direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Windpark Bijsterhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBWindparkBijster-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Windpark Bijsterhuizen” met identificatienummer NL.IMRO.0296.BGBWindparkBijster-VG01 van de gemeente Wijchen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 beperkt kwetsbaar object
  • a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  • b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen;
  • c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren;
  • d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren;
  • e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.5 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.6 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij de Elektriciteitswet 1998 anders bepaalt;

1.7 bijbehorende voorzieningen

bij een windturbine(park) behorende voorzieningen ten behoeve van de realisatie en/of het beheer van windturbines zoals bouw-en servicepaden, opstelplaatsen, groenvoorzieningen en terreinafscheidingen, dan wel ten behoeve van het transport van elektriciteit zoals kabeltracés, neten inkoopstations, transformator-en schakelkasten, alsmede voorzieningen voor telecommunicatie;

1.8 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.9 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.10 fundering

de ondersteuningsconstructie, welke geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, waarop het gebouw of bouwwerk geplaatst wordt;

1.11 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt;

1.12 geluidgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, niet zijnde bedrijfswoningen op geluidgezoneerd industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder, zoals dit luidde ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan;

1.13 gondel

de behuizing van de rotoras, generator of tandwielkast van een windturbine;

1.14 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven en productiegerichte paardenhouderijen worden ook aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf;

1.15 ijsdetectiesysteem

een voorziening op een windturbine dat een windturbine onmiddellijk automatisch uit bedrijf neemt zodra het een signaal van mogelijke ijsvorming aan de rotorbladen ontvangt;

1.16 inkoopstation

bouwwerk bedoeld voor het onderbrengen van schakel en meetapparatuur ten behoeve van het transport van elektriciteit van de interne parkbekabeling van het windturbinepark naar het externe landelijke elektriciteitsnet;

1.17 kunstwerken

bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;

1.18 kwetsbaar object
  • a. woningen, met uitzondering van:
    • 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    • 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object;
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
    • 3. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.19 molenaarswoning
  • een woning die verbonden is aan een inrichting die windturbines realiseert en exploiteert doordat:
    de eigenaar van de woning:
    1.(mede-)initiatiefnemer is voor die inrichting, en/of;
    2.eigenaar is van gronden die nodig zijn voor de realisatie van de windturbines en/of bijbehorende civiele en elektrische infrastructuur van die inrichting, en;
  • de gebruiker van de woning door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst een functie heeft aanvaard als molenaar en in die hoedanigheid werkzaamheden verricht en zorg draagt voor het toezicht op en onderhoud van één of meerdere turbines van de betreffende inrichting;
1.20 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut (met bijbehorende voorzieningen), zoals transformatorhuisjes, transformatorkasten, inkoopstations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.21 obstakelverlichting

licht gebruikt in de luchtvaart die de aanwezigheid van een obstakel aangeeft;

1.22 onderhoudsweg

een (half)verharde weg ten behoeve van de ontsluiting van een windturbine voor het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine;

1.23 opgesteld of geïnstalleerd vermogen van een windturbine

het maximale aantal Megawatt (MW) dat een windturbine in de meest gunstige situatie - dus bij een 100% optimale windsituatie - kan opwekken. Ook wel het maximale of nominale vermogen van een windturbine genoemd;

1.24 opstelplaats

een (half)verharde plek ten behoeve van het bouwen van, en onderhoud aan, een windturbine;

1.25 peil

a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van die weg;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.26 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting. Binnen de PR 10-6 contour is de kans op overlijden 1 op 1 miljoen per jaar. Voor de PR 10-5 contour geldt dat de kans op overlijden 1 op 100.000 per jaar is;

1.27 rotorblad

de wiek van een windturbine;

1.28 rotordiameter

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;

1.29 slagschaduwgebied

Het gebied waarbinnen er sprake kan zijn van enige waarneembare slagschaduw die als hinderlijk kan worden ervaren, zijnde de afstand vanaf de windturbine waarop de zon voor minimaal 20% kan worden afgeschermd door het rotorblad van de windturbine;

1.30 slagschaduw gevoelig object

ieder object bedoeld voor bewoning of anderszins voor permanent verblijf van personen (woningen, woonboten of woonwagens en zorginstellingen, niet zijnde een molenaarswoning), voor zover het gebruik in overeenstemming met de geldende bestemming is, en voor zover de gevel of het dakvlak voorzien is van één of meerdere lichtdoorlatende vlakken in de richting van de windturbine(s);

1.31 tip

de uiterste punt van een rotorblad of wiek van een windturbine;

1.32 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.;

1.33 windturbine

een door de wind aangedreven turbine of molen, die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.34 windturbinepark

het geheel van windturbines met alle daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals opstelplaatsen en onderhoudswegen;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk, geen windturbine zijnde

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, bliksemafleiders en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 maximale bouwhoogte fundering

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de fundering/funderingsplaat;

2.3 ashoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.4 rotordiameter van een windturbine

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

2.5 tiphoogte van een turbine

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bovenste verticaal staande rotorblad;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het opwekken van duurzame elektriciteit door middel van windturbines;
  • b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 3.1 sub b en artikel 5.1 sub d gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 2.400 m² per opstelplaats;
  • c. inkoopstation, met dien verstande dat artikel 3.1 sub c en artikel 5.1.2 sub a gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 inkoopstation voor het windpark;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals overige nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken en infrastructurele voorzieningen;
  • e. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • f. wegen en paden, in- en uitritten, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;
  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch', voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m f, is het volgende toegestaan:
    • 1. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf en bijbehorende nevenactiviteiten ter plekke;
    • 2. extensieve recreatief medegebruik.
  • h. Ter plaatse van de aanduiding 'groen', voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m f, is het volgende toegestaan:
    • 1. groenvoorzieningen
3.2 Bouwregels
3.2.1 Windturbinepark

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één windturbine toegestaan;
  • b. de minimale ashoogte van een windturbine bedraagt 110 meter;
  • c. de maximale ashoogte van een windturbine bedraagt 122 meter;
  • d. de minimale rotordiameter van een windturbine bedraagt 115 meter;
  • e. de maximale rotordiameter van een windturbine bedraagt 139 meter;
  • f. de tiphoogte van de windturbine mag niet meer bedragen dan 185 meter;
  • g. de windturbine heeft 3 rotorbladen;
  • h. het plaatsgebonden risico 10-6 van een te bouwen windturbine bedraagt maximaal 128 meter;
  • i. de bouwhoogte van de fundering van een windturbine bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • j. de rotordiameter en de ashoogte van de windturbines in het windturbinepark, alsmede de uiterlijke verschijningsvorm van de gondels van de windturbines, dienen hetzelfde te zijn;
  • k. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn.
3.2.2 Inkoopstation

Voor het bouwen van gebouwen in de vorm van een inkoopstation gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van een inkoopstation bedraagt 5 meter;
  • b. de maximale oppervlakte per inkoopstation bedraagt 30 m2.
3.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. behoudens het bepaalde in artikel 3.3.1 en artikel 3.2.2 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;

de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Geluid
  • a. het geluidniveau op de gevel van geluidgevoelige objecten veroorzaakt door alle windturbines die zijn aangeduid met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' tezamen mag niet meer bedragen dan 47 dB Lden en 41 dB Lnight;
  • b. het geluidniveau op de gevel van de molenaarswoning veroorzaakt door alle windturbines die zijn aangeduid met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' tezamen mag niet meer bedragen dan 49 dB Lden en 43 dB Lnight;
  • c. op artikel 3.3.1 is de Handhavings-en rekenmethodiek van toepassing zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
  • d. Een windturbine mag, gemeten volgens IEC-61400-11, op het referentiepunt, de 'reference position' zoals omschreven in IEC-61400-11, maximaal +3 dB tonal audibility veroorzaken.
3.3.2 Slagschaduw en lichtschittering
  • a. Ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw is de windturbine voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbines afschakelt indien als gevolg van alle windturbines die zijn aangeduid met de bestemming 'Bedrijf -Windturbinepark' tezamen op ramen binnen de gevel van:
    • 1. slagschaduw gevoelige objecten gemiddeld meer dan 1 uur slagschaduw per jaar kan optreden voor zo ver dat object is gelegen binnen het slagschaduwgebied;

Aanvullend geldt daarbij:

  • van slagschaduw is enkel sprake indien er tussen de windturbine en de woningen sprake is van een minimale afdekking van 20% van de zon door het rotorblad (gebied waarbinnen er nog sprake kan zijn van hinderlijke slagschaduw).
  • dat de norm enkel geldt voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen ramen bevinden;
  • de slagschaduwnormen zijn niet cumulatief met windpark Beuningen geformuleerd;
  • voor de molenaarswoning geldt een maximaal van 62 uur slagschaduw per jaar.

Verwezen wordt naar Bijlage 2 voor het onderzoek ter onderbouwing van deze norm. 23  

  • b. alvorens een windturbine voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient deze ten behoeve van het voorkomen of beperken van lichtschittering voorzien te zijn van niet reflecterende materialen of coatinglagen op betreffende onderdelen, waarbij het meten van reflectiewaarden plaatsvindt overeenkomstig NEN-EN-ISO 2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode.
3.3.3 Veiligheid
  • a. een windturbine mag niet in gebruik worden genomen of gehouden indien vanwege een geconstateerd of redelijkerwijs vermoed gebrek daaraan de veiligheid voor de omgeving in het geding is. Ter voldoening aan deze voorwaardelijke verplichting wordt een windturbine minstens eenmaal per kalenderjaar beoordeeld op de noodzakelijke beveiligingen, onderhoud en reparaties door een deskundige op het gebied van windturbines;
  • b. een windturbine mag enkel in gebruik worden genomen en gehouden indien wordt voldaan aan de veiligheidseisen opgenomen in NEN-EN-IEC 61400-1 of een eventuele opvolger van deze norm;
  • c. De windturbines worden voorzien van een ijsaangroei detectiesysteem.
3.3.4 Obstakelverlichting
  • a. Alvorens een windturbine voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient de obstakelverlichting op de turbine gerealiseerd te zijn conform een door Inspectie Leefomgeving en Transport goedgekeurd verlichtingsplan (zie Milieunormen onderzoek bij toelichting), dat voldoet aan de volgende eisen:
    • 1. het verlichtingsplan is gericht op het zoveel mogelijk beperken van hinder voor de omgeving;
    • 2. waarbij de veiligheid van het luchtverkeer niet in gevaar wordt gebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

5.1 overige zone - parkinfrastructuur
5.1.1 Aanduidingsomschrijving

Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn opstelplaatsen, inkoopstations en toegangs-en onderhoudswegen ten behoeve van het windturbinepark toegestaan, alsmede:

  • a. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;
  • b. (overige) voorzieningen ten behoeve van het windturbinepark;
  • c. bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;

met dien verstande dat:

  • d. artikel 3.1 sub b en artikel 5.1.1 sub d gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 2.400 m² per opstelplaats;
  • e. er maximaal één toegangsweg per windturbine wordt aangelegd;
  • f. de maximale breedte van een toegangs- en onderhoudsweg 5 meter is met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten;
  • g. medegebruik van toegangs- en onderhoudswegen is toegestaan overeenkomstig de onderliggende bestemming.
5.1.2 Bouwregels inkoopstation

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn geen gebouwen toegestaan, uitgezonderd gebouwen in de vorm van inkoopstations. Voor het bouwen van inkoopstations gelden de volgende regels:

  • a. artikel 3.1 sub c en artikel 5.1.2 sub a gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 inkoopstation voor het gehele windpark;
  • b. bouw van een inkoopstation is slechts toegestaan onder de wiekoverslag van een windturbine waar tevens de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' geldt;
  • c. de maximale bouwhoogte van een inkoopstation bedraagt 4 meter;
  • d. de maximale oppervlakte per inkoopstation bedraagt 30 m².
5.2 vrijwaringszone - windturbine

Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone -windturbine' is:

  • a. wiekoverslag van de windturbine toegestaan, en zijn:
  • b. kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan.
5.3 veiligheidszone - windturbine

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn:

  • a. beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het kwetsbare object deel van uit maakt.
5.4 overige zone - molenaarswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - molenaarswoning' wordt de woning tevens aangemerkt als een woning behorende tot het windturbinepark.

Artikel 6 Overige regels

6.1 Verhouding met bestemmingsplannen
  • a. voor zover de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor windturbines, bedoeld in Artikel 3 van dit plan, samenvalt met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de (dubbel)bestemmingen en aanduidingen uit die bestemmingsplannen te vervallen;

voor zover de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - windturbine', 'veiligheidszone - windturbine' en 'overige zone - parkinfrastructuur', als bedoeld in Artikel 5 van dit plan, samenvallen met (dubbel)bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen gelden de regels in Artikel 5 als aanvulling op de regels van de bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen. Bij discrepantie of onduidelijkheden prevaleren de gebruiksmogelijkheden van de aanduidingen in Artikel 5 van dit plan. De onderliggende (dubbel)bestemmingen blijven verder van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • a. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • b. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan "Windpark Bijsterhuizen”.