepalingen ook verder niet afgewogen maar wel opgenomen als planregels in dit inpassingsplan.
Windturbines dienen aan deze bepalingen/regels te voldoen, dit is middels de planregels geborgd.
In deze paragraaf worden de uitgangspunten voor onderzoek, waaronder de gekozen normstelling, voor geluid nader toegelicht.
Wat is geluid van windturbines?
Windturbines produceren geluid als de rotoren draaien. Dit geluid is voornamelijk aerodynamisch geluid afkomstig van de bladen die door de wind 'zoeven'. Windturbines produceren daarnaast ook mechanisch geluid, dit is afkomstig uit het overbrengen van de energie vanuit de wieken naar de generator en uit de generator zelf. Het mechanische geluid is meestal vele malen lager dan het aerodynamische geluid.
Net als voor andere geluidbronnen waaronder wegverkeers-, industrie-, railverkeer- en luchtvaartgeluid is het wenselijk om normen vast te leggen voor de hoeveelheid geluid die mag optreden op de omgeving teneinde de hinder hiervan te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Om te komen tot een normstelling speelt het daadwerkelijk optredende geluidniveau, de betreffende omgeving en de hinderlijkheid van het specifieke geluid een rol.
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortweg: het Activiteitenbesluit milieubeheer)13als kader voor de toetsing van geluid van windturbines wordt in dit bestemmingsplan niet gebruikt, vanwege de uitspraak in de zaak Delfzijl Zuid Uitbreiding.
Lokale normstelling geluid van Lden 47 dB en Lnight 41 dB
Voor onderhavig plan wordt getoetst aan 47 dB Lden en 41 dB Lnight als ruimtelijke aanvaardbare norm voor geluid ter plaatse van geluidgevoelige objecten. Verwezen wordt naar Bijlage 2 voor het onderzoek ter onderbouwing van de in dit plan in de planregels juridisch-planologisch vastgelegde geluidnormen.
Onderbouwing ruimtelijke aanvaardbaarheid
De lokale normstelling van Lden 47 dB en Lnight 41 dB wordt aanvaardbaar geacht. Dit is vastgelegd in de beleidsnotitie van het College van 20 juni 2023 met zaaknummer 127205. In deze beleidsnotitie wordt aangegeven dat het hanteren van een norm van 47 dB Lden en daarbij behorend een norm van 41 dB Lnight in dit concrete geval passend is in de afweging tussen hinder, milieuwinst en elektriciteitsopbrengst en daarmee ruimtelijk aanvaardbaar. De norm is opgenomen in de planregels. Daarnaast is ook een handhavings- en rekenmethodiek voor geluid van windturbines toegevoegd aan de planregels, omdat het op dit moment onduidelijk en onzeker is of nog een beroep gedaan kan worden op deze regels uit het Activiteitenbesluit en -regeling.
Cumulatie met andere geluidbronnen
Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines (Activiteitenregeling milieubeheer Bijlage 4). In het geval van dit project zijn dat wegverkeer, industrielawaai en een ander windpark. De methode berekent de gecumuleerde geluidbelasting rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidbronnen. Er zijn geen normen voor de cumulatie van geluid. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter de cumulatie van geluid met andere bronnen wel te worden afgewogen. Een gangbare en geaccepteerde methodiek om cumulatieve geluideffecten te beoordelen is de 'Methode Miedema', deze wordt hiervoor dan ook toegepast.
Laagfrequent geluid
Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op laagfrequent geluid (geluid met trillingen in een lage frequentie). Het meest voorkomende 'gewone' geluid zit tussen de 125 en 8.000 Hertz. Hoe meer trillingen per seconde, hoe hoger de frequentie en hoe hoger de toon. Bij minder dan 100 trillingen per seconde (100 Hz) hebben we het over laagfrequent geluid. Geluid onder de 20 Hz is niet hoorbaar, alleen voelbaar. Beneden de 20 Hz wordt gesproken van infrasoon geluid.
Ten behoeve van het uitgevoerde milieunormenonderzoek (bijlage 2) is voor de dichtstbij gelegen woning het laagfrequente binnen-niveau berekend en gerelateerd aan de NSG-curve (hoorbaarheid) en Vercammen-curve (hinder). Uit de berekeningen die zijn gedaan volgt dat de geluidniveaus ook zonder geluidmitigatie te allen tijde ruimschoots onder de Vercammen-curve liggen. Specifieke voorschriften voor laagfrequent geluid lijken daarom niet te leiden tot extra bescherming van de omgeving en zijn daarom niet opgenomen in de lokale (geluid)normstelling voor Windpark Bijsterhuizen.
Ter bepaling van de akoestische effecten is in het akoestisch onderzoek (Akoestiek en slagschaduw onderzoek) gerekend met een windturbine met een gemiddelde geluiduitstraling voor haar klasse (Vestas V136 4.0/4.2 MW STE op 117 meter ashoogte). Deze past binnen de maximale tiphoogte van 185 meter. De resultaten zijn in Tabel 5.1 weergegeven.
In het akoestische model zijn 9 referentietoetspunten met geluidgevoelige objecten (woningen) opgenomen. Per toetspunt zijn de jaargemiddelde geluidniveaus Lden en Lnight berekend. De Lden is het tijdgewogen gemiddelde van:
Tabel 5.1 geeft de geluidbelasting Lden en Lnight weer van windpark Bijsterhuizen op de toetspunten, in Figuur 5.1 is de contour Lden 47 dB opgenomen. Hierbij is nog geen rekening gehouden met mitigatie.
Tabel 5.1 Geluidbelasting windturbines windpark Bijsterhuizen (Vestas V136 4.0/4.2 MW STE windturbine)
Tabel 5.1 laat zien dat de voorbeeldwindturbine zonder mitigerende maatregelen op bijna alle toetspunten (woningen van derden) voldoet aan de lokale geluidnorm van Lden 47 dB en Lnight 41 dB. Zonder mitigerende maatregelen wordt op twee toetspunten bij woningen van derden de lokale geluidnorm overschreden (toetspunten 4 en 5). Door middel van het treffen van geluidvoorzieningen bij de windturbine (aanpassen bedrijfsinstellingen windturbines, zodat de windturbine onder omstandigheden minder dan wel niet draait om de geluidsproductie te verminderen) kan voldaan worden aan de geluidsnormen. Ook het kiezen van een stillere windturbine kan gezien worden als mitigerende maatregel, waarbij deze stillere windturbine met minder of geen geluidvoorzieningen kan draaien. In bijgevoegd onderzoek naar geluid en slagschaduw is een situatie doorgerekend waarbij mitigerende maatregelen worden toegepast, zie Figuur 5.2 voor geluidcontour 47 dB Lden na mitigatie. Na het toepassen van deze maatregelen wordt voldaan aan de lokale norm. In het vervolg van deze paragraaf wordt bij de geluidsbelasting van windpark Bijsterhuizen uitgegaan van de geluidsbelasting op woningen van derden na het toepassen van deze mitigerende maatregelen.
Figuur 5.1 Geluidcontour Lden 47 dB zonder mitigatie
Figuur 5.2 Geluidcontour Lden 47 dB na mitigatie
De lokale normstelling voor dit project is opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan waardoor het treffen van voornoemde voorzieningen ook afdoende geborgd is. Aanvullend is in het bestemmingsplan ook een Reken- en Handhavingsmethodiek opgenomen.
Molenaarswoning
Hoewel er ter hoogte van de molenaarswoning niet aan de normen voor geluid getoetst hoeft te worden, is de geluidsbelasting bij deze woning wel onderzocht. Bij de molenaarswoning is er sprake van een hogere geluidbelasting dan de gehanteerde norm voor woningen van derden van Lden 47 dB, ook na toepassing van mitigerende maatregelen. Een hogere geluidbelasting op deze woning wordt in beginsel geaccepteerd, omdat de woning betrokken is bij het windpark. De bewoners van deze woning hebben een bijzondere functie (en taken) als toezichthouder in relatie tot het windpark, waarbij de functie en taak ook is gekoppeld aan de woning door middel van een kettingbeding. Daarnaast hebben deze bewoners ook (economisch) profijt van het windpark. Hierdoor wordt de geluidbelasting als minder hinderlijk ervaren. Of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verder beoordeeld onder cumulatie met andere bronnen, omdat dat meer zegt over de algehele geluidbelasting in de omgeving en dus het woon- en leefklimaat.
Geluid bij niet-gevoelige objecten
Hoewel er ter hoogte van niet-geluidgevoelige objecten niet aan dezelfde norm voor geluid bij woningen van derden getoetst hoeft te worden, is de geluidsbelasting bij deze objecten wel onderzocht in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Voor een aantal nabijgelegen niet-gevoelige objecten, gelegen op het bedrijventerrein Bijsterhuizen, is de geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. In de navolgende tabel staan de rekenresultaten voor 5 toetspunten (adressen).
Tabel 5.2 Geluidbelasting bij niet-geluidgevoelige objecten [dB(A)]
De geluidbelasting op de niet-gevoelige objecten is inzichtelijk gemaakt als indicatie voor het leefklimaat. De berekende geluidbelasting overdag Lday als gevolg van de windturbines is merkbaar, maar er wordt verondersteld dat de toevoeging van geluidsproductie door windturbines geen hinderlijke toevoeging zal zijn op de al aanwezige geluidsproductie op het bedrijventerrein. Mensen die verblijven in een kantooromgeving ondervinden naar verwachting geen hinder van windturbinegeluid. Doorgaans is het achtergrondgeluidsniveau al dusdanig hoog, door airconditioning, ventilatoren, praten en andere geluidsbronnen in een kantooromgeving, dat windturbinegeluid geen verhoging oplevert.
Ook is gekeken naar de geluidsbelasting door de windturbines bij Recreatielanderij "De Hof van Wezel", hier is onder meer een camping aanwezig. Toetsing aan de lokale geluidnorm is hier niet van toepassing, omdat de camping geen geluidgevoelig object is. In de navolgende tabel staan de rekenresultaten.
Tabel 5.3 Geluidbelasting ter plaatse van Recreatielanderij "De Hof van Wezel" [dB(A)]
De geluidbelasting ter plaatse van de camping ligt ver beneden de lokale geluidnorm Lden=47 dB en Lnight=41 dB voor gevoelige objecten, zoals woningen. Er is geen aanleiding een strengere norm te hanteren voor een camping dan bij woningen. Er is sprake van een aanvaardbare situatie.
Cumulatie met andere windturbines
In het akoestisch onderzoek is ook gekeken naar cumulatie met Windpark Beuningen. Daarbij zijn de worst-case geluidsgegevens van Windpark Beuningen gebruikt voor het berekenen van de cumulatieve geluidbelasting op de 9 toetspunten14. In de navolgende tabel staan de rekenresultaten.
Tabel 5.4 Cumulatie van windpark Bijsterhuizen met windpark Beuningen [dB(A)]
De cumulatieve toetsing van bestaande en toekomstige windturbines zegt niet direct veel in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat omdat er voor de berekening van de geluidbelasting door windturbines geen rekening wordt gehouden met achtergrondgeluid. Een cumulatieve overschrijding van de niet cumulatieve norm hoeft niet een directe aanleiding zijn om maatwerkvoorschriften op basis van het Activiteitenbesluit voor te stellen of om gebruiksregels in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning op te nemen. Echter, in die gevallen waar de cumulatieve geluidbelasting op woningen van derden onaanvaardbaar toeneemt kan er aanleiding zijn maatwerk voor te stellen dan wel regels op te nemen.
Op één toetspunt van woningen van derden (toetspunt 5) is er cumulatief sprake van een overschrijding van 1 dB van de niet-cumulatieve, lokale norm Lden 47 dB, maar wordt wel voldaan aan Lnight 41 dB. Omdat geluid van windturbines 's nachts meer hinderlijk is wordt deze belasting cumulatief acceptabel geacht. Daarbij gaat het om een overschrijding van 1 dB. Het is algemeen bekend dat een toename van 1 dB in geluid door het menselijk oor niet of nauwelijks wordt gehoord. Er bestaat dus geen noodzaak aanvullende regels te stellen ten aanzien van cumulatie met andere windturbines.
Desgewenst kan het bevoegd gezag in het kader van Activiteitenbesluit een aanvullende afweging maken en maatwerkvoorschriften voorstellen, bijvoorbeeld als het concrete te realiseren windturbinetype bekend is, vooralsnog wordt dat niet nodig geacht.
Cumulatie met andere geluidsbronnen
Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines (Activiteitenregeling milieubeheer Bijlage 4). Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn geen wettelijke normen van kracht. Met de cumulatieve rekenmethode uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines is de gecumuleerde geluidbelasting berekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende mate van hinderlijkheid van de diverse geluidbronnen:
De cumulatieve geluidbelasting wordt bepaald door de afzonderlijke waarden L* bij elkaar op te tellen (zogenoemde energetische sommatie). De geluidbelasting (grootheid L) wordt uitgedrukt in Lden, met uitzondering van industriegeluid waarvoor de etmaalwaarde geldt. In het plangebied is er sprake van cumulatie met wegverkeersgeluid (VL) van de autowegen A73, A50 en A326 en provinciale wegen N847 en N326, industriegeluid (IL) van industrieterrein Bijsterhuizen en windturbinegeluid (WT) van het geplande windpark Beuningen.
Een gangbare en (door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) geaccepteerde methodiek om cumulatieve geluideffecten te beoordelen is de 'Methode Miedema'. In deze methode wordt de akoestische kwaliteit van de omgeving bepaald voor en na toevoeging van een nieuwe geluidbron. Hiermee kunnen de gevolgen voor de leefomgeving objectief worden beoordeeld. De cumulatieve geluidbelasting van alle geluidbronnen is (worst-case) berekend op de referentietoetspunten, waarbij voor windpark Bijsterhuizen in Tabel 5.5 de gemitigeerde waarde in beeld is gebracht.
Tabel 5.5 Waardering kwaliteit akoestische omgeving volgens 'methode Miedema'
De referentiesituatie (beoogde windturbines langs A73, wegverkeer en industrielawaai) is beschreven in Tabel 5.5. Van 3 van de 9 onderzochte toetspunten is de kwaliteit van de akoestische omgeving in de huidige situatie te omschrijven als 'goed'. Voor 5 toetspunten geldt in de huidige situatie de categorie 'redelijk' en voor 1 toetspunt geldt de categorie 'tamelijk slecht'.
Tabel 5.6 Cumulatieve geluidbelasting referentiesituatie [dB(A)]
Door de komst van de drie windturbines neemt de cumulatieve geluidbelasting toe. Voor toetspunt 2 t/m 7 is sprake van een verschuiving naar een andere categorie van de kwaliteit van de akoestische omgeving (zie Tabel 5.5). Toetspunt 7 gaat van de categorie 'goed' naar de categorie 'redelijk'. Toetspunten 2, 3, 4 en 5 gaan naar de categorie 'matig'. Ondanks deze toename is geen sprake van een slechte kwaliteit van de akoestische omgeving.
Toetspunt 6 gaat van de categorie 'redelijk' naar de categorie 'tamelijk slecht'. Hier is op basis van de Miedema methode een slechte kwaliteit van de akoestische omgeving. Dit betreft een molenaarswoning. Voor deze molenaarswoning wordt een dergelijke verslechtering van de akoestische omgeving als acceptabel gezien. Doordat de deze woning organisatorisch en economisch betrokken is bij de ontwikkeling van de windturbines zullen bewoners minder hinder ervaren door geluid, of zijn bereid enige hinder te accepteren15.
Tabel 5.7 Cumulatieve geluidbelasting toekomstige situatie [dB(A)]
De cumulatieve verslechtering is deels inherent aan het realiseren van een windpark in een agrarische omgeving waar de bestaande geluidbelasting vooral wordt bepaald door infrastructuur en industrie. Daar waar cumulatief in de bestaande situatie een relatief goede situatie is neemt de geluidbelasting cumulatief toe maar er ontstaat geen slechte akoestische situatie. Daar waar in de huidige situatie een slechtere akoestische situatie bestaat, treedt vrijwel geen extra verslechtering op. Een cumulatieve geluidbelasting voor woningen van derden van maximaal 65 dB (tamelijk slecht) wordt in zijn algemeenheid bij de ontwikkeling van windparken acceptabel geacht, zeker omdat er op de woningen van derden ook nog aan de norm Lden 47 dB voldaan dient te worden. Bij een cumulatieve geluidbelasting van maximaal 65 dB (akoestische kwaliteit tamelijk slecht volgens Miedema) is er dan zonder meer nog sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gezien het belang van het realiseren van het windpark als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling, wordt de toekomstige cumulatieve akoestische situatie bij woningen van derden acceptabel geacht.
Laagfrequent geluid
Er is geen algemeen geaccepteerd normstelsel voorhanden waarmee laagfrequente geluidhinder kan worden geobjectiveerd. Laagfrequent geluid (LFG) is geluid in het voor mensen laagst hoorbare frequentiegebied, onder 200 Hz. Windturbines produceren, net als de meeste andere geluidbronnen, ook laagfrequent geluid.
Het RIVM heeft op verzoek van de GGD-en de invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden door windturbines onderzocht (2013)16. Hierin wordt gesteld dat windturbines weliswaar laagfrequent geluid produceren maar dat er geen bewijs bestaat dat dit een factor van belang is voor de hinderbeleving. Er is geen aparte beoordeling nodig boven op de bescherming die de zogenoemde A-gewogen normstelling op basis van dosis-effectrelatie reeds biedt. De mate van bescherming en de normering worden eveneens beschouwd in een literatuuronderzoek naar laagfrequent geluid van windturbines van Agentschap NL (2013)17. Ook hier zijn geen aanwijzingen dat het aandeel laagfrequent geluid een bijzondere dan wel belangrijke rol speelt.
Door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu over het onderwerp laagfrequent geluid van windturbines een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (2014)18. Op grond van de brief van de staatssecretaris en het rapport van het RIVM kan worden gesteld dat toetsing aan de standaard Nederlandse geluidnormen tevens voldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid.
In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid, waaronder laagfrequent geluid, en gezondheid19. Tweeëndertig (peer reviewed20) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn daarbij onderzocht in de literatuurstudie. Deze literatuurstudie bevestigt nogmaals dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Dit onderzoek heeft in oktober 2020 een update gekregen21 met een literatuuronderzoek waarbij onderzoeken tussen 2017 en medio 2020 op een rij zijn gezet over het effect van geluid van windturbines op de gezondheid van omwonenden. Uit de update literatuurstudie blijkt dat hinder optreedt als gevolg van geluid: hoe sterker het geluid (in dB) van windturbines, hoe groter de hinder ervan. Uit de literatuur bleek niet dat het zogeheten 'laagfrequent geluid' (lage tonen) van windturbines voor extra hinder zorgt tot die gerelateerd aan "gewoon" geluid. Voor andere gezondheidseffecten zijn de resultaten van wetenschappelijk onderzoek niet eenduidig: deze effecten hangen niet duidelijk samen met het geluidniveau, maar soms wel met de ervaren hinder22.
Vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt ook dat windinitiatieven zich op basis van bovenstaande studies in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare hinder door laagfrequent geluid (zie o.a. ABRvS 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1228 (Windpark Wieringermeer), 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616 (Windpark De Drentse Monden Oostermoer), 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2720 (Windpark De Rietvelden) en recentelijk 16 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2226 (Windplan Groen).
Een lokale norm voor windturbinegeluid van Lden 47 dB en Lnight 41 dB op gevoelige objecten voor windpark Bijsterhuizen is aanvaardbaar. Er is geen aanleiding een aparte cumulatieve norm te stellen met het geplande windpark Beuningen. De norm is ruimtelijk aanvaardbaar op basis van een afweging tussen de te verwachten hinder en het belang van opwekking duurzame elektriciteit met windturbines. De norm is opgenomen in de planregels. Voor de molenaarswoning is een hogere geluidbelasting met een immissienorm van 49 dB Lden en 43 dB Lnight aanvaardbaar vanuit de betrokkenheid van de bewoner bij het windpark en de verminderde hinderbeleving daardoor. Voor de molenaarswoning is een aparte immissienorm in de planregels opgenomen.
Om omwonenden ook te beschermen in het uitzonderlijke geval dat er tonaal (hinderlijk) geluid optreedt is een extra planregel toegevoegd. Door op de voorgeschreven manier (dichtbij de bron) te meten, wordt een worst-case berekening gemaakt, wat ook eenvoudiger en objectiever is dan bij verschillende woningen te meten, waar de condities allemaal verschillend zijn.
Aan de ruimtelijke aanvaardbare norm voor windturbinegeluid kan worden voldaan. De geluidhinder, waaronder laagfrequent geluid, is aanvaardbaar. Cumulatief met andere geluidbronnen vindt er (worst-case) bij woningen van derden een cumulatieve verslechtering van één klasse plaats op de schaal van Miedema op 3 van de 9 gehanteerde toetspunten en een verslechtering van twee klassen ook op 3 (inclusief molenaarswoning) van de 9 gehanteerde toetspunten. Voor de overige 3 toetspunten bij woningen van derden blijft de akoestische kwaliteit gelijk. Geconstateerd kan worden dat de cumulatieve verandering van de geluidbelasting beperkt is. Dit wordt mede aanvaardbaar geacht gezien het belang van het realiseren van het windpark als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling.
Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De draaiende rotoren van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving werpen. Deze 'slagschaduw' kan als hinderlijk worden ervaren. De maximale flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die ondervonden kan worden. Slagschaduw met flikkerfrequenties vanaf 2,5 Hz wordt als extra hinderlijk ervaren en kan schadelijk zijn (dit komt bij gangbare turbines echter vrijwel nooit voor). De frequenties van de lichtflikkeringen van de voorbeeldwindturbines liggen, gezien hun afmetingen, tussen de 0,24 en 0,95 Hz en worden daarmee niet als extra hinderlijk ervaren en zijn niet schadelijk. De afstand van de blootgestelde locatie tot de windturbine, de stand van de zon, de weersomstandigheden en het al dan niet draaien van de windturbine zijn bepalende aspecten voor het optreden en de duur van de periode waarin slagschaduw plaatsvindt (slagschaduwduur).
Het Activiteitenbesluit en -regeling, als het kader voor de toetsing van slagschaduw van windturbines, mag voorlopig bij de beslissing over de goede ruimtelijke ordening niet meer gebruikt worden (zie paragraaf 5.1.2). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is in de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding tot het oordeel gekomen dat op grond van het Europese recht een plan-MER gemaakt had moeten worden voor deze windturbinebepalingen. In de planregels is daarom een norm voor de toetsing van slagschaduw opgenomen specifiek voor windpark Bijsterhuizen.
Lokale normstelling maximaal 1 uur slagschaduw per jaar
Uit de (beperkt) beschikbare wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat, hoewel er geen directe gevolgen voor de gezondheid te verwachten zijn als gevolg van slagschaduw, het wel wenselijk is de totale optredende hoeveelheid slagschaduw ter plaatse van voor slagschaduw gevoelige objecten te beperken.
Uit het uitgevoerde milieunormenonderzoek blijkt tevens dat een norm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar als ruimtelijk aanvaardbaar wordt beschouwd. Echter, voor onderhavig plan is besloten, in overleg met de initiatiefnemer, om voor slagschaduw een norm aan te houden van maximaal 1 uur slagschaduw per jaar bij gevoelige objecten.
Aanvullend geldt daarbij:
Verwezen wordt naar Milieunormen onderzoek voor het onderzoek ter onderbouwing van deze norm. 23
Onderbouwing ruimtelijke aanvaardbaarheid
Op 20 juni 2023 is door het College van Burgemeester en Wethouder besloten, mede op basis van een second opinion, de voorgestelde normstelling uit het milieunormenonderzoek van 6 uur per jaar bij een slagschaduwgevoelige object aanvaardbaar te achten voor vaststelling in het bestemmingsplan Windpark Bijsterhuizen. Een (strengere) normstelling van maximaal 1 uur per jaar kan daarmee ook als aanvaardbaar worden geacht.
Ten behoeve van de windturbines is een slagschaduwonderzoek uitgevoerd om enerzijds te beoordelen of de drie windturbines voldoen of kunnen voldoen aan de normstelling24 en anderzijds de effecten op de omgeving in beeld te brengen (Akoestiek en slagschaduw onderzoek). Er is gerekend met een referentieturbine met een tiphoogte van maximaal 185 meter, een ashoogte van maximaal 122 meter en een rotordiameter van maximaal 139 meter.
In Tabel 5.8 staan de rekenresultaten voor 15 toetspunten (woonadressen) en in Figuur 5.3 is met een groene, rode en grijze isolijn aangegeven waar de totale jaarlijkse verwachte hinderduur respectievelijk 0, 6 of 16 uur bedraagt per toetspunt.
Tabel 5.8 Slagschaduwduur [uu:mm per jaar]
Bij de woningen van derden waarvan de verwachte hinderduur vetgedrukt is, treedt jaarlijks meer dan 6 uur slagschaduwhinder op. Bij deze woningen én woningen waar meer dan 1 uur per jaar is berekend is overschrijding van de lokale norm mogelijk. Eventuele overschrijding van de norm zal worden weggenomen door een stilstandregeling tot het niveau waarop wordt voldaan aan de lokale slagschaduwnorm.
De benodigde mitigerende maatregelen die nodig zijn om voor het windpark aan de slagschaduwnorm te kunnen voldoen wordt maximaal ingeschat op circa 2% productieverlies, dit geldt voor het mitigeren naar maximaal 6 uur, maar ook voor het mitigeren naar maximaal 1 uur per jaar25 . Met een dergelijk productieverlies is de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.
Voor slagschaduw bij de molenaarswoning wordt verder verwezen de volgende paragrafen.
Figuur 5.3 Slagschaduwcontouren
Molenaarswoning
Hoewel er ter hoogte van de molenaarswoning niet aan de normen voor slagschaduw getoetst hoeft te worden, is de (cumulatieve) slagschaduwduur wel onderzocht. De cumulatieve slagschaduwduur op de molenaarswoning geeft, meer dan bij vergelijking met de norm, meer inzicht in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij deze woning. Al hoewel er bij de molenaarswoning niet aan norm getoetst hoeft te worden dient er nog steeds sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze bewoners hebben ook (economisch) profijt van het windpark waardoor de aanvaardbaarheid anders kan liggen dan bij woningen van derden. Door het profijt wordt de slagschaduw als minder hinderlijk ervaren.
Voor de molenaarswoning Wilhelminalaan 60 geldt dat de cumulatieve slagschaduwduur volledig wordt bepaald door windpark Bijsterhuizen. Er is sprake van een aanzienlijke slagschaduw (tot 62 uur per jaar), maar gezien het economisch profijt van de molenaars wordt dit toch aanvaardbaar geacht. Mocht in praktijk blijken dat er toch sprake is van onaanvaardbare hinder dan bekijken de initiatiefnemers in overleg of nadere maatregelen (bijvoorbeeld mitigatie, afscherming of zonnewering) mogelijk, dan wel wenselijk, zijn. Zo is er voor de molenaarswoning de afspraak gemaakt een regeling te treffen, waarmee bij hinderlijke slagschaduw de turbines stilgezet kunnen worden.
Overige slagschaduw gevoelige objecten
Voor een selectie overige voor slagschaduw gevoelige objecten (zoals kantoren bij bedrijven), gelegen op het bedrijventerrein Bijsterhuizen, is de slagschaduwduur inzichtelijk gemaakt. Daarbij is berekend hoeveel slagschaduw tijdens werktijd optreedt. Voor deze berekening is uitgegaan van werktijden tussen 7:30 uur en 18:00 uur, de zomertijd-periode van het jaar 2021 en 5/7e kans dat de slagschaduw op een weekdag optreedt. In de navolgende tabel staan de rekenresultaten voor 5 toetspunten (adressen).
Tabel 5.9 Slagschaduwduur tijdens werktijd [uu:mm per jaar]
Alleen bij toetspunt B01 wordt slagschaduw verwacht tijdens bedrijfstijden. Tussen halverwege mei en eind juli tussen 6:00 uur en 8:00 uur 's ochtends wordt bij dit bedrijfspand slagschaduw ondervonden van windturbine 3. Gezien de relatief lage gemiddelde slagschaduwduur per jaar en gezien het vroege tijdstip waarop slagschaduw kan plaatsvinden (buiten openingstijden) bij toetspunt B01, wordt verondersteld dat eventuele slagschaduwhinder die mensen ter plaatse van dit bedrijfspand kunnen ervaren zeer beperkt zal zijn.Er is geen aanleiding om aanvullende regels te stellen bij overige objecten. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Naast bedrijven is ook gekeken naar de slagschaduw bij Recreatielanderij 'De Hof van Wezel'. In de navolgende tabel staan de rekenresultaten.
Tabel 5.10 Slagschaduwduur bij Recreatielanderij 'De Hof van Wezel' [uu:mm per jaar]
Slagschaduw ter plaatse van "De Hof van Wezel" wordt ontvangen van de windturbines 1, 2 en 3 in de periode februari tot begin maart tussen 08:00 en 9:30 uur 's ochtends, en van oktober tot begin november tussen 8:00 en 10:00 uur 's ochtends. De perioden waarop slagschaduw zal worden ervaren valt buiten het hoogseizoen van de camping en zal alleen in de (vroege) ochtend zijn. Daarnaast is er veel beplanting van bomen op en rondom het terrein, met name ook in de richting van de beoogde windturbines. In het rekenmodel is geen rekening gehouden met eventuele beplanting, waardoor de hinder in de praktijk nog verder wordt beperkt. Door de periode waarop slagschaduw zal plaatsvinden en door de verdere beperking van slagschaduwhinder middels beplanting op en rondom de camping is de slagschaduwduur beperkt en niet hinderlijk. Er is geen aanleiding om aanvullende regels te stellen voor slagschaduw bij de camping. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Cumulatie met geplande windturbines
Voor slagschaduw is ook gekeken naar cumulatie met de geplande windturbines van windpark Beuningen. In het slagschaduwonderzoek is windpark Beuningen in de referentiesituatie meegenomen. In Tabel 5.11 staan de rekenresultaten voor 15 toetspunten (woonadressen) en in Figuur 5.4 is met een groene, rode en grijze isolijn aangegeven waar de totale jaarlijkse verwachte hinderduur respectievelijk 0, 6 of 16 uur bedraagt per toetspunt.
Tabel 5.11 Slagschaduwduur cumulatief [uu:mm per jaar]
Uit de resultaten blijkt dat alleen toetspunt 10 slagschaduw ondervindt van windpark Beuningen, waarbij geen slagschaduw wordt ondervonden van Windpark Bijsterhuizen. De resultaten laten zien dat bij de beoordeelde toetspunten geen cumulatie plaatsvindt van slagschaduw veroorzaakt door windpark Bijsterhuizen en windpark Beuningen. Er is dus geen sprake van cumulatieve slagschaduw, er is dus ook geen aanleiding hier aanvullende regels voor op te stellen. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Figuur 5.4 Slagschaduwcontouren cumulatief
Een norm voor slagschaduw van maximaal 6 uur per jaar voor alle windturbines binnen het onderhavige windpark op gevoelige objecten (woningen) is op basis van een afweging tussen de te verwachten hinder en het belang van opwekking duurzame elektriciteit met windturbines ruimtelijk aanvaardbaar en is opgenomen in de planregels. Een norm van maximaal 1 uur per jaar is daarmee ook aanvaardbaar. Voor de molenaarswoning is een hoger aantal uren slagschaduw, tot 62 uur, aanvaardbaar vanuit de betrokkenheid van de bewoner bij het windpark en de verminderde hinderbeleving daardoor. Voor de molenaarswoning is een aparte norm in de planregels opgenomen.
De benodigde mitigerende maatregelen die nodig zijn om voor het windpark aan de slagschaduwnorm te kunnen voldoen wordt maximaal ingeschat op circa 2% productieverlies. Met een dergelijk productieverlies is de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.
Er is ook sprake van een aanvaardbare slagschaduwduur bij de molenaarswoning.
Aan de ruimtelijke, aanvaardbare norm voor slagschaduwduur op voor slagschaduw gevoelige objecten kan het plan, met het (zo nodig) toepassen van een stilstandvoorziening voldoen. Het windpark is ruimtelijk inpasbaar en haalbaar. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Voor de ruimtelijke inpassing van een windturbine speelt veiligheid een belangrijke rol. Hoewel het risico laag is, kunnen windturbines omvallen of kunnen er onderdelen afbreken. Het effect van de windturbines op de omgeving is beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, die zijn afgeleid uit wet- en regelgeving en adviezen voor toetsing van beheerders van infrastructurele werken. Deze toetsingscriteria hebben zowel betrekking op externe veiligheid als op leveringszekerheid.
Het Activiteitenbesluit en -regeling is gedeeltelijk het kader voor de (externe) veiligheid van windturbines en mag voorlopig niet worden gebruikt op basis van de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zie ook paragraaf 5.1.2).
In het Activiteitenbesluit milieubeheer is onder andere geregeld hoe vaak een windturbine moet worden gecontroleerd en wanneer een windturbine wel of niet in werking mag zijn. Zo mag bijvoorbeeld een windturbine niet in werking worden gesteld indien een zodanige ijslaag is afgezet op de rotorbladen dat dit een risico vormt voor de veiligheid van de directe omgeving. Bij moderne windturbines kan door middel van ijsdetectiesystemen de windturbine automatisch stilgezet worden. De kans dat een persoon aanwezig is precies onder de locatie van het rotorblad tijdens de specifieke weersomstandigheden waarbij gevaarlijke hoeveelheden ijsafglijding op kan treden, is zodanig klein dat het risico voor personen verwaarloosbaar is.
Daarnaast bestaat ook nog de interne veiligheid van windturbines. De interne veiligheid van windturbines is geregeld via de certificering van het ontwerp en de productie van windturbines. In Nederland mogen alleen windturbines worden geplaatst die gecertificeerd zijn volgens de veiligheidsnormen ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving. De voorgenoemde voorwaarden zijn als planregels opgenomen in dit bestemmingsplan.
Lokale normstelling plaatsgebonden risicocotour 10-5 en 10-6
Voor onderhavig plan wordt voor externe veiligheid voor wat betreft het plaatsgebonden risico getoetst aan de normstelling van een plaatsgebonden risicocontour van 10-5 per jaar voor beperkt kwetsbare objecten en 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten. Verwezen wordt naar Milieunormen onderzoek voor het onderzoek ter onderbouwing van deze norm. Omdat in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt) een aanvaardbare kans op overlijden is omschreven die niet afhankelijk is van het type inrichting wordt het niet nodig geacht voor windturbines afwijkende normen voor te schrijven.
In het Activiteitenbesluit en -regeling is ook geregeld dat met betrekking tot veiligheidsafstanden in grote lijnen wordt aangesloten op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)26 en dat zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de PR 10-6-contour en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5-contour. PR staat voor het Plaatsgebonden Risico. Dit is de kans per jaar dat iemand overlijdt als gevolg van een ongeval van een falende windturbine, als deze persoon permanent en onbeschermd op een bepaalde afstand tot de turbine aanwezig zou zijn. Een PR-norm van 10-5 betekent een maximale kans van maximaal 1 op 100.000, PR 10-6 een kans van 1 op 1.000.000. In 2014 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een rapport laten opstellen over het in perspectief zetten van risico's.27 Uit dit rapport kunnen geen cijfermatige conclusies worden getrokken, maar het geeft wel aan waarom een mate van bescherming voor windturbines leidt tot maatschappelijk aanvaardbare risico's in vergelijking met risico's bij andere activiteiten. Op stadsniveau (generieke stad van 50.000 personen) is de kans op een vergelijkbaar aantal verloren levensjaren voor reizen met het vliegtuig vergeleken met een windturbineongeluk circa 1.000x hoger, het wonen in laaggelegen gebieden (overstromingsrisico) geeft circa een 10x hogere kans en voor autorijden ligt de kans op een vergelijkbaar aantal verloren levensjaren bijna 10.000x hoger dan bij een windturbineongeluk. Hieruit kan worden geconstateerd dat het toepassen van risicocriteria in de orde van grote van PR10-5 en PR10-6 bij windturbines een maatschappelijk geaccepteerd risico kan opleveren. Overigens blijkt uit literatuur en ook navraag bij een externe veiligheidsdeskundige dat wereldwijd het geaccepteerde plaatsgebonden risico over het algemeen ligt op een niveau tussen 10-4 en 10-6. Zo geeft in het Verenigd Koninkrijk de Health and Safety Executive (HSE)28 aan dat de jaarlijkse acceptabele letaliteitskans voor een lid van de maatschappij circa 1:100.000 (=PR10-5) is als gevolg van een nucleaire installatie en bij een niveau van 1:1.000.000 (=PR10-6) is er ook geen verdere verbetering van de situatie meer benodigd.
Met een kans van 1 op de 100.000 jaar bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-5 contour bij beperkt kwetsbare objecten en 1 op de miljoen bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-6 contour bij kwetsbare objecten is daarmee sprake van een risico dat aanmerkelijk lager ligt dan andere algemeen aanvaarde (maatschappelijke) risico's en gelijk is aan andere risicobronnen van externe veiligheid. Een norm voor externe veiligheid van windturbines van PR10-5 voor beperkt kwetsbare objecten en PR10-6 voor kwetsbare objecten is daarmee ruimtelijk aanvaardbaar als toetsingskader voor de plaatsgebonden risicocontouren.
De afstanden die bij deze normen worden gehanteerd, zijn aangeduid in Tabel 5.12. Voor de bepaling van deze contouren wordt verwezen naar De 'Handreiking Risicozonering Windturbines' (v1.1, 20 mei 202029) en 'Handleiding Risicoberekeningen Windturbines' (versie oktober 2019) (hierna: Handboek risicozonering), als vervanger van het 'Handboek Risicozonering Windturbines' (2014) .
Overige toetsingskaders
Ook wordt voor de bepaling van de effecten op infrastructuren en objecten aansluiting gezocht bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)30. Daarnaast hebben beheerders van infrastructurele werken randvoorwaarden voor situaties van uitval van belangrijke infrastructurele werken zoals grote gasleidingen en elektriciteitsvoorzieningen. Om hier rekening mee te houden is gekeken naar de invloed van plaatsing van windturbines op de leveringszekerheid en betrouwbaarheid van de nabije infrastructurele werken. In Tabel 5.12 staat het beoordelingskader voor veiligheid samengevat.
Tabel 5.12 Beoordelingskader veiligheid
Voor het plan is een risicoanalyse uitgevoerd (zie Externe veiligheidsanalyses + kwaliteitsanalyses).31
Voor het aspect 'externe veiligheid' is een externe veiligheidsanalyse uitgevoerd (Bijlage 4). In het onderzoek is beoordeeld of de windturbines voldoen aan de normstelling. Er is in het onderzoek in beginsel uitgegaan van de maximale afmetingen. Een onderdeel van de externe veiligheidsanalyse zijn de kwetsbaarheidsanalyses. Deze analyses zijn opgenomen als bijlage bij de externe veiligheidsanalyse.
Plaatsgebonden risico
Binnen de PR 10-5 contouren van de onderzochte opstelling zijn geen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten aanwezig. Binnen de PR 10-6 contouren van de windturbines is één mogelijk kwetsbaar object aanwezig, het bedrijf Ter Beke. Zie Figuur 5.5 voor de ligging van de PR contouren. In die kaart is voor de PR 10-6 contour een afstandscontour van 185 meter én 128 meter weergegeven. 185 meter is de PR 10-6 contour op basis van een vuistregel, welke in beginsel ook gehanteerd is in bijgevoegd onderzoek naar externe veiligheid.
Het bedrijf Ter Beke valt deels binnen de PR 10-6 contour van de meest oostelijke windturbine en heeft een kantoorruimte met een bruto vloeroppervlak groter dan 1.500 m². Voor dit bedrijf is, gezien de gedeeltelijke ligging binnen de PR 10-6 contour, een kwetsbaarheidsanalyse uitgevoerd. In deze aanvullende analyse is inzichtelijk gemaakt wat de te verwachten risico's zijn, mede in relatie tot het aantal te verwachten personen in de verschillende ruimtes van het bedrijfspand. Uit de analyse blijkt dat risico's zijn te minimaliseren indien de locaties waar een concentratie aan personeel is te verwachten plaatsvinden buiten de PR 10-6 contour en de PR 10-6 contour wordt gereduceerd tot een afstand van 160 meter.
Hierdoor is een significant risico voor een groep van meer dan 50 personen uit te sluiten en kan er worden voldaan aan de normstelling. Een PR 10-6 contour van 160 meter is gangbaar voor de windturbines in de onderzochte bandbreedte (segment).
Ook het pand van GLS kan binnen de PR 10-6 contour van de meest oostelijke windturbine komen te liggen, afhankelijk van de daadwerkelijke afmetingen van de contour. Dit pand wordt, op basis van de kwetsbaarheidsanalyse, niet beschouwd als een kwetsbaar object.
Om bestaande en toekomstige bedrijvigheid op het naastgelegen bedrijventerrein niet te beperken heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen de PR 10-6 contour van de windturbines te begrenzen op 128 meter. Dit biedt bestaande bedrijfspanden, zoals die van Ter Beke en GLS, ruimte voor uitbreiding en biedt ook ruimte voor toekomstige bedrijven op de uitbreidingslocatie van bedrijventerrein Bijsterhuizen. Er zijn windturbines op de markt die een PR 10-6 contour hebben tot 128 meter. De functie 'windpark' is daarmee goed verenigbaar met de functie '(toekomstig) bedrijventerrein'.
Figuur 5.5 PR 10-5 en PR 10-6 contouren
Ruimtelijke ontwikkeling
Naast invloed op bestaande objecten kunnen windturbines een invloed hebben op de mogelijkheden van bestemmingen in de nabije omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan eventuele uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijfspanden. Uitbreiding kan plaatsvinden door fysieke uitbreiding van een pand, maar ook door intensiever gebruik (en daarmee meer aanwezige personen) van een pand. In dit kader heeft een belangenafweging plaatsgevonden, waarbij een grote waarde wordt toegekend aan het realiseren van duurzame energiebronnen. Zoals in dit hoofdstuk beschreven wordt de PR 10-6 contour van de windturbines begrensd op 128 meter, om nog enige uitbreidingsmogelijkheden te bieden aan nabijgelegen bedrijven en het toekomstige bedrijventerrein.
De PR 10-5 en PR 10-6 contour van de windturbines worden in onderhavig bestemmingsplan opgenomen bij wijze van signaleringsfunctie voor de toetsing van nieuwe ontwikkelingen. Een deel van de veiligheidscontouren vallen over grondgebied van de gemeente Beuningen. Om ook die delen van de contouren te verankerd in het bestemmingsplan zal door de gemeente Beuningen een bestemmingsplan procedure doorlopen moeten worden.
Figuur 5.6 Weergave geldende bestemmingsplannen ten opzichte van windturbineposities
Wegen
Het HRW stelt dat Rijkswaterstaat een vergunning moet afgeven indien windturbines worden geplaatst op, in of over rijkswaterstaatwerken. Voor het verlenen van de vergunning hanteert Rijkswaterstaat een afstandseis van ten minste 30 meter of een halve rotordiameter indien deze laatste groter is. Ook dient bij plaatsing binnen een afstand van de werpafstand bij nominaal toerental (168 meter) het individueel passanten risico (IPR) en het maatschappelijk risico (MR) te worden berekend. Rijkswaterstaat hanteert in hun beleidsregel de maximale grenzen van 1 x 10-6 voor het IPR en 2 x 10-3 voor het MR. Voor alle wegen die geen eigendom zijn van Rijkswaterstaat maar bijvoorbeeld van de provincie, waterschap of de gemeente, zijn geen algemene externe veiligheidsnormen van toepassing.
De windturbines zijn niet gelegen bij wegen waar significante hoeveelheden autoverkeer worden verwacht. De dichtstbijzijnde doorgaande route (N847) is een provinciale weg en ligt op een afstand van 130 meter. Voor de Provinciale weg is geen algemene externe veiligheidsnorm van toepassing. Ter informatie is het IPR en het MR voor deze weg berekend. De trefkans voor een geheel voertuig bedraagt 2,0 x 10-11 per passage. Dit leidt tot een IPR van 9,8 x 10-9. Dit is ruim beneden de normstelling van Rijkswaterstaat van maximaal IPR van 1 x 10-6 per jaar. Het Maatschappelijk Risico (MR) is bepaald op 2,0 x 10-4 per jaar. Ook dit is ruim beneden de normstelling van Rijkswaterstaat van maximaal MR van 2 x 10-3. De jaarlijkse voertuigpassages op de weg zou moeten toenemen tot meer dan 64 miljoen voertuigpassages voordat het MR zou worden overschreden. Van deze groei is met zekerheid geen sprake op dit tracé.
De N847 is geen onderdeel van het Basisnet Wegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen maar kan wel incidenteel gebruikt worden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De risico's die dit vervoer met zich meebrengt zouden kunnen worden verhoogd door de aanwezigheid van een windturbine. Om te analyseren of hier sprake van is wordt het huidige risico van het vervoer van gevaarlijke stoffen vergeleken met het additionele risico wat de windturbine veroorzaakt. Uit de berekeningen van een voertuig blijkt dat het risico van de windturbine voor een vrachtwagen per passage 2,0 x 10-11 bedraagt over een weglengte van 278 meter. Volgens de Handleiding risicoanalyse transport (HART) v1-2 is de huidige ongevalsfrequentie van een tankwagen onder druk op een weg buiten de bebouwde kom gelijk aan 1,2 x 10-8 per kilometer. Dit betekent dat het extra risico van de windturbine +0,6% bedraagt op 130 meter afstand. Een dergelijke risicotoevoeging onder de 10% kan als verwaarloosbaar worden gezien ten opzichte van het aanwezige intrinsieke risico van het rijden met gevaarlijke stoffen. De toegevoegde risico's zijn zodanig klein vergeleken met de risico's behorende bij het rijden op de weg dat er geen risicoanalyse van de transporten op de weg hoeft plaats te vinden.
Voor overige lokale wegen rondom de windturbines geldt dat er zal worden voldaan aan het individueel passanten risico en dat er gezien de lage verkeersintensiteiten geen sprake zal zijn van maatschappelijke risico's.
Waterwegen
Waterwegen kunnen ingedeeld worden naar hun beheerder op rijks-, provinciaal-, gemeentelijk- en waterschapsniveau, of op basis van een private beheerder. Bij de eigenaar of beheerder van de waterweg kan informatie worden ingewonnen over de aard van het transport, het aantal passages van schepen en passanten en de geldende risicocriteria, bijvoorbeeld met betrekking tot dijk- en kustveiligheid.
De Nieuwe Wetering is geen onderdeel van een vaarroute en is geen verbinding tussen bestaande vaarroutes. Er wordt op dit water geen significante hoeveelheid vaarvervoer verwacht. Er zijn daarmee geen significante vaarwegen te beoordelen in de nabijheid van de windturbines.
Spoorwegen
Er is geen spoorverbinding aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Het dichtstbijzijnde treinspoor ligt op circa 1,9 kilometer in zuidelijke richting. Er worden daarom geen effecten op spoorwegen verwacht.
Risicovolle inrichtingen en installaties
Binnen de maximale onderzoeksafstand (443 meter) is, conform de informatie op www.risicokaart.nl, één inrichting aanwezig met een risicovolle installatie. Dit betreft een bovengrondse propaantank met een inhoud van 3 m3 op Wilhelminalaan 83. Deze propaantank heeft een zodanig kleine inhoud dat de risico's op de omgeving van een dergelijke propaantank enkel worden getoetst aan generieke risicocontouren. Deze generieke contouren wijzigen niet als er een windturbine aanwezig is die mogelijk een trefrisico toevoegt. Het is met de beschikbare luchtfoto's en met de informatie op www.risicokaart.nl niet specifiek inzichtelijk waar de propaantank zich bevindt. De installatie bevindt zich sowieso enkel binnen de effectafstand van het faalscenario bladworp bij overtoeren (443 meter) bij de twee meest oostelijke windturbines. Om een trefkans inzichtelijk te maken is gerekend met een plaatsing op de locatie die aangegeven is op www.risicokaart.nl ten noorden van de bedrijfspanden. Uitgegaan wordt van een bovengrondse tank met een diameter van 3 meter als te treffen object. De trefkans wordt berekend door om de tank een trefzone te trekken gelijk aan 1/3 van de bladlengte met een kans op gevolgschade van 100%. De trefkans van de middelste windturbine bedraagt daarmee 3,8 x 10-8 en de trefkans van de meest oostelijke windturbine bedraagt 2,9 x 10-8 per jaar. Het totale trefrisico is daarmee 6,7 x 10-8. Dit betekent dat indien er reeds een PR10-6 contour aanwezig is dat het toegevoegde risico van de windturbine sowieso lager is dan +6,7%. Risicotoevoegingen kleiner dan 10% kunnen als verwaarloosbaar klein worden gezien en hebben daarmee geen significante invloed op het formaat van een eventuele aanwezig risico van de propaantank zelf. Omdat de risicotoevoeging met zekerheid zodanig klein is dat er geen sprake is van een significant additioneel risico hoeft er geen additionele veiligheidsanalyse te worden uitgevoerd.
Er is geen sprake van een significante risicotoevoeging op risicovolle installaties in de omgeving als gevolg van de plaatsing van de windturbines.
Buisleidingen
Binnen de maximale onderzoeksafstand (443 meter) zijn, conform de informatie op www.risicokaart.nl vier ondergrondse buisleidingen aanwezig. Alle vier de buisleidingen zijn in beheer van de Gasunie. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op een afstand van minimaal 338 meter. Dit betekent dat alle vier de buisleidingen enkel liggen binnen het faalscenario bladworp bij overtoeren. De Handreiking risicozonering windturbines geeft aan dat Gasunie een adviesafstand hanteert voor ondergrondse buisleidingen van:
Met een minimale afstand van 338 meter tot de eerste buisleiding kan aan deze toetsafstanden worden voldaan. De eventuele risico's voor ondergrondse buisleidingen zijn enkel afkomstig van het faalscenario bladworp bij overtoeren. De kans op schade als gevolg van dit faalscenario is zodanig klein dat er geen additionele risicoanalyses benodigd zijn.
Overige leidingen
Naast de hoofdgasinfrastructuur voor risicovolle stoffen zijn er mogelijk ook leidingen in het plangebied aanwezig voor niet-risicovolle stoffen (punt 1 in onderstaande kader).
Kader 5.3 Overige leidingen in het HRW
Een Klic-melding kan inzicht verlenen in waar overige leidingen lopen. Deze kleinere leidingen hoeven in een risicoanalyse niet te worden beschouwd. Bij de bouw en aanleg dient rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige overige leidingen.
Hoogspanningsinfrastructuren
Binnen de maximale onderzoeksafstand (443 meter) is geen infrastructuur voor hoogspanning aanwezig. De dichtstbijzijnde bovengrondse hoogspanningslijn ligt op een afstand van minimaal 1.400 meter. Er worden daarom geen effecten op hoogspanning infrastructuren verwacht.
Waterkeringen
Er zijn geen waterkeringen aanwezig binnen de maximale onderzoeksafstand van de windturbines.
Kwalitatieve analyse ijsafworp scenario
Op 1 tot 2 dagen per jaar kunnen de weeromstandigheden in Nederland zodanig zijn dat er sprake is van significante ijs aangroei aan de windturbinebladen. Bij het loskomen van deze ijsblokken kunnen gevaarlijke situaties ontstaan voor onbeschermde personen of door schrikreacties tijdens transport. Moderne windturbines zijn veelal voorzien van systemen die kunnen detecteren of er sprake is van aangroeiend ijs en/of weersomstandigheden waarbij ijsaangroei kan worden verwacht. Bij het merendeel van de aanwezige windturbines in Nederland hoeven geen specifieke maatregelen te worden genomen om ijsaangroei te voorkomen of het vallen van ijs te voorkomen doordat de meeste windturbines worden geplaatst in open agrarische gebieden waar weinig aanwezigheid van personen wordt verwacht. Indien ijsworp toch moet worden voorkomen dient de windturbine te worden stilgezet indien significante ijsaangroei aanwezig is. Het voorkomen van gevaarlijke situaties en het verplicht moeten stilzetten van windturbines is reeds geregeld in de regels van het Activiteitenbesluit.
Om te analyseren of de omgeving gevoelig kan zijn voor ijsworp of ijsval wordt gekeken naar de directe omgeving van de windturbines tot aan een afstand gelijk aan de tiphoogte voor de beoordeling van ijsworp en waarbij ijsval relevant is binnen een afstand van een halve rotordiameter plus circa 11 meter.
Binnen de zone van een tiphoogteafstand bevindt zich de Provinciale weg N847 en enkele bedrijven op bedrijventerrein Bijsterhuizen. Op dit bedrijventerrein worden geen grote hoeveelheden onbeschermde personen in de buitenlucht verwacht. In het geval van ijsworp bij de provinciale weg kunnen enige schrikreacties plaatsvinden die voor een onveilige situatie kunnen zorgen. Om de kans op ijsworp te minimaliseren worden de windturbines voorzien van een ijsaangroei detectiesysteem.
De veiligheidsrisico's zijn onderzocht. Vanuit externe veiligheid is het plan ruimtelijk inpasbaar en haalbaar. In de omgevingsvergunning dient te worden opgenomen dat de PR 10-6 contour niet meer mag bedragen dan 128 meter. In voorliggend bestemmingsplan is deze eis tevens opgenomen als bouwregel voor de windturbines. Binnen de bandbreedte van afmetingen voor het type windturbine zijn er mogelijkheden om een windturbine te realiseren met een PR10-6 contour die gelijk is of kleiner is dan 128 meter. De haalbaarheid van het voorliggende plan komt daarmee niet in het gevaar.
Rekening houdend met de voorschriften is er is sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect externe veiligheid.
Er bestaat een relatie tussen milieu en gezondheid. Ook andere factoren dan milieufactoren zijn van invloed op de gezondheid van mensen, denk aan roken, beweging en het binnenklimaat van woningen. Uit ervaring bij projecten voor windenergie blijkt dat er bij omwonenden zorgen kunnen bestaan over de mogelijke gevolgen van windenergie op de kwaliteit van de leefomgeving. In deze paragraaf wordt daarom het onderwerp windenergie in relatie tot gezondheid nader belicht.
Windturbines worden regelmatig in verband gebracht met gezondheidsproblemen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat hinder kan worden ondervonden, terwijl er geen sprake is van gezondheidseffecten. (Ernstige) hinder zou kunnen leiden tot gevoelens van irritatie, boosheid en onbehagen en als gevolg daarvan tot gezondheidseffecten (zoals bijvoorbeeld hoge bloeddruk). Wanneer windturbines in of nabij bewoonde gebieden worden geplaatst, kunnen omwonenden hinder ondervinden van deze aspecten. De invloed van windturbines op omwonenden is globaal in drie aspecten te verdelen:
Het aspect gezondheid maakt impliciet deel uit van eerdere paragrafen in dit hoofdstuk, aangezien de normen die zijn opgesteld voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid het doel hebben mensen te beschermen tegen onaanvaardbare hinder. Bij het vaststellen van die normen speelden gezondheidsaspecten een rol. Voor het aspect gezondheid op zich bestaat er geen wettelijk toetsingskader.
In paragraaf 5.2, 5.3 en 5.4 is al ingegaan op (hinder)aspecten die mede van belang kunnen zijn voor het effect op de gezondheid en bijbehorende (lokale) normen. Dit betreft de aspecten geluid, slagschaduw en veiligheid. In paragraaf 5.2 is ook al specifiek in gegaan op laagfrequent geluid, wat regelmatig wordt aangehaald als gezondheids- en hinder aspect in relatie tot windturbines. In paragraaf 5.6 is in gegaan op de toetsing van landschappelijke effecten en de zichtbaarheid en beleving van de windturbines. Voor deze aspecten is aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening met de voor het windpark gekozen normering en onderbouwing.
Wetenschappelijke studies
Er zijn talrijke studies naar gezondheidseffecten van windturbines uitgevoerd. Juist omdat het om gezondheid gaat, wordt alleen gebruik gemaakt van die studies waaraan in belangrijke mate door onafhankelijke medici of gezondheidsinstituten is meegewerkt. Deze paragraaf bevat een uiteenzetting van de belangrijkste studies, waarbij allereerst de studie van de World Health Organization (WHO) en de literatuurstudies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) worden behandeld en vervolgens de belangrijkste individuele wetenschappelijke studies in chronologische volgorde. Daarnaast worden er frequent aangehaalde berichtgevingen in de maatschappelijke discussie rond windturbines en gezondheid geëvalueerd, te weten een onderzoek van N. Pierpont, van M. Alves-Pereira, een artikel van S. van Manen en een artikel van J. de Laat. Deze worden allen kort besproken in een kader.
WHO Environmental Noise Guidelines for the European Region (2018)
De WHO heeft richtlijnen voor milieugeluid ontwikkeld op basis van wetenschappelijk onderzoek, waaronder windturbinegeluid.32 De WHO geeft in het rapport een voorwaardelijk advies om de blootstelling van geluidniveaus van windturbines te reduceren tot 45 dB Lden.33 Dit voorwaardelijke advies volgt uit de constatering dat er op basis van vier studies wordt gesteld dat 10 procent van de populatie sterk gehinderd is door blootstelling aan een geluidniveau van 45 dB Lden. Omdat het beschikbare bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en gezondheid volgens de WHO van lage kwaliteit is, wordt het advies voor een normstelling van 45 dB Lden door de WHO als conditioneel beschouwd. Verder komt uit het rapport van de WHO naar voren dat er geen statistisch significante relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, cognitieve stoornissen, gehoorproblemen, ongunstige zwangerschap uitkomsten en slaapstoornissen. De WHO vat het bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en gezondheid als volgt samen: "as the foregoing overview has shown, very little evidence is available about the adverse health effects of continuous exposure to wind turbine noise." (p. 84).Tot slot geeft het rapport aan dat contextuele factoren (zoals de opvatting ten opzichte van windturbines, direct zicht, economisch profijt) een belangrijke rol spelen in de effecten en de ervaring van windturbinegeluid.
Het RIVM heeft aangegeven de richtlijnen te bestuderen.
Onderzoek RIVM & GGD 201334, 201835 en 202036
Het informatieblad GGD 'Windturbines: invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden' is in 2013 opgesteld door het RIVM voor de GGD. De GGD37 had behoefte aan concrete, objectieve en evenwichtige informatie om hun adviezen op te baseren. Het informatieblad diende als ondersteuning bij het beantwoorden van gezondheidsvragen van omwonenden van (geplande) windturbines.
In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid en gezondheid. 32 (peer reviewed38) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn onderzocht in de literatuurstudie. In 2020 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een update van het onderzoek uit 2017 gepubliceerd.
Alle literatuurstudies concluderen dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Wel kunnen er indirecte effecten optreden. Mensen die in de nabijheid bij windturbines wonen, kunnen hinder door geluid ondervinden. Slagschaduw, zichtbaarheid en knipperende lichten kunnen bijdragen aan de mate van hinder die wordt ondervonden. Het geluidniveau van windturbines is minder hoog dan van andere bronnen (verkeer en dergelijke), maar het karakter zorgt ervoor dat het windturbinegeluid bij lagere niveaus als hinderlijk wordt ervaren. Hinder kan zich uiten in irritatie, boosheid en onbehagen. Weinig data is beschikbaar om de invloed van windturbines op slaapoverlast te kunnen evalueren. In de onderzoeken is gevonden dat slaapoverlast en andere gezondheidseffecten van omwonenden van windparken gerelateerd kunnen zijn aan hinder, in plaats van directe blootstelling.
Eveneens kunnen economische aspecten van invloed zijn op het ervaren van hinder van windturbines. In een Zweeds onderzoek39 is geconcludeerd dat mensen met een economisch belang bij windturbines geen hinder ondervonden van het windturbinegeluid, ondanks dat zij hetzelfde geluidniveau ondervinden als andere respondenten en dezelfde termen gebruikten om het geluid te karakteriseren. Tevens kunnen persoonlijke omstandigheden zoals gevoeligheid, privacy zaken en het planningsproces van het windpark van invloed zijn op de ervaren hinderen.
Het informatieblad van 2013 adviseert om omwonenden zoveel mogelijk te betrekken bij de ontwikkeling van windenergie en waar mogelijk in de exploitatiefase, bijvoorbeeld in de vorm van (financiële) participatie. Hierdoor kan hinder mogelijk worden verminderd.
Uit het onderzoek van 2020 blijkt dat er een duidelijke relatie is tussen geluid van windturbines en hinder: hoe sterker het geluid (in dB) van windturbines, des te groter de hinder ervan. Voor andere gezondheidseffecten zijn de resultaten van wetenschappelijk onderzoek niet eenduidig: deze effecten hangen niet duidelijk samen met het geluidniveau, maar soms wel met de ervaren hinder.
Wind Turbine Health Impact Study: Report of Independent Expert Panel, Massachusetts (2012)
Om meer overzicht te creëren in de wetenschappelijke literatuur over de gezondheidseffecten door windturbines, heeft een panel van zeven onafhankelijke deskundigen een studie van wetenschappelijke literatuur ondernomen om de zorgen en onzekerheden over gezondheidseffecten van windturbines te duiden. Het panel gebruikte onder andere peer reviewed literatuur van vier studies om de gedocumenteerde of potentiële gezondheidseffecten en -risico's van windturbines te identificeren.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat een deel van de omwonenden het geluid door windturbines als hinderlijk ervaart. Ook het veranderde uitzicht en het waarnemen van de beweging van de rotorbladen wordt als hinderlijke factor benoemd. Onderzoek laat ook zien dat mensen die de windturbines vanuit hun woning kunnen zien, bij vergelijkbare geluidniveaus, eerder hinder rapporteren dan mensen die geen windturbines vanuit huis zien. Wanneer omwonenden economisch voordeel hebben van een windturbine rapporteren ze vrijwel geen hinder. De mate van ervaren hinder is een combinatie van de feitelijke geluidbelasting, zichtbaarheid van windturbine(s) vanuit de woning en of er sprake is van economisch gewin.
Wanneer iemand hinder ondervindt, dan betekent dit nog niet dat er een effect is op de gezondheid van die persoon. In de studie worden de volgende conclusies ten aanzien van gezondheidseffecten getrokken:
Kader 5.2 Onderzoek N. Pierpont (2019)40
Kader 5.3 Onderzoek van M. Alves-Pereira41
NHMRC Statement: Evidence on Wind Farms and Human Health (2015)
Deze verklaring is op basis van een literatuurstudie opgesteld door de 'National Heath and Medical Research Council' (NHMRC) van de Australische nationale overheid. In deze verklaring wordt gesteld dat er geen direct bewijs is dat windturbines nadelige gezondheidseffecten kunnen veroorzaken. De volgende conclusies worden gemaakt:
Exposure to wind turbine noise: Perceptual responses and reported health effects, Health Canada (2016)
Uit de studie van Health Canada, de federale gezondheidsinstantie van Canada, blijkt dat geluid van windturbines geen directe negatieve effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Er zijn geen meetbare effecten op (chronische) ziekten, stress en slaap, zo luidt de conclusie. Vanaf 2012 zijn 1.238 volwassenen, woonachtig op verschillende woonafstanden van windturbines gevolgd. Voor het onderzoek zijn deze mensen meerdere keren lichamelijk onderzocht op bloeddruk, hartritme, slaap en stresshormonen. Ook moesten zij enquêtes invullen bestaande uit vragen over sociaal-demografische situaties, geluid en hinder, gezondheidseffecten, levensstijl en bestaande chronische ziektes. Tevens is tijdens het onderzoek 4.000 uur aan windturbinegeluid opgenomen om te kijken of er bij een hoger geluidniveau ook meer klachten zijn. Er zijn geen directe verbanden gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en klachten als migraine, diabetes, hoge bloeddruk en slapeloosheid. "While some people reported some of the health conditions above, their existence was not found to change in relation to exposure to wind turbine noise," aldus Health Canada. Wel ervaren omwonenden meer hinder van de luchtvaartlichten op de gondels en slagschaduw wanneer het geluidniveau hoger is.
A nationwide cohort study, Denmark (2018)42
Tussen 1982 en 2013 zijn alle Deense huishoudens die worden blootgesteld aan windturbinegeluid geïdentificeerd. Deze huishoudens zijn onderzocht op het gebruik van antihypertensiva en ongunstige zwangerschapsuitkomsten. Structurele gebruikers van antihypertensiva binnen deze populatie zijn geïdentificeerd. Antihypertensiva is een soort medicijn dat wordt gebruikt voor de behandeling van hoge bloeddruk. In deze studie is er geen relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en het gebruik van antihypertensiva. Verder zijn alle geboren baby's van moeders in deze populatie geïdentificeerd. In deze studie is geen relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en ongunstige zwangerschap uitkomsten.
Kader 5.4 Artikel S. van Manen, Medisch Contact (2018)43
RIVM Klimaatakkoord: effecten van nieuwe energiebronnen op gezondheid en veiligheid in Nederland (2021)44
Het RIVM heeft in mei 2021 een onderzoek gepubliceerd waarin zij de effecten (luchtverontreiniging (buiten), binnenmilieu, (laagfrequent) geluid en overige effecten, zoals elektromagnetische straling en geurhinder) van nieuwe energiebronnen op de gezondheid en veiligheid in Nederland heeft geanalyseerd. Het onderzoek gaat dus niet alleen over windturbines. Uit de geschatte gezondheidseffecten en veiligheidsrisico's volgt dat de impact van de meeste maatregelen uit het klimaatakkoord beperkt zal zijn. Wanneer het RIVM de effecten op hoofdlijnen naast de 'winst' op de gezondheid en veiligheid legt die het afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen heeft, dan is het beeld dat het netto effect positief zal zijn voor de gezondheid en veiligheid. Wel kunnen enkele energiebronnen negatieve effecten op gezondheid en veiligheid veroorzaken. Zo kunnen windturbines hinder veroorzaken bij omwonenden en veroorzaken houtkachels en installaties om biomassa te verbranden luchtverontreiniging.
Eventuele gezondheidseffecten op omwonenden van windmolenparken worden in relatie gebracht met ervaren hinder. De mate van hinder kan worden beperkt door in planvorming rekening te houden met gezondheidsaspecten door de optimalisering van locaties waar windturbines worden geplaatst. Daarnaast is bekend dat wanneer omwonenden bij de besluitvorming over locaties en landschappelijke inpassing worden betrokken en ze daarbij van goede, betrouwbare informatie worden voorzien, eventuele hinder zo goed mogelijk preventief wordt aangepakt. Ook het inrichten van een klachtensysteem, het beschikbaar stellen van een knop om windturbines stil te zetten en economische incentives (door omwonenden mee te laten delen in de opbrengst van windturbines) kunnen bijdragen aan een preventieve aanpak van hinder. Andere maatregelen om de geluidsbelasting door windturbines te beperken zijn technische innovaties, zoals vermindering van het toerental, het toepassen van een andere bladvorm en het aanbrengen van structuren op de rotorbladen die het geluid verminderen.
Het RIVM geeft aan dat er voor sommige maatregelen onvoldoende informatie is om een goede inschatting van de gezondheidseffecten en veiligheidsrisico's te kunnen doen. Dit gaat vooral om de gezondheidseffecten door verbranding van biomassa en biobrandstoffen en de gevolgen van geluidhinder door windturbines.
Kader 5.5 Artikel J. de Laat, Nederlands Tijdschrift voor Gezondheid (2021)45
The Health Effects of 72 hours of Simulated Wind Turbine Infrasound: A Double-Blind Randomized Crossover Study in Noise-Sensitive. Healthy Adults (2023)46
In maart 2023 is in het internationale tijdschrift Environmental Health Perspectives een onderzoek naar de gezondheidseffecten van windturbinegeluid en dan specifiek infrageluid gepubliceerd. De aanleiding van dit onderzoek is de bezorgdheid van sommige omwonenden van windparken. Deze omwonenden melden hoofdpijn, duizeligheid en slaapstoornissen te ervaren die ze aan de turbines toeschrijven. De symptomen, die ook misselijkheid, tinnitus en prikkelbaarheid omvatten, worden gezamenlijk aangeduid als 'windturbinesyndroom', zie ook Kader 5.2.
In het kader van het onderzoek is met behulp van een innovatief aangepast audiosysteem de mogelijke aanwezigheid van het syndroom in het laboratorium onderzocht. Het infrageluid dat door het audiosysteem is gegenereerd, komt overeen met het audiopatroon dat is opgenomen van werkende windturbines en wordt opnieuw afgespeeld op een conservatief hoog niveau dat overeenkomt met een windturbine op ongeveer 390 meter afstand, zonder toepassing van gevelwering.
De onderzoekers betrokken 37 gezonde 'geluidsgevoelige' maar verder gezonde volwassenen (18-72 jaar oud; 51% vrouw) in het onderzoek. De volwassenen hebben drie verblijven van drie nachten doorgebracht in het geluiddichte slaaplaboratorium. Deelnemers werden willekeurig blootgesteld aan gesimuleerd infrageluid van windturbines, geen geluid of verkeerslawaai. De deelnemers wisten niet of er wel of geen geluid werd afgespeeld, omdat infrageluid onhoorbaar is.
Tijdens het onderzoek werden testen uitgevoerd om de slaapkwaliteit en -duur van de vrijwilligers, hersenactiviteit, symptomen, cardiovasculaire veranderingen en neurogedragsprestaties te controleren.
Uit de onderzoeken blijkt dat bij geen van de mensen die werden blootgesteld aan infrageluid effecten optreden die kunnen worden omschreven als het windturbinesyndroom. Er was geen impact op slaap, hersenfunctie of cardiovasculaire of psychologische gezondheid. Daarom denken de onderzoekers dat het onwaarschijnlijk is dat infrageluid van windturbines een slechte gezondheid of slaapverstoring veroorzaakt.
De bevindingen uit onderzoek bevestigen de theorie dat het windturbinesyndroom wordt veroorzaakt door nocebo-effecten, dat wil zeggen de overtuiging van een persoon dat de blootstelling hen schade zal berokkenen (populair gezegd: 'angst maakt ziek'). Het nocebo-effect is een negatief verwachtingseffect en de tegenhanger van het positieve verwachtingseffect dat bekend is als het placebo-effect.
Economische aspecten
Economische aspecten kunnen van invloed zijn op de ervaring van hinder door windturbines. Omwonenden met een economisch voordeel van de windturbines ervaren over het algemeen minder hinder47.
Lichtschitteringen
Wanneer de zon op de turbine schijnt, kan het zonlicht reflecteren op de rotorbladen in de richting van de beschouwer. Tegenwoordig worden windturbines uitgevoerd met een anti-reflecterende coating, zodat lichtschittering niet optreedt. RIVM (2013) bevestigt dit ook in haar informatieblad.48
Elektromagnetische velden
Elektrische, magnetische en elektromagnetische velden komen overal voor. Bekende natuurlijke vormen zijn Uv-straling (zon), infrarode straling (warme voorwerpen) en zichtbaar licht. Elektromagnetische velden zijn ook aanwezig bij bijvoorbeeld huishoudelijke elektrische apparaten, zoals de magnetron en de stofzuiger, en bij het transport van elektriciteit over lange afstanden (via hoogspannings-verbindingen).
De sterkte van elektromagnetische velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Ook rondom de gondel en de kabels die de windturbine koppelen aan het hoogspanningsnet kunnen magnetische velden voorkomen.
Het Landelijke Centrum Medische Milieukunde (LCM)49 adviseert situaties te voorkomen waarin kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 microtesla. Dit advies richt zich op alle bronnen van magnetische velden die samenhangen met de elektriciteitsvoorziening.
Een windturbinegondel (boven op de mast) kan een hoge veldsterkte hebben, maar deze bevindt zich op een grote verticale afstand van plekken waar mensen langdurig verblijven (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen). Recht boven kabels is de veldsterkte in de regel niet hoger dan 1 microtesla, maar deze kabels liggen nooit onder gebouwen waar mensen langdurig verblijven. Het is dan ook niet aan de orde dat de windturbine en de daarbij behorende kabels veldsterkten veroorzaken boven 0,4 microtesla op plaatsen waar mensen langdurig verblijven. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat elektromagnetische velden die in de buurt van windturbines en de daarbij behorende ondergrondse kabelverbindingen voorkomen, een gezondheidsrisico vormen. Het Kennisplatform EMV bevestigt deze conclusie ook in een hun memo.50 Op grond van de normen die gehanteerd worden voor windturbinegeluid, slagschaduw en externe veiligheid wordt reeds een zodanige afstand tussen windturbines en bebouwing aangehouden dat er geen sprake is van elektromagnetische hinder van de windturbines dat er geen sprake is van effecten voor omwonenden door eventuele elektromagnetische velden van het windpark.
Trillingen
Op grond van ervaringen op land blijkt dat fundaties van windturbines, mits goed gedimensioneerd, geen hinderlijke trillingen doorgeven aan de ondergrond en de omgeving. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in een brief het volgende laten weten (2013)51: "de bewering in enkele literatuurbronnen dat ook overdracht door de grond plaats vindt is ongegrond, hetgeen blijkt uit nauwkeurige metingen van trillingsniveaus in de bodem rondom windturbines".
Het Geo-Consultancy bureau Fugro heeft in het verleden bij een aantal windturbines verspreid over Nederland trillingsmetingen uitgevoerd met als doel het inzichtelijk maken van de optredende trillingsintensiteiten tijdens de regulier in bedrijf zijn van de windturbine. Over de bevindingen van destijds heeft Furgo in briefrapportage gerapporteerd. Fugro heeft metingen verricht bij de volgende locaties:
Op basis van de resultaten van de hierboven beschreven metingen concludeert Fugro dat de invloed van trillingen bij het in gebruik zijn van de windturbines binnen een afstand van circa 15 tot 20 meter uit de windturbine nog enige invloed kan hebben, daarbuiten is deze invloed verwaarloosbaar.
Fijnstof
Windturbines stoten uiteraard zelf geen fijnstof uit. Fijnstof is vooral afkomstig van wegverkeer en industrie. Windturbines hebben (mogelijk) een effect op de verspreiding van fijnstof doordat de wind in het zog achter de windmolen een hogere mate van turbulentie bevat, waardoor het verspreidingsgebied vergroot kan worden. Voor windpark Horst en Telgt is er gezien de afstand tot luchtverontreinigende bronnen zoals verkeer en industrie en de afstand tot woningen geen sprake van een significant effect door windturbines op de verspreiding van uitstoot van fijnstof.
Neodymium
Er wordt ook regelmatig aandacht gevraagd voor het gebruik van neodymium in windturbines, ook in relatie tot gezondheid. Neodymium is een zeldzaam aardmetaal en wordt ook gebruikt voor de permanent magneten in windturbines met een 'direct drive' mechanisme (zonder tandwielkast). In bepaalde gebieden waar neodymium wordt gewonnen wordt gerapporteerd over gezondheidseffecten ter plaatse als gevolg van de verwerking van de radioactieve materialen die bij de winning van neodymium vrijkomen. Er is echter geen bewijs voor een relatie tussen de aanwezigheid van neodymium in windturbines en gezondheidseffecten op omwonenden. Neodymium zelf is geen radioactief materiaal.
SF6 gas
De Telegraaf concludeert in het artikel van 29 oktober 2019 (Windmolen lekt schadelijk gas) dat het toenemend gebruik van het gas zwavelhexafluoride - SF6 - een onbedoeld, maar direct gevolg is van de transitie naar duurzame energie. Het artikel baseert zich op een bericht van de BBC waarin een studie door de Cardiff University naar het Britse elektriciteitsnet wordt aangehaald. Hierin wordt gesteld dat de toename in het gebruik van SF6 een direct gevolg is van de groei van duurzame energiesector.
Het klopt dat SF6 wordt toegepast in uiteenlopende onderdelen van het energiesysteem om kortsluiting te voorkomen. Andere fluoride-gassen worden gebruikt in verhittings- en koelapparatuur, zoals koelkasten, warmtepompen en airconditioners.
Het BBC artikel stelt dat SF6 voornamelijk door lekkages terechtkomt in de atmosfeer. Bij windturbines kunnen deze lekkages ontstaan door mechanisch falen, slijtage van machines of tijdens onderhoud of ontmanteling van een windturbine. Ter voorkoming van vrijkomen van SF6 in de atmosfeer wordt het bij reparatie en ontmanteling afgevangen. Vervolgens wordt het hergebruikt in nieuwe apparaten.
Onderzoek van WindEurope52 wijst uit dat alle 100.000 windturbines in Europa jaarlijks naar schatting 150 kilo aan SF6 lekten in de afgelopen zes jaar. Dit staat gelijk aan een jaarlijkse uitstoot van 3.525 ton CO2. Om dit in perspectief te plaatsen: deze 100.000 windturbines bespaarden in dat jaar 255 miljoen ton aan CO2 door 336 TWh aan groene stroom op te wekken. De lekkage van SF6 vormt dan ook slechts fractie, namelijk 0,001%, van de vermeden uitstoot van CO2.
Er is geen bewijs voor een relatie tussen de eventuele (zeer minimale) lekkage van SF6 uit windturbines en gezondheidseffecten op omwonenden. Windturbines zorgen juist voor een groot aandeel in vermeden emissies van CO2 omdat de elektriciteit duurzaam wordt opgewekt. Desondanks is het de verantwoordelijkheid van de windsector om het gebruik van SF6 waar mogelijk te verminderen en waar dit om praktische redenen niet mogelijk is te zorgen dat het risico op lekkages zo klein mogelijk is. Diverse alternatieven voor SF6 worden momenteel onderzocht, zoals nieuwe combinaties van schone gassen.
Bisphenol A en bladerosie
In zienswijzen wordt ook regelmatig aandacht gevraagd voor het gebruik van de stof Bisphenol-A in de bladen van windturbines, ook in relatie tot gezondheid. Bisphenol-A (ook bekend onder de afgekorte naam BPA) is een weekmaker die veel gebruikt wordt in de productie van polycarbonaat plastic, epoxyhars en veel andere algemene producten zoals speelgoed, drinkflessen en contactlenzen. BPA veel wordt gebruikt in de (voedsel)verpakkingsindustrie. In 2015 is het product door de Europese Voedselveiligheidsorganisatie (EFSA) aangemerkt als ongevaarlijk voor de volksgezondheid en bruikbaar voor direct contact met voedsel.53
Bij de productie van windturbines wordt BPA niet gebruikt. Het wordt gebruikt bij de bereiding van epoxyhars, die weer gebruikt wordt om windturbinebladen te maken. De windturbinebladen bestaan uit glasvezel, epoxyhars en soms koolstofvezels. In de productie van de windturbinebladen zelf wordt geen BPA gebruikt, dit gebeurt alleen in het proces van het produceren van de hars voor de windturbinebladen. De bladen worden uiteindelijk ook nog geschilderd met een speciale beschermende coating.
Als gevolg van erosie (die optreedt bij ieder object waarop verf aanwezig is, zoals een huis of auto) zal jaarlijks ongeveer 1.000 gram van deze beschermende coating van de bladen per windturbine eroderen.54 Dit betreft chemisch inactieve polymeerdeeltjes. Ter vergelijking: een recent rapport van TNO schat dat de totale jaarlijkse emissie van alle microplastics in Nederland naar het milieu ongeveer 5000 ton bedraagt, waarbij autobanden (~2000 ton), verpakkingen (~1500 ton), en landbouwplastics (~800 ton) de grootste bronnen zijn. De geschatte bijdrage van windturbines op land aan de totale landelijke emissie van microplastics is zeer klein en minder dan 0,0002% tot 0,8%, waarbij het laatste getal een worst-case inschatting betreft.
Het is overigens nadrukkelijk ook een belang van de initiatiefnemer van een windpark zelf om erosie aan de windturbinebladen zoveel mogelijk te voorkomen omdat imperfecties aan het rotorblad ook voor een verlies van energieopbrengst zorgen, doordat het rotorblad minder soepel door de lucht heen beweegt.
Windturbines kunnen bij individuen wel tot het ervaren van hinder leiden en daardoor indirect tot gezondheidseffecten. Er is echter geen rechtstreeks verband tussen windturbines en gezondheidseffecten aangetoond. Economische aspecten kunnen van invloed zijn op de ervaring van hinder door windturbines. Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken naar de effecten op de omgeving (zoals geluid en slagschaduw) kan geconcludeerd worden dat het windpark gerealiseerd kan worden binnen de gekozen normstelling waardoor er blijvend sprake is van een goede ruimtelijke ordening bij de realisatie van windpark Horst en Telgt. Het aspect gezondheid geeft geen reden hieraan te twijfelen. Er is voor het aspect gezondheid dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Landschap bestaat bij de gratie van waarneming en beleving door mensen èn bij de gratie van verandering. Het is geen statisch begrip. Om het effect van de drie windturbines te duiden is een landschappelijke analyse uitgevoerd. Uit de analyse (Landschap) blijkt dat de drie nieuwe windturbines een relatief beperkte impact hebben op het aspect landschap. De opstelling is duidelijk als zelfstandige opstelling herkenbaar (positief effect) en er is sprake van een enigszins waarneembare aansluiting op aanwezige landschappelijke structuren (licht positief), met name op de lagere schaalniveaus. Aansluiting op de Nieuwe Wetering en de hoofdrichting van de open komgronden. Het initiatief scoort (beperkt) negatief als het gaat om het effect op visuele rust, openheid en zichtbaarheid. De kanttekening is op zijn plaats dat dit criteria zijn waarop windinitiatieven in de meeste gevallen niet positief kunnen scoren. De effecten zijn echter beperkt, mede door de beperkte omvang van het initiatief (wat betreft het aantal windturbines). Wat betreft interferentie is het landschappelijk effect neutraal wanneer windpark Beuningen niet wordt gerealiseerd en licht negatief wanneer dat wel het geval is.
Het initiatief scoort (beperkt) negatief als het gaat om het effect op visuele rust, openheid en zichtbaarheid. Daarbij geldt wel dat windenergie initiatieven in de meeste gevallen negatief scoren op deze aspecten. De effecten zijn echter beperkt. Het windpark is duidelijk als zelfstandige opstelling te herkennen en er is sprake van een enigszins waarneembare aansluiting op aanwezige landschappelijke structuren. Door het plaatsen van de windturbines op de voorgestelde posities is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Figuur 5.7 Zicht vanuit het noordwesten
Figuur 5.8 Zicht vanuit het noordoosten
De (wettelijke) bescherming van ecologische waarden verloopt via twee sporen: gebiedsbescherming en soortenbescherming. De soorten- en gebiedsbescherming staan los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming is onderscheid te maken in planologische- en wettelijke bescherming. De wettelijke bescherming is verankerd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Dit betreft de zogenaamde Natura 2000-gebieden. De planologische bescherming is verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.. Dit betreft het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de ecologische verbindingszones en de gebieden met agrarisch natuurbeheer (weidevogelgebieden of ganzenrustgebieden).
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de plant- en diersoorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft.
Activiteiten, zoals de realisatie van windturbines, in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen (IHD) zijn uitgesloten (zie Kader 5.5). De Nederlandse Natura 2000-gebieden maken ook onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Kader 5.4 Gunstige staat van instandhouding en 1%-mortaliteitsnorm
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ingrepen in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op deze gebieden, of als negatieve effecten kunnen worden tegengegaan door het nemen van mitigerende maatregelen. Voor Natuurnetwerk Nederland wordt in Gelderland de benaming Gelders Natuurnetwerk (GNN) gebruikt. De begrenzing en het beschermingsregime van het GNN is vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.
Soortenbescherming
Relevante wetgeving op het gebied van de soortenbescherming is uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de Wnb. De bescherming van flora en faunasoorten is in de Wnb opgedeeld in twee beschermingscategorieën:
Voor beide categorieën geldt dat het verboden is opzettelijk exemplaren te doden, vangen of plukken, en voortplantingsverblijfplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te vernielen of te beschadigen. Een belangrijk verschil tussen beide beschermingsregimes is dat voor de strikt beschermde soorten ook het opzettelijk verontrusten verboden is, terwijl dit voor de overige beschermde soorten niet het geval is.
Voor vogels geldt daarnaast dat het opzettelijk storen niet verboden is in geval de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
Voor de verdere uitgangspunten en achtergronden van het natuuronderzoek, zo ook voor de uitgebreide weergave van de resultaten van onderzoek wordt verwezen naar Natuurtoets.In het kader van actualisatie van de natuurtoets is in Q3 2024 een oplegnotitie opgesteld. Deze is te vinden onderaan de natuurtoets in de bijlage.
Natura 2000-gebieden
De drie windturbines staan in de omgeving van meerdere Natura 2000-gebieden, waaronder de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Unterer Niederrhein (zie Figuur 3.2). Als de bouw of het gebruik van de windturbines negatieve effecten heeft op het behalen van instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden, is een vergunning op grond van de Wnb vereist. Ook kunnen maatregelen om negatieve effecten te voorkomen, te verminderen of te compenseren nodig zijn.
Voor het aspect 'ecologie' is een onderzoek uitgevoerd door Bureau Waardenburg (Bijlage 8). Voor Natura 2000-gebieden is onderzocht of er een reële kans bestaat op significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen of dat het optreden van significant negatieve effecten met zekerheid kan worden uitgesloten.
Uit de natuurtoets blijkt dat de 3 nieuwe windturbines met zekerheid geen (significant) negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van alle habitattypen en soorten van Bijlage II Habitatrichtlijn, broedvogels en niet-broedvogels van Natura 2000-gebieden in de omgeving hebben.
Stikstof
In het kader van de gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming is er een AERIUS-berekening uitgevoerd (AERIUS-berekening). Met behulp van de Aerius-Calculator, versie 2022.2, is de stikstofdepositie berekend voor de bouwfase van het windpark. Uit de berekening volgt dat er per saldo geen stikstofdepositie plaatsvindt bij stikstofgevoelige natuurgebieden. De minimale depositie wordt gecompenseerd (interne saldering) door vermeden depositie door het niet meer uitrijden van mest op de plekken van het windpark. Een negatief effect is daarmee uitgesloten.
De stikstofuitstoot in de gebruiksfase beperkt zich tot enkele vervoersbewegingen per jaar voor periodiek onderhoud en is daarmee nihil.
Op basis hiervan is het project uitvoerbaar en is er geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De drie windturbines zijn niet gelegen binnen de grenzen van het NNN. Ruimtebeslag door de bouw van de drie geplande windturbines is daarmee uitgesloten. Wel zijn gebiedsdelen van het NNN gelegen in de nabije omgeving van de geplande windturbines. De effecten van de geplande windturbines op deze NNN in de nabije omgeving zijn onderzocht. Hieruit is gebleken dat significante effecten met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Een 'Nee, tenzij' toets is niet nodig.
Overige gebiedsbescherming
Direct rondom de turbinelocaties zijn geen door de provincie beleidsmatig beschermde gebieden voor weidevogels en/of ganzen aanwezig.
Beschermde soorten
Vogels
Sterfte van vogels als gevolg van aanvaringen met windturbines wordt gezien als het opzettelijk doden van vogels en dus als een overtreding van de verbodsbepaling genoemd in Artikel 3.1 lid 1 van de Wnb. Omdat in ieder windpark (hoe klein ook) sprake is van aanvaringsslachtoffers (meer dan incidenteel) onder vogels dient voor ieder windpark ontheffing aangevraagd te worden voor het overtreden van deze verbodsbepaling. Deze ontheffing is voor Windpark Bijsterhuizen verleend op 10 januari 2023.
Ter onderbouwing van een ontheffingsaanvraag voor Windpark Bijsterhuizen is een lijst met soorten opgesteld waarvoor sterfte wordt voorzien. Tevens is een inschatting gemaakt van de ordegrootte van de sterfte per soort en is onderbouwd dat de staat van instandhouding (SvI) van de betrokken populaties(s) door de additionele sterfte in Windpark Bijsterhuizen, ook in cumulatie met omliggende windparken, niet in het geding kan komen.
Bij geen enkele van de 70 soorten op de lijst komt het aantal verwachte jaarlijkse aanvaringsslachtoffers boven de 6 exemplaren per jaar uit en dit is voor alle 70 soorten ruim onder de mortaliteitsnorm van 1%. Dit betekent dat voor alle soorten geldt dat de sterfte veroorzaakt door het windpark gezien kan worden als een kleine hoeveelheid die niet zal leiden tot een negatief effect of de gunstige staat van instandhouding (GSI) van de desbetreffende populaties. Ook als het cumulatieve effect van nabijgelegen windparken wordt beschouwd komt het aantal aanvaringen niet boven de mortaliteitsnorm uit. Bij het bepalen van dit cumulatieve effect zijn de windparken binnen de omgeving meegenomen, namelijk Windpark Beuningen, Caprice, Duiven, Groene Delta, Koningspleij en Veghel Win(d)t.
Vleermuizen
De drie windturbines veroorzaken jaarlijks sterfte onder gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Het gaat hierbij om meerdere slachtoffers per jaar. Vanwege de voorzienbare sterfte gedurende de looptijd van het windpark wordt voor deze twee soorten aanbevolen een ontheffing van de Wnb aan te vragen. In de exploitatiefase is de verwachting op grond van het uitgevoerde onderzoek dat er maximaal 11 slachtoffers gewone dwergvleermuis per jaar zijn en maximaal 4 slachtoffers ruige dwergvleermuis. Dit is een beperkt aantal en is ruim kleiner dan de 1%-mortaliteitsnorm (68 voor Gewone Dwersvleermuis en 28 voor 28 voor Ruige Dwergvleermuis. Mitigerende maatregelen (stilstandvoorziening) zijn niet nodig om een effect op de Gunstige Staat van Instandhouding uit te sluiten.
Samenvattend is voor geen enkele kwalificerende soort sprake van een significant negatief effect op het instandhoudingsdoelen van Natura 2000. Ook is er voor geen enkele soort sprake van een aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Er is een Wnb-ontheffing aangevraagd met betrekking tot soortenbescherming. Deze is op 10 januari 2023 verleend. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden is belangrijk. Voor bewoners en toeristen, voor nu en in de toekomst. Monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen maken immers deel uit van ons cultureel erfgoed.
De wet- en regelgeving met betrekking tot cultureel erfgoed is sinds 1 juli 2016 vastgelegd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Op gemeentelijk niveau dient getoetst te worden aan de Cultuurhistorische inventarisatie van de gemeente Wijchen (RAAP-rapport 3040), de beleidsnota Cultuurhistorie, Samen in Verscheidenheid' en het vigerende bestemmingsplan 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen'.
Archeologie
Archeologie gaat over sporen en resten van menselijke aanwezigheid vanaf 300.000 jaar geleden in de bodem en onder water. Deze zichtbare en onzichtbare resten vertellen veel over hoe mensen vroeger leefden en werkten. Onze bodem is daarom een archief dat we willen bewaren.
In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:
Deze uitgangspunten zijn voor Nederland vastgelegd in de Erfgoedwet 2016. In de Erfgoedwet is o.a. bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. Gemeente Wijchen heeft hiertoe voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingskaart vastgesteld. Op deze kaart zijn de volgende categorieën van gebieden te onderscheiden:
Voor de gronden ter plaatse van de projectlocatie geldt op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart een middelmatige en lage verwachting. Op grond van het archeologiebeleid is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m². De beoogde ingreep is groter.
Op 28 april 2021 is door ArcheoPro, een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd voor de plaatsing van drie windturbines en de hiermee gepaard gaande aanleg van onderhoudswegen en opstelplaatsen (Archeologie). Voorafgaand aan het booronderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.
In alle gevallen blijft onverminderd van kracht dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11.
Cultuurhistorie
Om de cultuurhistorische waarden van het gebied te bepalen zijn de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland en de gemeente Wijchen gebruikt. Deze kaart geeft de cultuurhistorische waardering voor het gebied weer en laat zien of er historische monumenten in het gebied aanwezig zijn.
Provincie Gelderland
Belangrijk uitgangspunt van de provincie is het inzetten op sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Gelderland. Kijkend naar de directe omgeving van de projectlocatie zijn de volgende onderdelen relevant:
Kommenlandschap
Het kommenlandschap wordt gekenmerkt door een open karakter met schaarse bebouwing. De kavels zijn onregelmatig. De wegen en waterlopen, zoals weteringen en sloten zijn recht. De zware kleigronden zijn vaak in gebruik als grasland. Als grond ongeschikt was voor de landbouw dan werden grienden aangelegd. Naast wat verspreide populierenbosjes en grienden komt verder alleen weg- en erfbeplanting voor.
De impact van de drie nieuwe windturbines op de identiteit van het kommenlandschap is beperkt, met name omdat er wordt aangesloten op de aanwezige landschappelijke structuren (Nieuwe Wetering).
Landgoed Heerlijkheid Leur
Op meer dan 2 kilometer ten zuidwesten van de projectlocatie ligt 'Landgoed Heerlijkheid Leur' met daarin Huis te Leur. De impact op de identiteit van het landgoed is gezien de afstand zeer beperkt. Daarbij komt dat de afstand tussen het landgoed en het windpark meer dan 10 maal de tiphoogte (185m) bedraagt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, aangegeven dat buiten deze afstand geen gevolgen van enige betekenis van het windpark zijn te verwachten.
Hernense molen
De windturbines op de projectlocatie zijn mogelijk waar te nemen vanuit de omgeving van de molen in Hernen. De impact op de kwaliteiten is echter beperkt, omdat de molen op meer dan 3 kilometer ligt vanaf de dichtstbijzijnde windturbine. Daarbij komt dat de afstand tussen de molen en het windpark meer dan 10 maal de tiphoogte (185m) bedraagt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, aangegeven dat buiten deze afstand geen gevolgen van enige betekenis van het windpark zijn te verwachten. Gezien de afstand is ook geen effect te verwachten op het windaanbod van de molen.
Gemeente Wijchen
In de gemeente Wijchen zijn de volgende cultuurlandschappen en landschapselementen aanwezig:
Op grond van de beleidsnota cultuurhistorie zijn windturbineposities 1 en 2 gelegen in dit cultuurlandschap. De komontginningen (rk1) kunnen zonder tot de best bewaarde grotere landschappelijke eenheden gerekend worden. Hun rationele verkaveling als gevolg van de waterstaatkundige problematiek heeft ervoor gezorgd, dat ze ook voor het huidige landbouwbedrijf nog geschikt zijn en ruimtelijk amper hoeven te worden aangepast, een verbetering van de ontwatering daargelaten. Kenmerkend voor het gebied (rk1) is de openheid van de gebieden, waar behalve sloten geen andere markeringen van percelen te vinden waren en zijn. Vanuit cultuurhistorisch perspectief is ander gebruik dan grasland met enige akkerbouw en opgaand bos niet direct wenselijk, maar als het dan toch geschikt gemaakt moet worden voor andere activiteiten, hebben agrarische activiteiten in het 'platte vlak' de voorkeur. Het realiseren van windturbines is dus in strijd met dit beleid. Er zou dus moeten worden afgeweken. Ter onderbouwing van de afwijking kan worden beargumenteerd dat het plangebied gelegen is aan de rand van bestaand stedelijk gebied, tegen een bedrijventerrein aan. Het gebied vormt dus al een overgangsgebied tussen het landbouwgebied en stedelijk gebied. Door de windturbines wordt deze overgang verduidelijkt. Het grootste deel van de betrokken landbouwpercelen wordt echter niet aangetast, ook zullen er geen markeringen van de percelen toegevoegd. De vorm van de landbouwpercelen verandert niet. Gezien de positionering van het voorgenomen windpark aan de rand van het bestaande bedrijventerrein, het relatief kleine effect op de structuur van de betrokken landbouwgronden en (voornaamste reden) het belang dat de gemeente Wijchen hecht aan het realiseren van duurzame energiebronnen en diens grote maatschappelijke meerwaarde is het afwijken van het beleid te rechtvaardigen.
Windmolen 3 ligt in een gebied met een zeer lage cultuurlandschappelijke waardering. Hiervoor is geen afwijking van het gemeentelijk beleid nodig.
Het windpark doet geen afbreuk aan archeologie waarden in het plangebied. Het plangebied is voor wat betreft archeologie vrijgegeven voor verdere planontwikkeling. Indien bij de graafwerkzaamheden toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dient dit direct gemeld te worden conform de Erfgoedwet.
Twee van de drie windturbines zijn gelegen in het cultuurlandschap 'Komontginningen'. Het plaatsen van windturbines in dit gebied is in strijd met het gemeentelijk beleid. Omdat de planlocatie gelegen is aan de rand van dit cultuurlandschap, tegen een bedrijventerrein en daarmee stedelijk gebied aan, is afwijken van het beleid te rechtvaardigen, ook gezien het duurzaamheidsbelang dat wordt gediend.
Voor het aspect archeologie en cultuurhistorie is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, et cetera te voorkomen.
De verplichte watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1. en 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen bevoegd gezag, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat zowel de kwantitatieve drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren', als de kwalitatieve strategie 'schoonhouden, scheiden, schoonmaken' moet worden gehanteerd.
Het plangebied ligt in het werkgebied van het waterschap Rivierenland en de gemeente Wijchen. Naast de Keur van het waterschap en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn ook de Waternota Wijchen 2019-2028 en het Beleidsplan water en riolering Wijchen 2023-2027 van toepassing.
Keur waterschap Rivierenland
De Keur van het Waterschap Rivierenland 2014 is van kracht op de waterhuishouding in het plangebied. Bijbehorende leggers bepalen het toepassingsgebied van de keur. Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Een watervergunning is nodig daar waar de Keur van toepassing is, dat kan zijn voor wateronttrekking, aanpassingen in het watersysteem en het werken in of nabij een waterkering. De watervergunning wordt aangevraagd in latere instantie, na verdere uitwerking van de benodigde maatregelen, en zijn niet noodzakelijk in het kader van deze ruimtelijke procedure.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 van waterschap Rivierenland is van toepassing. In het waterbeheerprogramma is aangegeven wat het waterschap in de planperiode van 2022 tot 2027 wil bereiken. Tevens worden de kaders weergegeven en de opgaven gedefinieerd voor het waterbeheer binnen het beheergebied van waterschap Rivierenland.
Waterschap Rivierenland heeft hun visie op een toekomstbestendig rivierengebied verwoord en verbeeld in de Watervisie 2050. Om het toekomstbeeld te behalen moeten er ook keuzes worden gemaakt in het Waterbeheerprogramma. Om te helpen bij het afwegen van de belangen en opgaven te prioriteren worden de principes uit de Watervisie toegepast. Het uitgangspunt is dat de natuurlijke kenmerken van de ondergrond het uitgangspunt vormen van het werk van het Waterschap. Daarnaast gelden er zes principes welke worden toegepast om het toekomstplan te bereiken.
Veiligheid
Het waterschap kent primaire keringen (deze liggen voornamelijk langs de grote rivieren) en regionale waterkeringen (deze liggen langs boezemwateren en kanalen). Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig.
In en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen primaire en regionale (secundaire) waterkeringen.
De term waterveiligheid heeft ook betrekking op aspecten als watervervuiling en risico's op besmetting of verdrinking. Omdat onderhavig plan betrekking heeft op een onbemand windpark worden deze aspecten niet nader besproken. Ter voorkoming van bodem- en (grond)waterverontreiniging worden maatregelen getroffen, zoals beschreven in paragraaf 5.11.
Afvalwater
Bij het bedrijven van het windpark zal geen (huishoudelijk) afvalwater vrijkomen. Enkel in de windturbine zelf kan periodiek sprake zijn van schoonmaakwerkzaamheden, maar er is geen sprake van vrijkomend afvalwater dat in de bodem/grondwater terecht komt. Het betreft een onbemande installatie, zonder toiletruimte, wasbak etc.
Hemelwaterafvoer en waterberging
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.
Door het plaatsen van het windpark wordt verhard oppervlak (de windturbines plus een opstelplaats en een toegangsweg) gecreëerd. Hemelwater dat op dit verharde oppervlak valt, mag niet versneld worden afgevoerd richting oppervlaktewater. Het waterschap hanteert voor het omgaan met hemelwater de trits 'vasthouden - bergen - afvoeren'. Indien het verhard oppervlak met meer dan 1.500 m2 toeneemt in landelijk gebied, moet er een berging (watercompensatie) worden gecreëerd. Ook bij een lagere toename dan 1.500 m2 is in beginsel sprake van een compensatieplicht, maar daarvoor geldt, met name voor particulieren een eenmalige vrijstelling. Relevant voor de aanleg van het windpark is de wijze waarop met afstromend wegwater en water van opstelplaatsen wordt omgegaan.
Voor de omvang van de opstelplaatsen wordt uitgegaan van een omvang van circa 60 bij 40 meter (2.400 m2) per windturbine. Daarnaast wordt een fundering aangelegd, uitgegaan wordt van een diameter van maximaal 26 meter (maximaal 450 m2) per windturbine, en moeten er onderhoudswegen worden aangelegd met een breedte van circa 5 meter (maximaal circa 5.000 m2 nieuwe (weg)verharding) en één inkoopstation (30 m2). Het verhard oppervlak neemt met de beoogde ontwikkeling toe met maximaal ongeveer 11.000 m2 (ruim 1 hectare).
Door een toenemend verhard oppervlak stroomt hemelwater sneller af. Wanneer dit direct versneld in het bestaande oppervlaktewatersysteem terecht komt, kan dit problemen veroorzaken voor de instandhouding van een bepaald peilbeheer. En dit kan vervolgens weer potentieel negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit, de bodemfunctie en een veilige afwatering. In de beleidsregels van de Keur van waterschap Rivierenland is bepaald dat:
De vuistregel is dat er 436 m3 aan waterberging per hectare aan verharding moet worden gecompenseerd in open water, of 664 m3 waterberging per hectare verharding voor compensatie in een technische voorziening (bijvoorbeeld in wadi's of kratten). Uitgaande van een compensatie in open water (B-watergangen), zorgt de 1,1 hectare aan verharding voor een benodigde watercompensatie van 480 m3 = 1600 m2 nieuw water op zomerpeil niveau. Indien op het maaiveld (wadi) wordt geborgen dan vereist dit 664 x 1,1 = 730 m3.
Binnen het plangebied van Windpark Bijsterhuizen zijn een aantal watergangen aanwezig. Twee watergangen zijn gelegen tussen de turbineposities 1 en 2, loodrecht op de Nieuwe Wetering (zie Figuur 5.9). Deze watergangen zijn enkele honderden meters lang. Aan de watercompensatie opgave kan worden voldaan door bijvoorbeeld deze sloten, die in verbinding staan met het watersysteem, met een meter te verbreden. De betrokken gronden zijn van dezelfde eigenaar als de gronden voor de windturbines. Bij de verbreding van watergangen kan er eventueel voor gekozen worden dit te doen met natuurvriendelijke oevers, om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit. Naast het verbreden van kavelsloten is ook het verbreden van de Nieuwe Wetering een optie. Voor deze watergang (KRW-lichaam) geldt dat het vanuit het Waterschap wenselijk is waterberging in de vorm van natuurvriendelijke oevers uit te voeren. Voor werkzaamheden bij bestaande watergangen, ten behoeve van eventuele watercompensatie, is een watervergunning nodig.
Compensatie door middel van infiltratiekratten of wadi's is ook een mogelijkheid. Infiltratiekratten en dergelijke worden echter niet toegestaan als er voldoende oppervlakte water aanwezig is. Ook kan er worden gekozen voor het aanleggen van (meer)half open verharding voor de wegen en/of kraanopstelplaatsen, zodat het water wel kan infiltreren. Daarvoor moet nog wel worden uitgezocht of de doorlatendheid van de bodem in combinatie met de grondwaterstand(en) daarvoor geschikt is. ArcheoPro heeft een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van de boorpunten blijkt dat de toplaag van de bodem uit humusrijke, zandige klei bestaat. Deze toplaag is tussen de vijftien en dertig centimer dik en kan gezien worden als zodelaag. Onder de zodelaag is een pakket matig stevige zwak humeuze en zwak zandige komklei aangetroffen. Op sommige boorpunten is er al binnen een meter beneden het maaiveld grove zand aangetroffen.
De noodzaak, hoeveelheid en wijze van uitvoering van de benodigde berging (watercompensatie) wordt op een later moment in overleg met het waterschap bepaald, op basis van het uiteindelijke civiele ontwerp van het windpark. Wanneer het windpark op zich wordt bekeken is ter plaatse voldoende ruimte om hemelwater vertraagd af te voeren of te bergen door de ligging in agrarisch gebied. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is aangetoond op welke wijze aan de worst-case compensatieverplichting kan worden voldaan, binnen het plangebied. Daarmee is de ruimtelijke uitvoerbaarheid van het plan op dit punt aangetoond.
Er is een watervergunning nodig op basis van de Keur voor het toevoegen van meer dan 1.500 m2 aan verharding. Deze watervergunning is niet noodzakelijk in het kader van de ruimtelijke procedure. Invulling van compensatie wordt dan nader afgestemd met het waterschap.
Watergangen
Op grond van de Keur van waterschap Rivierenland geldt een watervergunningplicht voor het dempen van oppervlaktewater en het verrichten van handelingen in het profiel van vrije ruimte (beschermingszones). Blijkens de legger van het waterschap (zie Figuur 5.9) is de Nieuwe Wetering aangemerkt als A-watergang (donker blauw). De beoogde ontwikkeling voorziet niet in het toevoegen van verharding en bebouwing in het profiel van vrije ruimte (beschermingszones, groen). Ook liggen er haaks op de Nieuwe Wetering twee B-watergangen (licht blauw) in de nabijheid van de 2 meest westelijke windturbines. Ook hiervoor geldt dat de beoogde ontwikkeling niet voorziet in het toevoegen van verharding en bebouwing in het profiel van vrije ruimte. De beoogde windturbines zijn buiten de watergangen en beschermingszones geplaatst.
Figuur 5.9 Situering legger watergangen t.o.v. turbines (aangegeven met oranje pijlen)
De drie windturbines blijven met hun fundatie buiten het profiel van vrije ruime. Wel is er sprake van overdraai. Voor overdraai over primaire en secundaire watergangen geldt dat geen ontheffing of vergunning op basis van de Keur nodig is.
Watertoets
De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van water huishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de water huishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om water huishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Over de positienering van de windturbines heeft overleg plaatsgevonden tussen het waterschap en de initiatiefnemers. Over deze wijze van omgaan met de waterhuishouding vindt afstemming plaats met het waterschap in de kader van de watertoets. De benodigde watervergunning en eventuele afstemming daarover volgt haar eigen procedure.
De windturbines hebben een effect op de waterhuishouding, maar de hieruit volgende water(compensatie) opgaven kunnen in het plangebied opgelost worden. Een watervergunning is (eventueel) nodig voor de toename verhard oppervlak, de verbreding of aanpassing van watergangen of andere werkzaamheden binnen de zoneringen. De benodigde waterberging is te realiseren binnen het plangebied, op dezelfde percelen. De vergunning is niet noodzakelijk in het kader van de ruimtelijke procedure. Er is geen sprake van vrijkomend afvalwater en geen sprake van werkzaamheden die effect hebben op de waterveiligheid.
Rekening houdend met de (eventueel) benodigde vergunningen is er voor het aspect water sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Op grond van de Wet bodembescherming moet, in verband met de uitvoerbaarheid van een plan of project, rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak (ernstige verontreinigingen). In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Vanuit de functie van windturbines worden geen eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem, omdat er geen personen verblijven. Voor moderne windturbines geldt wel dat er sprake is van potentieel bodembedreigende activiteiten. De installaties in de turbine bevatten vloeistoffen zoals smeeroliën en -vetten en olie ten behoeve van hydraulische installaties. Deze oliën en vetten zijn milieugevaarlijke stoffen, derhalve is sprake van een bodembedreigende activiteit. De mogelijk aanwezige soorten en de locatie waar de stoffen aanwezig zijn in Tabel 5.12 opgenomen.
Tabel 5.13 Indicatie van mogelijke soorten aanwezige milieugevaarlijke en bodembedreigende stoffen
Dit laat onverlet dat de te plaatsen windturbines zullen voldoen aan hetgeen in onderstaande paragraaf is vermeld.
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming
Bij bedrijfsmatige activiteiten, waarbij het risico bestaat dat deze stoffen in de bodem terechtkomen, moet een bedrijf zijn bodem beschermen tegen die stoffen om zodoende een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Volgens de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is hier sprake van een 'gesloten proces of bewerking'. Het uitgangspunt bij een gesloten proces is dat tijdens gangbare bedrijfsvoering de stof niet buiten de procesomhulling treedt. Als een lekkage optreedt, kan afhankelijk van het soort proces een grote hoeveelheid van de stof uit de omhulling treden. Dit is onder meer afhankelijk van de wijze waarop de stoffen in de installatie worden gedoseerd en de omvang van de installatie. Daarom is het belangrijk dat een lekkage of anderszins falen van de installatie wordt gesignaleerd door bijvoorbeeld periodiek visueel toezicht te houden of met een continu bewakingssysteem (bronvoorzieningen). Als de stof uit de installatie lekt, moet dit door het toepassen van incidentenmanagement worden opgeruimd. Dit houdt in dat geïnstrueerd personeel weet waar ze de opruimfaciliteiten, zoals poetsdoeken en absorberende middelen kunnen vinden en ook kunnen toepassen.
Voor deze activiteit wordt onder andere de volgende 'cvm' voorgeschreven. Hier staat 'cvm' voor combinaties van voorzieningen en maatregelen. Hier worden de volgende voorzieningen en maatregelen voorgeschreven:
Voorzieningen
De meeste installaties bevinden zich in de gondel van de windturbine. In geval de olie in de installaties in de gondel onverhoopt vrij mocht komen, wordt deze in de gondel opgevangen. Deze heeft voldoende capaciteit voor de totale hoeveelheid olie/smeermiddel. De systemen die smeerolie bevatten worden jaarlijks geïnspecteerd en/of vervangen. Afgewerkte olie wordt direct afgevoerd naar een erkende verwerker. Het optreden van lekkage kan worden gesignaleerd omdat lekkage leidt tot storingen in het functioneren van de turbine. Het functioneren van de turbine wordt op afstand gemonitord. Indien een transformator wordt gerealiseerd in de turbine, zal deze op een vloeistofkerende lekbak of vloer geplaatst worden.
De genoemde voorzieningen, de opvangvoorziening door de gondel, lekbak en/of en de betonnen plaat in de torenvoet waar de transformator op staat zijn oliedicht. Onder deze voorzieningen bevindt zich overigens ook nog het betonnen fundament van enkele meters dikte. Incidenteel zullen delen van de installatie worden schoongemaakt met schoonmaakmiddelen.
Geconcludeerd kan worden dat voor emissie van bodembedreigende stoffen naar de bodem of het grondwater een verwaarloosbaar bodemrisico bestaat.
Het realiseren van de windturbines heeft geen invloed op de bodemkwaliteit; de kwaliteit van de grond verslechtert niet. Bij het realiseren van de turbines wordt een bodemonderzoek uitgevoerd. Indien de grond verontreinigd is, worden passende maatregelen genomen. Ook tijdens de gebruiksfase zorgen de turbines niet voor verslechtering van de bodemkwaliteit.
De bouw van windturbines kan van invloed zijn op het vliegverkeer in Nederland, met name de hoogte van windturbines is daarbij relevant. Voor het vliegverkeer is het van belang dat de vliegveiligheid en de werking van radar- en communicatieapparatuur te allen tijde kan worden gegarandeerd.
Laagvlieggebieden en helikopteroefengebieden kennen harde bouwhoogtebeperkingen. Hierbij is van belang dat de rotorbladen van een windturbine de route niet 'doorsnijden'. Er moet dus een afstand van minimaal een halve rotordiameter tot de rand van de laagvlieggebieden worden gehouden. Voor het veilig gebruik van luchthavens voor de militaire en civiele luchtvaart zijn obstakelbeheersvlakken ingesteld waarbinnen hoogtebeperkingen gelden.
Plaatsing van windturbines kan ook mogelijk leiden tot verstoring van de radar. Dat geldt voor zowel radar ten behoeve van de lucht- als de scheepvaart. Afhankelijk van de locatie kan een windpark een verstorende werking hebben op Communicatie-, Navigatie- en Surveillance (CNS)-apparatuur van de luchtverkeersleiding voor burgerluchtvaart.
Voor de militaire radarposten in Nederland moet binnen een straal van 75 kilometer van een radarpost worden gekeken of windturbines de radar niet teveel verstoren en moet een plan ter goedkeuring aan Defensie worden voorgelegd. Het beleid over verstoringsgebieden rond militaire radars van het Ministerie van Defensie is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en zijn nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Er dient een minimale dekkingsgraad van 90% op 1.000 voet in stand te blijven om een goede werking van de radar te garanderen.
Vliegverkeer
De windturbines bevinden zich buiten de obstakelvlakken en opstijg- en aanvliegroutes van burgerluchthavens, zweefvliegluchthavens, helikopterluchthavens of militaire luchthavens.
Defensieradar
Het Rarro schrijft verstoringsgebieden voor waarbinnen de radarverstoring moet worden getoetst. Voor deze gebieden wordt een normprofiel aangehouden die voor windturbines loopt tot 75 kilometer van de primaire radarposten, zijnde de vijf zogenoemde Millitary Approach Surveillance Systems (MASS)-radars en twee Medium Power Range (MPR)-radars. De locaties van deze radarposten met de 75 kilometer-contouren zijn weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 5.10 Ligging radarstations en 75-kilometer contouren [bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening]
Het plangebied valt binnen het toetsingsveld van de radarinstallaties Nieuw Milligen, Soesterberg, Volkel en Herwijnen. Door TNO is een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd op basis van de maximale afmetingen van de geplande windturbines in de 4 MW-klasse (Vliegverkeer en radar). Geconcludeerd wordt dat eventuele verstoring binnen de norm blijft, een minimale dekkingsgraad van 90% op 1.000 voet blijft in stand. De gemeente heeft een advies/verklaring van geen bezwaar aangevraagd bij het Ministerie van Defensie op basis van het uitgevoerde radarverstoringsonderzoek.
Vanuit de aspecten vliegverkeer en radar is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Windturbines kunnen van invloed zijn op de zogenaamde straalpaden voor het transport van spraak-, data-, radio- en tv-signalen. Door de aanwezigheid van de windturbines kan de signaaloverdracht van straalpaden worden verstoord of verzwakt. Deze straalverbindingen (ook wel straalpaden genaamd) verzenden informatie (radiocommunicatie) langs een rechtstreekse cilindervormige lijn door de lucht. Verstoring kan optreden doordat deze cilindervormige lijn wordt onderbroken (doorkruising van de tweede fresnelzone). De uitvoering van de functies van een straalverbinding kunnen mogelijk worden beperkt door de aanwezigheid van de windturbine.
Figuur 5.11 Straalverbindingen in de omgeving van het plangebied
Onderzoek
Er zijn geen planologisch beschermde straalverbindingen (als zodanig bestemd in het geldende bestemmingsplan) in het plangebied die beïnvloed kunnen worden door de windturbines. Er bestaat dus geen juridische verplichting om bij ruimtelijke projecten rekening te houden met de straalverbindingen. Er kunnen echter ook onbeschermde straalverbindingen aanwezig zijn in het plangebied. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de aanwezigheid van onbeschermde straalverbindingen nader onderzocht.
Agentschap Telecom heeft een overzichtskaart aangeleverd waarin alle straalverbindingen die in (de omgeving van) het plangebied aanwezig zijn opgenomen (zie Figuur 5.11). Er doorkruisen geen straalverbindingen het plangebied. De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde straalverbinding is circa 800 meter. Er zijn dus ook geen onbeschermde straalverbindingen aanwezig die door realisatie van het windpark kunnen worden verstoord.
Conclusie
Er is geen sprake van beschermde straalverbindingen en onbeschermde straalverbindingen worden niet verstoord door realisatie van de windturbines, er is daarom sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
In de bodem kunnen niet gesprongen explosieven (NGE's) aanwezig zijn die een risico vormen voor de veiligheid van het personeel dat werkzaamheden voor realisatie van het windturbinepark uitvoert. Daarnaast kan de openbare veiligheid in het geding komen. De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor de ruimtelijke procedure, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen.
Onderzoek
Het benodigde onderzoek wordt voor aanvang van de realisatie uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald hoe hiermee tijdens werkvoorbereiding omgegaan dient te worden, teneinde de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren. De eventuele aanwezigheid van NGE's zorgen in praktijk niet voor een onuitvoerbaar plan.
Conclusie
De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor de ruimtelijke procedure en aanwezigheid zorgt ook niet voor een onuitvoerbaar plan. Er is daarom voor dit aspect sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer (Wm).
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan één van deze voorwaarden:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Onderzoek
Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan door middel van onderzoek.
Het windpark produceert elektriciteit zonder uitstoot van stoffen. Door het windpark produceren andere (gas- of kolengestookte) centrales minder energie dan zonder het windpark. Verkeer van en naar het windturbinepark en het windturbinepark zelf dragen niet in betekenende mate bij aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen.
Toepassing SF6
Zwavelhexafluoride (SF6) wordt gebruikt in apparatuur in hoogspanningsinstallaties, omdat het een goede elektrische isolator is. Het maakt compacte installaties mogelijk. Het gebruik van SF6 is met name noodzakelijk in vermogensschakelaars. In de windturbines zal mogelijk nog een beperkte hoeveelheid SF6 gebruikt worden, aangezien er in de windturbine tot op heden weinig ruimte is voor alternatieve oplossingen. SF6 wordt gebruikt als isolatiemateriaal in installaties, om kortsluiting te voorkomen, en komt niet vrij bij normaal bedrijf van de windturbines. De stof kan alleen vrijkomen door een lekkage. Bij windturbines kunnen deze lekkages ontstaan door mechanisch falen, slijtage van machines of tijdens onderhoud of ontmanteling van een windturbine. Ter voorkoming van vrijkomen van SF6 in de atmosfeer wordt het bij reparatie en ontmanteling van windturbines afgevangen. Vervolgens wordt het hergebruikt in nieuwe apparaten.
Conclusie
Voor het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In voorgaande hoofdstukken en paragrafen zijn de resultaten van onderzoek naar de verschillende relevante omgevingswaarden (milieuaspecten, maar ook bijvoorbeeld het aspect gezondheid) beschreven voor het plan en haar omgeving.
Samengevat wordt het volgende geconcludeerd:
In dit hoofdstuk worden de juridische regels en aspecten van het bestemmingsplan behandeld. Als eerste zal de opzet van het bestemmingsplan worden toegelicht. Vervolgens wordt een artikelsgewijze toelichting op de regels gegeven.
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht. Naast deze toelichting bestaat het bestemmingsplan uit planregels en een verbeelding.
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)
Dit bestemmingsplan voor windpark Bijsterhuizen is opgezet conform de Wet ruimtelijke Ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.
In het eerste hoofdstuk van de planregels zijn de inleidende regels opgenomen. Deze regels bestaan uit de definities van begrippen in Artikel 1 en de wijze waarop gemeten wordt in Artikel 2.
In het tweede hoofdstuk van de planregels zijn de bestemmingsregels opgenomen. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemming: Enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark'. Tevens kent het bestemmingsplan de gebiedsaanduidingen 'overige zone - parkinfrastructuur', 'overige zone - molenaarswoning, 'veiligheidszone - windturbine' en 'vrijwaringszone - windturbine'.
Bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark'
Om de omliggende gronden zo min mogelijk te beperken is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. De fundering en masten zijn bestemd als 'Bedrijf - Windturbinepark' met een bestemmingsvlak waarbinnen voldoende ruimte is voor de benodigde fundering voor verschillende windturbinestypes. Hierdoor is er ook een (mogelijke) schuifmarge van maximaal 2,5 meter naar alle zijden opgenomen.
Om te voorkomen dat de (schuif)ruimten waar geen windturbines gerealiseerd worden, niet meer ten behoeve van de voorgaande bestemmingen 'Agrarisch' (westelijke twee turbines) en 'Groen' (oostelijke turbine) gebruikt kunnen worden is tevens agrarisch gebruik toegestaan bij de westelijke 2 turbines en gebruik ten behoeve van de bestemming 'Groen' bij de oostelijke turbine.
Bijbehorende voorzieningen
Naast windturbines, worden binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark', ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen (parkbekabeling), toegangs- en onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhouden en demonteren van windturbines. Ook de zogenoemde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Er mag maximaal één inkoopstation worden gebouwd voor het gehele windpark.
Voorzieningen ten behoeve van het windpark, alsmede kabels en leidingen en waterberging, ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark, zijn tevens binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' toegestaan. De voorzieningen bestaan uit alle type bouwwerken die niet als gebouw beschouwd kunnen worden. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld opslagplaatsen, voorzieningen ten behoeve van bouwinstallaties, nuts- en verkeersvoorzieningen en verlichting ten behoeve van de aanlegfase.
Bouwmogelijkheden en flexibiliteit
Het is nu nog niet exact bekend welke turbinetype gebouwd gaat worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling:
Voor de windturbines is in het onderzoek uit gegaan van een concrete positie. Dit bestemmingsplan biedt voor de realisatie van windturbines (uitgaande van de maximale afmetingen van de windturbine) binnen de bestemming 'Bedrijf -Windturbinepark' een beperkte schuifruimte van maximaal circa 2,5 meter naar alle zijden vanwege praktische inpassing van het windpark.
Gebiedsaanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur'
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van het windturbinepark toegestaan. Omdat de exacte locatie van de benodigde wegen nog niet bekend is, is hiervoor middels een aanduiding op de verbeelding een breder gebied aangegeven waarbinnen deze onderhoudswegen gerealiseerd kunnen worden.
Er is een maximale aanlegbreedte van 5 meter voor de toegangs- en onderhoudswegen opgenomen in de regels. Deze breedte geldt niet ter plaatse van kruisingen met andere wegen en/of bochten, om daar voldoende ruimte te hebben voor de draaicirkels van vrachtwagens. Per windturbine wordt er uiteindelijk maximaal één onderhoudsweg aangelegd. Medegebruik van de onderhoudswegen voor agrarisch gebruik is toegestaan.
Voor parkbekabeling en aansluiting op openbaar elektriciteitsnet hoeft in principe geen planologische regeling opgenomen te worden omdat de kabels niet ruimtelijk relevant zijn (geen hoogspanning). Deze kabels kunnen via het privaatrechtelijke spoor altijd aangelegd worden. Daarnaast is wel mogelijk een aanlegvergunning benodigd op basis van het onderliggende bestemmingsplan.
Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - windturbine'
Voor de overdraai van de wieken van de windturbine (plus beperkte flexibiliteit: zie kopje 'Bouwmogelijkheden en flexibiliteit') is in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is. Binnen de aanduiding ‘vrijwaringszone - windturbine’ wordt gangbaar de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ook uitgesloten. Omdat deze op basis van de onderliggende bestemming ter plaatse niet mogelijk zijn is hier ook geen aparte regeling voor nodig maar bij wijze van signaleringsfunctie wordt het wel benoemd.
De opstelplaatsen zijn hoofdzakelijk mogelijk binnen de aanduiding ‘overige zone - overdraai’ (maximaal 1 opstelplaats per windturbine), als ook een inkoopstation. In aanvulling op de overdraai en opstelplaatsen zijn ook aanvullende bouw- en aanlegmogelijkheden ten behoeve van het windpark geboden (zoals parkbekabeling, tijdelijke voorzieningen en toegangs- en onderhoudswegen). Dit is gedaan om extra flexibiliteit te bieden voor het kunnen bouwen van bij het windpark behorende voorzieningen.
Gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine'
Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - windturbine’ (dit is de Plaatsgebonden Risicocontour PR 10-6 plus beperkte flexibiliteit: zie kopje 'Bouwmogelijkheden en flexibiliteit') wordt de vestiging van kwetsbare objecten uitgesloten. Op basis van de onderliggende bestemming zijn kwetsbare objecten ter plaatse al niet mogelijk maar de gebiedsaanduiding wordt bij wijze van signaleringsfunctie voor eventuele ontwikkelingen toch opgenomen. De gebiedsaanduiding is gelegen om de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – windturbine’.
Specifieke gebruiksregels
Specifieke gebruiksregels zijn opgenomen om te verzekeren dat de windturbines worden voorzien van obstakelverlichting. Daarnaast zijn gebruiksregels opgenomen om locatiespecifieke normen voor geluid (inclusief handhavingssystematiek), slagschaduw, maar ook lichtschittering en NEN-certificering ruimtelijk vast te leggen. Voor een (inhoudelijke) nadere toelichting op de gebruiksregels voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid, maar ook voorlichtschittering en NEN certificering wordt verwezen naar paragraaf 5.1.3.
In het derde hoofdstuk van de regels zijn de algemene regels opgenomen.
In Artikel 5 is de Anti-dubbeltelregeling opgenomen. Het Bro stelt de verplichting de Anti-dubbeltelregeling over te nemen in bestemmingsplannen. Deze standaardbepaling zorgt ervoor dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen.
In het vierde hoofdstuk zijn de overgangs- en slotregels opgenomen.
In Artikel 7 is het Overgangsrecht opgenomen. Deze regels zijn voorgeschreven in het Bro. Met deze regels worden de bestaande rechten op de gronden beschermd.
In Artikel 8 is de Slotregel opgenomen. Hier wordt de titel van het bestemmingsplan genoemd. De titel waarmee het bestemmingsplan wordt aangemerkt is "Windpark Bijsterhuizen".
Kostenverhaal
Krachtens de Wro, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 3 windturbines en bijbehorende voorzieningen. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen zoals bedoel in artikel 6.2.1. sub b van het Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal wordt voorzien middels een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Wijchen, waarin onder andere voorzien wordt in planschade. Vastgelegd wordt dat initiatiefnemer eventuele planschade aan de gemeente vervoeg wanneer planschade wordt vastgesteld.
Planschade
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het inpassingsplan, tegemoet gekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het bestemmingplan, kan bij het bevoegd gezag van dat plan (Gemeente Wijchen) worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde bestemmingsplan.
Financiële uitvoerbaarheid
Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemer. De investeringen voor de aanleg van de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstation worden gedragen door de initiatiefnemer. De initiatiefnemer verdient de investeringen terug door de verkoop van de opgewekte elektriciteit. De omzet is volume (q) vermenigvuldigd met de prijs (p). Gemiddeld over de levensduur van het project verwacht WiW dat de drie windturbines 32 GWh per jaar aan donkergroene lokale elektriciteit produceren. De prijs wordt bepaald op de beurs voor elektriciteit of door lokaal afspraak te maken met directe afnemers van elektriciteit uit het windproject. In het laatste geval is de kostprijs voor het opwekken van elektriciteit in windpark Bijsterhuizen leidend. WiW streeft een bijdrage aan de Wijchens energietransitie na door zo veel als mogelijk de opgewekte elektriciteit lokaal aan te bieden aan Wijchense gebruikers.
Voor de totstandkoming van dit windproject zal mogelijk een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE++) aangevraagd worden. Doel van de SDE is het borgen van de financierbaarheid van het vreemd vermogen (bank) en de obligatie (crowd). De initiatiefnemer voorziet in een exploitatie op basis van de verkoopbaarheid van elektriciteit op basis van prijsvorming op de elektriciteitsbeurs. De lange termijnvoorspelling van de elektriciteitsprijs is zodanig dat initiatiefnemers voorzien dat het project kan worden geëxploiteerd zonder SDE++ subsidie.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is financieel-economisch uitvoerbaar. Het windpark is financieel haalbaar en de gemeente hoeft niet zelf te investeren. Alle kosten en risico's worden hoofdzakelijk door de initiatiefnemers gedragen. Via een anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd.
Inleiding
Op 4 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Wijchen de gedragscode Windenergie Wijchen aangenomen. Deze gedragscode geeft richting en sturing aan de voorbereiding en ontwerp van een te ontwikkelen windpark. Windpark Bijsterhuizen is ontwikkeld en ontworpen in de geest van de gedragscode, met de uitkomst dat op 28 januari 2021 de gemeenteraad in Wijchen geconcludeerd heeft dat het initiatief Windpark Bijsterhuizen voldoet aan de in de gedragscode vastgelegde uitgangspunten, hierna: het principebesluit
Om inzicht te geven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de relatie van Wind in Wijchen (WiW) tot de gedragscode wordt in deze paragraaf inzicht gegeven in de wijze waarop participatie is gecreëerd in lijn met de uitgangspunten in de gedragscode, inspraak is verleend of anderszins de omgeving is geïnformeerd en betrokken bij de planvorming, als ook welke partijen zijn betrokken. Er worden een aantal relevante procedurestappen en communicatie-/inspraakmomenten opgesomd zoals ze hebben plaatsgevonden.
Gedragscode Windenergie Wijchen
De gemeenteraad van de gemeente Wijchen heeft op 28 januari 2021 besloten dat het initiatief voor windenergie in Bijsterhuizen voldoet aan de gedragscode. Dit heeft consequenties voor de maatschappelijke impact van het project. Het principebesluit voor Windpark Bijsterhuizen bestaat uit:
Lokaal energiebedrijf
Lokaal en democratisch zijn kernbegrippen voor de nieuwe energievoorziening, net als financiële voordelen voor participanten en de versterking van de plaatselijke economie. Wijchense inwoners en bedrijven spelen hierin een hoofdrol. Daarnaast is er een groep burgers die zich betrokken voelt.
De lokale participatie wordt vormgegeven in een drietrap proces:
Lokaal eigenaarschap - Stap 1
Door inwoners van Wijchen eigenaar- en zeggenschap te geven ontstaan kansen. Zeggenschap is een voorwaarde om mee te kunnen bepalen wat er met het dividend gebeurt. Op deze manier wordt de winst uit de energieproductie in Wijchen gehouden. Zeggenschap wordt georganiseerd in een coöperatieve structuur. Vanuit Wiek-II en Burgers geven Energie zijn hiervoor modellen beschikbaar. WiW staat ook open voor samenwerking met de energiecoöperaties in Wijchen zoals Leur en de nieuwe windenergiecoöperatie i.o., de Wijchense dorpsraden en het bedrijfsleven.
Voor het energielandschap gaat WiW uit van een gedeeld eigenaarschap. Daarbij wordt gemikt op een breed bereik. Er wordt gedacht aan de bedrijfsverenigingen en de energiecoöperaties, maar ook aan inwoners van Wijchen die in een andere vorm willen meedoen. Met een innovatieve eigenaarsstructuur wordt een grote groep mensen betrokken bij de energietransitie. Het project komt in lokaal eigendom, waarmee zeggenschap in de keuzes die gemaakt worden in het voorbereidingsproces en gedurende de exploitatie en dus ook geldstromen uit het project geborgd zijn. Het streven is het ontwikkelen een 'energy-community' rondom het windpark. Een community die niet alleen uit energie coöperaties bestaat, maar ook uit lokaal geïnteresseerden burgers, lokale bedrijfsleven, vereniging en stichtingen met een betrokkenheid in Wijchen en/of de energietransitie.
Einddoel van het steeds verder doorvoeren van de campagne is het vinden van een stabiele basis van participanten en evangelisten. De route hier naartoe duurt lang en vergt toewijding en inspanning. WiW en Wiek-II gaan deze uitdaging aan. Snellere stappen zijn te maken door bestaande groepen te verbinden aan het nieuwe model van de energievoorziening. Dit start met de bestaande energie coöperaties, belangengroepen en verenigingen te binden aan het initiatief. Dit werk is ook al deels gedaan vanuit Wind in Wijchen.
Het ultieme doel is een groep participanten en deelnemers die een afspiegeling vormen van de Wijchense samenleving. Er ontstaat dan een plaats waarin de besluitvorming rondom het energielandschap kan plaatsvinden op die manier dat het in het belang van de Wijchenaren is.
De Europese wetgeving is in ontwikkeling op dit gebied. Het faciliteert het ontstaan van energy communities. Dit biedt handvatten om de gewenste eindsituatie concreet te maken en duurzaam te implementeren.
Een finale stap is een Nieuwe Nutsvoorziening waarin de Energy community energiebedrijf wordt. Door en vóór de Wijchenaren. In deze nieuwe organisatiestructuur nutsvoorziening is ook plaats voor de gemeente waarmee invulling is geven aan de raadsmotie "Energie in Eigen beheer" uit november 2019.
Mee-investeren - Stap 2
Stap 2 is de mogelijkheid om financieel te participeren in Windpark Bijsterhuizen. In het aanbod van WiW aan de gemeenschap in Wijchen (het buurtaanbod) is een voorstel uitgewerkt. Een deel van de benodigde investering kan door de Wijchenaren worden gedaan. Het product dat hiervoor in voorbereiding is, is een obligatie. Een obligatie heeft een lage drempel, biedt gewoonlijk zekerheid op het uitkeren van rente en aflossing en daarmee duidelijkheid. Uit onderzoek van Wiek-II en Burgers geven Energie blijkt dat mensen dit een prettige manier van investeren vinden. Een obligatie geeft geen zeggenschap of eigenaarschap, het staat dan ook los van stap 1.
Eigen Wijchense Energie - Stap 3
De volgende stap is dat energie lokaal ingezet wordt. Het koppelen van de lokale energiebron direct aan de energiegebruiker. Voor grote bedrijven kan dat nu al. Voor de particuliere sector wordt gewerkt aan een model. De eerste stappen zijn gezet in het Brabantse Terheijden (www.trem.nl) waar onder de zelfde begeleiding een energieneutraal dorp wordt gerealiseerd. Inzichten uit dit project worden voortgezet in een eigen stroomproduct voor Wijchen.
Wijchen gebruikte in 2018 169 GWh elektriciteit per jaar, 117GWh door bedrijven en 52 GWh door huishoudens. Huishoudens in Wijchen gaven in dat jaar 26,7 mln euro aan energie uit. Een groot deel daarvan ging naar gas en belasting, maar ook een substantieel deel ging naar elektriciteit. Zonder innovatieve stroomproducten blijft dit een uitgaande kasstroom aan de grote energiebedrijven. Dit kan beter, door het lokaal te maken en te leveren. Bijvoorbeeld met een eigen Wijchens energie-initiatief dat ervoor zorgt dat inwoners eigen stroom geleverd krijgen.
Communicatietraject
In voorbereiding op het principebesluit (18 jan 2021) is door initiatiefnemer een communicatietraject doorlopen zodat de directe omwonenden zoals bedoeld in de gedragscode geïnformeerd zijn, voldoende inspraak hebben gehad en zijn de standpunten van de direct omwonenden gehoord en waar mogelijk verwerkt in het plan. Dit proces is afgesloten met een draagvlakpeiling waarvan de uitkomsten onderdeel uitmaakte van het principebesluit (bijlage 3 principeverzoek).
Ook voor de opvolgende fase zijn de communicatiekaders voor de omgang met de (direct) omwonenden vastgelegd in de gedragscode Windenergie Wijchen. Initiatiefnemer is gehouden aan de artikelen opgenomen in de hoofdstukken "bouwfase - en "Exploitatiefase" - artikel v van de gedragscode.
Financiële participatie
Een buurtcontract maakt onderdeel uit van de voorbereiding voor het windpark Bijsterhuizen. Dit buurtcontract is een onderdeel van het principebesluit en is verwoord in bijlage 6 van het principeverzoek. Hierin zijn opgenomen:
Overleg met instanties en inspraak
Op basis van Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft overleg met instanties plaatsgevonden over het concept bestemmingsplan. Reacties van vooroverleg partners zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 (6 weken) ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn 11 zienswijzen ingediend op bestemmingsplan. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 10. Hierin zijn ook de wijzigingen benoemd in het definitieve bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp.