direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 2e kwadrant Business Strip
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordkant van Wageningen heeft de Wageningen Campus de laatste jaren steeds meer vorm gekregen. Al enige jaren geleden is door Wageningen University & Research het proces in gang gezet om de bebouwing en voorzieningen op (toen nog) locatie De Born uit te breiden en te transformeren tot de nieuwe centrale campus van Wageningen University & Research.

Sindsdien zijn bestaande gebouwen op De Born uitgebreid en zijn nieuwe gebouwen gerealiseerd. Zo zijn in 2007 het Forum- en Atlasgebouw in gebruik genomen, bedoeld voor respectievelijk de huisvesting van alle onderwijsfaciliteiten en van onderzoekers van Environmental Sciences Group. In het eerste gebouw is ook de universiteitsbibliotheek ondergebracht. In 2009 is het Radixgebouw geopend met het oog op de huisvesting van de Plant Sciences Group. Vervolgens is in 2013 Orion geopend, een tweede onderwijsgebouw naast het Forumgebouw. In 2012 is dan ook een groot aantal leerstoelgroepen van verschillende locaties naar de campus verhuisd. Het Agrotechnology and Food Science Group is in 2016 volledig gehuisvest in het op de Wageningen Campus gelegen Helixgebouw.

Naast gebouwen en instellingen die onderdeel uitmaken van Wageningen University & Research biedt de campus ook ruimte aan kennisintensieve bedrijven en instellingen. Hiervoor is een bedrijvenstrook geprojecteerd aan de zuidrand van het campusterrein met een gemengde bestemming, de zogenaamde Business Strip. Hier is zowel wetenschappelijk onderwijs en onderzoek als de uitoefening van kennisintensieve (high tech) bedrijvigheid mogelijk. De Business Strip is gericht op hoogwaardige kennisintensieve bedrijvigheid gericht op de thema's voeding en levensmiddelen, landbouw, life sciences en gezondheid.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging 2e kwadrant van de Business Strip op Wageningen Campus (bron: GoogleMaps)

Uiteindelijk ontstaat op Wageningen Campus een omvangrijk kenniscentrum van zeer hoog internationaal niveau en allure. In verband met deze ontwikkeling heeft de gemeenteraad van Wageningen in haar vergadering van 31 mei 2010 het bestemmingsplan 'Wageningen Campus' vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 2 september 2010 in werking getreden en daarmee onherroepelijk geworden.

De visie met betrekking tot de Business Strip gaat uit van een bedrijvenstrook gesitueerd tussen de interne ontsluitingsweg Bronland en de sportvelden van sportpark De Bongerd en tussen de Bornsesteeg aan de westzijde en de Mansholtlaan aan de oostzijde. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Wageningen Campus' waren deze gronden deels in eigendom van Wageningen en deels in gebruik door tuincentrum en boomkwekerij Bomenland Schiphorst B.V. Het deel dat destijds in eigendom van Schiphorst was, valt buiten het plangebied van het bestemmingsplan 'Wageningen Campus'. Inmiddels heeft Wageningen University & Research de volledige eigendom van deze gronden verworven en wordt de Business Strip integraal gerealiseerd.

Omdat de ontwikkeling niet past binnen de ter plaatse geldende bestemmingsplannen is een herziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van de laatste fase van de Business Strip, die wordt gerealiseerd op het tweede kwadrant van deze strook.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat een perceel op de Wageningen Campus. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de sportvelden van sportpark De Bongerd. De overige zijden van het plangebied worden begrensd door het terrein van Wageningen University & Research. Zo ligt een R&D vestiging van FrieslandCampina direct ten oosten van het plangebied en incubator en bedrijfsverzamelgebouw Plus Ultra ten westen van het plangebied. Ten noorden van het plangebied bevinden zich diverse onderwijsgebouwen van Wageningen University & Research. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied globaal weergegeven. De verbeelding van dit bestemmingsplan geeft de ligging van het plangebied exact aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0002.png"

Afbeelding 2: Ligging plangebied (bron: GoogleMaps)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied maakt deel uit van het plangebied van twee bestemmingsplannen. Ten eerste het bestemmingsplan 'Wageningen Campus', vastgesteld door de gemeenteraad van Wageningen in haar vergadering van 31 mei 2010 en in werking getreden (en onherroepelijk geworden) met ingang van 2 september 2010. Ten tweede geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad van Wageningen in haar vergadering van 30 september 2013. In onderstaande figuur zijn de binnen het plangebied vigerende bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0003.png"

Afbeelding 3: Vigerende bestemmingsplannen plangebied en omgeving (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor zover het bestemmingsplan 'Wageningen Campus' geldt voor het plangebied, is de bestemming 'Gemengd' toegekend aan de betrokken gronden. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor onderwijs- en onderzoeksdoeleinden en voor kennisintensieve bedrijvigheid. Gebouwen dienen te worden gebouwd binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

Voor zover het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied', heeft het plangebied voornamelijk de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf alsmede behoud en ontwikkeling van de landschapswaarden.

Tot slot geldt voor het plangebied ook het bestemmingsplan 'Geluidsruimteverdeling Wageningen Campus e.o.'. Dit bestemmingsplan draagt zorg voor de verdeling van de beschikbare geluidsruimte in het gebied van de Campus. In voorliggend bestemmingsplan wordt deze geluidsruimteverdeling juridisch geborgd en is daarmee van overeenkomstige toepassing voor de ontwikkeling van het tweede kwadrant.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplannen. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de gewenste ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridisch toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De plantoelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachtegang.

De toelichting is als volgt opgebouwd. Na het inleidende eerste hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de nieuwe ontwikkeling uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Het relevante beleid wordt beschreven alsmede ook milieu- en overige aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de wijze van bestemmen toegelicht. Het betreft een toelichting op de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 worden procedurele aspecten van dit bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied omvat een perceel gelegen op de Wageningen Campus, nabij de Bornsesteeg. Het zuidelijke deel was in het verleden in gebruik als tuincentrum en bomenkwekerij en in eigendom van Bomenland Schiphorst B.V. Dit bedrijf is verplaatst naar Bennekom en het perceel is vervolgens opgeschoond. Zo zijn de aanwezige bedrijfswoningen, kassen en overtollige beplanting verwijderd en is de bodem gesaneerd. Het perceel is in gebruik als groen en gedeeltelijk als tijdelijke parkeervoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0004.jpg"

Afbeelding 4: Het plangebied gezien vanuit het zuidoosten

Hoofdstuk 3 Toekomstige situatie plangebied

3.1 Algemeen ruimtelijk kader

De ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, maakt onderdeel uit van de vorming van de Wageningen Campus. Uiteindelijk ontstaat hier een omvangrijk kenniscentrum van internationaal niveau en allure.

Om het behalen van deze doelstelling in goede banen te leiden heeft het college van burgemeester en wethouders van Wageningen op 25 maart 2014 een kadernota vastgesteld. In de kadernota zijn de uitgangspunten en randvoorwaarden benoemd voor de toekomstige bebouwing op de zuidelijke bouwstrook, die onderdeel is van Wageningen Campus. Het besluit van de Wageningse raad van 14 oktober 2002 is een belangrijke onderlegger van de kadernota. In dit besluit zijn de hoofdlijnen, uitgangspunten en randvoorwaarden voor het gebied De Born vastgelegd. De kadernota is het integrale ruimtelijke en programmatische toetsingskader dat bij de uitwerking dient te worden aangehouden. In navolging van de kadernota is voor de gehele Business Strip een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

3.2 Uitgangspunten

Voor de ontwikkeling van het 2e kwadrant zijn de volgende kaders vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders:

  • het programma bedraagt maximaal 26.000 m2 bvo kennisintensieve bedrijven - waarvan 20.000 m2 bvo ten behoeve van de eerste fase - de daarbij behorende parkeergelegenheid, als ook de parkeerbehoefte van Wageningen University & Research voor dit deel van de Campus;
  • het door de gemeenteraad vastgestelde 'Beeldkwaliteitsplan Business Strip Wageningen Campus dd. 27 oktober 2014';
  • de parkeer- en fietsnormen zoals vastgesteld in de 'Nota Parkeernormen Wageningen 2015', waarin rekening wordt gehouden met aanwezigheidspercentages en vrijstellingsmogelijkheden afgestemd op het mobiliteitsbeleid;
  • het door de gemeenteraad vastgestelde 'Gemeentelijk Mobiliteitsplan', ter toetsing van de mobiliteitseffecten van de realisatie van het programma op de ontwikkellocatie en de te nemen maatregelen in de openbare ruimte als gevolg van deze realisatie (op ontwikkellocatie en omgeving);
  • de ontwikkeling van het gebouw- en energieconcept is zodanig dat de locatie nu, of ten minste voor 2030 energieneutraal is, aansluitend op het door de gemeenteraad vastgestelde beleid voor duurzame gebiedsontwikkeling 'Klimaatbeleidsplan 2013-2016'. Energieneutraal houdt in dat de energie die binnen een gebouw wordt gebruikt, ook zelf duurzaam wordt opgewekt. Hierbij gaat het zowel om het gebouwgebonden verbruik als het gebruikersverbonden verbruik. Voor het gebruikersverbonden verbruik wordt gerekend met standaard verbruiksgegevens, bijvoorbeeld op basis van het aantal m2. Verder dient de grens aangegeven te worden waarbinnen men energieneutraal is. Het verdient de voorkeur om de grens te beperken tot de directe omgeving van het gebouw;
  • de afvoer voor hemelwater verloopt via de greppel die ligt in oost-westelijke richting tussen enerzijds de sportvelden en anderzijds de Business Strip, waar de ontwikkellocatie onderdeel van uit maakt, mits passend in zowel het beleid van het waterschap als de gemeente.

Na vaststelling van de kaders is in onderling overleg tussen gemeente en initiatiefnemer bepaald een maximaal programma van 25.400 m2 bvo te ontwikkelen op het 2e kwadrant.

3.3 Stedenbouwkundige visie

Het tweede kwadrant beslaat het op één na oostelijke deel van de Business Strip. Het voormalige terrein van de kwekerij Schiphorst in combinatie met de zuidelijke bouwstrook van Wageningen Campus heet in zijn geheel Business Strip. De vormgeving wordt afgestemd met het Beeldkwaliteitsplan Business Strip Wageningen Campus. De Business Strip is in het beeldkwaliteitsplan opgedeeld in vier onderdelen, zogeheten kwadranten.

De kaders voor het tweede kwadrant zijn opgenomen in de door het college van burgemeester en wethouders op 6 december 2016 vastgestelde kaders 2e kwadrant Business Strip.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0005.png"

Afbeelding 5: Inrichtingssuggestie 2e kwadrant Business Strip (bron: Beeldkwaliteitsplan Business Strip Wageningen Campus)

In bovenstaande figuur is voor de Business Strip een inrichtingssuggestie weergegeven. Binnen het rode kader zijn de beoogde contouren van de architectonische invulling voor het 2e kwadrant Business Strip weergegeven. In deze variant wordt in het 2e en 3e kwadrant de noordelijke rooilijn toegepast, waar bij de overige kwadranten de gemiddelde rooilijn wordt gehanteerd.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid van het plan

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het plan onderzocht. Allereerst komt achtereenvolgens het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid aan de orde. Vervolgens komt het onderzoek naar de haalbaarheid van het plan ten aanzien van milieuaspecten als geluid, externe veiligheid, water en ecologie aan bod. Tot slot komt de economische uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

4.2 Beleid

4.2.1 Rijksbeleid
4.2.1.1 Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro).

De nationale belangen uit de SVIR zijn niet van directe betekenis voor voorliggend bestemmingsplan. De betekenis van het nationale structuurvisie voor het bestemmingsplan is dan ook beperkt. Het relevante beleidskader wordt met name gevormd door beleid van de provincie Gelderland, de regio FoodValley en de gemeente Wageningen.

4.2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere regeling met betrekking tot de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN), voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur.

De nationale belangen uit de SVIR en die juridisch zijn geborgd in het Barro zijn niet van betekenis voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. De ladder bevat drie treden waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd. Om dit mogelijk te maken zijn de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van het Bro met ingang van 1 oktober 2012 gewijzigd.

De ladder voor duurzame verstedelijking houdt het volgende in:

  • a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. Indien uit de beschrijving onder a blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. Indien uit de beschrijving onder b blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmaken van verschillende manieren van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op de ontwikkeling van het 2e kwadrant van de Business Strip. Om een zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard worden gemotiveerd met behulp van drie opeenvolgende stappen: de treden.

Trede 1: Actuele regionale behoefte

Ten aanzien van de eerste trede geldt dat de ontwikkeling van het 2e kwadrant onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling van de Business Strip. Het programma bestaat uit maximaal 25.400 m2 brutovloeroppervlakte kennisintensieve bedrijvigheid.

 

Op Wageningen Campus ontstaat een omvangrijk kenniscentrum van internationaal niveau en allure. Het 2e kwadrant maakt onderdeel uit van de Business Strip, deze is al sinds de opzet van de Campus beoogd voor de vestiging van kennisintensieve bedrijven, eventueel gecombineerd met onderwijskundige instellingen. De ontwikkeling van Wageningen Campus en daarbinnen de Business Strip voorziet in een (boven)regionale behoefte aan clustering van kennisintensieve bedrijvigheid in de agrifoodsector.

De ontwikkeling van het 2e kwadrant past tevens in rijks- en provinciaal beleid. Zo wordt AgroFood in het rijksbeleid Topsectoren en het provinciale prioritaire programma topsectoren onderscheiden als één van de topsectoren die kunnen bijdragen aan respectievelijk de Nederlandse en Gelderse concurrentiepositie.

De Business Strip maakt planologisch gezien deel uit van de regionale planvorming en past als zodanig binnen het Regionaal Programma Bedrijventerreinen. In het jaarlijks vast te leggen Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) worden door de gemeenten van de regio FoodValley afspraken gemaakt over de diverse in de gemeenten te ontwikkelen bedrijventerreinen. Het is met andere woorden de bedoeling dat jaarlijks afstemming plaatsvindt over de hoeveelheid (aantal hectare nieuw te ontwikkelen en te revitaliseren) en aard (voor welke doelgroep) van de bedrijventerreinen. In de RPB Monitor wordt de Wageningen University & Research omschreven als een belangrijke magneet in het aantrekken van hoogwaardige kennisintensieve bedrijven en instellingen, voor onderzoek (Research & Development) en onderwijs. Deze gedachte past ook in de FoodValley Ambitie en de Strategische Agenda Regio FoodValley, waarin de ambitie wordt uitgesproken om de regio FoodValley te laten uitgroeien tot een internationale topregio op het gebied van voeding, voedingproductie en biobased economy. Ook in de (inter)nationale promotie en acquisitie van de regio wordt hier rekening mee gehouden. De Wageningen Campus is binnen de regio FoodValley dé locatie voor hoogwaardige kennisintensieve bedrijven. Zo is in de plannen een reservering voor deze bedrijven opgenomen op de Wageningen Campus en is de ontwikkeling van het 2e kwadrant reeds voorzien.

De plannen voor de ontwikkeling van het 2e kwadrant van de Business Strip passen binnen de regionale ruimtevraag en zijn in overeenstemming met de eerste trede van de ladder. Het bestemmingsplan voorziet dan ook in een actuele, regionale behoefte. Overigens is in het vigerende bestemmingsplan 'Wageningen Campus' circa de helft van de gronden van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan reeds bestemd voor kennisintensieve bedrijvigheid alsmede onderwijs- en onderzoeksdoeleinden.

Trede 2: Mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied

In het vigerende bestemmingsplan 'Wageningen Campus' is circa de helft van de gronden van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan reeds bestemd voor kennisintensieve bedrijvigheid alsmede onderwijs- en onderzoeksdoeleinden. Daarmee maakt het plangebied onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied.

Kennisintensieve bedrijven en instellingen, die beoogd zijn voor vestiging op de Business Strip, hebben behoefte aan directe interactie met onderzoeks-, ontwikkelings- en onderwijsactiviteiten en de daar aanwezige voorzieningen. Dit sluit aan bij de zogeheten Campusgedachte van de Wageningen University & Research. Dit campusconcept gaat er vanuit dat er pas echte innovatie en kennisoverdracht tussen kennisdragers (Wageningen University & Research en/of één van de op de Campus aanwezige bedrijven of instellingen) en de kennisvrager bij een fysiek ruimtelijke nabijheid. Interactie, onder andere in de vorm van kennisoverdracht, vereist ruimtelijke nabijheid. De faciliteiten op Wageningen Campus zijn voor deze bedrijven direct toegankelijk. De Campusgedachte van de Wageningen University & Research bestaat dan ook daaruit dat aanbieders en vragers van kennis (letterlijk) bij elkaar moeten worden gebracht.

Het plangebied maakt reeds onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied. Voorliggend bestemmingsplan maakt nieuwbouw mogelijk. Kennisintensieve bedrijvigheid vereist fysiek ruimtelijke nabijheid. Binnen bestaand stedelijk gebied en op of in de nabijheid van de Wageningen bevinden zich geen beschikbare gronden die door herstructurering, transformatie of anderszins kunnen worden benut voor het hier relevante initiatief.

Trede 3: Passende ontsluiting

Zoals hierboven reeds is beschreven, maakt het plangebied deel uit van bestaand stedelijk gebied. De derde trede van de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.

Desalniettemin is de Wageningen Campus alsmede de daarvan onderdeel uitmakende Business Strip goed en multimodaal ontsloten. Zo bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van een HOV-knooppunt, zijn er diverse snelfietsroutes en wordt de autobereikbaarheid binnenkort sterk verbeterd met de aanleg van een tweede ontsluitingsroute via de Bornsesteeg en Kielekampsteeg.

Conclusie

Aldus kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik en voldoet voorliggend bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2.2 Provinciaal beleid
4.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 25 februari 2015 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie stonden maatschappelijke opgaven met een ruimtelijke component centraal. De provincie streeft ernaar om deze opgaven samen met andere partners aan te pakken. Daarbij is niet aangegeven wie wat doet en welke rol iedere partner heeft. De provincie nodigt mensen en organisaties uit om bij te dragen aan en in gesprek te blijven over de aanpak van de opgaven en doelen.

In de Omgevingsvisie Gelderland kiest de provincie ervoor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze twee hoofddoelen zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Een versterking van de economische structuur vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat betekent enerzijds een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden, anderzijds gaat het om een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. Daarom wordt ingezet op het waarborgen en ontwikkelen van deze kwaliteiten van Gelderland.

De twee hoofddoelen van de Omgevingsvisie Gelderland zijn onderverdeeld in drie ambities:

  • Divers Gelderland: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau;
  • Mooi Gelderland: de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder, die voortvloeit uit de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Daarnaast dient afgewogen te worden of de ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland en hoe de ontwikkeling extra kwaliteit toevoegt aan een gebied.

Het plangebied is gelegen in de regio FoodValley. De provincie Gelderland en haar partners hebben de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om mensen blijvend te binden. De FoodValley is een belangrijke voedingsbodem voor de Nederlandse economie en een inspirerende kennisregio in Europa. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. De ontwikkeling van het 2e kwadrant ter versterking van Wageningen Campus draagt bij aan het uitbreiden van de Topsector Food. In algemene zin kan worden opgemerkt, dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie, en daarmee ook binnen het beleid van de provincie.

4.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Het ruimtelijke beleid van de provincie zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsverordening Gelderland is een juridisch instrument dat net als de Omgevingsvisie Gelderland ingaat op vrijwel alle aspecten van de fysieke leefomgeving. De verordening bevat echter alleen regels ten aanzien van onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid op lokaal niveau juridisch gewaarborgd is.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de vestiging van kennisintensieve bedrijvigheid. Op grond van de Omgevingsverordening Gelderland wordt in bestemmingsplannen de bestemming tot bedrijventerreinen slechts toegestaan indien dit past in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen). In 2012 is de ontwikkeling van de Business Strip voorzien in de regionale afspraken door het opnemen van 6 hectare terrein dat zowel een functie voor bedrijfshuisvesting als voor onderwijsdoeleinden heeft.

Het planvoornemen past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

4.2.3 Regionaal beleid
4.2.3.1 Strategische Agenda 2015-2019

De Regio FoodValley heeft een centrale ligging in Nederland en is gelegen in de provincies Utrecht en Gelderland. De regio bestaat uit de gemeenten Barneveld, Ede, Nijkerk, Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel, Veenendaal en Wageningen. De regio vormt een belangrijke vestigingsplaats voor zowel internationale topbedrijven als Midden- en Kleinbedrijven (MKB).

De Regio FoodValley heeft in januari 2016 de Strategische Agenda 2015-2019 'Van denken naar doen' (hierna: Strategische Agenda 2015-2019) gepubliceerd. De Strategische Agenda 2015-2019 is de opvolger van de eerdere strategische agenda uit 2011. De FoodValley regio wil uitgroeien tot een economisch sterke, innovatieve en kennisintensieve regio. Deze doelstelling wordt bereikt door de volgende vijf opgaven:

  • het verbeteren van de kennisinteractie;
  • het uitbouwen van zogeheten global pipelines;
  • het vergroten van de innovatiekracht;
  • het aanscherpen en verbeteren van branding & marketing;
  • het versterken van een fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

De manier waarop deze opgaven worden uitgevoerd in de vorm van afzonderlijke projecten is vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma. Daarnaast is de opgave om de duurzame leefomgeving te versterken uitgewerkt in de Gebiedsvisie Regio FoodValley.

4.2.3.2 Gebiedsvisie Regio FoodValley

De Gebiedsvisie Regio FoodValley beschrijft de gezamenlijke ambities en opgaven en levert handreikingen op voor de regio, samenwerkingsverbanden van enkele gemeenten en individuele gemeenten om te komen tot bovengenoemde missie en ambitie.

In verdiepende sessies met bestuurders, burgers en ondernemers die begin 2013 hebben plaatsgevonden, zijn per thema diverse doelen en wensen geformuleerd als perspectief voor de langere termijn. Het gaat dan om de volgende thema's:

  • faciliteren van bedrijven;
  • relatie onderwijs en arbeidsmarkt;
  • mobiliteit en bereikbaarheid;
  • afstemmen regionale woningmarkt;
  • vernieuwen landbouw;
  • leefomgeving;
  • duurzaamheid;
  • recreatie.

De bovengenoemde thema's hebben allen te maken met de hoofddoelen uit de Strategische Agenda Regio Foodvalley 2011-2015, die de betrokken partijen willen bereiken door het uitzetten van hoofdrichtingen. Om deze hoofdrichtingen te bepalen, is gekeken naar de samenhang tussen de uitkomsten per (focus)thema. Door deze analyse te doen zijn meer integrale en strategische doelen bepaald dan via de benadering per thema.

Voor dit bestemmingsplan zijn meerdere thema's van toepassing. De ontwikkeling van Wageningen Campus is een belangrijk onderdeel van de regionale ambitie en visie. De ontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt met dit bestemming past daarmee zonder meer binnen het regionale beleid.

4.2.4 Gemeentelijk beleid
4.2.4.1 Structuurvisie Wageningen

In de structuurvisie wordt aangegeven wat de urgente ruimtelijke opgaven zijn voor de gemeente. De structuurvisie beschrijft de ruimtelijke ambities en vormt een kwalitatief ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de komende 10 jaar. De structuurvisie biedt voldoende flexibiliteit om te kunnen sturen op veranderingen in de markt en om te kunnen anticiperen op nog onbekende ontwikkelingen. De structuurvisie is door de gemeenteraad van Wageningen vastgesteld in haar vergadering van 3 december 2013. Wageningen Campus is een belangrijk gebied binnen de gemeente Wageningen. De ambitie van de gemeente Wageningen is dan ook het versterken van de relatie tussen de stad, universiteit en de kenniseconomie. Dit vindt zijn vertaling de ambitie 'Kennisstad'. Wageningen wil alle ruimte bieden aan de kenniseconomie. Dit betekent ruimte voor bedrijfslocaties, een aantrekkelijk woon- en leefgebied voor de kenniswerkers, goede verbindingen en de zichtbaarheid van de kennis in de bestaande stad.

De ontwikkeling van de Business Strip en daarmee het 2e kwadrant draagt bij aan het behalen van deze ambitie en past binnen de ruimtelijke kaders van de structuurvisie.

4.2.4.2 Welstandsnota Wageningen 2010

Voor de Business Strip is het Beeldkwaliteitsplan Business Strip Wageningen Campus op 27 oktober 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is onderdeel geworden van de Welstandsnota Wageningen 2010. Er wordt op een relatief klein onderdeel afgeweken van het Beeldkwaliteitsplan Business Strip Wageningen Campus. Dit betreft de bebouwingsgrens aan de westzijde van de locatie. De afstand tussen de bebouwing van het 3e kwadrant van de Business Strip en de westelijke bebouwingsgrens van het bouwvlak van de locatie is verkleind van 25 meter naar 20 meter en komt dus ook op een kortere afstand van het op het 3e kwadrant liggende fietspad. Dit is noodzakelijk gebleken om te kunnen voorzien in voldoende parkeeroplossingen, zonder afbreuk te doen aan de te realiseren tuin, terras en verschijningsvorm. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan het fietspad worden verlegd in oostelijke richting, zodat er daardoor meer ruimte voor fietsers ontstaat. Het definitieve bouwplan wordt uiteindelijk door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit getoetst aan het beeldkwaliteitsplan.

4.2.4.3 Beleid duurzame gebiedsontwikkeling

Exploitant zal in een rapportage de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling voorafgaand aan het indienen van de omgevingsvergunning ter afstemming schriftelijk voorleggen aan het college. In deze rapportage wordt het in de randvoorwaarden Dugo-beleid (Klimaatplan 2013-2016 en Duurzaamheidsprofiel De Born) als uitgangspunt genomen. De rapportage bevat een gebouw- en energieconcept, waardoor het gebouw nu, of ten minste voor 2030 energieneutraal is. Gemeente Wageningen ontvangt een onderbouwing van deze ambitie in de vorm van een berekening.

Hiermee wordt een gebouw- en energieconcept ontwikkeld, waardoor het gebouw nu, of tenminste voor 2030 energieneutraal is.

4.3 Milieu

4.3.1 Bodem
4.3.1.1 Relevant kader

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plan verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingswijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Ook deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

4.3.1.2 Conclusie

Met bodemonderzoeken is inzicht gekregen verkregen in de bodemkwaliteit en er heeft tevens een asbestsanering plaatsgevonden. In een actualiserende notitie, gedateerd 26 januari 2017, zijn de de beschikbare onderzoeksresultaten geanalyseerd en een conclusie getrokken of vaststaat dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De notitie is opgenomen als Bijlage 1. In de notitie is aandacht besteed aan de volgende aspecten: milieuhygiënische bodemkwaliteit, asbest en hergebruik van vrijkomende grond.

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Op de locatie hebben sinds de uitvoering van het meest recente bodemonderzoek in 2010 geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Daarnaast zijn enkele asbestspots gesaneerd en is deze sanering goedgekeurd door de provincie Gelderland als bevoegd gezag. Dit goedkeuringsbesluit is opgenomen als Bijlage 2. Op basis van de leeftijd van de onderzoeken en het (functionele) gebruik en inrichting van het plangebied is er geen aanleiding voor het uitvoeren van een actualiserend bodemonderzoek. De bodemkwaliteit is voldoende weergegeven en staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Asbest

Ter plaatse van het plangebied heeft een sanering plaatsgevonden ten aanzien van een asbestverontreiniging. Over een groot gedeelte van het terrein is de bovengrond opgegraven en gezeefd. Hierbij zijn asbestverdachte materialen door middel van handpicking verwijderd. De asbesthoudende gronddepots zijn vervolgens gekeurd op de aanwezigheid van asbest. In 2013 is de uitgevoerde sanering goedgekeurd door de provincie Gelderland. Hiermee heeft het bevoegd gezag ingestemd met het behaalde saneringsresultaat en is de bodemverontreiniging met asbest als volledig gesaneerd beoordeeld.

Hergebruik van grond

Hoewel de mate van verontreiniging geen aanleiding geeft tot nader bodemonderzoek, zijn er in de boven- en ondergrond lichte verontreinigingen aanwezig. Indien een verdiepte parkeergarage wordt gerealiseerd komen er grondstromen vrij. Voor hergebruik van deze gronden moet worden voldaan aan de eisen uit de Nota bodembeheer. Dit houdt in dat de strengst geldende kwaliteitsnorm voor een bepaalde functie moet worden voldaan. Gezien het heterogene karakter van de boven- en ondergrond kan dit betekenen dat een deel van de vrijkomende gronden niet kunnen worden hergebruikt, omdat deze niet voldoen aan de strengste eisen, oftewel die van de klasse 'Wonen'.

Aanbevolen wordt om vooruitlopend op de realisatie nader inzicht te verkrijgen in de kwaliteit van de vrijkomende gronden en of in hoeverre dit voldoet aan de strengst geldende eisen ter plaatse. Hiermee kan een gerichte afweging plaatsvinden ten aanzien van de mogelijkheden tot hergebruik van de vrijkomende grond.

4.3.2 Geluid
4.3.2.1 Relevant kader

Het 2e kwadrant heeft een gemengde bestemming gekregen, waarbinnen geen geluidgevoelige bestemming mogelijk is. Een toetsing aan de Wet geluidhinder blijft dan ook achterwege. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de inpasbaarheid van de kennisintensieve bedrijvigheid. Het gaat hierbij om zowel het geluid vanuit de inrichting (industrielawaai) als indirecte hinder.

Het bestemmingsplan 'Geluidsruimteverdeling Wageningen Campus e.o.' draagt zorg voor de verdeling van de beschikbare geluidsruimte in het gebied van de Wageningen Campus. De regelingen uit dit (paraplu)bestemmingsplan zijn van overeenkomstige toepassing verklaard in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Een toets aan de beschikbare geluidsruimte vindt plaats in het kader van de vergunningaanvraag, dan wel de melding Activiteitenbesluit.

Industrielawaai

Bij het bestemmen van nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij geluidsgevoelige bestemmingen kan in eerste instantie worden uitgegaan van de richtafstanden zoals genoemd in de publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten waaronder geluid.

De inrichting valt tevens onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). De standaardvoorschriften in het Activiteitenbesluit met betrekking tot geluid zijn neergelegd in de artikelen 2.17 tot en met 2.22.

Indirecte hinder

Verkeer van personen en goederen van en naar de inrichting kan tot indirecte hinder leiden. Het gaat hierbij om geluidhinder die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen de inrichting, maar die daar wel aan is toe te rekenen.

Voor de beoordeling van indirecte hinder door wegverkeer wordt verwezen naar de circulaire 'Geluidshinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting' van het ministerie van VROM (d.d. 29 februari 1996). Het equivalente geluidsniveau (LAeq) ten gevolge van indirecte hinder, veroorzaakt door mobiele geluidsbronnen (wegverkeer) op weg naar en/of afkomstig van de inrichting en als zodanig akoestisch herkenbaar, mag op de gevel van woningen van derden bij voorkeur niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Hogere waarden zijn slechts onder bepaalde waarden toelaatbaar en de maximale grenswaarde bedraagt 65 dB(A).

4.3.2.2 Conclusie

In het kader van voorliggend bestemmingsplan zijn de aspecten industrielawaai en indirecte hinder relevant. Deze aspecten worden achtereenvolgens toegelicht.

Industrielawaai

Kennisintensieve bedrijvigheid kan wat betreft milieueffecten worden geschaard onder SBI-code 721 (SBI-2008): natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk. Dit betekent een (minimaal) in acht te nemen afstand (tot woningen) van 10 meter voor het aspect geluid. Binnen een afstand van 10 meter uit het bestemmingsvlak van het 2e Kwadrant bevinden zich geen woningen of andere geluidgevoelige objecten. De dichtstbijgelegen geluidgevoelige bestemming betreft Campus Plaza en ligt op ruim 125 meter afstand. De aanbevolen richtafstanden worden dan ook niet overschreden. Het definitieve bouwplan zal voorafgaand aan realisatie worden beoordeeld aan de hand van de geldende vereisten vanuit het Activiteitenbesluit en zal daaraan dienen te voldoen. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Indirecte hinder

Ten aanzien van de indirecte hinder komt en gaat al het verkeer over Bronland vanaf de Mansholtlaan. Hierbij gaat het verkeer vanaf Bronland richting de Droevendaalsesteeg om vervolgens rechtsaf richting de Mansholtlaan te gaan, en linksaf richting de Bornsesteeg. Op het moment dat het verkeer de Droevendaalsesteeg opgaat, kan men veronderstellen dat het verkeer wordt opgenomen in het reeds aanwezige verkeer. De reikwijdte van de indirecte hinder loopt hiermee dan ook tot aan de Droevendaalsesteeg. Aan de route van het voor indirecte hinder relevante wegverkeer zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen en vandaar is ook afgezien van akoestisch onderzoek. Er kan worden geconcludeerd dat indirecte hinder veroorzaakt door wegverkeer niet leidt tot een hogere geluidbelasting op woningen van derden. Het aspect indirecte hinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3.3 Luchtkwaliteit
4.3.3.1 Relevant kader

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

Op grond van artikel 5.16 Wm stelt de gemeenteraad alleen een bestemmingsplan vast wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 bij minimaal één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 bij minimaal twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

4.3.3.2 Conclusie

De realisatie van de Business Strip en specifiek het 2e Kwadrant kan de luchtkwaliteit beïnvloeden doordat er veranderingen optreden in het lokale wegverkeer. In dit kader is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd, zie Bijlage 3. Uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat er in zowel de referentiesituatie als in de plansituatie geen overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor NO2 en PM10, de uurgemiddelde concentratie NO2 en de 24-uurgemiddelde concentratie PM10.

Bovendien is de verkeersaantrekkende werking en daarmee het effect op de luchtkwaliteit van kennisintensieve bedrijvigheid gelijk te stellen aan een kantoorfunctie. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in aanzienlijk minder dan de 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte en valt daarmee binnen een categorie waarbij het uitvoeren van onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig is. De bijdrage van deze ontwikkeling is er namelijk een die niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan te realiseren.

4.3.4 Bedrijven en milieuzonering
4.3.4.1 Relevant kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Wageningen de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit omgevingstype is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Een ander omgevingstype is 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies: direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Binnen gemengd gebied is het mogelijk om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dit milieuaspect wordt niet verlaagd.

Onderstaande figuur geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Afbeelding 6: Bedrijven en milieuzonering

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming kunnen worden gevestigd.

4.3.4.2 Conclusie

Kennisintensieve bedrijvigheid kan wat betreft milieueffecten worden geschaard onder SBI-code 721 (SBI-2008): natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk. Dit betekent een (minimaal) in acht te nemen afstand (tot woningen) van eveneens 10 meter (voor geur, geluid en gevaar). Binnen een afstand van 10 meter uit het bestemmingsvlak van het 2e Kwadrant bevinden zich geen woningen of andere gevoelige objecten. De aanbevolen richtafstanden worden niet overschreden. Geconcludeerd kan worden, dat het aspect bedrijvigheid geen negatieve invloed heeft op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3.5 Externe veiligheid
4.3.5.1 Relevant kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Daarnaast is op provinciaal niveau de 'beleidsvisie omgevingsveiligheid provincie Gelderland' van kracht, die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvisie. In deze beleidsvisie wordt uitvoerig ingegaan op de rolinvulling als bevoegd gezag en toezichthouder. De omgevingsvisie van de provincie is reeds in paragraaf 4.2.2.1 behandeld.

4.3.5.2 Conclusie

Ten tijde van de start van de ontwikkeling van de Business Strip is er een berekening uitgevoerd ter bepaling van het groepsrisico. Uit dit eerdere onderzoek is gebleken dat het groepsrisico niet verandert als gevolg van de ontwikkeling. De ontwikkeling van de Business Strip is vervolgens ten dele gewijzigd, in de zin dat er studentenhuisvesting is toegestaan ter plaatse van het 4e kwadrant.

In het kader van de ontwikkeling van Campus Plaza (studentenhuisvesting) is het eerder uitgevoerde onderzoek naar externe veiligheid geactualiseerd. Dit onderzoek is in notitievorm opgenomen als Bijlage 4. Uit de berekeningen is komen vast te staan dat door de toenmalige planontwikkeling het aantal personen toeneemt, het aantal transporten toeneemt en het berekende groepsrisico niet toeneemt. In beperkte mate zal als onderdeel van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten stoffen worden opgeslagen. Deze opslag kent geen wezenlijke invloed op de aanwezige risico's en brengt geen verandering in de risicoanalyse en de conclusies hiervan.

Verantwoordingsplicht

Verantwoorden houdt in dat het bevoegd gezag een besluit neemt over de aanvaardbaarheid van het restrisico, met andere woorden "hoeveel slachtoffers vinden wij als bevoegd gezag acceptabel?".

Om het bevoegd gezag te helpen (immers zij zijn hoofdelijk verantwoordelijk voor het aantal slachtoffers) is besloten om een planontwikkeling niet uitsluitend te laten bepalen door een enkele uitkomst van een berekening. Hiervoor is de handreiking verantwoordingsplicht opgesteld. In deze handreiking worden aandachtspunten benoemd die moeten worden onderbouwd. Door het opstellen van de onderbouwing verantwoord je feitelijk de acceptatie van het restrisico. De mogelijk te treffen maatregelen dragen bij tot een verlaging van het restrisico. Hiermee wordt beoogd de zelfredzaamheid van de personen in het gebied te verbeteren en dat de hulpdiensten meer tijd en capaciteit/mogelijkheden hebben om de dreigende calamiteit nog effectiever te bestrijden.

Deze mogelijk te treffen maatregelen dragen bij tot een verlaging van het restrisico zoals bijvoorbeeld maatregelen aan de bron of ruimtelijke maatregelen. De voorbeelden van mogelijk te treffen maatregelen staan in de rapportage benoemd. Voor de bestrijdbaarheid vindt overleg plaats met de veiligheidsregio en wij adviseren de opdrachtgever het advies toe te voegen aan dit ruimtelijk besluit.

Uiteindelijk dient voor de vaststelling van het plan in overleg met de (lokale) brandweer en gemeente kritisch te worden gekeken welke van de genoemde maatregelen worden uitgevoerd, zodat hiermee het restrisico wordt verlaagd, met andere woorden het aantal slachtoffers verder zal afnemen. Het advies van de gemeente is als volgt:

  • Geadviseerd wordt om vluchtwegen in het plangebied te realiseren zodat het mogelijk is om het gebied van de risicobron af te ontvluchten. Daarnaast wordt geadviseerd om de beschikbaarheid van bluswater langs de route gevaarlijke stoffen te optimaliseren.
  • In het kader van de basisbrandweerzorg en brandpreventieve zaken wordt geadviseerd om de brandweer Wageningen om nader advies te vragen.

4.4 Water

4.4.1 Relevant kader

De voorgenomen ontwikkeling kan effecten hebben op de waterhuishoudkundige situatie, zowel kwantitatief als kwalitatief. In Nederland is daarom de watertoets een verplicht onderdeel van elke ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets is een procesinstrument en omvat de gehele procedure van elkaar vroegtijdig informeren, adviseren, gezamenlijk afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten van zowel Rijk, provincies als gemeenten. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in deze waterparagraaf. De watertoets is opgenomen als Bijlage 5.

4.4.2 Waterparagraaf

Als onderdeel van het bestemmingsplan is de watertoets uitgevoerd, hetgeen bestaat uit het in beeld brengen van de huidige waterhuishoudkundige situatie, het afstemmen met het waterschap over de uitgangspunten en het in beeld brengen van de effecten en het toetsten van de ontwikkeling. Er is voor de ontwikkeling van de gehele Business Strip reeds een watertoets opgesteld. Hierin is de waterhuishoudkundige structuur vastgelegd in afstemming met de gemeente Wageningen en waterschap Vallei en Veluwe. Een actualisatie van de watertoets is echter noodzakelijk aangezien de beoogde ontwikkeling afwijkt van de destijds gehanteerde uitgangspunten. Zo is destijds geen rekening gehouden met eventueel ondergronds bouwen. Aangezien nu het voornemen bestaat een halfverdiepte parkeervoorziening te realiseren, is een actualisatie op dit punt noodzakelijk.

4.4.2.1 Hemelwatersysteem

Hemelwaterafvoer uit de Business Strip (voorheen aangeduid als De Goor) vindt plaats via de watergang aan de zuidzijde van het plangebied parallel aan de Bornsesteeg. In de watergang is een tweedeling gemaakt in waterpeilen. De twee westelijke percelen wateren af naar de watergang met een streefpeil van 8,80 m+NAP. De oostelijke twee percelen, waaronder Kwadrant 2, wateren af naar de watergang met een streefpeil van 9,30 m+NAP.

Op basis van het toenmalig ontwerp is in de watertoets van 2013 voor de gehele Business Strip de watercompensatie berekend. Het totaaloppervlakte van de Business Strip bedraagt circa 10,5 ha waarvan 2,65 ha ten bate van het 2e Kwadrant. De wijziging in het huidig ontwerp betreft de aanleg van de halfverdiepte parkeergarage. Voor de bepaling van het verhard oppervlakte zijn de uitgangspunten uit de watertoets 2013 gehanteerd .

Voor de ontwikkeling op Kwadrant 2 zijn nog geen exacte verhardingspercentages bekend. Om de benodigde bergingscapaciteit te toetsen is daarom uitgegaan van een worst-case situatie waarbij 90 % van het perceel verhard wordt. Dit betekent een toename in benodigde compensatie van (0,8 ha á 500 m3/ha) 400 m3. Het bergend oppervlakte in de oostelijke sloot bedraagt 0,27 ha, de toename aan peilstijging door de toename aan verhard oppervlak bedraagt hiermee 0,15 m.

De totale peilstijging bij een verhardingspercentage van 90% ter plaatse van het 2e Kwadrant bedraagt (0,8 plus 0,15) 0,95 m. Deze peilstijging blijft binnen de maximaal toelaatbare peilstijging van 1 m bij de maatgevende situatie.

4.4.2.2 Ontwatering

In eerder onderzoek is de grondwaterstand bepaald voor het gebied door middel van monitoring van de grondwaterstand (Grontmij, periode 06-12-2001 t/m 29-04-2002). Op basis van deze
monitoring is de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) in het gebied bepaald van 9,52 m+NAP. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) is bepaald op 8,61 m+NAP. Uit de beschikbare informatie blijkt een toekomstig maaiveld van 10,60 m+NAP. Op basis van deze gegevens volgt een ontwateringdiepte (verschil tussen maaiveld en GHG) van 1,08 meter ter plaatse van Kwadrant 2.

In de voorgenomen ontwikkeling is een parkeergarage voorzien met een diepte van 3,5 m beneden vloerpeil. Uitgaand van een vloerdikte van 0,3 m betekent dat een bodemhoogte van de parkeergarage van 7,1 m+NAP. Ter plaatse van de garage wordt niet voldaan aan de benodigde ontwatering. Voor de aanleg van de parkeergarage zijn door het waterschap de volgende (algemene) randvoorwaarden meegegeven:

  • De parkeergarage dient waterdicht te worden aangelegd, zonder permanente bemaling;
  • De invloed van het werk op de grondwaterstroming dient inzichtelijk te zijn (bemalingsadvies);
  • Ten behoeve van vergunningverlening dienen de dimensies bekend te zijn.

Bij aanleg van de halfverdiepte parkeergarage zal bemaling van het freatisch grondwater noodzakelijk zijn om de grondwaterstand tijdelijk te verlagen en de werkzaamheden in den droge te kunnen uitvoeren. Hiervoor dient een bemalingsadvies te worden opgesteld.

Sinds december 2009 is de Waterwet van kracht. Sinds het in werking treden van deze wet is het waterschap het bevoegd gezag voor de bronneringen, zowel voor de onttrekking als lozing binnen haar beheersgebied. Voor deze bemalingswerkzaamheden is waterschap Vallei en Veluwe het bevoegd gezag.

4.4.2.3 Riolering

Een uitgebreide uitwerking van het bestaande riool en het rioleringsontwerp is opgenomen in 'Riolering, WUR structuurplan 'De Born'. In het plangebied is een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig.

Het hemelwater afkomstig van daken stroomt direct af naar het oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van wegen en parkeerplaatsen stroomt via bodempassages of bermen af richting het oppervlaktewater. Op enkele plaatsen wordt het water opgevangen in straatkolken en wordt het water via leidingen naar het oppervlaktewater getransporteerd. In bermen en bodempassages vindt zuivering van water plaats middels infiltratie.

Van de aanwezige gebouwen kan het vuilwater stromen in de richting van het zogenaamde 'WUR-riool'. Er zijn geen riooloverstorten in het plangebied. Via gemalen wordt het vuilwater het gebied uitgepompt richting de rioolwaterzuivering (Renkum).

4.4.2.4 Conclusies

Onderstaand zijn de voornaamste aspecten ten aanzien van de waterhuishouding van de ontwikkeling van het 2e Kwadrant samengevat:

  • In het plangebied is ruim voldoende waterberging beschikbaar. Bij een verhardingspercentage van 90 % van het perceel (worst-case) vindt geen inundatie van maaiveld plaats en wordt voldaan aan de maatgevende situatie van T=100+10%;
  • Aan de hand van de maaiveldhoogten en de GHG wordt voldaan aan de ontwateringdiepte bij bouwen zonder kelder;
  • Ter plaatse van de half verdiepte parkeergarage wordt niet voldaan aan de ontwateringsnormen en dienen aanvullende maatregelen te worden getroffen, namelijk:
    • 1. De parkeergarage dient waterdicht te worden aangelegd, zonder permanente bemaling;
    • 2. De invloed van het werk op de grondwaterstroming dient inzichtelijk te zijn;
    • 3. Ten behoeve van vergunningverlening dienen de dimensies bekend te zijn;
    • 4. Bij het toepassen van bemaling is het werk mogelijk vergunningsplichtig. De effecten en omvang van de bemaling dienen inzichtelijk te worden gemaakt in een bemalingsadvies.

Met inachtneming van de bovenstaande gegevens worden geen negatieve effecten op de waterhuishouding verwacht als gevolg van de ontwikkeling van het 2e Kwadrant.

4.5 Bomeninventarisatie

In verband met de ontwikkeling van Kwadrant 2 zijn de bomen in het plangebied in kaart gebracht. In de noordoosthoek van de kavel staan twee solitaire bomen: een zomereik en een esdoorn. De twee bomen kunnen niet behouden blijven. Voor de kap van de bomen is een kapvergunning verleend.

4.6 Ecologie

4.6.1 Relevant kader

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de drie natuurwetten die tot 31 december 2016 functioneerden:

  • Natuurbeschermingswet 1998;
  • Flora- en faunawet;
  • Boswet.

De Wet natuurbescherming voorziet zowel in gebiedsbescherming als in soortbescherming.

4.6.1.1 Soortenbescherming

Ten aanzien van soortbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën:

  • Vogels: dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn;
  • Habitatrichtlijnsoorten: dit zijn soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn;
  • Andere soorten: dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten.

Voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving zoals foerageergebieden of vliegroutes) van beschermde soorten uit de eerste en tweede categorie mogen niet (opzettelijk) verstoord of vernietigd worden. Daarnaast mag geen enkele beschermde soort (opzettelijk) worden gedood of verwond. Bij vogels zijn daarnaast de nesten van belang. Er zijn vijf categorieën broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (categorie 1-4) of waarvan de nesten beschermd zijn als er onvoldoende alternatieven zijn (categorie 5).

De categorie “andere soorten” gaat om soorten die niet onder de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn vallen. Het betreft een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland, vermeld in de bijlage van de Wet natuurbescherming . Voor de zoogdier-, amfibie- en reptielsoorten opgenomen in deze bijlage geldt geen Europese verplichting tot bescherming. Deze soorten worden beschermd vanwege de breed in de maatschappij levende overtuiging dat deze dieren beschermd moeten worden. De overige soorten uit deze bijlage worden om ecologische redenen beschermd. Hiermee wordt door Nederland uitvoering gegeven aan het Biodiversiteitsverdrag om de staat van instandhouding van dier- en plantsoorten te garanderen. Omdat onder de categorie “andere soorten” ook veel algemene soorten vallen, heeft de provincie Gelderland een verordening opgesteld waarin een aantal soorten wordt vrijgesteld. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing worden aangevraagd van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. De provincie heeft alle algemene soorten zoogdieren, amfibieën en reptielen op de vrijstellingslijst laten plaatsen. Voor deze soorten is derhalve geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig wanneer als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen schade wordt toegebracht aan hun leefomgeving. Wel geldt de zorgplicht, wat inhoudt dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk na moeten worden gelaten of dat er maatregelen moeten worden genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

4.6.1.2 Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat de wet de bescherming van Natura 2000-gebieden regelt. het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden nagenoeg gelijk blijft aan de bepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Voor beschermde natuurmonumenten geldt echter dat de beschermingsstatus van deze gebieden in de nieuwe wet is komen te vervallen. Toetsing aan (oude doelen van) beschermde natuurmonumenten is derhalve vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming niet meer noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, zorgt voor een aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die met elkaar verbonden worden door ecologische verbindingszones. In Gelderland is dit concept uitgewerkt tot het Gelders Natuurnetwerk. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur.

4.6.2 Conclusie

Sweco Nederland B.V. heeft een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van deze ontwikkeling op beschermde soorten planten en dieren alsmede natuurgebieden. Het rapport, gedateerd 21 november 2016, is opgenomen als Bijlage 6. Het onderzoek is erop gericht een eerste inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van het plan op beschermde natuurwaarden in en om het plangebied en de mogelijke vervolgstappen die moten worden genomen in het kader van de planfase en/of realisatiefase.

4.6.2.1 Soortenbescherming

Om te bepalen welke beschermde soorten binnen (de invloedssfeer van) het voornemen voorkomen is een bronnenonderzoek uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van gegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna en van eerder uitgevoerde natuuronderzoeken. Deze gegevens zijn aangevuld en gecontroleerd tijdens een veldbezoek van een ecoloog van Sweco op 2 november 2016.

De beschermde diersoorten in (de directe omgeving van) het plangebied ondervinden geen hinder van ontwikkeling van het voornemen, waardoor een ontheffing van de Wet natuurbescherming niet nodig is. Een belangrijke randvoorwaarde is dat de werkzaamheden niet in het broedseizoen gestart worden (maart – juli). In 2016 heeft een scholekster in het plangebied gebroed. Scholeksters hebben een broedseizoen van half april tot in juni, maar zijn al eerder op de broedplaatsen aanwezig. Wanneer wordt besloten om ten tijde van het broedseizoen te starten met de werkzaamheden dient voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied te worden bezocht door een ecoloog om de aan- of afwezigheid van broedende scholeksters vast te stellen. Wanneer scholeksters niet aanwezig zijn, dan kan worden gestart met de werkzaamheden.

4.6.2.2 Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Beschermde gebieden uit de Wet natuurbescherming zijn niet in binnen de invloedssfeer van het voornemen aanwezig. Als gevolg van de ontwikkeling van het 2e Kwadrant van de Business Strip is er eveneens geen sprake van een effect als gevolg van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd in Aerius Calculator blijkt dat de maximale projectbijdrage op de omliggende natuurgebieden lager is dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar. Een meldings- of vergunningsplicht is niet van toepassing.

Natuurnetwerk Nederland

Er vindt geen aantasting of verstoring plaats van natuurgebieden die onder het Gelders Natuurnetwerk vallen. Er hoeft derhalve geen procedure te worden opgestart in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Gemeenten hebben op grond van artikel 38a Monumentenwet 1988 de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Voor het grondgebied van Wageningen heeft de gemeente een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld.

In het verleden zijn in het kader van de ontwikkeling van de Wageningen Campus en de Business Strip in het bijzonder diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Uit de onderzoeken blijkt, dat in het plangebied en in de directe omgeving geen AMK-terreinen (Archeologische Monumentenkaart) bekend zijn. Het plangebied heeft zowel volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) als de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Gelderland een lage trefkans. Leidend is de Archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Wageningen waar het plangebied een lage verwachtingswaarde heeft.

Uit het onderzoek blijkt dat het gebied grotendeels uit beekeerdgronden bestaat die voor de perioden Vroege Prehistorie tot en met de Late Middeleeuwen een lage verwachting hebben. Door deze verwachtingswaarde wordt geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan zijn er vanwege archeologie dan ook geen belemmeringen.

Indien tijdens de grondwerkzaamheden vondsten (scherven, vuursteen, funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand, etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 53 Monumentenwet 1988).

4.7.2 Cultuurhistorie

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.

Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

Het terrein bestaat uit een dekzandvlakte. Landschappelijk kenmerkend is de indeling in percelen die oost-west zijn georiënteerd tussen stegen. Oude nederzettingssporen, nabij de latere Dolderbrink, gaan terug tot in de IJzertijd. Op de kaart van de 6e polder in de Polderatlas van Wageningen en Bennekom (1752) wordt bewoning aangeduid. Vermoedelijk is hier sprake van een (heren)boerderij en wat schuren met pachtterrein. Eind 19e eeuw wordt, aldus het bouwarchief op dit adres Bornsesteeg 30 een schuur tot dubbel woonhuis verbouwd door P. de Vries. Voor langere tijd was hier fruitplantage ‘De Roghorst’ gevestigd. Later volgt in 1987 opnieuw een verbouwing van het pand dat echter in 2011 met alle opstallen ten behoeve van het bouwrijp maken van de grond, werd afgebroken.

4.8 Verkeer en parkeren

Met de voorgenomen ontwikkeling kunnen wijzigingen optreden in het verkeers- en parkeerpatroon. Deze wijzigingen zijn door Sweco Nederland in beeld gebracht en beoordeeld in de vorm van een verkeersnotitie. De notitie, gedateerd 26 januari 2017, is opgenomen in Bijlage 7

4.8.1 Parkeerbalans
4.8.1.1 Gemotoriseerd verkeer

Middels de parkeerbalans wordt beschreven in hoeverre vraag en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in balans zijn, en of er eventueel sprake zal zijn van een tekort aan plaatsen. Voor een parkeerbalans van een toekomstige situatie is het essentieel dat betrouwbare parkeerkencijfers worden toegepast. In dit geval is gerekend met de normen uit Nota Parkeernormen Wageningen, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 10 november 2015. Deze nota is gebaseerd op de normen van het CROW, publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', maar biedt tegelijkertijd een bepaalde flexibiliteit. Deze flexibiliteit is wenselijk geacht vanuit de overtuiging dat te hoge parkeereisen belemmerend werken op de financiële en ruimtelijke haalbaarheid van (gewenste) ontwikkeling. Voor de Wageningen Campus, benoemd als zone 3a in de nota, geldt dan ook dat een reductiefactor van 15% mag worden toegepast op de parkeernormen (mede omdat de Campus goed bereikbaar is per fiets en HOV).

Rekening houdend met bovenstaande kentallen en reductiefactoren is de parkeerbehoefte voor Kwadrant 2 612 parkeerplaatsen. Voor de Wageningen Campus (zone 3a) is een reductiefactor van 15% toegepast op de parkeernormen. Aan deze reductie liggen meerdere argumenten ten grondslag. Allereerst is de Wageningen Campus goed bereikbaar per fiets en HOV. Daarnaast is de reductie gerechtvaardigd gezien de specifieke bedrijfssituatie van Unilever. Op de huidige Unilever-vestiging in Vlaardingen zijn er 516 parkeerplaatsen aanwezig ten behoeve van circa 1.000 medewerkers en bezoekers. In Wageningen zullen circa 550 werknemers werkzaam zijn. Onverkorte toepassing van de parkeernorm zou leiden tot een naar verhouding bovenmatig hoge parkeercapaciteit. Daarnaast mag een algemene vrijstelling worden toegepast op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0006.png"

Afbeelding 7: Parkeerbalans 2e Kwadrant

Uit toetsing van de maximale invulling van het bestemmingsplan blijkt dat er een totale parkeerbehoefte ontstaat van 612 parkeerplaatsen (337 parkeerplaatsen voor eigen gebruik Unilever en 275 parkeerplaatsen voor derden). Het is mogelijk deze parkeerbehoefte op te vangen binnen het plangebied en het bestemmingsplan is dan ook uitvoerbaar op dit punt.

Wanneer de initiatiefnemer overgaat tot ontwikkeling van het plangebied, dan houdt zij hierbij rekening met het realiseren en/of in stand houden van minimaal 275 parkeerplaatsen ten behoeve van Wageningen University & Research en heeft de gemeente de mogelijkheid in te stemmen met een beperkter parkeeraanbod op deze locatie wanneer blijkt dat dit aanbod op een andere locatie gerealiseerd wordt en/of de bijbehorende parkeervraag verminderd is door andere maatregelen.

4.8.1.2 Fietsparkeren

In deze paragraaf wordt nagegaan of er bij de ontwikkeling voldoende fietsparkeerplaatsen gerealiseerd worden. Om de fietsparkeerbehoefte en fietsparkeervraag te bepalen is tevens gebruik gemaakt van de rapportage “Nota Parkeernormen Wageningen 2015” (vastgesteld door het college van B en W van Wageningen op 10 november 2015). Hierin is voor zone 3a (Wageningen Campus) aangegeven dat de parkeernorm voor fietsen, in verband met een lagere parkeernorm voor auto's, verhoogd wordt met 50%. Werknemers en bezoekers zijn beide 100% aanwezig op het maatgevend moment van de werkdag (ochtend en middag).

De fietsparkeernorm die van toepassing is op het initiatief is onderverdeeld in:

Functie   Fietsparkeernorm   Maat  
Kantoor zonder baliefunctie   werk: 1,9 pp
bezoek: 0,1 pp  
Per 100 m2 bvo  
Laboratoria (bedrijf arbeidsextensief, bezoekersintenstief)   werk: 1,0 pp
bezoek: 0,1 pp  
Per 100 m2 bvo  
Pilot Plant (bedrijf arbeidsextensief, bezoekersintenstief)   werk: 1,0 pp
bezoek: 0,1 pp  
Per 100 m2 bvo  

Afbeelding 8: Fietsparkeernormen

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is op basis van de “Nota Parkeernormen Wageningen 2015” is hoger dan het totaal aantal werknemers van circa 550. Toepassing van de norm leidt dan ook tot een onwenselijke situatie met een overschot van fietsparkeerplaatsen. Met het inroepen van de hardheidsclausule die is verankerd in de “Nota Parkeernormen Wageningen 2015” kan echter worden afgeweken van de geldende fietsparkeernormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0007.png"

Afbeelding 9: Fietsparkeerbalans 2e Kwadrant

Op de huidige Unilever-vestiging in Vlaardingen zijn er 200 fietsparkeerplaatsen aanwezig ten behoeve van circa 1.000 medewerkers en bezoekers. Er is geen sprake van een tekort in deze situatie. In de toekomstige situatie zijn er circa 550 werknemers actief op locatie. Op basis hiervan wordt geadviseerd 160 fietsparkeerplaatsen te realiseren, waarvan 10 voor bezoekers. In de plannen van Unilever is rekening gehouden met het realiseren van 135 fietsparkeerplaatsen en 20 extra fietsparkeerplaatsen als uitbreidingsoptie. Dit aantal moet met 5 fietsparkeerplaatsen worden uitgebreid om in de benodigde capaciteit te voorzien.

Aan de fietsparkeerplaatsen van een bedrijf worden de volgende eisen gesteld:

  • Een berging in de vorm van een bergruimte die beschermt tegen weer en wind;
  • Een stallingsvoorziening met aanbindmogelijkheid;
  • Een stallingsvoorziening die voldoet aan de kwaliteitseis keurmerk FietsParkeur;
  • Per fietsparkeerplaats een minimale oppervlakte van 1,75 m2.
4.8.2 Verkeer
4.8.2.1 Verkeersgeneratie

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van kencijfers: CROW-publicatie 317 "Kencijfers Verkeersgeneratie en Parkeren"(oktober 2012). Ten aanzien van de verkeersproductie is rekening gehouden met de notitie “Toelichting verkeerscijfers Noordelijke Inprikker Wageningen Campus ten behoeve van akoestisch onderzoek”. Zo is aansluiting gezocht bij deze notitie ten aanzien van de verdeling over het wegennet alsmede de ontsluiting via Bronland, Droevendaalsesteeg, Mansholtlaan en Bornsesteeg.

Indien de gewenste brutovloeroppervlakte van 25.400 m2 gerealiseerd wordt, genereert het Kwadrant 2 1.836 mvt/etm. Hier maken ook de verkeersbewegingen onderdeel van uit die samenhangen met de 275 parkeerplaatsen, die niet samenhangen met het initiatief. In de bestaande situatie bevindt zich in het plangebied eveneens een parkeervoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0008.png"

Afbeelding 10: Verkeersgeneratie Kwadrant 2

In totaal produceren de vier kwadranten samen (Business Strip) circa 5.800 mvt/etm in de “nieuwe” situatie.

4.8.2.2 Toedeling verkeersgeneratie naar omliggende wegen

In eerdere onderzoeken is de verkeersgeneratie van de Business Strip toegedeeld naar omliggende wegen op basis van een verdeling in segmenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0009.png"

Afbeelding 11: Indeling van lokale wegennet in genummerde segmenten

In onderstaande figuur is opgenomen wat de verkeersproductie per segment is. De verkeersproductie is vervolgens opgeteld bij de bestaande intensiteiten in het gebied. Hiertoe is gebruik gemaakt van een uitsnede uit het verkeersmodel van 2012 en 2030. Rekening houdend met een autonome groei van 0,5 % per jaar is berekend wat de intensiteiten zijn in het planjaar 2017 en planjaar 2027.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0010.png"

Afbeelding 12: Verkeersproductie Business Strip en 2e Kwadrant per segment en planjaar

Ten behoeve van de onderverdeling naar voertuigcategorie en dagdeel worden de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • Vrachtwagenbewegingen zullen gering zijn: 1% van het totale aanbod. Alle vrachtverkeer rijdt in de periode 7:00 – 19:00.
  • Daguurverdeling:
    • 1. 92% van de verkeersproductie vindt plaats tussen 7:00 – 19:00;
    • 2. 5% van de verkeersproductie vindt plaats tussen 19:00 – 23:00;
    • 3. 3% van de verkeersproductie vindt plaats tussen 23:00 – 7:00.

Dit geeft de volgende verdelingen per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0060kwadrant2-VSG1_0011.png"

Afbeelding 13: Verkeersgeneratie en verdeling voor zowel de Business Strip als 2e Kwadrant

4.8.2.3 Beoordeling verkeersafwikkeling

De Business Strip en het 2e Kwadrant ontsluiten via de Droevendaalsesteeg en de Bronland. Het zijn beide inprikkers (wijkverzamelwegen) met een snelheidsregime van 30 km/uur. Op een inprikker zijn intensiteiten van 7.000 tot 10.000 mvt/etm toelaatbaar en goed af te wikkelen. Over het algemeen komen deze intensiteiten maar op een kort wegvak in een verblijfsgebied voor, namelijk het laatste wegvak, voordat het wegvak aansluit op een gebiedsontsluitingsweg. Dit is een weg met een snelheidsregime van 50 km/uur of meer en over het algemeen vrijliggende fietspaden.

Ter hoogte van de Droevendaalsesteeg heeft verkeer de keuze af te wikkelen via de Mansholtlaan of via de Bornsesteeg. Naar verwachting zal circa 50% van het verkeer van en naar de Business Strip via de Bornsesteeg en de Droevendaalsesteeg (ten westen van Bronland) rijden. Uiteindelijk zullen op de Bronland en Droevendaalsesteeg, zowel oost als west, de intensiteiten toenemen. Kaderstellend hierbij is de Droevendaalsesteeg-oost (deel tussen Bronland en Mansholtlaan), aangezien hier de intensiteit tegen de maximumgrens aanzit voor een dergelijke ontsluiting. Aangezien deze intensiteit alleen op het genoemde wegvak voorkomt en op dit wegvak geen fietsers aanwezig zijn, is deze intensiteit toelaatbaar.

Er wordt dan ook geconcludeerd dat het omliggende wegennet in staat is de verkeersstromen, die het gevolg zijn van de ontwikkeling van Kwadrant 2, adequaat af te handelen zonder extra maatregelen. Daarnaast is de situatie voor de overige weggebruikers (fietsers, OV-gebruikers en voetgangers) rondom en op de Campus Wageningen zodanig vormgegeven (vrij liggende fietspaden in de voorrang, een logisch stelsel van trottoirs en een goede, snelle en directe HOV-verbinding met halteplaatsen op de Campus) dat deze veilig en leefbaar is.

4.9 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn twee onafhankelijke scenario's die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit waarop het plan of besluit betrekking heeft. In volgorde van frequentie van voorkomen:

  • Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.);
  • In het geval van een plan: toetsing of een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is, vanwege hierin opgenomen activiteit(en). In dit geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.

Van het tweede punt is bij dit bestemmingsplan geen sprake. Hieronder wordt het eerste scenario toegelicht.

4.9.1 Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r)

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r. is wettelijk neergelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm). Om na te gaan voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden, dient men het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.er.) te raadplegen. In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten als volgt onderverdeeld:

  • Activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Deze activiteiten zijn opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.;
  • Activiteiten waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze activiteiten zijn opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
4.9.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op grond van lijst D bij het Besluit m.e.r., onderdeel D 11.2, is 'de aanleg, wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een activiteit waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld, dit voor zover de activiteit de hier relevante drempelwaarden niet overschrijdt.

Wanneer één van deze drempelwaarden wordt overschreden, dan dient een milieueffectrapportage te worden opgesteld. Een overschrijding van de drempelwaarden treedt op als de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk waarbij één van bovengenoemde drempelwaarden wordt overschreden. Vandaar dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld. Deze beoordeling is opgenomen in Bijlage 8. Indien een activiteit een omvang heeft ie onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgelegd of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaat uit een toets aan Bijlage III EU Richtlijn milieubeoordeling projecten. In hoofdlijnen dient het project te worden getoetst aan:

  • 1. Kenmerken van het project;
  • 2. Plaats van het project;
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect.

In onderstaande tabel worden de mogelijke milieueffecten behandeld. Eerst wordt een beschrijving gegeven van de kenmerken van de activiteit en de plaats van de activiteit. Vervolgens wordt ingegaan op de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. Hierbij wordt gekeken of er mogelijk (belangrijke) nadelige milieugevolgen ontstaan en of er verzachtende (mitigerende) en compenserende maatregelen kunnen worden genomen om eventueel het milieueffect te verminderen of teniet te doen.

Kenmerken van de projecten   Bestemmingsplan 2e kwadrant Business Strip
Het betreft een bestemmingsplan met directe bouwtitel. Daardoor is het een project (kolom 4) in de zin van het besluit m.e.r..  
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   - Activiteit D11.2 uit Besluit m.e.r.. Drempelwaarden zijn:
1°. Een oppervlakte van 100 hectare of meer;
2°. Een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
3°. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

- Initiatief omvat:
1°. Circa 2,2 hectare;
2°. Geen woningen;
3°. Kennisintensieve bedrijvigheid met een totaal van max. 25.400 m2 oppervlak.  
Cumulatie met andere projecten   Er zijn geen projecten in de omgeving die in combinatie met het project 2e kwadrant Business Strip kunnen leiden tot extra effecten.  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen
Toelichting: De nieuwe ontwikkeling kan gevolgen hebben voor op, of in de nabijheid van, de locatie aanwezige natuurlijke hulpbronnen. Denk bijvoorbeeld aan de onttrekking van grondwater of het delven van grondstoffen zoals zand of klei. Ook het kappen van bos als leefomgeving voor dieren of recreatiegebied voor mensen valt hieronder.  
Voor de bouw van de bedrijfsgebouwen worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (beton, hout, grond). Het perceel is in gebruik als groen (gras) en gedeeltelijk als tijdelijke parkeervoorziening. Om de bouw mogelijk te maken vindt er bronnering plaats, zodat ter plekke van het gebouw een lagere grondwaterstand ontstaat. Er zijn verder geen natuurlijke hulbronnen in het gebied aanwezig die invloed ondervinden van de voorgenomen activiteit. Een andere locatie zal niet leiden tot minder gebruik van natuurlijke hulpbronnen.  
Productie afvalstoffen   Er zijn activiteiten die voor afvalstoffen zorgen. Voor bedrijfsgebouwen geldt dit in beperkt mate (huisafval, afvalwater). De afvalstoffen zullen volgens de normen van de gemeenten Wageningen worden ingezameld en verwerkt. Het afval afkomstig uit laboratoria wordt volgens de daarvoor geldende richtlijnen afgevoerd.  
Verontreiniging en hinder   In de aanlegfase is tijdelijk sprake van een toename van vrachtverkeer (geluidhinder, luchtverontreiniging) en bouwactiviteiten (licht, trillingen).
De bedrijfsactiviteiten leiden tot een verkeersaantrekkende werking. Dit levert een beperkte mate van luchtverontreiniging op (uitstoot stikstof). Daarnaast ontstaat door het verkeer een toename van geluidhinder.  
Risico voor ongevallen   Er wordt geen toename van het risico op ongevallen verwacht.  
Plaats van de projecten    
Bestaande grondgebruik   Het perceel is in gebruik als groen (gras) en gedeeltelijk als tijdelijke parkeervoorziening.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   De locatie heeft geen bijzondere rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen.  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang.   Binnen een straal van 3 kilometer liggen Natura 2000-gebieden Rijntakken en Veluwe. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Het plangebied kent geen archeologische of cultuurhistorische waarde en ligt niet binnen grondwaterbeschermingsgebied.

Aan de zuidwest- en oostzijde staan wooncomplexen. Verder grenst het plangebied rondom aan bedrijvigheid en universiteitsgebouwen.

Andere gevoelige gebieden liggen niet in of op korte afstand van het plangebied.  
Natura 2000
Toelichting: Op grond van art. 7.2a lid 1 Wm zijn plannen die op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt planm.e.r.-plichtig  
Het gebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Binnen een straal van 3 kilometer liggen Natura 2000-gebieden Rijntakken en Veluwe. Effecten in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn niet aan de orde (zie o.a. 4.6.2.2).  
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)   De effecten van de voorgenomen activiteit zijn lokaal. De voorgenomen activiteit heeft beperkte invloed op het gebied en de omgeving. Ten aanzien van gevoelige gebieden zijn er geen effecten te verwachten.

Effecten op waardevolle natuurgebieden (allen buiten het plangebied liggend) worden niet verwacht.

Andere lokale effecten zijn de verkeersaantrekkende werking met effect op m.n. de Bronland en de Droevendaalsesteeg (geluid, lucht en verkeerveiligheid).  
Grensoverschrijdend karakter   Er zijn geen landsgrensoverschrijdende effecten.  
Orde van grootte en complexiteit effect   De verwachte effecten zijn beperkt en lokaal van aard. De toename van het verkeer leidt er niet toe dat bestaande ontsluitingswegen opgewaardeerd moeten worden. Er wordt geen toename van geluidbelasting verwacht op geluidgevoelige objecten. Lokaal zal de uitstoot van stikstof toenemen. Deze toename draagt echter niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Andere effecten worden niet verwacht.  
Waarschijnlijkheid effect   De effecten ten aanzien van hinder (aanlegwerkzaamheden en geluid), verontreiniging (uitstoot stikstof).  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   De aanlegfase levert tijdelijke effecten op (verkeer, geluid, licht en trillingen). Na de bouwfase verdwijnen deze effecten.

In de gebruiksfase treedt een permanent effect op t.a.v. verkeer (m.n. verkeerstoename op enkele wegen). Effecten zijn eventueel te beperken door aanpassingen van de betreffende wegen. Dit is op basis van de huidige inzichten echter niet nodig.  
CONCLUSIE   Gezien de omvang in relatie tot de drempelwaarde en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.  

Afbeelding 14: Beoordelingstabel vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.10 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De eigenaar van de gronden is Wageningen UR. Het bestemmingsplan maakt een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk. Tussen de gemeente Wageningen, de Stichting Wageningen Research en Unilever Research and Development Vlaardingen BV is een (anterieure) overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke afspraken met betrekking tot de ontwikkeling in het plangebied, inclusief de (eventuele) aanleg van voorzieningen van openbaar nut, bovenwijkse kosten, overige (plan)kosten, planschade, eventuele overdracht van openbare ruimte en het beheer vastgelegd.

De economische uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is het belangrijkste ruimtelijke ordeningsinstrument waarmee de gebruiksmogelijkheden van gronden op een juridisch bindende wijze worden vastgelegd. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat het gaat om toelatingsplanologie: de gebruiker van de gronden kan van overheidswege niet worden verplicht de in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksvorm ook daadwerkelijk te gaan realiseren (verwezenlijken van de bestemming). In verband hiermee bevat elk bestemmingsplan overgangsrecht op grond waarvan bestaand, van de bestemming afwijkend feitelijk gebruik mag worden voortgezet.

Een bestemmingsplan bevat twee onderdelen, namelijk een verbeelding en bijbehorende regels. De toelichting (op de regels en de verbeelding) vormt juridisch beschouwd geen onderdeel van het bestemmingsplan, maar speelt wel een belangrijke rol bij de interpretatie van de regels en de verbeelding. Voor een goed begrip van de (on)mogelijkheden van het bestemmingsplan dienen de verbeelding, de regels en de toelichting in onderlinge samenhang te worden beschouwd. Het een kan niet los van het ander worden bezien.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

In verband met de digitaliseringsverplichtingen uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het plan afgestemd op de RO Standaarden 2012. De RO Standaarden 2012 bestaat uit een pakket aan standaarden verdeeld in:

  • standaarden voor de beschrijving van het technische model waaraan de ruimtelijke instrumenten moeten voldoen;
  • praktijkrichtlijnen die de toepassing van het model beschrijven;
  • een standaard voor structuur en presentatie van een ruimtelijk instrument;
  • een standaard voor publicatie en authenticatie van een digitale dataset van een ruimtelijk instrument.

Los van deze verplichting dient het bestemmingsplan (ook) in analoge vorm te worden vastgesteld door de gemeenteraad.

5.3 Verbeelding

Op de verbeelding zijn bestemmingen weergegeven. In de regels is vervolgens per bestemming geregeld welk gebruik en welke bebouwing is toegestaan. Naast bestemmingen zijn op de verbeelding ook aanduidingen opgenomen.

Voor de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.

5.4 Regels

De regels zijn conform de standaard van de gemeente Wageningen en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De SVBP2012 is één van de standaarden van de RO Standaarden 2012. Deze standaard heeft geen enkele betrekking op de inhoud van de regels, maar regelt uitsluitend de structuur en wijze waarop planregels zijn opgebouwd.

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen;
  • hoofdstuk 2 (artikel 3 en 4) bevat de bestemmingen 'Gemengd' en 'Groen'. Voor die bestemmingen bevat dit hoofdstuk regels die specifiek daarvoor gelden;
  • hoofdstuk 3 (artikelen 5 tot en met 8) bevat achtereenvolgens de anti-dubbeltelregel, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels;
  • hoofdstuk 4 (artikelen 10 en 11) bevat het overgangsrecht en een slotregel.

5.5 Artikelgewijze toelichting

Artikel 1: Begrippen

Voor de begripsomschrijvingen is aangesloten bij de SVBP2012 en de standaard van de gemeente Wageningen.

Artikel 2: Wijze van meten

Voor de wijze van meten is eveneens aangesloten bij de SVBP2012 en de standaard van de gemeente Wageningen.

Artikel 3: bestemming 'Gemengd'

Deze bestemming is toegekend aan het merendeel van het plangebied. Ter plaatse is als belangrijkste functie kennisintensieve bedrijvigheid toegestaan.

Onder kennisintensieve bedrijvigheid wordt, op grond van de begripsbepaling in artikel 1, verstaan: bedrijven, instellingen en instituten die uitsluitend of in hoofdzaak hoogwaardig onderzoek verrichten en/of technologisch hoogwaardige producten, productiewijzen en/of processen ontwikkelen, onderzoeken, vervaardigen, testen, evalueren of anderszins bewerken of verwerken.

In de bouwregels is bepaald dat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. het bouwvlak is op de verbeelding aangegeven. Op de verbeelding staat ook de maximale bouwhoogte van de gebouwen aangegeven. Zoals is aangegeven in de kadernota, bedraagt de bouwhoogte maximaal 22 meter. De maximaal bruto-vloeroppervlakte voor dit gehele kwadrant bedraagt 25.400 m2 ten behoeve van kennisintensieve bedrijvigheid, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, varieert en is afhankelijk van het type bouwwerk.

Artikel 4: bestemming 'Groen'

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de bestemming 'Groen'. Hiermee wordt de groene invulling ten zuiden van het 2e kwadrant mogelijk. Naast groenvoorzieningen zijn onder meer ook watergerelateerde functies toegestaan (water, waterberging en waterlopen). Gelet op de aard van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden beperkt.

Artikel 5: anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de anti-dubbeltelregel, conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 6: algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat enkele algemene voor alle bestemmingen geldende regels. Deze hebben betrekking op het bouwen en op de mogelijkheid om binnenplans door middel van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) af te wijken van de bestemming.

Artikel 7: algemene wijzigingsregels

Dit artikel bevat enkele algemene voor alle bestemmingen geldende regels. Deze hebben betrekking op het wijzigen van de bestemming.

Artikel 8: overige regels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van ondergrondse werken en ondergronds bouwen. Ook is een bepaling opgenomen met betrekking tot verwijzingen naar overige wetgeving.

Afstemmingsbepaling met bestemmingsplan Geluidsruimteverdeling Wageningen Campus e.o.

In artikel 8 lid 4 is een afstemmingsbepaling opgenomen. Het bestemmingsplan Geluidsruimteverdeling Wageningen Campus e.o. draagt zorg voor de verdeling van de beschikbare geluidruimte in het gebied van de Campus. De regelingen uit dit (paraplu)bestemmingsplan worden als het ware aan de bestaande bestemmingsplannen toegevoegd. De regels ten aanzien van de geluidruimteverdeling dienen ook te gelden voor Kwadrant 2. Middels de opgenomen afstemmingsbepaling is dit juridisch geregeld.

Artikel 9: overgangsrecht

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik, conform respectievelijk artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijk ordening.

Artikel 10: slotregel

Dit artikel bevat de slotbepaling.

Hoofdstuk 6 De procedure

6.1 Voorbereiding

Ten behoeve van participatie van burgers en maatschappelijke organisaties is voldaan aan de meldingsplicht, zoals deze conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt bij een voornemen tot voorbereiding van een bestemmingsplan. Dit voornemen is op 9 januari 2017 digitaal gepubliceerd in het Gemeenteblad.

In het kader van het bestemmingsplan is een informatiebijeenkomst gehouden om omwonenden en andere belangstellenden informatie te verschaffen met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Overleg

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Bro is het ontwerpbestemmingsplan '2e kwadrant Business Strip' toegezonden aan de provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe. De provincie Gelderland heeft aangegeven, dat het beleid met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking goed verwerkt is in het plan. Verder verzoekt de provincie de PM-posten, die in het concept ontwerp bestemmingsplan stonden, in te vullen in het ontwerpbestemmingsplan. Dit is gebeurd en de provincie heeft met de inhoud hiervan ingestemd. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft geen opmerkingen.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze termijn kon door eenieder zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is daarom ongewijzigd vastgesteld.