Plan: | Hoogeerdstraat 22 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBHoogeerd22-VG01 |
Aan de Hoogeerdstraat 22 in het buitengebied van Niftrik (gemeente Wijchen) staan op een voormalige bedrijfslocatie een bedrijfswoning en meerdere leegstaande schuren. De initiatiefnemer, eigenaar van de locatie, heeft het plan opgevat om de functie van het plangebied te wijzigen naar wonen. Daarbij zal de bestaande woning behouden blijven en het merendeel van de schuren worden gesloopt.
De voorgestelde ontwikkeling is middels een wijzigingsregeling mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'. In voorliggend document wordt aangetoond dat het initiatief voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden, de ontwikkeling passend wordt bevonden voor voorliggend perceel en waarom het plan uitvoerbaar is binnen de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Hoogeerdsestraat 22 bij het dijkplaatsje Niftrik, ter hoogte van het industrieterrein Loonse Waard. Bijgevoegde afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied en de omgeving (bron: openstreetmaps.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Hoogeerdstraat 22, in het buitengebied tussen het dorpje Niftrik en de kern Wijchen. De Hoogeerdstraat is een zijweg van de Maasbandijk, de noordelijke dijk van de rivier de Maas.
In dit Maasoeverwallenlandschap overheerst de openheid. Parallel aan de dijk staat her en der bebouwing, voornamelijk woningen en enkele bedrijfslocaties, met aan de andere kant van de dijk het industrieterrein Loonse Waard. Het achterland bestaat uit weilanden waar enkele wegen en bomenlanen doorheen lopen. Het open landschap gaat niet ver in oostelijke richting over in de bebouwingskern van Wijchen.
Binnen het plangebied was in het verre verleden een agrarisch bedrijf actief. Na beëindiging van dit agrarische bedrijf is de locatie nog enkele jaren gebruikt voor een kleinschalig (niet agrarisch gerelateerd) bedrijf. De bestaande inrichting van het perceel doet nog denken aan de agrarische bedrijfsvoering. Vooraan op het langgerekte perceel staat de bedrijfswoning, omgeven door een tuin. Een lange oprijlaan ontsluit de locatie op de Hoogeerdstraat en komt vervolgens uit op het achterste deel van het perceel, waar in totaal 4 schuren staan met een totaal oppervlak van 1460 m². De schuur aan de westkant van het perceel is in gebruik bij de woning ten behoeve van opslag, de overige schuren staan leeg. De gronden tussen de schuren zijn volledig verhard. Groen is er afgezien van de tuin bij de woning niet aanwezig. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Luchtfoto van het plangebied (bron: google maps)
Aanzicht op de bedrijfswoning vanaf de Hoogeerdstraat (bron: Buro SRO)
Aanzicht op de meest westelijke schuur in gebruik bij de woning (bron: Buro SRO)
In de toekomstige situatie wordt de bestaande bedrijfsfunctie gewijzigd in een woonfunctie ter plaatse van het zuidelijk deel van het plangebied (rondom de woning) en een agrarische functie (ter plaatse van de voormalige agrarische schuren). De bedrijfswoning blijft behouden en wordt omgezet naar een reguliere woning. De meest westelijke schuur blijft eveneens gehandhaafd en zal dienst blijven doen als bijgebouw bij de woning. Deze schuur heeft een oppervlak van circa 220 m².
De overige schuren op het achterste deel van het perceel met een totale omvang van 1.240 m² worden gesloopt. Voor het gehele perceel is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt, zie navolgende uitsnede en bijlage 1 van de regels. De hagen en solitaire bomen op de voorzijde van het perceel blijven behouden. Voor de gronden ter plaatse van de te slopen schuren is juist het terugbrengen en behouden van openheid van belang. In de regels is voorwaardelijk verplicht gesteld dat de woonfunctie in de toekomst als zodanig gebruikt mag worden mits de schuren zijn gesloopt en het perceel is ingericht zoals opgenomen in de landschappelijke inpassing.
Uitsnede Landschappelijke inpassing (bron: Buro SRO)
Parkeren is mogelijk op eigen terrein, rondom de bestaande woning. Ook blijft het plangebied op dezelfde wijze ontsloten op de Hoogeerdstraat.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief betreft een functiewijziging naar wonen. Het aantal woningen neemt niet toe en de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Van een stedelijke ontwikkeling is dan ook geen sprake. Het plan hoeft niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Planspecifiek
In de omgevingsvisie en -verordening zijn enkele beleidsaspecten en regels opgenomen ter plaatse van de gronden van het plangebied. Geen van deze regels staan echter in relatie tot de inhoud van dit plan. De omgevingsvisie en - verordening staan de wijziging van de functie van het plangebied van bedrijf naar wonen en het slopen van leegstaande bedrijfsbebouwing niet in de weg.
Het plan is uitvoerbaar binnen het provinciaal beleid.
Strategische Visie Wijchen
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit. Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen. In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord: 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur; 2. meer ruimte voor water; 3. duurzame inrichting; 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit. De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen. De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten. Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Planspecifiek
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart. Daarop is te zien dat het plangebied (gele cirkel) onderdeel uitmaakt van de gronden 'gemengde functies buitengebied / verbreden landbouw'.
Gelet op het voornemen om een voormalige bedrijfslocatie om te zetten naar een woon- en agrarische functie, is dat voornemen in lijn met het beoogde functiegebruik conform de structuurvisie en passend binnen de functies uit de omgeving.
Uitsnede van de structuurvisiekaart (bron: Structuurvisie Wijchen)
Het initiatief past binnen de strategische visie en structuurvisie van Wijchen.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', vastgesteld door de gemeente op 31 januari 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Bedrijf'. In de regels van deze bestemming is nader gedefinieerd wat de aard van de bedrijvigheid op deze locatie betreft: 'groothandel in isolatiematerialen', waarbij tot aan 250 m2 aan bedrijfsbebouwing is toegestaan.
Daarnaast gelden voor de zuidelijke gronden van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', ter bescherming van mogelijke waardevolle archeologische resten in de bodem, en 'Waterstaat - Waterkering', ten behoeve van de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan:
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Gelijktijdig met het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' geldt vanaf 3 mei 2017 het 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen'. In dat plan is opgenomen dat ter plaatse van de zuidelijke gronden van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' van toepassing is.
Om de bestemming van het plangebied te wijzigen naar 'Wonen' en 'Agrarisch', wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 7.6.2. van het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'. Navolgende subparagrafen gaan hier nader op in.
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming Wonen, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning kan worden toegestaan, één en ander mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Vanwege de voormalige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied en de functiewijziging naar wonen
is het van belang om de bodemkwaliteit vast te stellen. Momenteel wordt er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie.
Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15561519 aan de Drutenseweg ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) | 19,5µg/m3 | 19,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Het initiatief voorziet in een functiewijziging van bedrijf naar wonen. In de toekomstige situatie zijn bedrijfsactiviteiten niet meer toegestaan. Het aantal woningen neemt niet toe. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 woningen / 3%). Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ten opzichte van de bestaande situatie is er zelfs, door het verdwijnen van bedrijfsactiviteiten en de daarbij behorende verkeersbewegingen, sprake van een verbetering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in een toename van het aantal geluidsgevoelige objecten. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en wordt door de functiewijziging een reguliere burgerwoning. Vanuit geluid is er daarmee sprake van een ongewijzigde situatie. De afstand tot omliggende geluidsbronnen verandert niet. Een verdere toetsing aan de Wet Geluidhinder kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Planspecifiek
De bestaande woning blijft door dit plan behouden op dezelfde plek. De wederzijdse afstand tussen deze woning en omliggende (intensieve) veehouderijen verandert daarmee niet. Vanuit het aspect geur treden er door het initiatief dan ook geen veranderingen op. Binnen de planlocatie blijft op basis van het aspect geur sprake van een goed woon- en leefklimaat en omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied liggen een aantal burgerwoningen, een bedrijfswoning, een hotel, meerdere agrarische percelen en de bedrijven Bloemen de Maas BV, Loonse Waard BV en Fermacel. Voorliggend plan heeft als gevolg dat de bestaande bedrijfsfunctie en bijbehorende (agrarische) bedrijfsvoering komt te vervallen. Als gevolg hiervan heeft het plangebied geen effect meer op omliggende gevoelige bestemmingen.
Anderzijds blijft de bestaande woning behouden. Er dient in de bestaande situatie dus al rekening te worden gehouden met het milieueffect van omliggende bedrijven. De woning blijft staan op de huidige plek, waardoor de afstand tot omliggende bedrijfslocaties niet verandert. Vanuit de beoordeling van het aspect milieuzonering treden er dus geen wijzigingen op. Binnen het plangebied is vanuit milieuzonering sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het plan is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Het aantal kwetsbare objecten binnen het plangebied blijft gelijk, namelijk 1 (de woning). Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart. Ten westen van het plangebied ligt op 350 m afstand een gasleiding van het type NEN 3650. Gelet op de afstand van het plangebied tot aan deze gasleiding en het feit dat de woning niet wordt verplaatst vormt deze bron geen gevaar voor voorliggend initiatief.
Uitsnede van de risicokaart (www.risicokaart.nl)
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Planspecifiek
Waterschap Rivierenland is middels de uitvoering van de digitale watertoets op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling. Alle bedrijfsbebouwing, met uitzondering van de meest westelijke schuur, wordt gesloopt (in totaal 1240 m²) en vervangen voor onverhard gebied (weiland met een groene inrichting). Het waterbergend vermogen van het plangebied neemt daardoor toe. Het plan heeft geen andere bouwwerkzaamheden als gevolg. De waterkering en de daarbij behorende beschermingszones, die aan de zuidkant van het plangebied ligt, ondervinden dan ook geen hinder van het voornemen.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om te kunnen beoordelen wat het effect van de ontwikkeling is op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 2 toegevoegd. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:
Vanuit het aspect ecologie kan daarmee worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6. Bro).
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Voor het bepalen van de benodigde kencijfers is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens van het CROW en het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen'. Bij de navolgende berekeningen is uitgegaan van een locatie in het buitengebied binnen 'niet stedelijk' gebied.
Verkeer
Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking is er sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Dit komt door het verdwijnen van de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied (het aantal woningen blijft gelijk). Er is uitgegaan van bedrijfsactiviteiten die zijn in te delen in 'arbeidsextensief, bezoekersextensief'. Conform het CROW horen daar 5,7 verkeersbewegingen per 100 m² bvo per dag bij. Uitgaande van het aantal m² aan bedrijfsbebouwing binnen het plangebied, te weten 1460 m² komt dit neer op maximaal 83 verkeersbewegingen per dag die komen te vervallen. De verkeersaantrekkende werking in de toekomstige situatie wordt dan enkel nog bepaald door de woning, te weten maximaal 8,6 verkeersbewegingen per dag.
Parkeren
In lijn met de afname van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied neemt door het verdwijnen van het bedrijf ook de parkeerbehoefte af. Per 100 m² bvo geldt een kencijfer van 1,3 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte van het voormalige bedrijf komt daarmee uit op 18,9 (1,3*14,6), afgerond 19 parkeerplaatsen. De bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. Deze parkeerbehoefte, afgerond 3 parkeerplaatsen, blijft gelijk. Rondom de woning is en blijft voldoende verhard oppervlak aanwezig om aan dit kengetal te voldoen. Parkeren op eigen terrein is volledig mogelijk.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeente Wijchen heeft een eigen 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' met een bijbehorende cultuurhistorische waardenkaart. Daarop zijn de zuidelijke gronden van het plangebied aangeduid als 'cultuurhistorisch waardevol gebied'. In het parapluplan is deze aanduiding door vertaald in een dubbelbestemming 'Cultuurhistorisch waardevol gebied', waarvoor geldt dat de betreffende gronden behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het behoud, beheer en versterking van de cultuurhistorische waarden. De gronden waar deze aanduiding geldt blijven met voorliggend initiatief ongewijzigd. Geconcludeerd kan worden dat er geen effecten optreden ten aanzien van het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
Navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de Archeologische beleidskaart van de gemeente Wijchen.
Archeologische beleidskaart gemeente Wijchen
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Wijchen is te zien dat de gronden tussen de Hoogeerdsestraat en de woning een middelmatige archeologische verwachting heeft en de overige gronden een lage archeologische verwachting. Voorliggend initiatief omvat geen bodemwerkzaamheden waarmee geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect archeologie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Met de regels van voorliggend wijzigingsplan is aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', vastgesteld op 31 januari 2013. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Verder worden alle bestaande dubbelbestemmingen en overige aanduidingen overgenomen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het voeren van vooroverleg voor voorliggend plan niet nodig.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.6 Bro opgenomen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.