Plan: | Heumenseweg 188 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBHeumenseweg188-DFBP |
Het voornemen bestaat om op het huidige agrarische bedrijfsperceel Heumenseweg 188 te Wijchen (kadastraal bekend als gemeente Wijchen, sectie D, nummers 2201, 2202, 2256 en 2257) de bestaande agrarische bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik te nemen en op het perceel een mantelzorgwoning te plaatsen. De mantelzorgwoning zal vervolgens worden betrokken door de huidige bewoners van de bedrijfswoning, waarna de bedrijfswoning als reguliere woning zal worden betrokken door familieleden, die vervolgens mantelzorg zullen verlenen.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat planologisch gezien uit het wijzigen van een deel van de huidige agrarische bestemming naar een (reguliere) woonbestemming. De gemeente Wijchen heeft op 6 juli 2021 principemedewerking verleend aan het initiatief en heeft initiatiefnemers gevraagd hiervoor een wijzigingsplan aan te leveren. Met onderhavig plan wordt in deze planologisch-juridische regeling voorzien. In het plan zullen tevens een nieuw te realiseren schuur (ter vervanging van bestaande bedrijfsbebouwing) en mantelzorgwoning van een passende bestemming worden voorzien.
Het plangebied omvat het huidige agrarische bouwvlak ter plaatse van de locatie Heumenseweg 188.
Begrenzing plangebied, indicatief weergegeven door middel van een rood kader.
Ter plaatse van het plangebied zijn de bestemmingsplannen 'Buitengebied Wijchen' (vastgesteld op 14 maart 2013) en 'Buitengebied herziening 2014' (vastgesteld op 16 oktober 2014) van toepassing. Met de herziening zijn onder meer de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' verduidelijkt en gewijzigd. Deze bestemmingsplannen dienen in samenhang te worden gelezen.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied' (geconsolideerde versie)
De locatie Heumenseweg 188 is op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied' in samenhang met 'Buitengebied herziening 2014' voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 1' en 'Waarde – Archeologie 2'. Op een deel van het plangebied is de aanduiding 'bouwvlak' van toepassing. Het plangebied is ten slotte gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beschermingszone'.
De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor wonen voorzover het betreft het bewonen van een bedrijfswoning. Dit heeft als gevolg dat het gebruik van deze gronden voor reguliere bewoning (waartoe het beoogde bewonen van de mantelzorgwoning en de bedrijfswoning dient worden gerekend) niet is toegestaan. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om gebruik als woning toe te staan door middel van een afwijking.
Wijzigingsbevoegdheid
In het bestemmingsplan is in artikel 4.8.3. van het geldend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' na bedrijfsbeëindiging ter plaatse van een bedrijfswoning gewijzigd kan worden naar de bestemming 'Wonen'. Hier worden een aantal voorwaarden aan verbonden:
In paragraaf 4.2 wordt het planvoornemen aan deze voorwaarden getoetst.
In dit eerste hoofdstuk zijn de aanleiding en het doel van dit plan, de situering en begrenzing van het plangebied en de geldende bestemmingsplannen omschreven. Hoofdstuk 2 bevat een ruimtelijke beschrijving van de bestaande situatie op het plangebied, het planvoornemen en de toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 staat het planologische beleidskader, waarin aandacht uitgaat naar het ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt aan de hand van de wijzigingcriteria beschreven dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden die in het geldende bestemmingsplan zijn gesteld. In Hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten beschreven met o.a. aandacht voor geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid en milieuzonering. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische opzet van het wijzigingsplan. In Hoofdstuk 7 wordt ingegaan op zowel de economische als de maatschappelijke haalbaarheid van het planvoornemen. In Hoofdstuk 8 wordt ten slotte beschreven welke procedure dient te worden doorlopen.
De projectlocatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Wijchen aan de Heumenseweg 188, kadastraal bekend als Gemeente Wijchen, sectie D, nrs. nummers 2201, 2202, 2256 en 2257.
De locatie wordt direct aan de zuidzijde begrensd door agrarische gronden. Verder ten zuidwesten van het plangebied is het voormalig mobilisatiecomplex Alverna gelegen, dat nu een natuur- en recreatiefunctie heeft. Direct ten noorden en noordoosten van het plangebied zijn skicentrum 'De Wijchense Berg', manege St. Frans en bowlingbaan/restaurant 'Three B's' gelegen. Aan de oostzijde van de projectlocatie liggen ten slotte camping en bungalowpark Wighenerhorst en enkele agrarische bedrijven. Ten aanzien van de camping en manege St. Frans bestaan momenteel plannen om deze locaties te transformeren naar een nieuw vakantiepark (Landal GreenPark).
Directe omgeving projectlocatie
Obliekfoto Heumenseweg 188 en de directe omgeving, gezien vanuit het zuiden
De bestaande bedrijfswoning bestaat uit één bouwlaag met kap. Daarnaast zijn op het perceel nog ruim 300 m2 aan bedrijfsbebouwing (schuur) en een longeercirkel aanwezig. De gronden ten oosten van de bedrijfswoning, tussen de woning en schuur, zijn verhard ten behoeve van ontsluiting en parkeren. Voor het overige is er op de percelen geen bebouwing of verharding aanwezig.
Hoewel het perceel een agrarische bestemming heeft is van agrarische activiteiten geen sprake meer. Wel is er in de bestaande situatie sprake van het hobbymatig houden van paarden (momenteel 2 paarden, eventueel uitbreiding naar maximaal 3). In de bestaande schuur zijn nu 10 stalruimten voor paarden aanwezig, die deels als berging in gebruik zijn.
Het voornemen bestaat om op het huidige agrarische bedrijfsperceel Heumenseweg 188 te Wijchen de bestaande agrarische bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik te nemen en op het perceel een mantelzorgwoning te plaatsen. De mantelzorgwoning zal vervolgens worden betrokken door de huidige bewoners van de bedrijfswoning, waarna de bedrijfswoning zal worden betrokken door familieleden, die mantelzorg zullen verlenen. Omdat het gebruik van dit perceel als regulier woonperceel niet rechtstreeks is toegestaan binnen het geldende bestemmingsplan, dient de bestemming te worden gewijzigd. Met onderhavig plan wordt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
Vooraanzicht mantelzorgwoning
Onderdeel van het planvoornemen voor bestemmingswijziging is om de bestaande schuur binnen 2 jaar te renoveren (dit betreft een afspraak in het kader van het principeverzoek voor een bestemmingswijziging). De schuur krijgt straks passende bestemming die het mogelijk maakt om deze deels in gebruik te nemen voor het hobbymatig houden van paarden, en deels als berging voor een bedrijf aan huis (hovenier). Het beoogde gebruik van zowel de bestaande als nieuwe schuur is ondergeschikt aan de woning.
De bestaande en beoogde situatie en bebouwing zijn weergegeven op het landschappelijk inpassingsplan. Zie afbeelding in paragraaf 2.3.
Doordat het huidige agrarische bedrijfsperceel wordt omgezet in een woonperceel, en het agrarisch bouwvlak op de locatie zal worden verwijderd, is sprake van een extensivering van het gebruik van de locatie.
De wijzigingsbevoegdheid schrijft onder meer voor dat er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsplan en realisatie overeenkomst te overleggen. In dat kader is er voor dit wijzigingsplan een inpassingsplan opgesteld. Dit is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Bij het landschappelijk inpassingsplan is de bestaande beplanting als uitgangspunt genomen. Daarbij is de bestaande heesterbeplanting doorgetrokken als erfmarkering. Bestaande bomen blijven behouden. Aan de zuidwest-zijde van het perceel wordt geen beplanting aangebracht om aan te sluiten bij de openheid van de agrarische graslanden. Op het inrichtingsplan is ter indicatie ook de nieuwe verharding
Landschappelijk inpassingsplan
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting medio 2023 in werking treedt. In de NOVI is een langetermijnvisie neergelegd over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Het Rijk wil daarbij sturen en richting geven op enkele nationale belangen. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde fysieke leefomgeving, waarbij onder meer nadruk ligt op het verbeteren van de kwaliteit van overgangsgebieden tussen stad en land door gebruik te maken van de kansen die in deze gebieden liggen voor verbetering van landschappelijke kwaliteiten en functiemenging.
Gevolgen voor planontwikkeling
Het planvoornemen voorziet in de gebruikswijziging van een bestaande agrarische bedrijfslocatie als woonlocatie. Hiermee zijn geen rijksbelangen in het geding. Het planvoornemen is daarmee dermate kleinschalig dat hiermee geen sprake is van strijdigheid met het rijksbeleid.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur), de werking van militaire radarstations en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Het plangebied is gelegen binnen een radarverstoringsgebied van het militair radarstation op vliegbasis Volkel. Binnen dit verstoringsgebied geldt, dat niet hoger dan 90 meter boven NAP mag worden gebouwd. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt echter geen bouwwerk gebouwd waarmee deze bouwhoogte wordt overschreden. Er is dus geen sprake van doorkruising van dit nationale belang. Voor het overige ligt het plangebied niet in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Daarom heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder duurzame verstedelijking) opgenomen. Deze bepaling stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Woningbouwprojecten kunnen op grond van de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling indien sprake is van 12 of meer woningen. Huidig planvoornemen voorziet enkel in de functieverandering van een bestaande bedrijfswoning en het plaatsen van een mantelzorgwoning. Het planvoornemen betreft derhalve geen stedelijke ontwikkeling. Daarom is er geen nadere onderbouwing duurzame verstedelijking noodzakelijk.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018 en bevat thematische visieschetsen voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart maar moeten worden gezien als de hoofdlijnen van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. Deze hoofdlijnen beschouwt de provincie als onderlegger om het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op provinciale schaal als op regionale en lokale schaal.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland en werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Een van de ambities die relevant zijn voor de voorgestane ontwikkeling is de wens om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Daarbij dient enerzijds oog te zijn voor onder meer de ontwikkeling dat mensen steeds langer zelfstandig (wensen te) wonen, en anderzijds voor de verduurzamingsopgave van bestaande woningen. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied of bestaande bebouwingsconcentraties het uitgangspunt. Ook geeft de provincie de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen.
Voor het overige heeft de omgevingsvisie voor de onderhavige projectlocatie geen specifieke randvoorwaarden of belemmeringen. Het voornemen past binnen dit provinciaal beleid
Met onderhavig planvoornemen wordt daarnaast voorzien in de wens van de eigenaren om zelfstandig op hun woonlocatie te blijven wonen. Met het initiatief wordt door middel van functiewijziging naar wonen mogelijk gemaakt in bestaande bebouwing.
De Omgevingsverordening (vastgesteld op 24 september 2014 en sindsdien meerdere malen geactualiseerd) is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Daarbij wordt bij het uitvoeren van provinciale taken de focus gelegd op het bereiken van een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie geeft hier richting aan door integraal zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen. De Omgevingsverordening heeft daarom de status van:
Deze wetten worden opgenomen in de Omgevingswet, die naar huidige planning op 1 juli 2022 in werking treedt. Door de provinciale verordeningen die gebaseerd zijn op deze wetten alvast op te nemen in één provinciale Omgevingsverordening, anticiperen we op de situatie onder de Omgevingswet.
Het plangebied is gelegen in het werkingsgebied 'Functies van water' (kaart 6, regels water en milieu). Op grond van dit werkingsgebied kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek afwijkingen toestaan van de waterfuncties Beschermingszone natte landnatuur, Natte landnatuur, Water als verbinder, Hoogst ecologisch niveau wateren en Specifiek ecologische doelstelling wateren, zoals is aangegeven op de themakaart waterbeleid bij de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Op de betreffende kaart is alleen ten aanzien van de achtergelegen stroom sprake van het werkingsgebied 'specifiek ecologische doelstellingen wateren' opgenomen. Aan dit werkingsgebied zijn geen specifieke doelen verbonden. Gezien de aard van de ontwikkeling (functiewijziging bestaande bedrijfswoning, plaatsing mantelzorgwoning) en de afstand tot de watergang die zich ten zuiden van het perceel bevindt zijn redelijkerwijs nadelige gevolgen ten aanzien van de stroom/watergang uit te sluiten.
Met de woonagenda leggen de samenwerkende gemeenten in de subregio Nijmegen e.o. (Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen) een gezamenlijke koers vast om tegemoet te komen aan de wonen opgaven voor de jaren 2020-2030. Het centrale doel is het zorgen voor een blijvend goed woon- en leefklimaat voor alle huidige en toekomstige inwoners van de subregio, met voldoende woningen, kwantitatief en kwalitatief voor iedereen die dat nodig heeft.
De kernkwaliteiten van de subregio Nijmegen e.o. bestaan uit: een diversiteit aan woonmilieus en woningtypen voor een diversiteit aan huishoudens in een groene omgeving met veel voorzieningen en met goede verbindingen met de rest van Nederland. De gemeenten proberen gezamenlijk de kracht van de subregio en de regio te versterken door verbeteringen te realiseren op de gebieden wonen en leefbaarheid, duurzaamheid, zorg en welzijn en werk, innovatie en onderwijs. De diversiteit aan 3 woonmilieus is een van de sterke punten die wordt behouden en verder uitgebouwd.
Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030 omvat de volgende thema’s op.
Geconstateerd wordt dat de woningbouw de komende jaren moet versnellen om aan de groei van de woningbehoefte te kunnen voldoen en om het huidige woningtekort te kunnen inlopen. Vanwege planuitstel en planuitval en om rekening te kunnen houden met onzekerheden, kansen en nieuwe ontwikkelingen (adaptief programmeren) hanteert de subregio per gemeente een plancapaciteit van 130% van de berekende woningbehoefte.
In de Woondeal Regio Arnhem Nijmegen is afgesproken dat de gemeenten in de subregio tot 2025 zorgen voor een planvoorraad van meer dan 15.000 woningen. Van 2025 tot 2030 is vervolgens nog plancapaciteit voor 5.200 woningen nodig.
In de woonagenda is de woningbehoefte en gewenste plancapaciteit per gemeente weergegeven: voor de gemeente Wijchen is de volgende verdeling opgenomen:
Woningbehoefte en gewenste plancapaciteit gemeente Wijchen
Voor gemeente Wijchen geldt een woningbehoefte van 1.430 woningen tot 2030. Met het planvoornemen wordt hier, hoewel in beperkte mate, aan bijgedragen.
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten; bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van de recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Gevolgen voor planontwikkeling
Met de inrichting van het huidige agrarisch bedrijfsperceel als woonperceel wordt het gebruik van dit perceel geëxtensiveerd, waarmee reeds sprake is van een betere omgevingskwaliteit. Het plangebied heeft geen specifieke waarden voor de groene en open structuur. Het woningaanbod in de gemeente neemt door de ontwikkeling toe door functiewijziging van bestaand vastgoed, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet wordt aangetast. Bovendien neemt de ruimtelijke kwaliteit op de projectlocatie toe door vernieuwing en het in gebruik nemen van bestaande leegstaande agrarische bedrijfsbebouwing. De ontwikkeling past daarmee binnen de Strategische visie.
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor woonlocaties gelden de volgende kansen:
Gevolgen voor planontwikkeling
Met de inrichting van het huidige agrarisch bedrijfsperceel als woonperceel wordt het gebruik van dit perceel geëxtensiveerd, waarmee reeds sprake is van een betere omgevingskwaliteit. Het plangebied heeft geen specifieke waarden voor de groene en open structuur. Het woningaanbod in de gemeente neemt door de ontwikkeling toe door functiewijziging van bestaand vastgoed, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet wordt aangetast. Bovendien neemt de ruimtelijke kwaliteit op de projectlocatie toe door vernieuwing en het in gebruik nemen van bestaande leegstaande agrarische bedrijfsbebouwing. De ontwikkeling past daarmee binnen de Strategische visie.
De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast blijven mensen met een zorgvraag langer thuiswonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan een meer divers woningaanbod, met woonvormen die we er nu nog niet of onvoldoende beschikbaar zijn, zoals vormen waarbij verschillende generaties onder één dak wonen of woningen waarbij de eindgebruiker een centrale rol bij de ontwikkeling van de woning speelt.
gevolgen voor planontwikkeling
In de Woonvisie benadrukt de gemeente het belang van passende woningen voor senioren en mensen met een zorgvraag. Voorliggend plan maakt de bouw van een mantelzorgwoning mogelijk waardoor de huidige bewoners zelfstandig op hun huidige eigendom kunnen blijven wonen. Het plan speelt hiermee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente. Daarnaast wordt met de functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning naar reguliere woning ingespeeld op de gemeentelijke woningbehoefte, waarbij ook gevolg wordt gegeven aan de wens om in het buitengebied voornamelijk in die behoefte te voorzien door middel van de transformatie van bestaand vastgoed. Het initiatief is passend binnen de Woonvisie.
In het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee een bedrijfswoning na bedrijfsbeëindiging gewijzigd kan worden naar een burgerwoning. Hieraan wordt een aantal voorwaarden verbonden. In het voorliggend hoofdstuk wordt per voorwaarde toegelicht hoe hier aan wordt voldaan.
De bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning inclusief de inpandige stal / deel, mag niet worden vergroot, behoudens de reguliere bebouwingsmogelijkheden van Artikel 21 Wonen - 1;
De ontwikkeling voorziet niet in uitbreiding van de woning. Deze zal enkel inpandig worden gerenoveerd.
De agrarische verschijningsvorm van een voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
De voormalige boerderij heeft geen specifiek agrarische verschijningsvorm. Zoals vermeld vinden renovatiewerkzaamheden slechts inpandig plaats, waardoor de verschijningsvorm van huidige woning ongewijzigd blijft.
De bestaande situering van de voormalige bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd;
De situering van de bedrijfswoning wordt niet gewijzigd.
De bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 120 m² per woning;
De bestaande schuur die door dit plan behouden blijft en dienst doet als bijgebouw bij de bedrijfswoning heeft een groter oppervlak (300 m²) dan de wijzigingsvoorwaarde op dit punt toestaat (120 m²). Op grond van de algemene bouwregels van het bestemmingsplan (artikel 36.2) zijn bestaande gebouwen en bouwwerken die legaal zijn opgericht, maar waarvan de maatvoering afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan, toegestaan in de bestaande maatvoering.
De regels van 'Wonen -1' die voor dit deel van dit plangebied worden overgenomen geven het college daarnaast de mogelijkheid om - afhankelijk van een grotere oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen toe te staan in geval voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Van deze gebouwen mag 60% van de oppervlakte worden teruggebouwd als bijgebouw bij de woning, waarmee dus in beginsel 180 m2 kan worden toegestaan. Uiteindelijk zal de betreffende schuur conform afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente worden gerenoveerd en daarbij verkleind naar 150 m2.
De omvang van het bestemmingsvlak voor wonen wordt afgestemd op de functie en is doorgaans kleiner dan het bouwvlak voor het agrarisch bedrijf; voor de gronden die niet binnen het bestemmingsvlak wonen vallen, is er uitsluitend sprake van het verwijderen van het bouwvlak;
Het bestemmingsvlak voor wonen wordt verkleind ten aanzien van het huidige agrarische bouwblok. Op dit perceel is geen sprake meer van bedrijfsactiviteiten, en hiermee is de woonfunctie voor het gehele perceel passend.
Indien sprake is van een reductie van minimaal 50% van de oppervlakte van voormalige bedrijfsgebouwen, is hergebruik in de vorm van maximaal twee woongebouwen met maximaal 3 wooneenheden per woongebouw - naast de reeds bestaande (voormalige) bedrijfswoning - toegestaan. Bij hergebruik dient in ieder geval het voormalige agrarische hoofdgebouw waarin de voormalige bedrijfswoning is gelegen, te worden gebruikt. Alle gebouwen die niet voor woondoeleinden worden gebruikt dienen te worden gesloopt;
De beoogde ontwikkeling gaat niet gepaard met toevoeging van reguliere woningen. De huidige feitelijke situatie blijft met betrekking tot de bebouwing ter plaatse van het plangebied gehandhaafd. Ter plaatse van het plangebied zal enkel sprake zijn van een woonfunctie.
Indien alle voormalige bedrijfsgebouwen - met uitzondering van het voormalige hoofdgebouw waarin de voormalige bedrijfswoning is gesitueerd en karakteristieke gebouwen als bedoeld onder f - worden gesloopt, is nieuwbouw in de vorm van maximaal twee woongebouwen met maximaal 3 wooneenheden per woongebouw -naast de reeds bestaande (voormalige) bedrijfswoning - toegestaan, waarbij sprake dient te zijn van een reductie van de bebouwde oppervlakte van het bouwvlak van minimaal 50%
De beoogde ontwikkeling gaat niet gepaard met toevoeging van nieuwe woningen. De huidige situatie blijft met betrekking tot de bebouwing ter plaatse van het plangebied gehandhaafd.
Sloop van karakteristieke gebouwen is niet toegestaan;
Er is geen sprake van karakteristieke gebouwen binnen het plangebied.
De woningen moeten een inhoud hebben van minimaal 300 m³ per wooneenheid;
De bestaande bedrijfswoning heeft een inhoud groter dan 300 m3 en voldoet derhalve aan deze voorwaarde.
De wijziging kan mede betrekking hebben op het toestaan van een woon-/werkeenheid in de vorm van een aan huis verbonden beroep danwel na omgevingsvergunning als bedoeld in 21.5.4 een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
De wijziging heeft mede betrekking op het toestaan van het gebruik van het perceel en bijgebouw ten behoeve van het hoveniersbedrijf van de bewoner van de voormalige bedrijfswoning. Hierbij wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 21.5.4:
De wijziging kan mede betrekking hebben op het hergebruik van bedrijfsbebouwing ten behoeve van inpandige opslag, hierbij wordt voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden;
Ingevolge de regels behorende bij de bestemming 'Wonen - 1' van het geldend bestemmingsplan wordt hier bedoeld inpandige statische opslag. Hiervan is geen sprake. Wel zal de bedrijfsbebouwing worden gebruikt ten behoeve van opslag voor het hoveniersbedrijf.
Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsplan en realisatie overeenkomst te overleggen;
Ten behoeve van dit plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld en geborgd in de regels. Dit plan is als Bijlage 1 bij de toelichting en Bijlage 1 van de regels toegevoegd. In de regels is geborgd dat binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het plan dient te zijn begonnen met de realisatie van het inpassingsplan.
Uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
Er is ter plaatse een bodemonderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor woondoeleinden. De uitkomsten van dit onderzoek zijn nader beschreven in paragraaf 5.1 van deze toelichting.
Voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
Er is ter plaatse een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit is nader beschreven in paragraaf 5.2 van deze toelichting.
Er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
Op korte afstand van het plangebied bevinden zich geen dierenverblijven die mogelijk tot geurhinder kunnen leiden. Daarnaast bevindt er zich eveneens geen overige bedrijvigheid die mogelijk geurhinder als gevolg kan veroorzaken.
De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
De beoogde ontwikkeling betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning. Deze ontwikkeling gaat niet gepaard met een wijziging van de verkeersaantrekkende werking, omdat het gebruik in feite niet verandert. Gezien de zeer geringe toename van verkeersbewegingen ten gevolge van de mantelzorgwoning zijn er geen verkeerskundige problemen te verwachten. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 5.9 van deze toelichting.
De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 (Bestemmingsomschrijving Agrarisch) van het geldende plan omschreven waarden;
Er is in het plangebied en de directe omgeving geen sprake van specifieke landschapstypen, aardkundige, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden. Er is dientengevolge ook geen sprake van onevenredige aantasting daarvan.
Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
Het planvoornemen is getoetst in het kader van de bedrijven en milieuzonering ten aanzien van omliggende agrarische en recreatieve bedrijven. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een belemmerende werking voor omliggende bedrijven. Ter plaatse van de woning en de mantelzorgwoning is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
Het bestaande bouwvlak dient te worden verkleind;
Voor deze ontwikkeling is een deel van het huidige agrarische bouwvlak voorzien van een woonbestemming. Voor het overige deel blijft de agrarische bestemming gehandhaafd, waarbij het bouwvlak wordt verwijderd.
De regels van Artikel 21 Wonen - 1 worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
In de regels behorend bij dit wijzigingsplan worden de betreffende regels van toepassing verklaard.
Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
Er is voldoende ruimte aanwezig om op eigen terrein te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 5.9 van deze toelichting. Voor de bestaande woning geldt met betrekking tot parkeren de bestaande situatie. Voor de mantelzorgwoning zijn parkeervoorzieningen ingetekend op het ladnschappelijk inpassingsplan.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaarheid is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.
Ten behoeve van de bestemmingswijziging naar 'Wonen' is een bodemonderzoek uitgevoerd (Archimil, raportnummer C218580.001.012.R1/PHE, 23 maart 2022). Dit onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd aan deze toelichting. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de hypothese niet-verdacht voor het grootste deel van de locatie kan worden aangenomen. Ter plaatse van de locatie van de voormalige bovengrondse dieseltank (hypothese 'plaatselijk verdacht'), zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Voor deze locatie kan de hypothese 'plaatselijk verdacht' worden verworpen.
Ter plaatse van de westelijke onverharde drupzone van de stal is een gehalte asbest aangetoond die de interventiewaarde ruimschoots overschrijdt. Voor deze locatie wordt geadviseerd om deze drupzone te saneren bij het slopen van de stal.
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om tot sanering van deze asbest te komen alvorens over te gaan tot sloop van de stal. Daarmee zijn deze saneringswerkzaamheden geborgd.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft het regulier bewonen van een bestaande bedrijfswoning en de plaatsing en bewoning van een mantelzorgwoning. Om te beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat is de akoestische situatie van het plangebied beoordeeld.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen in het buitengebied aan de Heumenseweg. Formeel gezien is het plangebied gelegen in de zone van de Heumenseweg (60 km/uur). In het kader van de Wet geluidhinder dient daarom strikt genomen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden waarin de geluidbelasting inzichtelijk wordt gemaakt ter beoordeling van het woon- en leefklimaat van de woning en mantelzorgwoning. Bij de beoordeling of een dergelijk onderzoek noodzakelijk is dient echter ook te worden meegenomen dat het plangebied gelegen op een zijstraat van de Heumenseweg die doodlopend is, waardoor sprake is van zeer lage verkeersintensiteiten.
Ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning en de mantelzorgwoning komt alleen bestemmingsverkeer voorbij. Deze zijn afkomstig van de woningen zelf en enkele verder gelegen boerderijen. De te verwachten verkeersintensiteit is erg laag, gezien er slechts enkele woningen gelegen zijn aan deze doodlopende zijstraat. Meermaals is al gebleken in andere akoestische onderzoeken dat bij een etmaalintensiteit van minder dan 400 motorvoertuigen de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Voor een woning kan worden uitgegaan van een worst case scenario van acht vervoersbewegingen per dag. Gezien het beperkte aantal woningen voor het bestemmingsverkeer is te verwachten dat er beduidend minder dan 100 voertuigbewegingen plaats vinden op deze zijweg. Derhalve is redelijkerwijs te stellen dat vanwege de geluidbelasting ten gevolge van de zijstraat voldaan zal worden aan de voorkeursgrenswaarde, zijnde 48 dB.
De hoofdweg van de Heumenseweg, waar de etmaalintensiteit wel een stuk hoger is ligt op een afstand van circa 340 meter. Daar de zone ter plaatse van deze weg 250 meter bedraagt kan gesteld worden dat het te verwachten is dat de geluidbelasting vanwege het hoofdweggedeelte van de Heumenseweg eveneens de voorkeursgrenswaarde niet zal overschrijden.
De Graafseweg/Boskant, welke ook een 60 km/uur weg betreft is gelegen aan de westkant van het plangebied. De afstand van deze weg tot perceel is minimaal circa 280 meter. Dit is eveneens groter dan de geluidzone van deze wegen, zijnde 250 meter. Ook ten aanzien van deze weg wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Er kan redelijkerwijs gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde niet zal worden overschreden vanwege een zeer lage etmaalintensiteit van de nabijgelegen weg én de grote afstand tot de wegen waar wel een normale etmaalintensiteit wordt verwacht. Nader akoestisch onderzoek wegverkeer ter beoordeling van het woon- en leefklimaat is derhalve niet aan de orde.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure gaan uit van de afstand die dient te worden gehouden van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (uitzondering is de richtafstand voor gevaar). Van gemengd gebied Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Gemengd gebied
Aan de Heumenseweg is sprake overwegend agrarische en recreatieve bedrijvigheid. Daarnaast is het plangebied in de nabijheid van de Graafseweg gelegen. Hierdoor kan het plangebied worden beschouwd als 'gemengd gebied', waardoor bij de beoordeling van het aspect bedrijven en milieuzonering de toepassing van kleinere richtafstanden is gerechtvaardigd.
Skicentrum de Wijchense Berg
Ten noorden van het plangebied is de skibaan Skicentrum de Wijchense Berg gelegen. Uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering blijkt dat de grootste richtafstand voor een kunstskibaan 50 m bedraagt tot een rustige woonwijk. Omdat de grootste afstand van 50 meter voor gevaar geldt, kan deze niet worden verkleind.
De recreatiebestemming van het terrein grenst direct aan het plangebied. Dientengevolge wordt strikt genomen niet voldaan aan de richtafstand. De daadwerkelijke skibaan ligt echter op ongeveer 160 meter afstand van de skiberg. Bovendien geldt de richtafstand voor gevaar generiek vanwege momenteel aanwezige koelinstallaties. Van dergelijke installaties is hier geen sprake, omdat de skiberg niet wordt gekoeld. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Manege en bowlingcentrum St. Frans
Ten noorden van de projectlocatie is de manege/bowlingcenter St. Frans gelegen. Uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering blijkt dat de grootste richtafstand voor maneges en bowlingcentra respectievelijk 50 en 30 meter bedraagt. Omdat sprake is van gemengd gebied kunnen deze afstanden met één afstandsstap worden verkleind tot 30 en 10 meter. De grens van de bestemming die deze functies mogelijk maakt bevindt zich op ongeveer 100 meter afstand van het perceel Heumenseweg 188. Aan de richtafstand wordt dientengevolge voldaan. Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat de manege St. Frans in de nabije toekomst zal worden beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuw vakantiepark (Landal GreenParks) ter plaatse van de huidige camping Wighenerhorst.
Camping Wighenerhorst (en toekomstig vakantiepark Landal Greenparks)
Ten noordoosten van de projectlocatie is de camping Wighenerhorst gelegen. Op deze locatie en de locatie van manege St. Frans wordt momenteel een nieuw vakantiepark Landal Greenparks voorzien. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' vallen zowel het huidige kampeerterrein als het voorziene vakantiepark onder 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (milieucategorie 3.1). Er dient tot dergelijke functies een richtafstand van 50 meter aangehouden te worden. Omdat sprake is van gemengd gebied kan deze afstanden met één afstandsstap worden verkleind tot 30 meter. De grens van de bestemming die deze functies mogelijk maakt bevindt zich op ongeveer 100 meter afstand van het perceel Heumenseweg 188. Aan de richtafstand wordt dientengevolge voldaan.
Paardenhouderij Heumenseweg 200
Ter plaatse van Heumenseweg 200 is een paardenhouderij gelegen die een deel van de gronden buiten het agrarisch bouwvlak als paardenweide en rijbak gebruikt. De VNG-brochure kent geen indicatieve afstanden voor een paardenbak, zodat aansluiting kan worden gezocht bij de afstanden die de VNG-brochure hanteert voor een paardenfokkerij en een manege. Wat het aspect geur betreft wordt hierbij een richtafstand van 50 meter gehanteerd en wat het aspect geluid betreft een richtafstand van 30 meter. Omdat de omgeving is aan te merken als 'gemengd gebied', kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Er is dus sprake van een richtafstand van 30 meter. De afstand van de dichtstbijzijnde paardenweides op het perceel Heumenseweg 200 tot de mantelzorgwoning bedraagt ongeveer 80 meter. Dientengevolge kan ervan uit worden gegaan dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Omdat de (dichterbij gelegen) bestaande agrarische bedrijfswoning reeds in de bestaande situatie maatgevend is voor de gebruiksmogelijkheden van de paardenhouderij levert de mantelzorgwoning geen onevenredige beperkingen op.
Paardenhouderij Heumenseweg 202
Ter plaatse van Heumenseweg 202 is een paardenhouderij gelegen. De VNG-brochure kent geen indicatieve afstanden voor een paardenbak, zodat aansluiting kan worden gezocht bij de afstanden die de VNG-brochure hanteert voor een paardenfokkerij en een manege. Wat het aspect geur betreft wordt hierbij een richtafstand van 50 meter gehanteerd en wat het aspect geluid betreft een richtafstand van 30 meter. Omdat de omgeving is aan te merken als 'gemengd gebied', kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Er is dus sprake van een richtafstand van 30 meter. De afstand van het bouwvlak Heumenseweg 202 tot het perceel Heumenseweg 188 bedraagt 200 meter. Die afstand tot de rijbak bedraagt 170 meter. Dientengevolge kan ervan uit worden gegaan dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Omdat de (dichterbij gelegen) bestaande agrarische bedrijfswoning reeds in de bestaande situatie maatgevend is voor de gebruiksmogelijkheden van de paardenhouderij levert de mantelzorgwoning geen onevenredige beperkingen op.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, waaronder voor woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
Het planvoornemen betreft per saldo het tijdelijk planologisch-juridisch mogelijk maken van één (mantelzorg)woning. Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2020). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens en verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties in de directe nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht. Als uitgangspunt zijn de waarden van het dichtstbijzijnde meetpunt genomen (ter hoogte van de rotonde Graafseweg/Oosterweg, zie navolgende afbeelding).
Uitsnede kaart NSL-monitoringstool. Dichtstbijzijnde meetpunt rood omcirkeld. Projectlocatie blauw omcirkeld.
2020 | 2030 | Maatgevende richtwaarde | |
NO2 | 13.944 | 10.088 | 50 |
PM10 | 15.994 | 13.918 | 32.5 |
PM2,5 | 9.079 | 7.525 | 25 |
Uit de NSL- monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de rekenpunten niet overschreden worden. Omdat deze direct naast de hoofdinfrastructuur gelegen zijn, is het aannemelijk dat de concentraties ter plaatse van de projectlocatie vanwege de afstand (500 m) lager liggen. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de projectlocatie ruimschoots wordt voldaan aan de richtwaarden. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.
Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
Om te kunnen beoordelen of het plangebied in de buurt is gelegen van risicovolle inrichtingen danwel andere gevaarlijke activiteiten of transportroutes, is de risicokaart geraadpleegd.
Risicokaart en ligging plangebied (blauw omcirkeld)
In de directe nabijheid zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. De meest dichtbijzijnde risicobron bevindt zich ten oosten van het plangebied op het bungalowpark Wighenerhorst. Het betreft een propaanreservoir. Voor het maatgevend scenario 'BLEVE bij verlading tankauto' is een risicocontour berekend. Het plangebied bevindt zich buiten deze risicocontour. Deze installatie levert dientengevolge geen belemmeringen op ten aanzien van de planontwikkeling.
In de nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats.
In de nabijheid van het plangebied zijn ten slotte geen buisleidingen gelegen.
Gesteld kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
De Wet natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kader voor zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van aangewezen natuurgebieden en bij soortenbescherming gaat het om de bescherming van vogels en andere diersoorten en planten.
De Wet natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kader voor de bescherming van Natura2000-gebieden. De wet bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.
Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Wnb enkele verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren, en het beschadigen van voorplantings- of rustplaatsen. Dit houdt concreet in, dat voor bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen zoals het verwijderen van bebouwing en beplanting en het bouwen dient te worden vastgesteld of daarin, of in de directe nabijheid beschermde soorten aanwezig zijn.
De voorgenomen ontwikkeling betreft het regulier bewonen van een bestaande bedrijfswoning en de plaatsing van een mantelzorgwoning ten westen van deze bedrijfswoning. Aan de achterzijde en zijkanten van de bestaande woning zijn tuinen gelegen. De hier aanwezige beplanting blijft gehandhaafd. De beoogde locatie van de mantelzorgunit is momenteel in gebruik als paardenweide.
Omdat in het kader van het principeverzoek is afgesproken dat de bestaande schuur gedeeltelijk dan wel geheel zal worden gesloopt en vervolgens zal worden gerenoveerd, is er een quickscan flora & fauna uitgevoerd (Archimil, rapportnummer C218580.003.004/PHE, 23 maart 2022). Dit onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd aan deze onderbouwing.
Bij uitvoering van de quickscan zijn foeragerende huismussen waargenomen, die mogelijk hun verblijfplaats hebben in de te slopen stal. Hiernaar dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd enkele maanden voorafgaand aan de sloop. Indien wordt vastgesteld dat de schuur als broedplaats wordt gebruikt, dient bij de herbouw compensatie plaats te vinden in de vorm van nestplaatsen (natuurinclusief bouwen).
Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Daarin is geborgd dat er, indien er huismussen worden aangetroffen, compensatie zal worden gerealiseerd in de vorm van nestplaatsen.
Voor het overige is op de locatie geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kan vormen voor de voorgenomen activiteit. Wel kan binnen het plangebied de egel en het konijn voorkomen. Voor deze zoogdieren geldt een vrijstelling voor nader onderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen. De hopen snoeiafval en bestratingsmateriaal kunnen gebruikt worden als tijdelijke verblijfplaats voor de egel en marterachtigen. Deze genoemde plaatsen zijn van tijdelijke aard. Deze plaatsen zijn inmiddels al verwijderd en zullen ook niet meer worden gerealiseerd op het terrein.
Beoordeling effecten Natura2000-gebieden, Natuur Netwerk Nederland en houtopstanden
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Gezien de kleinschalige aard van het planvoornemen en de grote afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (minimaal 8 km / Rijntakken) is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten. Ook is de locatie niet gelegen in de directe nabijheid het Natuur Netwerk Nederland.
Stikstofdepositie
Bij de onderhavige ontwikkeling wordt ten aanzien van de bestaande situatie één mantelzorgwoning gerealiseerd. Het energiegebruik ten behoeve van de gebruiksfase zal gezien de zeer kleinschalige aard van het planvoornemen slechts in zeer beperkte mate toenemen. Daarnaast zal de nieuwe situatie slechts leiden tot een zeer geringe toename van de verkeersgeneratie, die wordt opgenomen in het heersend verkeersbeeld op de Heumenseweg (zie paragraaf 5.9). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat kan worden uitgesloten dat sprake is van een significante toename van de stikstofemissie, en daarmee ook de stiktofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Nadelige effecten van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten.
Op grond van de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel, die op 1 juli 2021 in werking is getreden, kunnen projecten partieel worden vrijgesteld van de natuurvergunningplicht als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wnb. Concreet houdt deze vrijstelling in dat de stikstofeffecten ten gevolge van (tijdelijke) bouwactiviteiten (sloop, grondwerk en nieuwbouw) niet beoordeeld hoeven te worden. Omdat het, zoals hierboven beschreven, aannemelijk is dat er in de gebruiksfase geen effect te verwachten is ten aanzien van stikstof, kunnen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstelingen van Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Er is derhalve geen ontheffing van de Wnb voor het onderhavige project aan de orde.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard. Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan op grond van het Besluit ruimtelijke ordening een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Op het plangebied is op grond van het geldend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 2' van toepassing. Deze gronden zijn op basis van deze dubbelbestemming mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Bij het realiseren van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m2 en waarvoor bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm plaatsvinden, dient een archeologisch rapport overlegd te worden.
De planontwikkeling betreft hoofdzakelijk een functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning. Daarnaast wordt er een verplaatsbare mantelzorgwoning op het perceel geplaatst. Ten slotte zal in de toekomst een deel van de bestaande schuur worden gesloopt, waarbij het resterende deel binnen de bestaande bouwvcontour wordt gerenoveerd. Er vinden geen grondwerkzaamheden plaats.
Het is dientengevolge voor onderhavige ontwikkeling niet nodig om een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Cultuurhistorie
Op grond van artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
Voor Gelderland is een provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart beschikbaar. Van die kaart kan worden afgeleid dat er geen cultuurhistorische waarden binnen c.q. grenzend aan het plangebied aanwezig zijn.
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.
Het plangebied ligt buiten het stedelijk gebied. De maaiveldhoogte van het plangebied varieert van ongeveer 7,8 m + NAP en 8,7 m +NAP (Bron: Algemeen Hoogtebestand Nederland). De grondsoort van het plangebied betreft dekzandwelvingen en heeft een goede waterdoorlatendheid. De gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG bedraagt tussen de 60 en 70 cm beneden peil. De gemiddeld laagste grondwaterstand GLG bedraagt tussen de 150 en 156 cm beneden peil; GHG ten opzichte van maaiveld {m-mv} (Bron: Basisregistratie Ondergrond).
Er wordt geen bebouwing opgericht binnen de beschermingszone van een (primaire) watergang en er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied. Ten zuiden van het plangebied ligt wel een A-watergang maar deze ligt, inclusief de bijbehorende keurzones, geheel buiten de planlocatie. De ontwikkeling vindt verder op geruime afstand plaats.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland of het Gelders Natuurnetwerk. Binnen het plangebied is verder geen sprake van specifieke ecologische waarden. Wel bevindt het plangebied zich op grond van het geldend plan binnen een hydrologische beschermingszone, waarbinnen voor bepaalde werken en werkzaamheden een vergunningplicht geldt. een omgevingsvergunning voor deze werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door die werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens art. 7 en 10 en Activiteitenbesluit art. 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wm art 10.33).
het plangebied ligt buiten het stedelijk gebied. De gemeentelijke taak beperkt zich hier tot de zorg voor het inzamelen van huishoudelijk afvalwater. De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater.
De mantelzorgwoning zal worden voorzien van een gescheiden rioolstelsel en op het bestaande riool worden aangesloten. Het hemelwater van de tijdelijke woon-unit eventueel noodzakelijke nieuwe verhardingen worden volledig afgekoppeld. Hiervoor worden de nodige maatregelen getroffen en noodzakelijke voorzieningen aangelegd
Het gescheiden rioolstelsel binnen het plangebied wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel zoals aanwezig ter plaatse van de bestaande infrastructuur ter hoogte van de Heumenseweg. Het vuilwater wordt via dit stelsel afgevoerd naar de dichtbijzijnde rioolwaterzuivering.
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Onderhavig plan wordt voorgelegd aan het waterschap ter beoordeling.
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Waterwet art. 3.5).
Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet art. 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.
In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Op basis van de 'Vastgestelde legger wateren' van het Waterschap Rivierenland is ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 50 meter een A-watergang met bijbehorende beschermingszone gelegen. Gezien de afstand tot het plangebied en de kleinschaligheid van het planvoornemen geen nadelige gevolgen voor omliggende watergangen.
Uitsnede 'Vastgestelde legger wateren' met ligging plangebied rood omlijnd
Deze paragraaf beschrijft en motiveert de wijze waarop op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.
Gevolgen van/voor het plan
Er wordt geen bebouwing opgericht binnen de beschermingszone van een (primaire) watergang en er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied. Ten zuiden van het plangebied ligt wel een A-watergang maar deze ligt, inclusief de bijbehorende keurzones, geheel buiten de planlocatie. De ontwikkeling vindt verder op geruime afstand plaats. Verder zijn de gevolgen van het planvoornemen beschreven in bovenstaande paragrafen. Hieruit blijkt, dat er verder geen nadelige gevolgen voor het watersysteem zijn te verwachten.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen van/voor het plan
Er wordt geen bebouwing opgericht binnen de beschermingszone van een (primaire) watergang en er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied. Ten zuiden van het plangebied ligt wel een A-watergang maar deze ligt, inclusief de bijbehorende keurzones, geheel buiten de planlocatie. De ontwikkeling vindt verder op geruime afstand plaats. Van natte zones of ecologisch waardevolle gebieden is binnen het plangebied geen sprake. De verwerking en berging van hemelwater wordt nader beschreven in paragraaf 5.8.6.4.
Beleidsuitgangspunten
De gemeent streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.
Gevolgen van/voor het plan
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt in beginsel slechts een beperkte toename in verharding toegestaan in de vorm van een mantelzorgwoning (100 m2) en bijbehorende verharding voor onder meer een toegangspad. Het grootste deel van het plangebied blijft onverhard. Dootdat het agrarisch bouwvlak uit het geldende plan wordt verwijderd, wordt planologisch gezien ook de mogelijkheid om bebouwing en verharding te realiseren beperkt, waardoor het planvoornemen juist meer gunstige gevolgen heeft voor klimaatadaptatie.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.
Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geinfiltreerd (beleidsregels Keur artikel 5.16 toetsingscriterium 2).
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt in beginsel toename in verharding toegestaan in de vorm van een mantelzorgwoning (100 m2) en bijbehorende verharding voor onder meer een toegangspad. De realisatie van nieuw verhard oppervlak moet in beginsel op grond van beleid van waterschap Rivierenland waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de aanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na het gereedkomen van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Dit kan onder andere bereikt worden door het graven van nieuwe oppervlaktewaterlichamen, het vergroten van bestaande oppervlaktewaterlichamen of het aanleggen van wadi’s. De aanvrager moet bij de aanvraag zelf aangeven op welke manier en waar hij de compensatie gaat maken. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m2 voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor landelijk gebied. (Voor kleinere oppervlaktes hoeft dus niet te worden gecompenseerd, bij grotere oppervlaktes mogen de vrijgestelde oppervlaktes daarop in mindering worden gebracht). In de beoogde ontwikkeling (plaatsen mantelzorgwoning van 100 m2 en beperkte verharding ten behoeve van terras, paden, parkeerplaats) kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat deze grenswaarde wordt overschreden. Watercompensatie is daarom niet aan de orde.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of –fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Gezien terreinhoogte en grondwaterstanden (zie paragraaf 5.8.4.1) wordt voldaan aan de ontwateringseisen. Er is verder geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied. De ontwikkeling vindt verder op geruime afstand plaats, waardoor er geen maatregelen dienen te worden getroffen met betrekking tot veiligheid.
Gezien terreinhoogte en grondwaterstanden wordt voldaan aan de ontwateringseisen. Het planvoornemen voorziet voorts slechts in een kleine toename van verharding en hemelwater wordt op eigen terrein bewerkt en niet afgevoerd naar riolering en/of oppervlaktewatersysteem, waardoor de noodzaak voor compenserende waterberging komt te vervallen.
Gezien het in bovenstaande paragraaf beschreven aspecten zijn als gevolg van dit plan geen nadelige gevolgen te verwachten voor de waterhuishouding en omgekeerd.
Beleidsuitgangspunt
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder en het advies van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf. Veelal zijn de waterbeheerders het waterschap, maar kunnen ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl), waarna zo nodig een vooroverleg volgt.
Gevolgen van/voor het plan
Uit de uitgevoerde Digitale Watertoets, bijgevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting, blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken, informeren en adviseren over de waterhuishoudkundige aspecten van het plan. Het waterschap beoordeelt of het waterbelang voldoende gewaarborgd is. Het plan wordt daarom in het kader van het vooroverleg met het waterschap gedeeld.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die als gevolg daarvan ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de kencijfers uit de publicatie 'Toekomstbestendig Parkeren', publicatie 381 (december 2018) van het CROW. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten en zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie.
Verkeersgeneratie
Omdat er in de bestaande situatie reeds sprake is van één woning, en feitelijk gezien slechts de mantelzorgwoning wordt toegevoegd, is het voor deze ontwikkeling van belang om de verkeersgeneratie ten gevolge van de mantelzorgwoning te berekenen. Omdat de beoogde bewoners door de zorgbehoefte niet meer volledig mobiel zullen zijn, kan voor de berekening van de parkeerbehoefte worden aangesloten bij woningtype serviceflat.
Het buitengebied van de gemeente Wijchen kan op grond van het Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen worden aangemerkt als niet stedelijk gebied, buitengebied. Ten aanzien van niet stedelijk gebied, buitengebied geldt voor een woning in een serviceflat in het buitengebied een verkeersgeneratie van maximaal 3,0 verkeersbewegingen per dag per woning.
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de verkeersgeneratie van de locatie slechts in zeer lichte mate toeneemt. Deze toename zal worden opgenomen in het heersend verkeersbeeld op de Heumenseweg. De nieuwe woning zal ontsloten worden op de Heumenseweg.
Parkeerbehoefte
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) legt de gemeente Wijchen haar beleid voor verkeer, vervoer en infrastructuur vast. Het GVVP deel 1 is op 30 oktober 2008 vastgesteld en parkeren, geactualiseerd in het Parkeerbeleidsplan 2016, maakt hier onderdeel van uit. Omdat parkeren veelomvattend is, is gekozen om de beleidslijn van het GVVP te verbijzonderen en alle andere aspecten rondom parkeren hierin te verwoorden.
Om te kunnen bepalen hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn in een gegeven situatie heeft het CROW kencijfers opgesteld. Voor het bepalen van een parkeerbalans, wordt de parkeernorm berekend aan de hand van parkeerkencijfers, rekening houdend met de eigenschappen en kenmerken van een locatie en de functie van de bebouwing. Als uitgangspunt is in het gemeentelijk beleid vastgelegd om in beginsel de maximale parkeernormen te gebruiken, rekening houdend met de verstedelijkingsgraden en parkeren op eigen terrein. Hiervan kan bij uitzondering gemotiveerd van worden afgeweken.
Het CROW heeft algemene parkeerkencijfers ontwikkeld (CROW-publicatie 317 ten tijde van de vaststelling van het parkeerbeleid, inmiddels geactualiseerd in de publicatie van december 2018) waarvoor een gemeentelijke vertaalslag gemaakt moet worden. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt daarom gebruik gemaakt van de normen uit publicatie 381 van het CROW. Op basis van het Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen, geactualiseerd op 3 maart 2020, wordt gebruik gemaakt van de maximumnormen voor 'buitengebied' in een niet stedelijk gebied.
Evenals bij de berekening voor parkeerkencijfers kan voor de berekening van de parkeerbehoefte van de mantelzorgwoning worden uitgegaan van woningtype serviceflat. Ten aanzien van 'niet stedelijk gebied, buitengebied' geldt voor een woning in een serviceflat in het buitengebied een parkeerbehoefte van maximaal 1,4 parkeerplaatsen per woning. Er dient dus in 2 parkeerplaatsen te worden voorzien. Feitelijk is er slechts behoefte aan één parkeerplaats, omdat de toekomstige bewoners van de mantelzorgwoning één auto bezitten. Er is op eigen terrein voldoende ruimte om in deze parkeerbehoefte te voorzien.
Het wijzigingsplan bestaat uit juridisch bindende regels en een verbeelding met daarbij een toelichting. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de op te richten en/of aanwezige bebouwing. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in beeld gebracht. De toelichting heeft geen bindende werking, maar vervult een belangrijke rol voor de onderbouwing van het wijzigingsplan en de uitleg van de planregels.
De regels zijn opgesteld conform de standaard SVBP2012. Op grond van artikel 3.6 lid 3 van de Wro maakt het plan deel uit van de bestemmingsplannen 'Buitengebied Wijchen' en 'Buitengebied Herziening 2014'. Op het plan zijn de regels vanuit deze bestemmingsplannen van toepassing, met dien verstande dat de regels en verbeelding op onderstaande onderdelen worden aangevuld:
Bij een ruimtelijk besluit dient in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening voor de gemeente de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut en de plankosten) deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Een en ander dient in beginsel te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld, die tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Wijchen zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. In het kader van onderhavig wijzigingsplan is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Wijchen komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt gevolg gegeven aan de wens van de gemeente Wijchen om mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen laten wonen. Daarnaast heeft deze als gevolg dat het gebruik van de locatie (nu agrarisch bouwvlak) wordt geëxtensiveerd, omdat deze ontwikkeling deel uitmaakt van het omzetten van de locatie naar een woonperceel. Omdat er op het perceel reeds sprake was van een gevoelige functie (bedrijfswoning) heeft deze ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijven. Het is dientengevolge niet te verwachten dat er in de omgeving bezwaren zullen zijn tegen voorgenomen ontwikkeling.
Het voorbereiden van het ontwerpwijzigingsplan bestaat uit het opstellen van de toelichting, de regels en het tekenen van de verbeelding (de plankaart). In deze fase worden ook de benodigde onderzoeken uitgevoerd en het inpassingsplan opgesteld. Nadat het ontwerpwijzigingsplan ambtelijk is getoetst en akkoord bevonden, beslist het college uiteindelijk of het plan ter inzage gelegd mag worden.
De terinzagelegging van het ontwerp is een wettelijk voorgeschreven stap. Het ontwerpwijzigingsplan ligt zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden op het plan reageren door middel van het indienen van een zienswijze. De gemeente beantwoordt alle zienswijzen.
Nadat de ingekomen zienswijzen zijn beantwoord, stelt het college het wijzigingsplan vast. Bij ongewijzigde vaststelling wordt het vaststellingsbesluit binnen twee weken gepubliceerd. Bij gewijzigde vaststelling vindt dit na maximaal zeven weken plaats. Na publicatie start de beroepstermijn van zes weken. Het vaststellingsbesluit staat open voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.