direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Binnenweg 11a/17 Wilp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.8114-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer van voorliggend bestemmingsplan is voornemens om op een onbebouwd perceel nabij Binnenweg 11 te Wilp een nieuwe vrijstaande woning te bouwen. Initiatiefnemer is nu woonachtig in de voormalige agrarische bedrijfswoning op het perceel aan de Binnenweg 17. Deze woning is te klein gebleken. Het gezin heeft behoefte aan een grotere woning. De vervangende nieuwbouw van een grotere woning op het perceel Binnenweg 17 is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Een vrijstaande woning met een grote bouwmassa sluit niet aan bij het bebouwingsbeeld van het huidige straatbeeld. Op het onbebouwde perceel nabij Binnenweg 11 is de bouw van een grotere woning vanuit stedenbouwkundig oogpunt wel aanvaardbaar. Deze locatie maakt onderdeel uit van de inbreidingslocatie Binnenweg zoals genoemd in de 'Dorpsvisie Wilp'. Deze locatie heeft - conform het huidige gebruik - nu nog de bestemming 'Agrarisch'. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient de bestemming te worden gewijzigd naar 'Wonen'. Tevens is het wenselijk om ten aanzien van de voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Binnenweg 17 de planologische situatie in overeenstemming te brengen met het feitelijke gebruik. Derhalve dient de huidige agrarische bedrijfsbestemming van dit perceel te worden gewijzigd naar een reguliere woonbestemming. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in beide planologische inpassingen. Aangetoond zal worden dat het voornemen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat feitelijk uit een tweetal locaties binnen de bebouwde kom van Wilp. De nieuwbouwlocatie is gelegen ten noorden van het perceel Binnenweg 11 en kadastraal bekend gemeente Wilp, sectie C, nummers 1454, 1455 en 1707. In afbeelding 1.1 is de ligging van deze locatie aangeduid met de rode cirkel. De voormalige bedrijfswoning bevindt zich op het perceel Binnenweg 17 en is op afbeelding 1.1 aangeduid met de blauwe cirkel. Dit perceel is kadastraal bekend gemeente Wilp, sectie C, nummer 1531.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Kadaster)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het "Bestemmingsplan Binnenweg 11a/17 Wilp" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.NL.IMRO.0285.8114-VS00) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige planologische situatie

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Wilp 2010”, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Voorst in de raadsvergadering van 25 oktober 2010. In dit bestemmingsplan is de nieuwbouwlocatie bestemd tot 'Agrarisch'. Het westelijke deel is reeds bestemd tot 'Wonen' (zonder bouwvlak). De tot 'Agrarisch' bestemde gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het perceel is niet voorzien van een bouwvlak.

De locatie Binnenweg 17 is bestemd tot 'Agrarisch' en is deels voorzien een bouwvlak ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning. De maximum goot- en bouwhoogte (respectievelijk 6 en 9 meter) zijn vastgelegd middels een aanduiding op de verbeelding. Tevens is binnen het bouwvlak een functieaanduiding opgenomen, te weten 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'. De gronden buiten het bouwvlak zijn bestemd tot 'Agrarisch' en zijn niet voorzien van nadere aanduidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Wilp 2010” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl )

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de bouw van een nieuwe woning op het perceel nabij Binnenweg 11 niet mogelijk. Om de bouw van de gewenste burgerwoning mogelijk te maken dient de bestemming te worden gewijzigd naar een woonbestemming. Tevens is het wenselijk om de planologische situatie ten aanzien van de voormalige agrarische bedrijfswoning in overeenstemming te brengen met het feitelijke gebruik. Derhalve dient de huidige agrarische bedrijfsbestemming van dit perceel te worden gewijzigd naar een reguliere woonbestemming. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in beide voorgenoemde planologische inpassingen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de ontwikkelingsgeschiedenis van Wilp en wordt tevens een beschrijving van de huidige situatie in en rondom het plangebied gegeven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het rijk, de provincie, het regionaal beleid en de gemeente Voorst beschreven.

Hoofdstuk 4 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond. Eerst passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Daarna wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid.

In hoofdstuk 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 gaat in op overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De bestaande situatie

2.1 Ontwikkelingsgeschiedenis Wilp

Wilp is het oudste dorp binnen de gemeente Voorst. In 765 wordt al gesproken van een, door Lebuïnus gestichte, kapel. Vanuit deze kapel werden de omliggende gronden ontgonnen. Met de aanleg van de Veluwsche Bandijk in de 13e eeuw neemt de bevolking verder toe. De kapel wordt vervangen door de huidige kerk en zo ontstaat het huidige nog goed herkenbare middeleeuwse dijkdorp.

Buiten het dijkdorp kwam bebouwing verspreid voor langs Binnenweg, Kerkstraat en Dorpsstraat. Vanaf de 18e eeuw ontstaan rondom het dorp de eerste landgoederen en tot buitens verbouwde boerderijen. Met de verharding van de Rijksstraatweg in de 19e eeuw neemt de bebouwing langs deze weg sterk toe. Dit leidt uiteindelijk tot een verdere verdichting van de linten tussen kerk en Rijksstraatweg (de Dorpsstraat en de Kerkstraat). Na de oorlog groeit het dorp opnieuw sterk. De open gebieden tussen de bebouwingslinten worden opgevuld met kleinschalige woonbuurten. Tegelijk worden diverse voorzieningen gerealiseerd, zoals het sportpark aan de noordwestzijde van het dorp en het voorzieningencluster van basisschool en dorpshuis bij het oude dijkdorp. Het meest kenmerkend van Wilp is de typische vorm van het oude dijkdorp, met de monumentale kerk in de punt van de dijk met daarachter uitwaaierende bebouwing langs de historische doorgaande wegen. Het ruimtelijke patroon van Wilp is sterk noord-zuid georiënteerd als gevolg van de ontwikkeling langs de Rijksstraatweg en de Wilpse Dijk. Binnen het dorp benadrukken de Smittenbergstraat/Hofstraat en de Binnenweg deze noord-zuid gerichtheid verder. Tegenwoordig telt Wilp circa 1700 inwoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0003.png"

Afbeelding 2.1: Historische ontwikkeling Wilp (Bron: www.watwaswaar.nl)

2.2 Het plangebied en omgeving

Het plangebied bestaat uit een tweetal locaties. Beide locaties zijn gelegen aan de zuidzijde van de kern Wilp, ten noorden van het perceel Binnenweg 11. Een belangrijke ruimtelijke structuurdrager in de omgeving van het plangebied is de Rijksstraatweg (N790. De noord-zuid lopende Rijksstraatweg is de stedenbouwkundige ruggengraat van Wilp en scheidt het dorp in een ouder oostelijk deel en een nieuwer westelijk deel. Tevens vormen de Binnenweg en de Wilpse dijk belangrijke ruimtelijke structuurdragers in de omgeving. De functionele structuur in de nabije omgeving wordt voornamelijk bepaald door de functie 'wonen'. Tevens komen enkele open plekken voor, nu in gebruik als weiland. Ten westen van het perceel Binnenweg 17, op de locatie waar voorheen de kassen stonden, staan nu tijdelijke woonunits van zorginstelling 'Zozijn'.

De nieuwbouwlocatie wordt globaal begrensd door de Binnenweg aan de oostzijde, het woonperceel Binnenweg 11 aan de zuidzijde, achtertuinen van woonpercelen aan de Rijksstraatweg en weiland aan de noord- en westzijde. Binnen de begrenzing van de nieuwbouwlocatie is geen bebouwing aanwezig. Het plangebied is in gebruik als weiland.

Het perceel Binnenweg 17 wordt begrensd door weiland aan de noord- en zuidzijde, de Binnenweg aan de oostzijde en het terrein met tijdelijke woonunits van 'Zozijn' aan de westzijde. Binnen de begrenzing van deze locatie is enkel een voormalige agrarische bedrijfswoning aanwezig.

Luchtfoto's van de ligging en globale begrenzing van het plangebied zijn weergegeven op afbeelding 2.2. Straatbeelden van de nieuwbouwlocatie en de locatie aan de Binnenweg 17 zijn weergegeven op afbeelding 2.3 en 2.4. Opgemerkt wordt dat op afbeelding 2.4. de voormalige kassen nog zijn te zien. In de huidige situatie zijn deze kassen reeds gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0004.png"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto's ligging plangebied in de kern Wilp (Bron: Bing maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0005.png"

Afbeelding 2.3: Straatbeelden nieuwbouwlocatie vanaf de Binnenweg (Bron: Google streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0006.png"

Afbeelding 2.4: Straatbeelden Binnenweg 17 vanaf de Binnenweg (Bron: Google streetview)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangetoond hoe het plan zich verhoudt tot het beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.2.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.2.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.2.1.3 Duurzame verstedelijkingsladder

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0007.png"

Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

3.2.2 Toetsing aan het rijksbeleid

Het initiatief raakt geen rijksbelangen en er is geen sprake van enige vorm van belemmeringen met betrekking tot de doelen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Als het voornemen aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt getoetst, wordt het volgende geconstateerd:

Ad trede 1: er is sprake van een (regionale) behoefte. Dit blijkt onder andere uit de toetsing in de navolgende paragrafen. De invulling van de inbreidingslocatie met een grondgebonden koopwoning voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad trede 2: bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied is gelegen op een inbreidingslocatie zoals specifiek benoemd in de 'Dorpsvisie Wilp'. Daarnaast is het plangebied opgenomen in een bestemmingsplan voor stedelijk gebied. De nieuwbouw van 1 woning levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

Ad trede 3: niet van toepassing.

Gezien het voornoemde wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals verwoord in het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Gelderland 2005
3.3.1.1 Uitgangspunten

De Structuurvisie Gelderland 2005 (voorheen "Streekplan Gelderland 2005", vastgesteld door Provinciale Staten op 29 juni 2005) is op 20 september 2005 in werking getreden. In de structuurvisie wordt het motto van de Nota Ruimte "decentraal wat kan, centraal wat moet" vertaald naar het provinciale niveau "lokaal wat kan, provinciaal wat moet". De structuurvisie kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn. De structuurvisie kent het onderscheid tussen de provinciale hoofdstructuur en het multifunctionele gebied. Voor het multifunctionele gebied geldt in het algemeen dat dit het domein is van de gemeenten en dat dit gebied een beperkte bemoeienis van de provincie kent, met uitzondering van gebieden die zijn aangemerkt als 'Waardevol Landschap'.

3.3.1.2 Generiek beleid

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten “bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur” en het “organiseren in stedelijke netwerken".

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen"bestaand bebouwd gebied" en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. In de Structuurvisie Gelderland 2005 valt het plangebied binnen het multifunctionele gebied en heeft het de aanduiding 'Stedelijk netwerk BRS' gekregen. Afbeelding 3.2 omvat een uitsnede van de "Beleidskaart ruimtelijke structuur".

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0008.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede Beleidskaart ruimtelijke structuur (bron: provincie Gelderland)

Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld worden aan knooppunten van infrastructuur binnen het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. Binnen de gemeente Voorst wordt daarbij vooral gekeken naar Twello. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden als uitbreiden. Bij inbreiden is herstructurering niet alleen voorbehouden aan de steden, maar vindt evenzeer plaats in de bestaande dorpen. Bij uitbreiding wordt gestreefd naar gedifferentieerde vormen en locaties met in achtneming van de te bepalen zoekzones voor verstedelijking en de betreffende gebiedskwaliteiten. Wat betreft wonen wordt voor de dorpen binnen het bundelingsgebied, zoals Wilp, ingezet op het realiseren van de autonome woningbehoefte plus een deel van de regionale woningbehoefte zover het 'landelijk en dorps wonen' betreft.

3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De verordening (RVG) is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar met name bestemmingsplannen aan dienen te voldoen. Daarnaast bevat de verordening voor één onderwerp direct bindende regels, namelijk voor het onderwerp nieuwvestiging en uitbreiding van solitaire glastuinbouwbedrijven. Bij de totstandkoming van de verordening is het beleid uit het streekplan 2005 (thans structuurvisie), streekplanuitwerkingen en –herzieningen als uitgangspunt genomen. De verordening behelst slechts een juridische vertaling van dit beleid, hier is geen nieuw beleid aan toegevoegd. In voorliggend geval zijn de volgende artikelen van belang:

Artikel 2: Verstedelijking

Bestaand bebouwd gebied

Als bestaand bebouwd gebied wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PV00003-0003 en dat is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.

Nieuwe bebouwing toegestaan

In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied,

Artikel 3: Wonen

De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.

3.3.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het provinciale beleid gaat in het stedelijk gebied uit van “inbreiding boven uitbreiding”. De in dit bestemmingsplan besloten locatie is gelegen in 'bestaand bebouwd gebied' op basis van provinciaal beleid. De nieuwbouwlocatie is in het gemeentelijk beleidspecifiek aangewezen als 'inbreidingslocatie'. Verwezen wordt naar paragraaf 3.5 waar het gemeentelijk beleid nader beschreven en getoetst wordt. Tot slot past de gewenste nieuwe woning in het vigerende, door GS vastgestelde, Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen. Het juist bestemmen van de bestaande (voormalige bedrijfs)woning aan de Binnenweg 17 brengt, gezien het feit dat het een bestaande woning betreft, in het kader van provinciaal beleid geen belemmeringen met zich mee. Derhalve wordt gesteld dat het voorliggende plan in overeenstemming is met de provinciale uitgangspunten zoals verwoord in de 'Structuurvisie Gelderland 2005'.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Kwalitatief woonprogramma 2010 - 2019 (KWP3)

Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar.

De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.

Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar. Dit heeft te maken met de grote problemen waar de bouw op dit moment mee kampt. De provincie biedt de gemeenten ondersteuning in het maken van die keuzes, om met het oog op morgen te kunnen blijven bouwen. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. Het is een onmogelijke opgave om alle bouwplannen uit te kunnen voeren.

3.4.2 Regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.

De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:

  • Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling
  • Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties
  • Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer
  • Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen
  • Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.
3.4.3 Toetsing aan regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het KWP3. Het KWP3 gaat uit van “inbreiding boven uitbreiding”. Hier wordt aan voldaan. Daarnaast wordt met het plan een bescheiden bijdrage geleverd aan de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen van het KWP3. Tevens sluit deze ontwikkeling goed aan op de 'Regionale structuurvisie Stedendriekhoek 2030', gezien het feit dat ook in dit beleidsdocument inbreiding boven uitbreiding gaat.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (2005)
3.5.1.1 Algemeen

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (2005) geeft op hoofdlijnen het ruimtelijk kader van de gemeente Voorst tot 2030 weer. Dit kader geeft de bestaande ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen. Op basis van de geuite ambities en randvoorwaarden vanuit de Voorster Ambitie wordt per kern een invulling aan het ruimtelijke beleid en de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2030 gegeven. De ruimtelijke uitwerking voor de middelgrote kern Wilp wordt hierna toegelicht.

3.5.1.2 Ruimtelijke uitwerking per kern: Wilp

In Wilp is een woningbouwprogramma van 230 woningen voorzien tot 2030. Anders dan in de andere kernen bestaan er in Wilp goede mogelijkheden om op inbreidingslocaties woningbouw te plegen, met name langs de Binnenweg en op landgoed De Lathmer. Onderhavig plangebied valt binnen een gebied aangemerkt als 'inbreidingslocatie(s)'. Gezien de landschappelijke waarden van het buitengebied en de geluidszone langs de rijksweg zijn de mogelijkheden tot uitbreiding ook beperkt.

Een belangrijke rol bij de inbreiding is weggelegd voor De Lathmer waar een bijzonder woonmilieu kan worden gerealiseerd. Aandacht is hier nodig om ook voor de lokale bevolking te bouwen. In aansluiting op de voormalige ijsfabriek is een verdere bedrijvigheidsontwikkeling mogelijk. De Rijksstraatweg en de Molenallee spelen een belangrijke rol voor het doorgaande verkeer. De inrichting van deze wegen zal erop gericht zijn het verblijfskarakter binnen het dorp meer te benadrukken. Het aanzicht van deze wegen met brede bomenlanen aan weerszijden, dat goed aansluit bij het lommerrijke landgoederenlandschap ter plaatse, vormt daarbij een belangrijk uitgangspunt.

3.5.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst'

Onderhavig plangebied is in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst aangemerkt als inbreidingslocatie. De toevoeging van een woning op deze locatie, binnen de bebouwde kom, sluit aan op de beleidsuitgangspunten. Het omzetten van de bestemming ter plaatse van het perceel Binnenweg 17 brengt in het kader van de 'Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst' geen belemmeringen met zich mee. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst'.

3.5.2 Dorpsvisie Wilp (2007)
3.5.2.1 Algemeen

In januari 2005 is de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst door de gemeenteraad vastgesteld. Deze toekomstvisie gaat vergezeld van een uitvoeringsprogramma waarbinnen het programma voor de dorpen een prominente plek inneemt. Een onderdeel van dit programma bestaat uit de opstelling van dorpsvisies voor de kernen. In deze dorpsvisies vindt een vertaling plaats van de ruimtelijke opgaven uit de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst in samenhang met het aspect leefbaarheid. Het belangrijkste doel van de dorpsvisie Wilp is het geven van een visie op de toekomstige?ruimtelijke ontwikkeling van het dorp tot 2030. De ontwikkeling van nieuwe woongebieden en de leefbaarheid staan daarin centraal. Naast wonen is er dan ook aandacht voor ontwikkelingen op het terrein van werken, voorzieningen en verkeer.

3.5.2.2 Ruimtelijk Structuurbeeld Wilp 2030

Het kaartbeeld op afbeelding 3.3 toont het Ruimtelijk Structuurbeeld 2030 voor Wilp. Op basis van de kaart is het plangebied gelegen in een gebied waarbij wordt uitgegaan van het principe 'inbreiding boven uitbreiding'. Door de mogelijkheden die er bestaan om gebieden in de kern te transformeren, kan het grootste deel van het ruimtelijke programma een plek krijgen binnen het dorp. Een bijzondere structuur op het Ruimtelijk Structuurbeeld 2030 is de zogenaamde landschapsgrens. Deze grens heeft de functie van groene contour. Een uitbreiding van Wilp voorbij deze landschapsgrens is niet in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0009.png"

Afbeelding 3.3: Ruimtelijke Structuurbeeld Wilp 2030 (Bron: gemeente Voorst)

Het Ruimtelijk Structuurbeeld 2030 geeft inzicht in de ontwikkelingsrichtingen die tot 2030 mogelijk zijn. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen die lopen tot circa 2015 en ontwikkelingen die een start hebben na 2015. In dit geval is sprake van een ontwikkeling na 2015. De dorpsvisie kent voor wat betreft inbreidingen op onderhavige locatie diverse randvoorwaarden:

  • bebouwing is vrijstaand langs de Binnenweg en de Rijksstraatweg;
  • bebouwing staat in een afwisselende rooilijn, maar minstens op 5 m van de Binnenweg of Rijksstraatweg;
  • bebouwing heeft een hoogte van maximaal twee bouwlagen met kap;
  • bebouwing langs de Binnenweg heeft een hoogte van maximaal 1,5 bouwlaag met kap;
  • grotere bouwvolumes (twee bouwlagen met kap) langs de Rijksstraatweg staan op grotere afstand van de weg.
3.5.2.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Dorpsvisie Wilp'

De gewenste ontwikkeling sluit uitstekend aan op de gemeentelijke toekomstvisie zoals verwoord in de dorpsvisie. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik door in te breiden op een specifiek daartoe aangewezen inbreidingslocatie. De toekomstige bebouwing voldoet aan de randvoorwaarden zoals gesteld aan uitbreidingsplannen. Het omzetten van de bestemming ter plaatse van het perceel Binnenweg 17 brengt in het kader van de dorpsvisie geen belemmeringen met zich mee.

3.5.3 Woonvisie: diversiteit in wonen 2011-2015
3.5.3.1 Algemeen

In de Woonvisie geeft de gemeente Voorst de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingsrichting voor het wonen aan. De woonvisie is een thematische structuurvisie die zich richt op ruimtelijke ontwikkelingen die met het 'wonen' samenhangen. De Structuurvisie Wonen biedt de programmatische kaders voor de uitwerking, vaststelling en actualisering van bestemmingsplannen. De Woonvisie heeft de formele procedure van structuurvisie als bedoelt in de Wet ruimtelijke ordening doorlopen en is op 10 oktober 2011 vastgesteld.

3.5.3.2 Woningbouwprogramma

In de woonvisie wordt aandacht besteed aan het kwalitatief woonprogramma tot 2020. Zo staat er beschreven dat er in de periode tot 2020 circa 600 woning in de gemeente Voorst gerealiseerd moeten worden. Tevens is hierin een verdeling aangebracht tussen woningen in het bereikbare, middeldure en dure segment. 40% van de woningbouw moet in het bereikbare segment gerealiseerd worden en 60% in het overige marktsegment. In het voorliggende bouwplan wordt 1 nieuwe woning gerealiseerd in het dure segment.

3.5.3.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Woonvisie'

Op en nabij het plangebied waren voorheen kassen aanwezig met een oppervlakte van circa 5.400 m2. Deels zijn deze gronden verkocht ten behoeve van het woningbouwplan Hegeman / Nikkels. Ter compensatie van de sloop van deze grote oppervlakte aan kassen kunnen nieuwe woningen worden gerealiseerd.

Het plan is niet in strijd met de woonvisie. Er wordt met het plan een bijdrage geleverd aan de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen zoals verwoord in de woonvisie. De bestemmingswijziging ter plaatse van het perceel Binnenweg 17 brengt geen uitbreiding van de woningvoorraad met zich mee.

3.5.4 Welstandsnota Voorst: "Kwaliteit met zorg voor de bebouwde omgeving"
3.5.4.1 Algemeen

Om de ruimtelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving te bewaken, heeft een gemeente enkele mogelijkheden tot haar beschikking om de kwaliteit van de omgeving te stimuleren. Hierbij kan gedacht worden aan het bestemmingsplan, maar ook de welstandsnota is een belangrijk kader. In de welstandsnota worden randvoorwaarden omschreven waaraan bouwplannen moeten voldoen. De randvoorwaarden zijn zodanig geformuleerd dat er wel enige beleidsvrijheid voor de ontwikkelaar is en de regels niet te rigide zijn. Naast de kaders is er ook een motivatie voor de ruimtelijke kwaliteit in de welstandsnota opgenomen. Per deelgebied zijn de kwaliteitsnormen uitgewerkt. De verplichting tot het vaststellen van een welstandsnota is opgenomen in de Woningwet. De welstandsnota van de gemeente Voorst is gewijzigd vastgesteld op 4 juli 2011. De welstandsnota maakt onderscheid in een aantal welstandsgebieden. Onderhavig plangebied is gelegen in een gebied aangemerkt als 'Wilp – dorpslint'. Dit is te zien op afbeelding 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0010.png"

Afbeelding 3.4: Uitsnede kaartbeeld welstandsnota Voorst (Bron: gemeente Voorst)

3.5.4.2 Welstandsgebied Wilp – Dorpslint

In het algemeen geldt dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk is. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige en landschappelijke structuur, de typologie van gebouwen en detaillering, kleur en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt neemt. Voor het overige gelden dat eisen worden gesteld aan de welstandscriteria ligging en plaatsing, massa en vorm bebouwing en tot slot detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

3.5.4.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota Voorst

Het voorlopige bouwplan is getoetst aan de redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie heeft geoordeeld dat het voorlopige bouwplan in principe voldoet aan de geldende welstandscriteria. Ter plaatse van het perceel Binnenweg 17 vinden geen nieuwbouw plaats en behoeft geen nadere toetsing aan de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

Initiatiefnemer van voorliggend bestemmingsplan is voornemens om op een onbebouwd perceel nabij Binnenweg 11 te Wilp een nieuwe vrijstaande woning te bouwen. De bestaande woning op het perceel aan de Binnenweg 17 is te klein gebleken. Het gezin heeft behoefte aan een grotere woning. De herbouw van een woning ter grote van het eerder ingediend en door de welstand goedgekeurd plan was bij nader inzien vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Op het onbebouwde perceel nabij Binnenweg 11 is de bouw van een grotere woning vanuit stedenbouwkundig oogpunt wel wenselijk. Deze locatie maakt onderdeel uit van de inbreidingslocatie Binnenweg zoals genoemd in de 'Dorpsvisie Wilp'. Ter plaatse van het perceel Binnenweg 17 wordt de planologische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie. Hier wordt in de planbeschrijving overigens niet nader op ingegaan.

4.2 Planbeschrijving

De nieuw te bouwen woning wordt vrijstaand gerealiseerd, redelijk centraal op het perceel. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt sluit de situering, projectering en oriëntatie van de woning op de locatie goed aan bij het bebouwingslint.

Om de nieuwe bebouwing goed te laten opgaan in de omliggende bebouwingsstructuren, is het van belang dat de schaal en maat van de nieuwe bebouwing aansluit bij de maat van omliggende bebouwing. De nieuwe bebouwing sluit qua massa, ritmiek en schaal aan bij de omliggende bebouwing. Door een zorgvuldige massageleding gaat het nieuwe plan goed op in de stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Tevens sluit het ontwerp aan op de stedenbouwkundig randvoorwaarden zoals opgenomen in de 'Dorpsvisie Wilp' (zie ook 3.5.2.2). De projectering van de woning op de kavel wordt weergegeven op afbeelding 4.1. Gevelaanzichten, doorsneden en referentiebeelden worden weergegeven op respectievelijk de afbeeldingen 4.2, 4.3 en 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0011.png"

Afbeelding 4.1: Bovenaanzicht (Bron: h2verbouw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0012.png"

Afbeelding 4.2: Doorsneden gevelaanzichten (Bron: h2verbouw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0013.png"

Afbeelding 4.3: Langs- en dwarsdoorsnede (Bron: h2verbouw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0014.png"

Afbeelding 4.4: Referentiebeelden kleur- en materiaalgebruik (Bron: h2verbouw)

4.2.1 Verkeer en parkeren
4.2.1.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', publicatie 317 (oktober 2012) opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en een minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Doorgaans wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

4.2.1.2 Uitwerking

Uitgangspunten

Qua functie, verstedelijkingsgraad, stedelijke zone, parkeernorm en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: 'Woningen'. Binnen de hoofdgroep 'wonen' zijn de kencijfers gekoppeld aan het type woning in combinatie met het prijssegment. In dit geval is sprake van 'Koop, vrijstaand'.
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk;
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom.

Het vorenstaande in acht nemend levert dit de volgende gemiddelde parkeerbehoefte en verkeersgeneratie op:

  Koop, vrijstaand
Gemiddeld (per woning)  
Parkeerbehoefte   2.3  
Verkeersgeneratie   8.2  

Berekening parkeerbehoefte

In totaal wordt 1 vrijstaande woning gerealiseerd. Dit levert een totale parkeerbehoefte van (afgerond) 2 parkeerplaatsen. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor de realisatie van dit aantal parkeerplaatsen.

Berekening verkeersgeneratie

De nieuwe invulling van het plangebied als woonlocatie levert een totale verkeersgeneratie op van 8 vervoersbewegingen per weekdagetmaal. De Binnenweg betreft een wijkontsluitingsweg die voldoende capaciteit heeft om deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen te kunnen afwikkelen.

4.2.1.3 Ontsluiting

De nieuwe woning wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen in- en uitrit op de Binnenweg. Er wordt een overzichtelijke in- en uitrit gerealiseerd waarmee verkeersonveilige situaties worden voorkomen. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar is tegen de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en tot slot het aspect water. Daarnaast wordt ook de economische uitvoerbaarheid beschreven.

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Geluid
5.2.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

5.2.1.2 Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

Algemeen

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De geplande nieuwe woning aan de Binnenweg 11a woning ligt in “stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Rijksstraatweg (N-790). De bestaande woning aan de Binnenweg 17 is niet gelegen binnen een geluidzone. De Binnenweg heeft op grond van de Wet geluidhinder geen geluidszone. Dit betekent dat een akoestisch onderzoek naar de effecten van het wegverkeerslawaai als gevolg van deze weg in beginsel achterwege kan blijven. Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg echter in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). In verband met de gewenste ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1 van deze toelichting.

Overigens wordt opgemerkt dat het akoestisch onderzoek voor meerdere locaties is uitgevoerd. Hierbij zijn ook locaties onderzocht die niet tot de in dit bestemmingsplan besloten plangebied behoren. In voorliggende plantoelichting wordt uitsluitend ingegaan op de onderzoeksresultaten die voor wat betreft dit plangebied van belang zijn.

Geluidsbelasting

De geluidbelasting als gevolg van de Binnenweg op de gevel van de nieuwe woning aan de Binnenweg 11a bedraagt 46 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

De geluidbelasting als gevolg van de Binnenweg op de gevel van de bestaande woning aan de Binnenweg 17 bedraagt 44/45 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

De 48 dB geluidcontour van de voorkeursgrenswaarde ligt op circa 50 meter uit de wegas van de Rijksstraatweg. Gezien het feit dat de gevel van de nieuwe woning Binnenweg 11a op meer dan 100 meter uit de wegas van de Rijksstraatweg is gelegen, blijft de geluidsbelasting op de gevel ruim beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect 'wegverkeerslawaai' staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

5.2.2 Bodemkwaliteit
5.2.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Kruse Milieu uit Geesteren heeft een verkennend bodemonderzoek in het plangebied uitgevoerd. De resultaten en conclusie van dit onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.

5.2.2.2 Onderzoeksresultaten bodem

In het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het in de bijlage opgenomen bodemonderzoek. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en het nieuwbouwplan, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het gewenste plan.

5.2.3 Luchtkwaliteit
5.2.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.2.3.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.2.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.2.3.4 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het project heeft een dergelijk kleinschalige omvang dat het is aan te merken als een project welke “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging.

Uit de rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Tevens wordt de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.2.3.5 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.2.4 Externe veiligheid
5.2.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving met betrekking tot externe veiligheid is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.2.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0015.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart Gelderland (Bron: Provincie Gelderland)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Opgemerkt wordt dat ter plaatse van het perceel Binnenweg 17 sprake is van een bestaande situatie. In de onderstaande toetsing wordt deze locatie dan ook buiten beschouwing gelaten.

Buisleiding Gasunie (N-554-01-KR-018)

Op circa 400 meter afstand ten zuiden van de nieuwe woning bevindt zich een buisleiding (N-554-01-KR-018) van de Nederlandse Gasunie. De locatie is hiermee niet gelegen binnen een plaatsgebonden risicocontour. Wel dient het groepsrisico verantwoord te worden. In het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen (art.12). Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. In voorliggend geval is sprake van de toevoeging van een enkele woning. Deze ontwikkeling brengt geen onevenredige toename van de personendichtheid met zich mee. Gesteld wordt dat er momenteel sprake is van een relatief lage bevolkingsdichtheid in het omliggende gebied. Daarnaast is er sprake van de aanwezigheid van personen die aangemerkt worden als zelfredzaam. Dit brengt met zich mee dat er in het kader van het aspect externe veiligheid sprake is van een verantwoord groepsrisico.

Dijkring 52 “Oost Veluwe”

Het plangebied bevindt zich binnen dijkring 52 “Oost Veluwe”. Een dijkring is een aaneengesloten ring van waterkeringen (dijken, duinen of kunstwerken), die een gebied beschermen tegen overstromingen. Sommige dijkringen worden omringd door waterkeringen en hoge gronden, zoals het gebied tussen de Veluwe en de IJssel. Het gebied binnen een dijkring is het dijkringgebied. Een dijkring is onderverdeeld in vakken, kunstwerken, dijkvakken en duinvakken, die min of meer even hoog zijn. Het dijkringgebied en het vereiste beschermingsniveau van elke dijkring zijn wettelijk vastgelegd in de Wet op de Waterkering. Voor bestemmingsplannen in deze dijkring is een overstromingsrisicoparagraaf vereist. Verwezen wordt naar hoofdstuk 6, waarin de overstromingsrisicoparagraaf is opgenomen.

5.2.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het gewenste plan.

5.2.5 Milieuzonering
5.2.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.2.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Het plangebied en de omgeving daarvan is aan te merken als een omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.2.5.3 Onderzoeksresultaten milieuzonering

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De nieuwe functie betreft de functie 'wonen'. Deze functie wordt niet als milieubelastend beschouwd. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is dan ook geen sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied komen geen milieubelastende functies voor. De meest nabijgelegen milieubelastende functie betreft het bedrijf aan de Rijksstraatweg 63. Dit betreft een bedrijf op het gebied van verhuur van professionele geluids- en lichtapparatuur. Ter plaatse van dit perceel wordt bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 toegestaan, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Aan deze afstand wordt voldaan. Ten westen van het perceel Binnenweg 17 bevindt zich een bedrijfshal, waar bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 wordt toegestaan. Aan de aan te houden richtafstand van 30 meter wordt ruimschoots voldaan. De afstand bedraagt 40 meter. Derhalve leveren omliggende bedrijven geen belemmeringen op voor de bestemmingswijziging.

5.2.5.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2.6 Ecologie
5.2.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. Om te onderzoeken of de voorgenomen activiteit in overeenstemming is met de Flora- en Faunawet heeft Natuurbank Overijssel onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken welke natuurwaarden in het onderzoeksgebied aanwezig zijn en welke functie het onderzoeksgebied heeft voor beschermde planten en dieren. Tevens is onderzocht of de voorgenomen activiteit het duurzaam voortbestaan van beschermd leefgebied van soorten in de omgeving negatief beïnvloed. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3. Hierna worden de resultaten behandeld.

5.2.6.2 Gebiedsbescherming
5.2.6.2.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Nationale Landschappen zijn gebieden met een unieke combinatie van natuur, cultuur en geschiedenis. Bij Nationale Landschappen is er een samenhang tussen het behoud en de ontwikkeling van natuur (planten, dieren), reliëf (zoals beekdalen en terpen), grondgebruik (agrarisch, recreatief) en bebouwing (zoals dorpsgezichten en forten). In Nederland zijn 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.2.6.2.2 Onderzoeksresultaten gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied “Uiterwaarden IJssel” is gelegen op een afstand van circa 1.500 meter van het plangebied. Het plangebied bevindt zich in het Nationaal Landschap “Veluwe”. Het meest nabijgelegen gebied dat is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur is gelegen op een afstand van 1.500 meter. De ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied “Uiterwaarden IJssel”, het Nationaal Landschap “Veluwe” en de EHS is weergegeven in afbeelding 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8114-VS00_0016.png"

Afbeelding 5.2: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden, Nationale Landschappen en de EHS (Bron: Ministerie van EL&I)

Het onderzoeksgebied behoort niet tot de EHS en ligt niet in of in de invloedsfeer van een beschermd natuurgebied of waardevol landschap. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden.

5.2.6.3 Soortenbescherming
5.2.6.3.1 Algemeen

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren. Op basis van deze wet is het onder meer verplicht om bij het opstellen van een bestemmingsplan na te gaan of er mogelijk nadelige consequenties zijn voor beschermde inheemse soorten.

5.2.6.3.2 Onderzoeksresultaten soortenbescherming

Onder de daken van de woning aan de Binnenweg broeden Huismussen. Het hele functionele leefgebied van de Huismus is jaar rond beschermd. Er is een ontheffing ex. Art. 75c van de Ff-wet nodig om deze woning te mogen slopen. Afhankelijk van de aard van de herontwikkeling kunnen mitigerende maatregelen genomen worden die voorzien in behoud van het functionele leefgebied. Nader onderzoek is noodzakelijk om het exacte aantal Huismussen in het onderzoeksgebied vast te stellen. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden in de maanden mei-juni. Naast Huismussen broeden er vele andere soorten in de gebouwen en beplanting in het gebied. Dit zijn soorten waarvan de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die mogelijk leiden tot het verstoren, verwonden of beschadigen van bezette nesten of volwassen vogels, dienen buiten de voortplantingstijd uitgevoerd te worden. De beste periode om deze werkzaamheden uit te voeren is oktober-maart. Voor deze soorten is geen nader onderzoek vereist en hoeft geen ontheffing ex. Art. 75c van de Ff-wet aangevraagd te worden.

De woning aan de Binnenweg en de molenromp vormen een potentieel geschikte verblijfplaats voor vleermuizen. Conform het vleermuisprotocol dienen er minimaal vier bezoeken aan het gebied gebracht te worden. Gezien het feit dat er ter plaatse van het perceel Binnenweg 17 geen sloopwerkzaamheden, danwel wijzigingen aan het gebouw plaatsvinden kan nader onderzoek achterwege blijven.

Er zijn geen beschermde soorten of –functies vastgesteld in de beoogde bouwlocatie voor de vrijstaande woning in het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied. De bouw van de woning is in overeenstemming met de Ff-wet. Voor deze locatie hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

5.2.6.4 Conclusie

Ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2.7 Archeologie & Cultuurhistorie
5.2.7.1 Archeologie
5.2.7.1.1 Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. Hiertoe is door Hamaland Advies een 'Bureauonderzoek en Karterend Booronderzoek Archeologie' uitgevoerd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4.

5.2.7.1.2 Onderzoeksresultaten archeologie

Op grond van de bestudeerde bronnen kan geconcludeerd worden dat het plangebied een hoge trefkans heeft op archeologische resten uit de periode van het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd en een zeer hoge trefkans heeft op vindplaatsen uit de IJzertijd - Romeinse Tijd. Dit wordt bevestigd door het inventariserend veldonderzoek.

Op grond van de resultaten van het karterend booronderzoek ter plaatse van de bouwkavel in deelgebied 1, kan geconcludeerd worden dat in het plangebied een vindplaats aanwezig is uit de periode van de IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen. Het areaal maakt waarschijnlijk deel uit van een veel groter nederzettingscomplex uit de IJzertijd en de Romeinse Tijd. Hiervan is in het noordelijk deel van het plangebied al een deel onderzocht dat op de beleidskaart weergegeven is als 'bekende vindplaats met rondom een bufferzone' (cat.nr. 21591). Als deze hypothese juist is, dan is de kans groot dat ook het centrale (nog niet onderzochte) deel van het plangebied deel uit maakt van hetzelfde uitgestrekte nederzettingscomplex.

Ten behoeve van de nieuwbouwlocatie geldt het advies om de bouwkavel nader te laten onderzoeken door middel van proefsleuvenonderzoek, waarbij het voorstel is om in eerste instantie alleen de helft van de bouwput te ontgraven. Bij aanwezigheid van sporen en/of vondstconcentraties dient ook de andere helft van de bouwput te worden opgegraven. Voor het deel buiten de bouwput wordt geadviseerd om de dubbelbestemming te handhaven. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is, dan dient het proefsleuvenonderzoek uitgebreid te worden over het gehele deelgebied van fase 1. Het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek is voorbehouden aan gecertificeerde archeologische bedrijven. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, dat ter goedkeuring wordt overlegd aan de gemeente en diens adviseur.

De resultaten en aanbevelingen uit dit rapport dienen te worden getoetst en onderschreven door het bevoegd gezag, gemeente Voorst en diens adviseur (mevrouw drs. N.F.H.H. Vossen regionaal archeoloog Stedendriehoek).

Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister”. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort en de verantwoordelijke ambtenaar van de gemeente Voorst.

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Op deze gronden gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

5.2.7.2 Cultuurhistorie
5.2.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.2.7.2.2 Onderzoeksresultaten cultuurhistorie

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.

5.2.8 Wateraspecten
5.2.8.1 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.8.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De hierbij behorende 'Watertoets' is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vallei en Veluwe geeft een positief wateradvies.

5.2.8.3 Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied is gelegen in een 'overstromingsgebied' (dijkring 52, Oost Veluwe). Voor de keringen van dijkring 52 geldt een veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar. De overschrijdingskans is 1/1250 per jaar. De Risicokaart geeft de maximale overstromingsdiepte aan maar niet de tijd tot een overstroming.

In voorliggend geval betreft de realisatie van een enkele woning op een inbreidingslocatie. Dit heeft geen onevenredige toename van het aantal personen in het gebied tot gevolg. Mede gezien de grote afstand tot aan de IJssel, het feit dat de aanwezige personen zelfredzaam zijn en het gegeven dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de personendichtheid, wordt geconcludeerd dat de ligging van het plangebied in de dijkring geen belemmering met zich mee brengt ten aanzien van de ontwikkeling.

5.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Met betrekking tot het verhalen van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschadekosten zullen worden verhaald op initiatiefnemer. Een planschadeovereenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer is reeds gesloten. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie' voor.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat bepalingen ten aanzien van vervangende bouwregels, openbare nutsvoorzieningen, onderkeldering en paardenbakken.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene procedureregels

In dit artikel is een verwijzing naar andere wettelijke regelingen opgenomen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Wonen

Bestemmingsomschrijving
Bij de bestemming Wonen is gekozen voor één bestemming Wonen inclusief de tuin en het erf. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Voor de bestemmingsregeling van woningen is gestreefd een zo flexibele en eenduidige regeling op te nemen die toepasbaar is op de meeste woningen in de hele gemeente. Hierbij wordt aangesloten bij de actuele wensen van de burger. Daarbij is vanzelfsprekend wel de nodige rechtszekerheid in ogenschouw genomen.

Bouwregel
Binnen deze bestemming is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf, de aanduiding tuin en bij diepe percelen eventueel een gedeelte op het achtererf zonder aanduiding. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over vergunningvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan.

Bouwvlak
Er is gekozen voor een flexibele systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, de overige gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Feitelijk maakt het dus niet uit wat hier gebouwd wordt, mits het voldoet aan de maximale maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is dan ook leidend bij de maatvoering van het bouwvlak. De diepte van het bouwvlak wordt bepaald door het type woning. In dit geval betreffen het vrijstaande woningen, waarbij een diepte van 15 meter aangehouden is op de kaart.

Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak
Het hele bouwvlak mag worden volgebouwd met het hoofdgebouw en overige gebouwen. De bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal de op de kaart aangegeven hoogte bedragen. Om de hoofdgebouwen van elkaar te kunnen blijven onderscheiden en te voorkomen dat er een aaneengesloten wand van 2 bouwlagen ontstaat, is geregeld dat binnen een afstand van 2,5 meter tot de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter en de goothoogte niet meer dan 3 meter. Deze maatvoering sluit aan bij de maatvoering van overige gebouwen.

In voorliggend geval zijn de maximum goot- en bouwhoogte vastgelegd middels aanduidingen op de verbeelding. Voor de bestaande woning is een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen van 6 en 9 meter. Voor wat betreft de nieuwbouwlocatie is een maximale goothoogte van 3 meter opgenomen. Voor wat betreft de bouwhoogte is een maximum bouwhoogte van 9,5 meter opgenomen. Hiermee wordt op de verdieping voldoende bruikbare leefruimte gecreëerd.

Erf
De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. Voor overkappingen geldt dat deze minimaal 1 meter achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Het gaat hier vaak om carports. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen mits de bestaande hoogte niet meer is. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) kaart onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen de hoogteaanduiding voor overige gebouwen niet op de kaart op te nemen.

De oppervlakte overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 50 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding erf de 50% niet overschrijden. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - de burger voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.

Tuin
Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.

Andere bouwwerken
Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 meter en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 8 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht

 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Maatschappelijk'

In de bestemming 'Wonen' is een wijzigingsbevoegdheid naar 'Maatschappelijk' opgenomen ten behoeve van het omzetten van een reguliere woning naar een zorgvoorziening. Hiermee komt het bestemmingsplan tegemoet aan de maatschappelijke wens om zorg op maat en in de eigen omgeving te kunnen bieden. De voorwaarden waaronder van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, hebben betrekking op de ruimtelijke uitstraling die de bestemmingswijziging heeft. Zo mogen de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen woningen niet onevenredig worden benadeeld en dient op eigen terrein in de extra parkeerbehoefte te worden voorzien. Het overlastaspect valt buiten de beoordelingscriteria. Het bestemmingsplan is daarvoor niet het juiste kader. Het tegengaan van overlast door of vanwege het gebruik van gronden en bouwwerken behoort tot het domein van de Algemene plaatselijke verordening.

6.3.2 Waarde - Archeologie

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden beroepen in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen':het wijzigen naar de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van een zorgwoning.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In onderhavig bestemmingsplan is sprake van een plan van lokaal belang. Voor dergelijke plannen achten zowel de provincie Gelderland als de Inspectie Leefomgeving en Transport (voormalige VROM-inspectie) vooroverleg niet noodzakelijk. Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Vallei en Veluwe wordt verwezen naar hoofdstuk van deze toelichting, de waterparagraaf. Op grond van de watertoets wordt geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk plan zonder waterbelang. Nader vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk.

Bovengenoemde instanties worden wel afzonderlijk in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zijn / haar zienswijze indienen tegen het plan.

7.3 Aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan

Deze paragraaf wordt ingevuld na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan