Plan: | Winkler Prins locatie, Voorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.2111-VS00 |
In 2022 heeft de gemeente Voorst, samen met de inwoners uit dorp Voorst, de 'Kansenkaart Voorst' opgesteld. Het rapport beschrijft o.a. de waarden van het unieke landschap én de kwaliteiten en kansen van dorp Voorst voor het (ver)bouwen van woningen. In het rapport worden een aantal inbreidingslocaties (maatwerklocaties) in het dorp benoemd, voor mogelijke woningbouw in de (nabije) toekomst. Eén van deze locaties is de Winkler Prins locatie.
De gronden van de Winkler Prins locatie zijn in eigendom van de gemeente Voorst en woningbouwcorporatie IJsseldal Wonen. De gemeente Voorst heeft samen met woningbouwcorporatie IJsseldal Wonen het voornemen om een plan te realiseren voor woningbouw met behoud van het groene karakter. Het plan gaat uit van de sloop van dertien huurwoningen langs de Binnenweg en G.J. van Heuvenstraat en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. Het Jac. Lugtmeijerplantsoen krijgt een groene kwaliteitsimpuls en wordt meegenomen bij de uitwerking van het plan.
De Winkler Prins locatie heeft in het geldend bestemmingsplan 'Dorp Voorst 2010' overwegend de bestemming 'Groen'. Op grond van deze bestemming is de bouw van woningen niet mogelijk. Een aanpassing van het bestemmingsplan is noodzakelijk om het gewenste woningbouwplan mogelijk te maken. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan 'Winkler Prins locatie' ligt ten oosten van de Rijksstraatweg. Het plangebied bestaat uit de deelgebieden Winkler Prins terrein, Jac. Lugtmeijerplantsoen en de rijwoningen aan de G.J. van Heuvenstraat / Binnenweg.
Het Winkler Prins terrein wordt begrenst door de woonhuizen aan de Binnenweg, de G.J. van Heuvenstraat en de Helena H. Wilkensstraat en grenst aan de noordzijde aan de Anthony Winkler Prinsstraat en het Jac. Lugtmeijerplantsoen. Het Jac. Lugtmeijerplantsoen ligt ten noorden van het Winkler Prins terrein. Het plangebied (Winkler Prins terrein, Jac. Lugtmeijerplantsoen en rijwoningen aan de G.J. van Heuvenstraat / Binnenweg) bestaat uit de kadastrale percelen 1369, 1370, 1451, 1692, 1878, 1879, 2102 en 2139 en heeft een oppervlakte van 11.150 m2.
Afbeelding 1 - Situering Winkler Prins locatie
Afbeelding 2 - Winkler Prins terrein
Afbeelding 3 - Begrenzing van het plangebied (Winkler Prins terrein, Jac. Lugtmeijerplantsoen en rijwoningen aan de G.J. van Heuvenstraat / Binnenweg)
Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan 'Winkler Prins locatie, Voorst' is het scheppen van een ruimtelijk kader om de realisatie van 34 woningen mogelijk te maken. Het bestemmingsplan 'Winkler Prins locatie, Voorst' vervangt bij inwerkingtreding het bestemmingsplan 'Dorp Voorst 2010' ter plaatse van de in het plangebied betrokken kadastrale percelen.
Op 1 juli 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Voorst het bestemmingsplan 'Dorp Voorst 2010' vastgesteld. In het bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de enkelbestemmingen 'Groen' en ‘Wonen’.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Binnen deze bestemming is op de verbeelding onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding erf en de aanduiding tuin. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Het aantal woningen mag het bestaande aantal per bouwperceel niet overschrijden. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Het structurele groen en de grotere plantsoenen en speelvelden in het dorp Voorst hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Wegen of parkeerplaatsen ten behoeve van gemotoriseerd verkeer worden er niet toegestaan. Andere verblijfsfuncties of paden en wegen voor langzaam verkeer zijn wel mogelijk. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en bij deze bestemming horende voorzieningen zoals paden, verkeers- en verblijfsvoorzieningen. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd. Binnen de bestemming 'Groen' in het plangebied is één bouwvlak opgenomen voor de bestaande muziektent.
Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.
Toets aan het geldend bestemmingsplan
De gemeente Voorst heeft samen met woningbouwcorporatie IJsseldal Wonen het voornemen om in het plangebied een woningbouwplan te realiseren. Het plan gaat uit van de sloop van dertien huurwoningen langs de Binnenweg en G.J. van Heuvenstraat en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Het geldend bestemmingsplan bevat bij recht geen mogelijkheden om dit woningbouwplan te realiseren. Er zijn binnen de bestemming 'Groen' geen woningen toegestaan.
Afbeelding 4 - Uitsnede geldende bestemmingsplan
De toelichting van het bestemmingsplan 'Winkler Prins locatie, Voorst' bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In 2022 heeft de gemeente Voorst, samen met de inwoners uit dorp Voorst, de 'Kansenkaart Voorst' opgesteld. Het rapport beschrijft o.a. de waarden van het unieke landschap én de kwaliteiten en kansen van dorp Voorst voor het (ver)bouwen van woningen. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen de dorpskern van Voorst worden in de kansenkaart drie verschillende categorieën onderscheiden. Elke categorie betreft een andere herontwikkelingsbenadering: 1) voortbouwen op de bestaande logica (de vijf dorpssferen), 2) een aantal maatwerklocaties waar andere of aanvullende randvoorwaarden van toepassing zijn, en 3) uitbreidingslocaties aan de rand van het dorp.
Maatwerklocaties
Een aantal locaties in Voorst vraagt om toegespitste uitgangspunten. Ook hier zijn de bestaande kwaliteiten van Voorst het uitgangspunt voor verandering. Het is hier echter van belang om de uitgangspunten en het laadvermogen voor verandering preciezer te definiëren, omdat de kavels groter zijn, de bebouwing of bestemming afwijkt van het sfeergebied of er grote (vernieuwings) opgaven spelen. De Winkler Prins locatie is één van de maatwerklocaties. Voor deze locatie zijn stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische uitgangspunten gegeven. Het vertrekpunt is steeds cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit van de locatie en het omliggende dorp.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de historische context, de bestaande situatie, de ruimtelijke uitgangspunten en de toekomstige situatie.
Voorst is een oud dorp dat al in de tiende eeuw genoemd werd. Rondom de kerk en het Hof te Voorst ontwikkelde zich de kern langs de steilrand met de uiterwaarden van de Voorster Klei. Hier liep de hoofdroute langs de IJssel en kwam een aantal landwegen vanaf de Enk samen. Met de aanleg van de Rijksstraatweg (18e eeuw) komt de doorgaande route meer ten westen van het dorp te liggen. Hier ontstaat een tweede bebouwingscluster waarin de aanwezigheid van buitenplaatsen opvallend is. De ruimte tussen de twee bebouwingsclusters wordt in de eeuwen daarna geleidelijk opgevuld. Pas na 1950 volgen in fasen meer grootschalige uitbreidingen ten westen van de Rijksstraatweg. De Rijksstraatweg werd het nieuwe centrum, met aan de oostkant de historische kern en aan de andere kant de nieuwe woonbuurten met een school en een bejaardentehuis. Eind 2018 is de nieuwe rondweg van Voorst geopend. Het doel van de aanleg van deze weg was om de verkeersdruk op de Rijksstraatweg in te perken en deze weg weer tot een aangenaam en aantrekkelijk hoofdlint van het dorp te maken.
Afbeelding 5 - Kaart van Voorst uit ca. 1931, verdichting met name langs de Rijksstraatweg.
Winkler Prins locatie
Het door tuinen en plantsoen omsloten terrein is een boomrijk restgebied, een ingesloten stukje landschap dat is overgebleven na de verdichting van de historische dorpslinten (Binnenweg en Schoolstraat) en de aanleg van nieuwe straten in de naoorlogse periode (H.H. Wilkensstraat en G.J. van Heuvenstraat). Aan de zijde van de Anthony Winkler Prinsstraat lag in 1958 het noodgebouw van een kleuterschool. Nadat dit pand was gesloopt, bleef het terrein aan deze zijde open. Het Winkler Prinsterrein is vergelijkbaar met het eveneens beboste terrein tussen de bebouwing aan de Schoolstraat, Kerkstraat en Hoflaan en het (inmiddels bebouwde) terrein rond het Weemehof en herinnert aan de tijd dat de dorpse bebouwing van Voorst nog los in het landschap stond. Het groen en de bomen van het Winkler Prinsterrein dragen bij aan het groene karakter van Voorst. Woningbouw op de betreffende locaties lag voor de hand want de locatie Winkler Prins was al in de jaren 80 als woningbouwlocatie aangewezen.
Afbeelding 6 - Voorst in 1979, met daarin aangegeven mogelijke woningbouwlocaties zoals het Winkler Prinsterrein (1).
Het plangebied bestaat uit de deelgebieden Winkler Prins terrein, Jac. Lugtmeijerplantsoen en de rijwoningen aan de G.J. van Heuvenstraat / Binnenweg.
Winkler Prins terrein
Het Winkler Prins terrein ligt ten midden van het plangebied tussen de woonhuizen aan de Binnenweg, de G.J. van Heuvenstraat en de Helena H.Wilkensstraat en grenst aan de noordzijde aan de Anthony Winkler Prinsstraat en het Jac. Lugtmeijerplantsoen. De inrichting van dit gebied bestaat uit grasland met enkele bomen. Het terrein wordt niet onderhouden en heeft daardoor een rommelige uitstraling, dit draagt niet bij aan de gewenste 'groene beleving' van Voorst. Het terrein wordt grotendeels omgeven door woningen van woningcorporatie IJsseldal Wonen. Aan de noordrand van het Winkler Prins terrein zijn enkele parkeerplaatsen gelegen. Het Winkler Prins terrein heeft een oppervlakte van 3895 m2.
Jac. Lugtmeijerplantsoen
Het Jac. Lugtmeijerplantsoen, ten noorden van het Winkler Prins terrein, heeft nu een versleten schrale inrichting, veel verharding, speelvoorzieningen, een muziekkoepel en een aantal mooie bomen. Aan de west- en oostrand van het plantsoen zijn enkele parkeerplaatsen gelegen. Het Jac. Lugtmeijerplantsoen heeft een oppervlakte van circa 3600 m2.
Rijwoningen aan de G.J. van Heuvenstraat / Binnenweg
De 13 rijwoningen, ten zuiden van het Winkler Prins terrein, zijn gesitueerd op kadastraal perceel 1370. De rijwoningen (gerealiseerd in 1955) zijn verdeeld in drie blokken van 6, 4 en 3 woningen, deze woningen zijn met de voorgevel georiënteerd op de G.J. van Heuvenstraat en de Binnenweg. De achterzijde van de woonpercelen grenzen aan het Winkler Prins terrein. Deze woonpercelen zijn in eigendom van woningcorporatie IJsseldal Wonen. De woningen met zadeldak hebben een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 9 meter. Het parkeren voor deze woningen vindt beperkt plaats op eigen terrein, grotendeels wordt geparkeerd in de openbare ruimte rondom en binnen het plangebied en aan de G.J. van Heuvenstraat en Binnenweg. Kadastraal perceel 1370 heeft een oppervlakte van 2472 m2.
Afbeelding 7 - Het plangebied bestaat uit de deelgebieden Winkler Prins terrein, Jac. Lugtmeijerplantsoen en de rijwoningen aan de G.J. van Heuvenstraat / Binnenweg
Afbeelding 8 - Winkler Prins terrein
Afbeelding 9 - Jac. Lugtmeijerplantsoen
Afbeelding 10 - G.J. van Heuvenstraat / Binnenweg
Afbeelding 11 - Bestaande situatie
De Winkler Prins locatie wordt in de 'Kansenkaart Voorst' genoemd als inbreidingslocatie (maatwerklocatie) in het dorp voor mogelijke woningbouw in de (nabije) toekomst. Een ruimtelijke analyse van deze locatie en zijn omgeving heeft geleid tot een aantal ruimtelijke uitgangspunten voor de herontwikkeling.
Stedenbouwkundige en landschappelijke uitgangspunten
Architectonische uitgangspunten
Op basis van deze ruimtelijke uitgangspunten heeft het plangebied een invulling gekregen voor de toekomst.
Afbeelding 12 - Ruimtelijke uitgangspunten Winkler Prins locatie
Afbeelding 13 - Vertaling uitgangspunten naar stedenbouwkundig plan
De gemeente Voorst heeft samen met woningbouwcorporatie IJsseldal Wonen het voornemen om een plan te realiseren voor woningbouw met behoud van het groene karakter. In het ontwerp is gekozen voor een groen hart en clusters van woningen in de betaalbare categorie. Denk daarbij aan woningen voor kleine huishoudens, compacte gezinswoningen en appartementen.
Het plan gaat uit van de sloop van dertien huurwoningen langs de Binnenweg en G.J. van Heuvenstraat en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. In het plan voor de Winkler Prins wordt voor de volle 100% gebouwd in het bereikbare segment (14 koop en 7 huur). Bovendien worden 13 bestaande huurwoningen vervangen voor 13 nieuwe duurzame woningen. Het plan zet verder in op een gevarieerd woningaanbod, er wordt in huur- en koop gevarieerd en de woningen zijn geschikt voor verschillende doelgroepen.
In het stedenbouwkundig ontwerp (zie bijlage 1 van deze toelichting) is gekozen voor een 'groen hart' met rondom clusters van woningen en appartementen. Het 'groene hart' heeft vervolgens weer een verbinding met het Jac. Lugtmeijerplantsoen.
Aan de zijde van de G.J. van Heuvenstraat zijn tien woningen gesitueerd, vijf van deze woningen hebben de voorgevel georiënteerd op de G.J. van Heuvenstraat en vijf woningen zijn georiënteerd op het 'groene hart'. Deze compacte gezinswoningen en levensloopbestendige woningen bestaan uit 1 laag met kap.
Op de hoek van de G.J. van Heuvenstraat en de Binnenweg is een appartementencomplex met 10 appartementen gesitueerd. Het appartementencomplex is zo gepositioneerd dat de zichtlijnen naar het buitengebied (hoogstamboomgaard, de Voorsterklei en De Beele) behouden blijven. Deze appartementen bestaan uit 3 lagen met kap.
Aan de zijde van de Anthony Winkler Prinsstraat zijn veertien woningen gesitueerd, zes van deze woningen hebben de voorgevel georiënteerd Anthony Winkler Prinsstraat en acht woningen zijn georiënteerd op het 'groene hart'. Deze woningen zijn zo gepositioneerd dat de zichtlijn vanuit het 'groene hart' naar het Jac. Lugtmeijerplantsoen behouden blijft. Deze woningen voor een klein huishouden bestaan uit 1 laag met kap.
Het 'groene hart' geeft lucht en ruimte aan het gebied en het groene karakter wordt behouden. Het 'groene hart' krijgt een parkachtige inrichting met gazon, bomen, wandelpaden, speelvoorziening en enkele rustpunten. Een aantal bestaande bomen blijven daarbij behouden. Vanuit het 'groene hart' is er een wandelpad (groene loper) naar het Jac. Lugtmeijerplantsoen.
Eén van de wensen van de omwonenden is de kwaliteitsverbetering van het Jac. Lugtmeijerplantsoen. Het plantsoen is dan ook betrokken bij het plan en krijgt een kwalitatieve make-over. Het Jac. Lugtmeijerplantsoen heeft nu een versleten schrale inrichting, veel verharding, een muziekkoepel en een aantal mooie bomen. Door het plantsoen bij het plan te betrekken is er een kans om het plantsoen en de openbare ruimte een samenhangende groene kwaliteitsimpuls te geven en parkeren optimaal te situeren. In het ontwerp voor de openbare ruimte is invulling gegeven aan het structurerend groen (gezamenlijke hagen), verhouding verhard/onverhard, de overgang privé/openbaar, vergroening, speelvoorzieningen en de uiteindelijke situering van de benodigde parkeerplaatsen en nieuwe bomen. De muziekkoepel blijft behouden.
Afbeelding 14 - Toekomstige situatie, stedenbouwkundig plan
Positieve Gezondheid
Positieve Gezondheid is de uitwerking in 6 dimensies van de bredere kijk op gezondheid (lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, meedoen en dagelijks functioneren) . Met die bredere benadering draag je bij aan het vermogen van mensen om met de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven om te gaan. Én om zo veel mogelijk eigen regie te voeren. Een gezonde woon- en leefomgeving stimuleert inwoners om hun gezondheid te verbeteren. Een wijk die veilig, duurzaam en klimaatbestendig is. Met fiets- en wandelpaden die goed bereikbaar en veilig zijn. En in de buurt ontmoetingsplekken, voorzieningen en activiteiten die voor iedereen toegankelijk zijn.
De positieve gezondheid is één van de ingrediënten geweest voor het stedenbouwkundig plan Winkler Prins. De volgende maatregelen dragen bij aan dit thema:
Aan de zuidzijde van het Jac. Lugtmeijerplantsoen, aan de Anthony Winkler Prinsstraat, worden 18 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de Binnenweg, ten noorden van het appartementencomplex, wordt een parkeerkoffer gerealiseerd met 11 parkeerplaatsen. Aan de Binnenweg, ten oosten van het appartementencomplex worden 5 parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal worden er 34 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd.
Afbeelding 15 - parkeerplan voor 34 parkeerplaatsen
Beeldkwaliteit bebouwing
De gevels van de nieuwe bebouwing aan de G.J. van Heuvenstraat en aan de Anthony Winkler Prinsstraat worden uitgevoerd in zandkleurig genuanceerd metselwerk. De daken bestaan uit keramische, donkergrijze pannen. De woningen krijgen witte kozijnen met lichtgrijze draaiende delen.
De gevels van het appartementengebouw worden uitgevoerd in rood genuanceerd metselwerk. Het dak bestaat uit keramische, donkergrijze pannen. De appartementen krijgen witte kozijnen met lichtgrijze draaiende delen.
Beeldkwaliteit openbare ruimte
Rondom het bestaande groen wordt een nieuw, samenhangend buurtje gevormd waar ontmoeting wordt gefaciliteerd. Met het zichtbaar maken van klimaatadaptatie en natuurinclusiviteit krijgt het buurtje een onderscheidend eigentijds karakter. Zowel de openbare ruimte als de woningen zijn klaar voor de toekomst en gezond voor mens en natuur. Het centrale parkje met de bestaande bomen vormt het hart van het nieuwe buurtje. Het parkje is autovrij, parkeren vindt plaats in de rand. Woningen zijn zowel georiënteerd op de straat als op het Winkler Prinspark. Er zijn geen achterkanten van woningen op de straat gericht.
Maatregelen in het kader van klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen worden zichtbaar gemaakt. Zo wordt water zichtbaar afgevoerd naar de openbare ruimte, wordt hittestress verminderd door verharding te beperken en groen te integreren en zijn nestvoorzieningen voor vogels en vleermuizen een integraal onderdeel van het gevelontwerp. Ook het materiaalgebruik past bij het natuurlijke, duurzame karakter.
Woningen krijgen een open uitstraling en langs alle straten, paden en het parkje zijn woningen geadresseerd. Met het (gevel)ontwerp wordt de relatie tussen binnen en buiten versterkt. Zorgvuldig ontworpen overgangszones tussen openbaar en privé dragen hieraan bij (privé stoepje, haag, veranda etc.). Zo zijn er overal in de buurt ogen op straat en wordt ontmoeting gefaciliteerd.
De wandelpaden worden in halfverharding uitgevoerd en de parkeervakken hebben een groene waterdoorlatende verharding. De plantvakken aan het woonpad worden gevuld met siergrassen en bloemen. Erfafscheiding vindt plaats met blokhagen, hederaschermen en gemetselde tuinmuren.
Er worden twaalf bomen gekapt, waarvan voor acht bomen een positief kapadvies is gegeven (zie bijlage 1 van deze toelichting). Met de kap van de goede bomen kan ook worden ingestemd om deze planontwikkeling mogelijk te maken. Voorwaarde is dat gekapte bomen op een andere geschikte locatie worden herplant. Er wordt daarbij gekozen voor geschikte inheemse bomen van formaat.
Afbeelding 16 - Toekomstige situatie, referentie beelden inrichting openbare ruimte
Bij woningbouwontwikkeling is duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt. Duurzaamheid is gericht op het efficiënt en verantwoord gebruik van ruimte, water, energie en grondstoffen. Een ruimtelijk plan is duurzaam als het lang mee gaat.
Energie
Het streven is om de nieuwe woningen te realiseren met aandacht voor energie en klimaat, nul op de meter. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. De woningen voldoen aan de laatst geldende eisen en worden voorzien van warmtepomp, HR++ beglazing en zonnepanelen.
Klimaatadaptieve maatregelen
Klimaatverandering en de bebouwde, stedelijke omgeving kunnen niet los van elkaar worden gezien. Een stedelijke of dorpse omgeving vormt een bron van hoge emissies en juist deze omgevingen zijn kwetsbaar voor de effecten van klimaatverandering. Denk hierbij aan wateroverlast, hitte, droogte en wind. Dit vraagt om fysieke aanpassingen in de gebouwde omgeving, om bij te dragen aan mitigatie en adaptatie.
Het hemelwater van de nieuwe woningen wordt niet op de riolering geloosd, het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem van het plangebied (infiltratiekratten, grindkoffers of een wadi of een combinatie van voornoemde systemen). Voor een optimale regenwaterberging is de verharding geminimaliseerd en ingezet op maximaal groen. Een overloop voor overtollig hemelwater wordt geloost op het hemelwaterstelsel in de omliggende wegen. In de nieuwe situatie worden de nieuw te bouwen woningen voor vuilwater aangesloten op de riolering.
Het 'groene hart' van het plan en het plantsoen zorgen voor verkoeling, door de combinatie van aanplant van bomen, beplanting en gras wordt hittestress tegengegaan. Door de inrichting van de openbare ruimte, kan het regenwater ook eenvoudig worden afgevoerd.
Natuurinclusief bouwen
Natuurinclusief bouwen wordt als gemeentelijke ambitie megenomen in de uitvraag richt de marktpartijen. Natuurinclusief bouwen draait enerzijds om het inbouwen van verblijfsplaatsen in woningen voor diersoorten die voor hun broedgelegenheid van gebouwen afhankelijk zijn, zoals de huismus en de gierzwaluw. Anderzijds gaat het om het toepassen van meer groen in de directe woonomgeving ter promotie van de biodiversiteit, klimaatbestendigheid en leefbaarheid van het gebied. Het puntensysteem geeft initiatiefnemers kaders voor natuurinclusief bouwen. Er is gekozen voor een puntensysteem om de creativiteit en keuzevrijheid van ontwerpers te bevorderen (vergelijkbaar met Twello Noord). Per (soort) woning (of gevel appartementencomplex) geldt dat er bij de (ver)bouw een minimum aantal punten wordt behaald. Deze punten worden gehaald door verblijfsplaatsen in te bouwen én door groene maatregelen aan en om de woning(en) toe te passen. Welke maatregelen precies worden gekozen om de punten te behalen is aan de ontwikkelaar.
Circulair bouwen
Gebouwen en wegen zijn verantwoordelijk voor naar schatting 60% van het totale materiaalgebruik op aarde. In Nederland komt 25% van de CO2-emissies en 40% van het energiegebruik van de gebouwde omgeving. Het verduurzamen van de stedelijke ontwikkeling en de bouwketen vermindert onze huidige en toekomstige impact op de planeet aanzienlijk. Stapsgewijs naar een circulaire bouweconomie. Al vanaf dit jaar moet alle nieuwbouw bijna energieneutraal zijn. In 2030 moet de bouw met 50 procent minder grondstoffen toe (ten opzichte van 1990) en in 2050 is honderd procent circulair bouwen de norm.
Circulaire bouw heeft veel potentie. Door het veranderen van de manier waarop (lokale) overheden hun aanbestedingsprocedure inrichten wordt, vooral in de bouwsector, een grote slag geslagen als het gaat om effectieve stappen naar een circulaire economie. Denk hierbij aan het gebruik van bio-based bouwmaterialen als hout en kalkhennep.
De mogelijkheden op het gebied van circulair bouwen zijn nog in ontwikkeling. De komende jaren wordt gekeken hoe de bouweisen aangescherpt kunnen worden om circulair bouwen te stimuleren. Daarom wordt in onderliggend plan rekening gehouden met de toekomstige ontwikkelingen. Zodra er landelijk strengere eisen worden gesteld op het gebied van Circulair Bouwen wordt dit in een uitvraag meegenomen. Daarnaast kan een gunningvoordeel worden behaald aan inschrijvers die een ontwerp met een lagere milieubelasting indienen.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Het Rijk zet in de NOVI onder andere in op de energietransitie, duurzaam groeipotentieel, sterke en gezonde steden, combinaties van functies en identiteit. Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een duurzame en toekomstbestendige inrichting, waarbij de bestaande kwaliteiten en identiteit van Voorst centraal staan, wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de Rijksprioriteiten uit de NOVI. Daarbij wordt rekening gehouden met de afwegingsprincipes. Zo is de ontwikkeling in lijn met de kenmerken en karakteristieken van het gebied (zoals beschreven in paragraaf 2.4 en 2.5). Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
Vanaf maart 2022 heeft het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: VRO) de Nationale Woon- en Bouwagenda met daaraan gerelateerd een aantal programma's gepubliceerd. Door de Nationale Woon- en Bouwagenda neemt het Rijk weer meer regie op het gebied van volkshuisvesting en woningbouw. Oorzaak hiervan is de (toenemende) druk op de woningmarkt waardoor steeds meer mensen en huishoudens in de knel raken. Het is voor veel mensen lastig om een woning te vinden dat aansluit bij de wensen, behoeften en (financiële) mogelijkheden. De minister van VRO wil dat gemeenten in Nederland in de periode tot en met 2030 900.000 nieuwbouwwoningen realiseren. Daarnaast stelt de minister dat daarvan op landelijk, provinciaal en regionaal niveau tweederde van de woningen betaalbaar moet zijn. Onder betaalbare woningen wordt verstaan:
Eén van de onderdelen uit de Nationale Woon- en Bouwagenda om de doelen te bereiken zijn de prestatieafspraken tussen het Rijk, provincie en gemeenten in regioverband. Deze prestatieafspraken geven het Rijk, provincies en gemeenten in regioverband meer inzicht op het gebied van woningbouw en (wanneer noodzakelijk) mogelijkheden tot sturing op hoeveel en welke type woningen worden gerealiseerd, passend bij de woonwensen- en -behoeften van mensen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Regionale Woondeal 2022 regio Stedendriehoek (zie paragraaf 3.4.3 Regionale Woondeal regio Stedendriehoek).
Het voorliggende plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt daarmee binnen de afspraken uit de Regionale Woonagenda en de Nationale Woon- en Bouwagenda.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Een schematische weergave hiervan is opgenomen in afbeelding 17.
Afbeelding 17 - Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. Het voorliggende plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt daarmee binnen de afspraken uit de Regionale Woonagenda en de Nationale Woon- en Bouwagenda. Hiermee is aangetoond dat er een regionale behoefte is (trede 1). De ontwikkeling voorziet in een behoefte die binnen bestaand stedelijk gebied wordt uitgevoerd (trede 2). Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De voorliggende ontwikkeling past binnen de doelstellingen van het Rijk en is in lijn met de Nationale Woon- en Bouwagenda en de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in standhouden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Wonen
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder en wonen steeds langer alleen en zelfstandig. Dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van woningen die Gelderland nodig heeft in 2050 staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Er zal een goede balans moeten bestaan tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De provincie Gelderland streeft ernaar een duurzaam woon- en leefklimaat te creëren dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Op deze manier versterkt de economische kracht en kwaliteit van het leven in Gelderland. De ambitie is dan ook om in elk woonmilieu en van elk woningtype de capaciteit te vergroten, passend bij de diversiteit aan woningvraag in de provincie Gelderland. Voor ieder een passende, duurzame woning. Hierbij zal de al bestaande bebouwde omgeving optimaal worden benut.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. Er wordt ingespeeld op het benutten van de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied betreft een inbreidingslocatie. De situering en vormgeving van de bebouwing en de openbare ruimte passen binnen de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur van het dorp Voorst. Ook wordt met de realisatie bijgedragen aan diversiteit aan woningvraag. In het plan voor de Winkler Prins wordt voor de volle 100% gebouwd in het bereikbare segment (14 koop en 7 huur). Bovendien worden 13 bestaande huurwoningen vervangen voor 13 nieuwe duurzame huurwoningen. Het plan zet verder in op een gevarieerd woningaanbod, er wordt in huur- en koop gevarieerd en de woningen zijn geschikt voor verschillende doelgroepen. Tegelijkertijd biedt dit doorschuifmogelijkheden binnen de bestaande woningmarkt.
Het streven is om de nieuwe woningen te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. De woning is uitermate goed geïsoleerd, is gasloos en alle apparatuur en het verwarmingssysteem werken op elektriciteit. De benodigde elektriciteit wordt in principe door het huis zelf opgewekt, dat gebeurt door middel van zonnepanelen. Dit is passend binnen de klimaat ambities van de provincie Gelderland.
In november 2023 is er een stikstofberekening uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling (zie bijlage 2 van deze toelichting). De berekeningen naar de stikstofdepositiebijdrage vanwege de aanlegfase en gebruiksfase van het plan/project zijn uitgevoerd met het programma Aerius Calculator 2023. De gehanteerde ‘grenswaarde’ voor de stikstofdepositie bedraagt 0,00 mol/hal/j. Met de gehanteerde parameters blijkt dat uit de uitgevoerde berekeningen van de aanlegfase er geen resultaten zijn voor de projectberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Uit de uitgevoerde berekeningen voor de gebruiksfase blijkt een grootste afname van 0,01 mol stikstof/ha/j op 7,01 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat aan de hand van de gehanteerde parameters13 significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.
Gelet op het voorgaande is de beoogde ontwikkeling in lijn met het de Omgevingsvisie Gelderland.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende thema's waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.
Wonen
In de verordening is vastgelegd dat iedere regio een regionale woonagenda heeft. Woningbouwplannen zijn alleen mogelijk als deze voldoen aan deze regionale woonagenda (artikel 2.2. van de Omgevingsverordening). De regionale woonagenda (zie paragraaf 3.4.2 van deze toelichting) is uitgewerkt in gemeentelijk woonbeleid.
Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. Het voorliggende plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt daarmee binnen de afspraken uit de Regionale Woonagenda.
Het plangebied is niet gelegen binnen de thema's Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Nationaal landschap, intrekgebied water of Natura 2000 gebied. Het plangebied valt wel binnen het thema glastuinbouwgebied van het provinciale beleid. Er liggen in dit gebied beperkingen met betrekking tot glastuinbouw. Er worden met het voorliggend plan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die met glastuinbouw te maken hebben. Op de visiekaarten en kaarten van de verordening heeft het plangebied geen aanduidingen die belemmerend kunnen zijn voor de uitvoering van voorliggend plan. Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in het provinciaal beleid.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden (vastgesteld 2009) geven de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
De basis voor de inhoudelijke keuzes in de structuurvisie is de bestuurlijke doelstelling die door alle partners wordt gedragen als leidend beginsel voor het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Wonen
De regionale visie zet vooral in op verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied. Enerzijds wordt een deel van het woningbouwprogramma gerealiseerd in de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, maar tevens wordt een deel gerealiseerd in de bestaande dorpen en kernen. Daarbij gaat het om herontwikkeling, om afronding van bestaande bebouwingstructuren en om een intensivering van centrumdorpse woonmilieus. Hiernaast zijn (beperkt) ook specifieke dorpse uitbreidingen mogelijk om het inwonertal in sommige dorpen op peil te houden. Voor de gemeente Voorst is de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen in de gemeente van belang. Een programma dat de lokale behoefte te boven kan gaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van de dorpen en aan het vergroten van het woonmilieu 'landelijk en dorps wonen'.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd, dit past binnen de uitgangspunten zoals die verwoord zijn in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030. Er wordt ingespeeld op het benutten van de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied. Ook wordt met de realisatie bijgedragen aan diversiteit aan woningvraag.
De gemeente Voorst maakt deel uit van de Regio Stedendriehoek waarbinnen de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau afspraken maken. Dit gebeurt onder meer op het gebied van woningbouw in de regionale woonagenda. De in 2020 geëvalueerde en herijkte regionale woonagenda is de woningbehoefte voor de regio tot 2030 uiteengezet.
Met de woningbouwprogrammering in de regio wordt gestuurd op kwaliteit. Het behouden en versterken van de woonkwaliteit vraagt om de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio. Daarbij kan woningbouw niet los worden gezien van de lokale woningbehoefte, het bestaande woningaanbod, de specifieke plek en veranderende woningbehoefte. Daarvoor is bovenal maatwerk op lokaal niveau. Om vanuit de gezamenlijke ambitie op kwalitatieve groei te sturen zijn richtinggevende principes ontwikkeld voor het lokaal beoordelen van woningbouwplannen. Het gaat daarbij om drie speerpunten:
In het onderstaande schema zijn deze speerpunten nader uitgewerkt.
Afbeelding 18 - Principes woonagenda Cleantech regio
Naast de kwalitatieve afspraken, zijn in regionaal verband ook kwantitatieve afspraken gemaakt voor de periode 2020 - 2030. In de regionale woonagenda is per gemeente een bandbreedte opgenomen tussen de behoefte op basis van huishoudensgroei (lage bandbreedte) en het inlopen van een theoretisch woningtekort (hoge bandbreedte). In de regio wordt per gemeente gekoerst op een realistisch woningbouwprogramma waarbij vraag een aanbod goed op elkaar aansluiten. Binnen de kwantitatieve afspraken continueert de gemeente Voorst haar koers om gemiddeld 80 woningen per jaar toe te voegen. De gemeente Voorst zet in op een realistische prognosticering waarbij het belangrijk is dat woningbouw aansluit op de korte- en langetermijnbehoefte en het dorpse karakter.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. Het voorliggende plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt daarmee binnen de afspraken uit de Regionale Woonagenda. Met het plan wordt ingestoken op een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit en de plannen zullen voldoen aan de nu geldende maatstaven op het gebied van duurzaamheid. Het plan past dan ook binnen de kaders van de Woonagenda Cleantech Regio 2018.
Vanaf maart 2022 heeft het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de Nationale Woon- en Bouwagenda met daaraan gerelateerd een aantal programma's gepubliceerd. Eén van de onderdelen zijn prestatieafspraken tussen het Rijk, de provincies en de regio's over het aantal te bouwen woningen. Dit is vertaald in de Regionale Woondeal regio Stedendriehoek
Op 8 maart 2023 is deze Regionale Woondeal ondertekend door het Rijk, de provincie Gelderland en de regiogemeenten. Deze afspraken zijn een nieuw startpunt voor een gezamenlijke aanpak van de woningbouwopgave. Op basis van deze afspraken slaan corporaties, bouwers, gemeenten, regio, provincie en Rijk de handen ineen om als partners de woningbouwopgave aan te pakken.
In de Regionale Woondeal staat hoeveel woningen er in de regio gebouwd gaan worden in de periode 2022 tot en met 2030. Ook zegt de Regionale Woondeal hoeveel woningen er per gemeente gebouwd gaan worden en wat het aandeel betaalbare woningen is. De Regionale Woondeal wordt ondersteund door de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek en uitgangspunt is dat zij zo'n 30% van het totaal aantal te bouwen woningen gaan realiseren.
In totaal is afgesproken dat er in de Gelderse gemeenten van de regio Stedendriehoek de komende jaren (tot en met 2030) ca. 17.000 woningen gebouwd gaan worden. In de Woondeal is tevens afgesproken dat minstens 70% van alle te bouwen woningen tot en met 2030 betaalbaar moeten zijn. Onder betaalbare woningen vallen koopwoningen tot €355.000, middenhuurwoningen en sociale huurwoningen.
Voor de gemeente Voorst betekent dit dat er in de periode tot en met 2030 ca. 900 woningen aan de voorraad toegevoegd moeten worden. Ongeveer 30% van de woningbouwopgave zijn sociale huurwoningen. Het aandeel bereikbare woningen komt voor de gemeente Voorst uit op ca. 60% van het totaal.
Het voorliggende plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en valt daarmee binnen de afspraken uit de Regionale Woondeal regio Stedendriehoek.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in het regionaal beleid.
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt in 2024 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV-doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:
Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie
Naar verwachting neemt het aantal woningen in de gemeente Voorst toe tot iets meer dan 10.000 in 2025. Geheel in overeenstemming met de ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ concentreren wij ons allereerst op inbreiding om te voorzien in de woningbehoefte. Dat wil zeggen: nieuwe woningen komen vooral binnen de bestaande kernen, door “kleinschalige toevoegingen van kwalitatief goede woningen en gewenste woonmilieus.”
Energie en Klimaat
Het aandeel van duurzame energiebronnen (wind, zon, aardwarmte, waterkracht) in onze gemeente ligt rond het landelijk gemiddelde. Het wordt een forse inspanning om het bovengemiddelde doel te halen dat we met de regio hebben geformuleerd: de regio energie-neutraal in 2030. In de gebouwde omgeving liggen er op korte termijn kansen om de energieprestatie van woningen sterk te verbeteren. Op de lange termijn zullen alle woningen verwarmd worden door andere bronnen dan aardgas. Daarvoor in de plaats komen bronnen als de restwarmte van bedrijven, aardwarmte en elektrische verwarmingssystemen. Een onderwerp waarin de gemeente Voorst zich kan onderscheiden is het verduurzamen van monumentale gebouwen. Bij het inpassen van woningen in de kernen is er qua energieprestatie veel te winnen door een goede oriëntatie van de woningen op zon en wind.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. Er wordt ingespeeld op het benutten van de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied betreft een inbreidingslocatie. De situering en vormgeving van de bebouwing en de openbare ruimte passen binnen de stedenbouwkundige en landschappelijke structuur van het dorp Voorst. In het plan voor de Winkler Prins wordt voor de volle 100% gebouwd in het bereikbare segment (14 koop en 7 huur). Bovendien worden 13 bestaande huurwoningen vervangen voor 13 nieuwe duurzame woningen. Het plan zet verder in op een gevarieerd woningaanbod, er wordt in huur- en koop gevarieerd en de woningen zijn geschikt voor verschillende doelgroepen. Tegelijkertijd biedt dit doorschuifmogelijkheden binnen de bestaande woningmarkt.
Het streven is om de nieuwe woningen te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. De woningen zijn uitermate goed geïsoleerd, gasloos en alle apparatuur en het verwarmingssysteem werken op elektriciteit. De benodigde elektriciteit wordt in principe door het huis zelf opgewekt. Dat gebeurt door middel van zonnepanelen en een warmtepomp.
Op het aspect wonen worden in de ruimtelijke toekomstvisie vier pijlers onderscheiden namelijk: aantrekkelijke woongemeente, betaalbaarheid en beschikbaarheid, kwaliteit van de woningvoorraad en vergrijzing en wonen met zorg (zie ook paragraaf 3.5.2). Met voorliggend plan wordt nadrukkelijk beantwoord aan deze pijlers op het gebied van wonen. Zo is sprake van een divers woonprogramma, met kansen voor betaalbare woningen. Dit betekent huisvestigingsmogelijkheden voor starters, gezinnen en senioren. Tevens zet de gemeente Voorst in op inbreiding voor uitbreiding met betrekking tot woningbouwontwikkeling, waar voorliggend plan aan beantwoord. Ten slotte doen zich kansen voor om klimaatadaptie, leefbaarheid en duurzaamheid een meer prominente rol te geven. De voorliggende ontwikkeling kent immers vele en hoge duurzaamheidsambities, alsmede maatregelen waarmee hittestress en wateroverlast worden voorkomen en de mogelijk voor biodiversiteit om te floreren wordt versterkt. Dit tezamen maakt dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling nadrukkelijk beantwoord aan de visie van de gemeente Voorst.
Het plan draagt daarmee bij aan het behalen van de gestelde doelen in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
In de in 2017 vastgestelde Woonvisie ‘Aantrekkelijk Voorst 2025’ is de gemeentelijke visie gegeven op het wonen in de gemeente Voorst. De gemeente Voorst is een aantrekkelijke plek om te wonen, gelegen in de groene zone tussen de steden Deventer, Zutphen en Apeldoorn. De gemeente is goed bereikbaar en heeft een goed voorzieningenniveau. Van belang is dit zo te behouden en dit te versterken. De vraag naar woningen neemt toe, waarbij jaarlijks circa 80 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De meeste van deze woningen maken onderdeel uit van bestaande plannen. Het gros hiervan richt zich op Twello, omdat hier de vraag het grootst is.
Om de gemeente Voorst aantrekkelijk te houden kent de Woonvisie vier pijlers van woonbeleid die richtinggevend zijn voor het gemeentelijke woonbeleid tot 2025. Het gaat om de volgende vier pijlers:
Elk van de pijlers kent verschillende speerpunten. In afbeelding 19 is een overzicht van de verschillende pijlers en speerpunten schematisch weergegeven.
Afbeelding 19 - Pijlers en speerpunten Woonvisie
De woonvisie kent vier belangrijke pijlers: Aantrekkelijke woongemeente, Betaalbaarheid en beschikbaarheid, Kwaliteit van de woningvoorraad en Vergrijzing en wonen met zorg. Vooral de eerste pijler is inhoudelijk interessant voor deze ontwikkeling. Uitgangspunt is een meer kwalitatieve benadering te hanteren in de woningbouwprogrammering. Oftewel een woningaanbod dat aansluit op de woonwensen van verschillende doelgroepen. In die lijn is dan ook specifiek voor de kern Voorst onderzocht waar deze behoefte ligt. Zowel kwantitatief als kwalitatief. Voorst is een middelgrote kern waar 30% bereikbaar bouwen geldt, onderverdeeld in sociale huur en bereikbare koop. Ook het dorp heeft een woningbehoefte-onderzoek gedaan. Uiteindelijk zijn gemeente en de vertegenwoordigers van de Stuurgroep Verder met Voorst in de zomer van 2020 tot de afspraak gekomen dat de komende 5 jaar ca 30 woningen worden gebouwd, waarvan 10 bereikbaar en 20 middelduur/duur. In het plan voor de Winkler Prins wordt voor de volle 100% gebouwd in het bereikbare segment (14 koop en 7 huur). Bovendien worden 13 bestaande huurwoningen vervangen voor 13 nieuwe duurzame huurwoningen. Het plan zet verder in op een gevarieerd woningaanbod, er wordt in huur- en koop gevarieerd en de woningen zijn geschikt voor verschillende doelgroepen. Tegelijkertijd biedt dit doorschuifmogelijkheden binnen de bestaande woningmarkt. Het voorliggend plan sluit daarmee aan op de woonambities en de uitkomsten van het woningbehoefteonderzoek van de gemeente Voorst.
In 2022 heeft de gemeente Voorst, samen met de inwoners uit dorp Voorst, de 'Kansenkaart Voorst' opgesteld. In de kansenkaart worden de kwaliteiten van het dorp Voorst en kansen voor het (ver)bouwen van woningen in dit dorp beschreven. In Nederland zijn veel plannen en ideeën om het woningtekort aan te pakken. Dit geldt ook voor Voorst. Een mooi dorp met een eigen identiteit. De ligging van Voorst in het landschap en de rijke cultuurhistorie zijn grote kwaliteiten. Die willen we koesteren. Uitgangspunt is daarom de bestaande situatie. Het dorp zoals het nu is. Ruimtelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, moeten daarop aansluiten. Als een plan niet past binnen het nu geldende bestemmingsplan, geeft de kansenkaart richting en inspiratie aan wat er mogelijk is.
Kwaliteiten van het dorp Voorst
In 1875 schreef wandelboekenschrijver Jacobus Craandijk uitgebreid over zijn bezoek aan Voorst. Hij beschreef over de statige lanen, mooie landgoederen, ruime velden en rivier- en landzichten. In het volledige rapport gaan we uitgebreid in op de historische ontwikkeling van het dorp Voorst. De kwaliteiten van het dorp zijn samengevat in vier kenmerken die typisch zijn voor Voorst.
Aan de oostkant ligt Voorst bijzonder mooi in het landschap. Vanaf de Voorsterklei is het dorp ingebed in het groen. En vanaf de dorpsrand kijk je prachtig door de bomen op de velden en houtwallen van de Klei. Dit unieke willen we zo houden, daarom is woningbouw aan de oostelijke kant ook niet wenselijk.
Aan de westkant is de overgang tussen het landschap en de bebouwde kom grilliger. Het dorp loopt op een aantal plekken ver het landschap in. Sinds enkele jaren doorkruist een nieuwe rondweg het landschap. Hierbij loopt het landschap aan beide kanten van de weg door.
Vijf sferen
Voorst is geleidelijk gegroeid, eerst langs de oude lijnen en daarna in de velden erachter. Door de samenhang tussen bebouwing, buitenruimte en landschap onderscheiden we vijf sferen:
Kansen voor het dorp Voorst
De ruimtelijke kansen voor Voorst hangen samen met het beleid en de ambities op het gebied van toerisme en wonen. De volgende uitgangspunten vormen een leidraad voor afwegingen en keuzes in de toekomst.
Maatwerklocaties
In de kansenkaart staan maatwerklocaties aangegeven. Het gaat om locaties in Voorst met aparte uitgangspunten. Het vertrekpunt bij deze locaties is steeds de cultuurhistorie en de ruimtelijke kwaliteit van de locaties en het omliggende dorp. Niet alle maatwerklocaties zijn uitgewerkt omdat daar momenteel geen ontwikkelingen zijn. Daarnaast zijn er per locatie voorbeelden uitgewerkt. Dit zijn geen vaststaande ontwerpen maar mogelijkheden binnen de uitgangpunten.
Afbeelding 20 - Uitsnede Kansenkaart Voorst, plangebied aangeduid met 1
In het rapport worden een aantal inbreidingslocaties (maatwerklocaties) in het dorp Voorst benoemd, voor mogelijke woningbouw in de (nabije) toekomst. Eén van deze locaties is de Winkler Prins locatie.
Woningbouw op de betreffende locatie lag voor de hand want de Locatie Winkler Prins was al in de jaren 80 als woningbouwlocatie aangewezen. In de kansenkaart van het dorp Voorst zijn voor de Winkler Prins locatie uitgangspunten opgesteld met betrekking tot cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Op hoofdlijnen gaat het om het volgende:
In het ontwerp is gekozen voor een groen hart en clusters van woningen in het bereikbare segment. Het appartementencomplex is zo gepositioneerd dat de zichtlijnen naar het buitengebied (hoogstamboomgaard, de Voorsterklei en De Beele) behouden blijven. Het Jac. Lugtmeijerplantsoen wordt betrokken bij het plan en krijgt een kwalitatieve make-over. De directe omgeving van het perceel kenmerkt zich door woonbestemmingen. Het voorstel voor de architectuur, dat verder uitgewerkt is in het beeldkwaliteitsplan (bijlage 1 van de toelichting), sluit aan op de omliggende wijken en de uitgangspunten in de Kansenkaart.
Om de ruimtelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving te bewaken, heeft de gemeente enkele mogelijkheden tot haar beschikking om de kwaliteit van de omgeving te stimuleren. De Welstandsnota is hiervoor een belangrijk kader. In de Welstandsnota worden randvoorwaarden omschreven waaraan bouwplannen moeten voldoen. De randvoorwaarden zijn zodanig geformuleerd dat er wel enige beleidsvrijheid voor de ontwikkelaar is en de regels niet té sturend zijn. Naast de kaders is er ook een motivatie voor de ruimtelijke kwaliteit in de nota opgenomen met kwaliteitsnormen per deelgebied in de gemeente.
In de Welstandsnota geldt in algemene zin dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt is voor nieuwe bouwwerken. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en detaillering, kleur en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt dient te nemen. Een plan dient te voldoen aan de 'redelijke eisen van welstand'.
In aanloop naar deze bestemmingsplanprocedure heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden over de stedenbouwkundige uitwerking en beeldkwaliteit van het woningbouwplan. Dat heeft geleid tot het stedenbouwkundig plan dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting. Naast toetsing aan de Welstandsnota vormen de in deze bijlage opgenomen impressies het referentiekader voor de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteitstoets van de uiteindelijke aanvraag om omgevingsvergunning.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's als archeologie, natuuronderzoek, verkeersaspecten, water en de economische uitvoerbaarheid.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd.
In 2022 is er voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 van deze toelichting). Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik. De onderzoekslocatie betreft het perceel, kadastraal bekend als gemeente Voorst (VOO00), sectie D, perceelnummers 1369, 1451 en 2139.
Op basis van de gegevens verkregen uit het vooronderzoek worden de volgende deellocaties geselecteerd: voormalige boomgaard en voormalige bouwsels. Tevens is, gelet het aantreffen van stukjes asbestverdacht materiaal op het maaiveld en puin in de bodem, het gehele terrein asbestverdacht. Derhalve is besloten tevens een asbestonderzoek uit te voeren. Het onderzoek gaat uit van de hypothese 'verdachte locatie' voor de boomgaard, de bouwsels en overig terrein.
Afbeelding 21 - Geselecteerde deellocaties en hypothese
De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd op 13 mei 2022 (boorwerkzaamheden, plaatsen peilbuis en gaten G1 t/m G4) en op 2 juni 2022 (monsterneming grondwater en overige gaten). Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
De hypothese 'verdachte locatie' dient deels aangenomen en deels verworpen te worden De aangetroffen gehalten zijn van dien aard dat de onderzoeksinspanning niet hoeft te worden herzien. Het terrein is op basis van de milieuhygienische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Afbeelding 22 - Toetsing hypotheses
Het aspect bodem zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies, zoals woningen, anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk en gemengd gebied.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd.
Voor het plangebied geldt dat deze in een woonbuurt ligt, waarbij in de directe omgeving geen bedrijfsmatige functies voorkomen. Hooguit is sprake van eventuele beroepen of bedrijven aan huis, die als passend binnen de woonbestemming worden gezien.
Uit oogpunt van milieuzonering bestaan geen bezwaren voor de bouw van de woningen in relatie tot bestaande functies in de omgeving. Andersom geredeneerd staan het nieuwbouwplan alleen woningen toe, met eventueel aan huis verbonden bedrijven of beroepen. Voor de omliggende woningen vormt deze ontwikkeling op het gebied van milieuzonering dan ook geen belemmeringen.
Het aspect milieuzonering zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Het aspect 'geluid' gaat over de geluidbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen vanwege wegverkeer, railverkeer of gezoneerd industrieterreinen. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de Wgh.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd.
In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van railverkeer of gezoneerd industrieterreinen. Voor het plangebied geldt dat deze in een woonbuurt ligt, voor de wegen in deze buurt geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De nieuw te bouwen woningen worden niet gerealiseerd binnen een geluidszone van weg, spoorweg of industrieterrein. Akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect geluid zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen nieuwe woningbouwlocaties in ieder geval NIBM bijdragen. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2) luidt:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal toenemen.
In de bestaande situatie zijn er in het plangebied 13 huurwoningen aanwezig. Volgens de CROW-publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een huurwoning, sociale huur (schil centrum, niet stedelijk) een gemiddelde verkeersgeneratie van 5,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. De totale verkeersgeneratie in de bestaande situatie bedraagt dan 70,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Volgens de CROW-publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een koop, tussen- of hoekwoning (schil centrum, niet stedelijk) een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,3 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. In het voorliggend plan zijn 14 koopwoningen beoogd, de verkeersgeneratie bedraagt 102,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een huurwoning, sociale huur (schil centrum, niet stedelijk) heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 5,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. In het voorliggend plan zijn 10 huurwoningen beoogd, de verkeersgeneratie bedraagt 54 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een huurappartement, midden/goedkoop (schil centrum, niet stedelijk) heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 4,1 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. In het voorliggend plan zijn 10 huurappartementen beoogd, de verkeersgeneratie bedraagt 41 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De totale verkeersgeneratie van de 34 woningen bedraagt 197 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal toenemen. Voor het plangebied zijn dit in totaal 127 extra verkeersbewegingen per etmaal. De bijdrage van het verkeer zal geen verkeersproblemen geven op de wegen rondom het plangebied.
Afbeelding 23 - NIBM-tool
In de regeling NIBM is ook aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 21 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
De locatie ligt niet binnen 50 meter van rijkswegen of provinciale wegen. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke. Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2020.
Achtergrondconcentratie 2020 |
Grenswaarde | |
Fijnstof PM 2,5 |
8-9 ug/m3 | 25 ug/m3 |
Fijnstof PM 10 |
14 - 15 ug/m3 | 40 ug/m3 |
Stikstofdioxide |
10 - 12 ug/m3 | 40 ug/m3 |
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijnstof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Het aspect luchtkwaliteit zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
De gemeente Voorst wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen is het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel hiervan is duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Voorst aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen bij het nemen van besluiten. Bij nieuwe plannen wordt in de uitwerking rekening gehouden met rampenbestrijding en zelfredzaamheid, waarbij bijvoorbeeld nieuwe ontwikkelingen voor kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen (zoals kinderopvang, basisscholen en ziekenhuizen) niet op korte afstand van het spoor worden gerealiseerd.
Het plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is wel sprake van de toevoeging van kwetsbaar objecten (woningen).
In het plangebied of in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven met gevaarlijke stoffen of buisleidingen voor transport met gevaarlijke stoffen of (spoor)wegen voor het transport van gevaarlijke stoffen die een belemmering vormen voor dit plan.
Afbeelding 24 - Uitsnede risicokaart
Het plan is voorgelegd aan de adviseur externe veiligheid voor een eerste reactie. In onderstaand afbeelding is het beoogde plangebied te zien. In de nabije omgeving zijn enkele openbare brandkranen (blauwe cirkels) en een geboorde put (blauwe cirkel met ster) aanwezig. Kijkend naar de gecorrigeerde afstand van de bluswatervoorzieningen is met de huidige informatie te concluderen dat in beginsel sprake is van voldoende bluswater. In kader van het vooroverleg wordt de VNOG nog om advies gevraagd.
Afbeelding 25 - Overizcht openbare brandkranen
Het aspect externe veiligheid zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Treinverkeer kan leiden tot trillingen in gebouwen. Deze trillingen kunnen vervolgens leiden tot verstoring van gevoelige apparatuur, hinder voor personen in de gebouwen of schade. In Nederland bestaat tot nu toe geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen niettemin een aandachtspunt in de afwegingen, omdat op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Vanwege het ontbreken van specifieke wetgeving, wordt voor trillingen veelal teruggevallen op de SBR-richtlijn Trillingen, deel B “Hinder voor personen in gebouwen” (SBR-B).
De beoogde woningbouw ligt buiten de regulier aangehouden onderzoeksafstand van het spoor van 100 meter. Hierdoor is inachtneming van trillingen niet noodzakelijk.
Het aspect trillingen zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor nieuw te bouwen woningen en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich ervan te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.- toets.
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
Wettelijk kader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2024 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd.
Op basis van de archeologische beleidskaart (zie afbeelding 25) van de gemeente Voorst ligt het overgrote deel van het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting. Voor deze zone geldt dat vroegtijdig waardestellend archeologisch vooronderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 30 cm –mv en groter dan 250 vierkante meter. Het noordoostelijke rand van het plangebied valt in een archeologisch waardevol gebied (categorie 4): een historische dorpskern of historisch bekende woonplaats. Voor deze zone geldt dat vroegtijdig waardestellend archeologisch vooronderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 30 cm –mv en groter dan 30 vierkante meter.
Afbeelding 26 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Voorst
Binnen het noordelijk deel van het plangebied zijn in 2001 en 2002 een bureau- en booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd t.b.v. de herinrichting van het plantsoen (zie bijlage 4 van deze toelichting). De begrenzing van dit onderzoeksgebied staat weergegeven op de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Voorst. In de proefsleuven zijn naast enkele recente verstoringen, die met een voormalige speeltuin in verband gebracht worden, geen archeologisch relevante sporen opgetekend. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de kans op het aantreffen van archeologische resten, met name in het zuidelijk deel van het onderzochte gebied (wat het noordelijk deel van het huidige plangebied vormt), gering is.
In 2022 is er voor het plangebied een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd (zie bijlage 5 van deze toelichting). Op basis van de resultaten, en met inachtneming van de resultaten van de eerder uitgevoerde onderzoeken in het noordelijk deel van het plangebied, geldt een middelhoge verwachting voor archeologische resten in de top van de natuurlijke afzettingen (op 85 tot 145 cm –mv). Daarnaast geldt een middelhoge verwachting voor archeologische resten in de top van het dekzand, onder het stuifzand in het zuiden van het plangebied (op 150 tot 170 cm –mv).
Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Daarom wordt geadviseerd om de plannen zodanig aan te passen dat verstoring wordt voorkomen. Dat kan door bodemingrepen (al dan niet met behulp van terreinophoging) te beperken tot een diepte van 60 cm onder het huidige maaiveld, waarbij een bufferzone van 25 cm boven het archeologisch relevante niveau wordt aangehouden. Indien planaanpassing niet mogelijk is, wordt aanbevolen bij bodemingrepen dieper dan 60 cm -mv de onderstaande vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen. Om de gespecificeerde verwachting te toetsen, wordt vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een karterende fase van een inventariserend veldonderzoek. Gezien de prospectiekenmerken is een proefsleuvenonderzoek de geëigende methode voor vervolgonderzoek. De verwachting is dat er met de voorgenomen ontwikkeling geen bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 60 cm -mv. Nadat de bestaande woningen gesloopt zijn en het plangebied bouwrijp is gemaakt kan dit beoordeeld worden. Indien noodzakelijk wordt er een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, dit vindt plaats na vaststelling bestemmingsplan. Om dit te waarborgen is, in overleg met de regio archeoloog, voor het plangebied een passende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Een onderzoek is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Het aspect archeologie zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Het door tuinen en plantsoen omsloten Winkler Prins terrein is een boomrijk restgebied, een ingesloten stukje landschap dat is overgebleven na de verdichting van de historische dorpslinten (Binnenweg en Schoolstraat) en de aanleg van nieuwe straten in de naoorlogse periode (H.H. Wilkensstraat en G.J. van Heuvenstraat). Aan de zijde van de Anthony Winkler Prinsstraat lag in 1958 het noodgebouw van een kleuterschool. Nadat dit pand was gesloopt, bleef het terrein aan deze zijde open. Het Winkler Prinsterrein is vergelijkbaar met het eveneens beboste terrein tussen de bebouwing aan de Schoolstraat, Kerkstraat en Hoflaan en het (inmiddels bebouwde) terrein rond het Weemehof en herinnert aan de tijd dat de dorpse bebouwing van Voorst nog los in het landschap stond. Het groen en de bomen van het Winkler Prinsterrein dragen bij aan het groene karakter van Voorst.
De ruimtelijke kwaliteiten van deze plek zijn vertaald naar een aantal stedenbouwkundige uitgangspunten voor de inpassing van de nieuwe woningen. Op basis daarvan is een stedenbouwkundig plan ontstaan waarin de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en van de omgeving wordt gewaarborgd.
De planlocatie zelf bevat geen elementen die een hoge cultuurhistorische waarde hebben. Op of direct aansluitend op de locaties zijn geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig die nadelige invloed ondervinden van de ontwikkeling.
Het aspect cultuurhistorie zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. Er worden veertien bomen gekapt, waarvan voor negen een positief kapadvies is gegeven. Met de kap van de goede bomen kan ook worden ingestemd om deze planontwikkeling mogelijk te maken. Voorwaarde is dat gekapte bomen op een andere geschikte locatie worden herplant. Er wordt gekozen voor geschikte inheemse bomen van formaat.
In verband met de Wet natuurbescherming (Wnb) is het noodzakelijk om voorafgaande aan ruimtelijke ingrepen en inrichting te toetsen of de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden. In 2022 is er voor het plangebied een quickscan flora en fauna in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie bijlage 6 van deze toelichting). Het doel van onderhavige quickscan is inzicht geven of de voorgenomen activiteiten een overtreding van de vigerende natuurwetgeving tot gevolg hebben. Het plangebied is op 11 oktober 2022 overdag bezocht.
Quickscan flora en fauna
Gebiedsbescherming
Op een afstand van circa 1600 m ligt het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’. Ondanks dat de beoogde ontwikkeling buiten een beschermd gebied uitgevoerd wordt, kunnen er nog steeds effecten optreden. Gezien de aard van de werkzaamheden, de projectlocatie in de bebouwde kom en de (effect)afstanden tot de Natura 2000 gebieden wordt geen verstoring of negatieve effecten verwacht op het genoemde gebied. Externe werking kan worden uitgesloten
Met het beheer en de aanleg van nieuwe natuur zorgt de provincie voor het versterken van bestaande natuur. Die nieuwe natuur verbindt verschillende bestaande natuurgebieden met elkaar. Het netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden noemen de provincie het Gelders Natuurnetwerk. De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan natuur die ruimtelijk vervlochten is met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Het plangebied ligt buiten het Gelders natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelzone (GO). Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzingen mag worden aangenomen dat er geen significante effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek zijn niet nodig.
Bescherming houtopstanden
Er worden in het kader van de voorgenomen ingrepen meerdere bomen gekapt. Het onderdeel ‘houtopstanden’ van de Wet natuurbescherming is van toepassing bij houtopstanden van minimaal 1.000 m² en rijbeplantingen van meer dan twintig bomen die buiten de grenzen van de bebouwde kom houtopstanden vallen. Het plangebied is echter gelegen binnen de grenzen van de bebouwde kom houtopstanden. Het onderdeel houtopstanden Wnb is derhalve niet van toepassing, er zal echter wel gemeentelijk beleid van toepassing zijn.
Soortbescherming
Voor het bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens van NDFF (tot 10 jaar terug, geraadpleegd op 10 oktober 2022). Er is met name gekeken naar jaarrond beschermde nesten, Habitatrichtlijnsoorten en nationaal beschermde soorten (niet vrijgestelde soorten Gelderland).
Flora
Vogels
Grondgebonden zoogdieren
Vleermuizen
Amfibieën, reptielen en vissen
Ongewervelden/ overige soorten
Aanvullend onderzoek
In 2023 heeft er aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar vleermuizen, huismus, gierzwaluw, kleine marterachtigen en steenmarter uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming (zie bijlage 7 van deze toelichting). Ook heeft er een bomencheck plaatsgevonden. Om een goed beeld te verkrijgen hoe en of het plangebied gebruikt wordt door de genoemde soorten heeft er een bronnenonderzoek plaatsgevonden en is het plangebied vervolgens meerdere malen in 2023 bezocht in de daarvoor geschikte periodes en onder de juiste weersomstandigheden.
Vleermuizen (gebouwbewonende)
Tijdens de vleermuisonderzoeken zijn 4 zomerverblijven van gewone dwergvleermuis en één zomerverblijf van laatvlieger aangetoond. Tijdens de najaarsonderzoeken zijn sociale roepjes van gewone dwergvleermuizen waargenomen. Ook tikte de baltsende vleermuizen meermaals aan bij twee eerder vastgestelde zomerverblijven. Er kan derhalve vanuit worden gegaan dat deze twee zomerverblijven ook als paarverblijven worden gebruikt. Er is binnen het plangebied een kraamverblijf van gewone dwergvleermuizen aangetoond ter hoogte van de kopgevel aan de G.J. Van Heuvenstraat 11. Het kraamverblijf van de gewone dwergvleermuizen is laat in het seizoen vastgesteld en de volgende dag al niet meer aangetroffen. Kraamverblijfplaatsen worden gebruikt van begin mei tot half juli. De verwachting is dat het aangetroffen kraamverblijf onderdeel is van een uit elkaar gevallen (groter) verblijf in de omgeving of een verhuisd kraamverblijf. Zomer- en/of paarverblijven van gewone dwergvleermuizen en laatvlieger kunnen een aanwijzing zijn dat de aanwezige individuen de locatie ook als winterverblijf gebruiken. Dergelijke verblijfplaatsen zijn aangetoond. De woningen zijn qua constructie ook geschikt als winterverblijf. Er dient derhalve vanuit gegaan te worden dat de aangetroffen vleermuizen ook in de winter aanwezig kunnen zijn. In en nabij het plangebied werd gefoerageerd door gewone dwergvleermuizen en laatvliegers. Ook het park wordt gebruikt door deze soorten. Het plangebied betreft geen significant foerageergebied van de genoemde soort, daarnaast blijft het plangebied ook in de toekomst geschikt als foerageergebied.
De genoemde verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd. Door de voorgenomen ingrepen zullen de genoemde vaste verblijfplaatsen verloren gaan. Dit is niet toegestaan bij de Wnb. In dit kader zal er een ontheffing Wet natuurbescherming (soorten) moeten worden aangevraagd bij de provincie Gelderland. In het kader van de ontheffingsaanvraag dient vervolgens een projectplan te worden opgesteld. Tevens dienen er (tijdelijke en permanente) mitigerende/ compenserende maatregelen genomen te worden om de vaste verblijfplaatsen te vervangen. De te nemen maatregelen dienen te worden begeleid door een ecoloog en vastgelegd te worden in een werkprotocol.
Er zal geen aantasting plaatsvinden van foerageergebied of vliegroutes. Wel dient verstoring door licht op de groenstructuren rondom het plangebied voorkomen te worden tijdens de werkzaamheden en in de toekomstige situatie.
Gierzwaluw
Er is binnen het plangebied een in- en uitvliegende gierzwaluw waargenomen. Dit nest bevindt zich aan de Binnenweg 20, in de kopgevel tussen een dakpan en cement. Aan de Binnenweg 30, buiten het plangebied, is eveneens een nest vastgesteld.
De genoemde nestlocatie is jaarrond beschermd. Door de voorgenomen ingrepen zal dit nest verloren gaan. Dit is niet toegestaan bij de Wnb. In dit kader zal er een ontheffing Wet natuurbescherming (soorten) moeten worden aangevraagd bij de provincie Gelderland. In het kader van de ontheffingsaanvraag dient vervolgens een projectplan te worden opgesteld. Tevens dienen er tijdelijke en permanente mitigerende maatregelen genomen te worden om de nestlocaties te vervangen/ te behouden. De te nemen maatregelen dienen te worden begeleid door een ecoloog en vastgelegd te worden in een werkprotocol. Er zal geen aantasting plaatsvinden van functioneel leefgebied.
Huismus
Tijdens het onderzoek zijn 25 huismussennesten vastgesteld. Deze nesten bevinden zich onder de eerste of tweede rij dakpannen van de woningen. De meeste nesten bevinden zich aan de Binnenweg 14 – 22A. De huismus foerageert direct nabij het plangebied. De groenstructuren, tuinen en het park maken deel uit van het functionele leefgebied van deze soort. In de directe omgeving wordt ook veelvuldig door deze soort gebroed en gefoerageerd.
De ingrepen aan de woningen hebben tot gevolg dat de aangetoonde jaarrond beschermde nesten verloren gaan. Het essentieel functionele leefgebied, zoals foerageergebieden en schuilplekken, worden eveneens (deels) aangetast. Voor het mogen vernietigen van jaarrond beschermde nesten en essentieel functioneel leefgebied is een ontheffing Wnb nodig. Tevens dienen er mitigerende maatregelen genomen te worden. In het kader van de ontheffingsaanvraag dient eveneens een projectplan en een werkprotocol te worden opgesteld. De te nemen maatregelen dienen te worden begeleid door een ecoloog en vastgelegd te worden in een werkprotocol.
Kleine marterachtigen
Er zijn in geen van de onderzoeken kleine marterachtigen en/ of sporen waargenomen. Tijdens en na elke onderzoeksronde is er uitgebreid onderzoek gedaan met een warmtebeeldcamera. Er is aangaande kleine marterachtigen geen overtreding van de Wnb te verwachten. Een ontheffing is niet noodzakelijk.
Steenmarter
De steenmarter is tijdens één van de avondbezoeken foeragerend waargenomen in een tuin aan de G.J. van Heuvenstraat ter hoogte van huisnummer 12. De steenmarter heeft die avond geen binding getoond met één van de opstallen of schuurtjes. In de overige avond- en ochtendonderzoeken is de soort niet waargenomen. Er zijn geen aanwijzingen die duiden op een vaste verblijfplaats in de opstallen of elders in het plangebied. Er zijn geen in- en uitkruipende steenmarters ontdekt. Er zijn dan ook geen sporen, zoals markeerpoepjes en latrines, aangetroffen. Er is aangaande steenmarter derhalve geen overtreding van de Wnb te verwachten. Een ontheffing is niet noodzakelijk.
Overige waarnemingen/ zorgplicht
Tijdens bijna elke avond- en ochtendronde zijn egels in het openbaar groen en in de tuinen waargenomen. Ook zijn er jonge egels aanwezig. De sloop en herinrichting van het terrein en met name het park kan effect hebben op deze soort. Ondanks dat de soort in Gelderland niet beschermd is adviseeert het onderzoeksbureau een plan te maken om te waarborgen dat er in de nieuwe situatie voldoende foerageer- en rustmogelijkheden zijn voor deze soort. Tijdens de werkzaamheden, zoals met de sloop en het verwijderen van groenstructuren, dient goed gelet te worden op de aanwezigheid van egels en dient aantasting van verblijfplaatsen voorkomen te worden.
Bomencheck
Tijdens de bomencheck zijn de te kappen bomen gecontroleerd op naar boven ingerotte holtes, loszittende schors en/ of scheuren in de bomen die geschikt kunnen zijn voor boombewonende vleermuizen. Tijdens deze check is tevens gelet op jaarrond beschermde nesten in de bomen. In de bomen zijn geen naar boven ingerotte holtes, loszittende schors, geschikte scheuren en /of nesten waargenomen. Een nader onderzoek (op basis van het protocol voor vleermuisinventarisaties 2021 (GaN)) naar boombewonende vleermuizen of jaarrond beschermde nesten is niet noodzakelijk bevonden en derhalve ook niet uitgevoerd.
Algemene zorgplicht
Om de risico’s op verstoring van beschermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten. Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daaropvolgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd.
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden onverhoopt beschermde soorten worden aangetroffen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd en dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen. Er is dan overleg nodig met het bevoegd gezag.
Natuurinclusief bouwen
Natuurinclusief bouwen draait enerzijds om het inbouwen van verblijfsplaatsen in woningen voor diersoorten die voor hun broedgelegenheid van gebouwen afhankelijk zijn, zoals de huismus en de gierzwaluw. Anderzijds gaat het om het toepassen van meer groen in de directe woonomgeving ter promotie van de biodiversiteit, klimaatbestendigheid en leefbaarheid van het gebied. Het puntensysteem geeft initiatiefnemers kaders voor natuurinclusief bouwen. Er is gekozen voor een puntensysteem om de creativiteit en keuzevrijheid van ontwerpers te bevorderen. Per (soort) woning (of gevel appartementencomplex) geldt dat er bij de (ver)bouw een minimum aantal punten wordt behaald. Deze punten worden gehaald door verblijfsplaatsen in te bouwen én door groene maatregelen aan en om de woning(en) toe te passen. Welke maatregelen precies worden gekozen om de punten te behalen is aan de ontwikkelaar. Natuurinclusief bouwen wordt als gemeentelijke ambitie megenomen in de uitvraag richt de marktpartijen.
Omgevingsvergunning flora en fauna
Uit de aanvullende onderzoeken is bekend geworden dat voor de huismus, de vleermuis en de gierzwaluw er een omgevingsvergunning flora en fauna aangevraagd dient te worden voor de uit te voeren sloop- en bouwwerkzaamheden. De werkzaamheden kunnen niet worden uitgevoerd voordat de omgevingsvergunning is verleend. De omgevingsvergunning is in januari 2024 aangevraagd bij de provincie Gelderland, in juni 2024 is de omgevingsvergunning flora en fauna verleend door de provincie Gelderland.
Het aspect ecologie zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Volgens de Wet natuurbescherming moet worden uitgesloten dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Een verdere toename van de stikstofdepositie is alleen toegestaan met een vergunning Wet natuurbescherming (Wnb). Daarom dient voor nieuwe plannen en projecten onderzocht te worden of er sprake is van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden.
In november 2023 is er een stikstofberekening uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling (zie bijlage 2 van deze toelichting). De berekeningen naar de stikstofdepositiebijdrage vanwege de aanlegfase en gebruiksfase van het plan/project zijn uitgevoerd met het programma Aerius Calculator 2023. De gehanteerde ‘grenswaarde’ voor de stikstofdepositie bedraagt 0,00 mol/hal/j.
Met de gehanteerde parameters blijkt dat uit de uitgevoerde berekeningen van de aanlegfase er geen resultaten zijn voor de projectberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Om overschrijdingen ten gevolge van de aanlegfase te voorkomen dient het groot materieel ten minste van leeftijdsklasse stage IV te zijn en dient voor de mobiele kraan 7% AdBlue te worden toegevoegd. Voor het overige materieel dient 6% AdBlue te worden toegevoegd.
Uit de uitgevoerde berekeningen voor de gebruiksfase blijkt een grootste afname van 0,01 mol stikstof/ha/j op 7,01 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Geconcludeerd wordt dat aan de hand van de gehanteerde parameters13 significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.
Het aspect stikstof zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Bij de aspecten verkeer en parkeren gaat erom dat het plangebied goed bereikbaar is, er geen onveilige verkeerskundige situaties ontstaan en er voldoende parkeergelegenheid in het plangebied aanwezig is.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Het plan bestaat uit 14 koopwoningen, 10 sociale huurwoningen en 10 huurappartementen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd.
Verkeer
In de bestaande situatie zijn er in het plangebied 13 huurwoningen aanwezig. Volgens de CROW-publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een huurwoning, sociale huur (schil centrum, niet stedelijk) een gemiddelde verkeersgeneratie van 5,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. De totale verkeersgeneratie in de bestaande situatie bedraagt dan 70,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Volgens de CROW-publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een koop, tussen- of hoekwoning (schil centrum, niet stedelijk) een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,3 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. In het voorliggend plan zijn 14 koopwoningen beoogd, de verkeersgeneratie bedraagt 102,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een huurwoning, sociale huur (schil centrum, niet stedelijk) heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 5,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. In het voorliggend plan zijn 10 huurwoningen beoogd, de verkeersgeneratie bedraagt 54 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een huurappartement, midden/goedkoop (schil centrum, niet stedelijk) heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 4,1 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. In het voorliggend plan zijn 10 huurappartementen beoogd, de verkeersgeneratie bedraagt 41 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De totale verkeersgeneratie van de 34 woningen bedraagt 197 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal toenemen. Voor het plangebied zijn dit in totaal 127 extra verkeersbewegingen per etmaal. De bijdrage van het verkeer zal geen verkeersproblemen geven op de wegen rondom het plangebied.
Parkeren
Volgens de CROW-publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ is het parkeerkerncijfer voor een:
In het plangebied worden 34 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de zuidzijde van het Jac. Lugtmeijerplantsoen, aan de Anthony Winkler Prinsstraat, worden 18 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de Binnenweg, ten noorden van het appartementencomplex, wordt een parkeerkoffer gerealiseerd met 11 parkeerplaatsen. Aan de Binnenweg, voor het appartementencomplex, worden 5 parkeerplaatsen gerealiseerd. De bestaande parkeerplaatsen aan de G.J. van Heuvenstraat en de Binnenweg blijven behouden. Dit zijn 16 parkeerplaatsen. In totaal zijn er 50 parkeerplaatsen (34 + 16) in en rondom het plangebied aanwezig. In totaal zijn in en rondom het gebied minimaal 38 parkeerplekken noodzakelijk voor de voorgenomen ontwikkeling van de 34 woningen. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.
Het parkeren is als voorwaardelijk verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan (artikel 5.3.1). Hiermee zijn de gehanteerde parkeernormen juridisch geborgd.
Afbeelding 27 - Parkeerplan voor 34 parkeerplaatsen
Het aspect verkeer en parkeren zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering en het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.
Voorliggend plan beoogt de sloop van dertien huurwoningen en de realisatie van 34 nieuwe huur- en koopwoningen. Daarmee worden 21 woningen aan de huidige woningvoorraad toegevoegd. Het hemelwater wordt niet op de riolering geloosd, het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem van het plangebied. De overloopvoorzieningen voor het overtollige hemelwater worden aangesloten op de hemelwaterriolering in de omliggende wegen. In de nieuwe situatie worden de nieuw te bouwen woningen voor vuilwater aangesloten op de riolering. De nieuw te bouwen bijgebouwen bij de woningen worden voorzien van 'groene' daken, de parkeerplaatsen worden voorzien van waterdoorlatende verharding. In het plan wordt circa 975 m2 aan verharding toegevoegd t.o.v. de bestaande situatie.
Afbeelding 28 - Tabel verhard oppervlak bestaande en nieuwe situatie
De watertoets is medio november 2023 voor het plangebied uitgevoerd. Het resultaat hiervan is in bijlage 8 opgenomen. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Er wordt niet meer dan 1000 m2 aan verhard oppervlak toegevoegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Binnen het plangebied dient vanuit de gemeentelijke regelgeving een hemelwaterberging van 36 mm/m2 verhard (dak- en terrein)oppervlak aangebracht te worden. Dit houdt in dat voor dit gebied de gemeentelijke norm van 36 mm/m2 geldt over de totale verharding van circa 3.475 m2. Dit komt met dit ontwerp uit op circa 125 m3 regenwaterberging. Bij verdere uitwerking van de plannen dient initiatiefnemer aan te geven hoe de benodigde bergingscapaciteit wordt gerealiseerd. Er is voldoende ruimte aanwezig in het plangebied om hierin met infiltratiekratten of een wadi te voorzien. Bij de aanleg de hemelwatervoorziening(en) mag geen schade toegebracht worden aan de (wortels van de) bestaande bomen. Ook dient het ontwerp van het park gerespecteerd te worden.
Het aspect water zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofd transportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij eventuele graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect kabels en leidingen, nader onderzoek op het gebied van kabels en leidingen is daarom ook niet nodig.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
In dit geval wordt er 34 woningen mogelijk gemaakt en is er dus sprake van een aangewezen bouwplan. De gemeenteraad moet daarom een exploitatieplan vaststellen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn (artikel 6.12, lid 2 Wro).
Omdat een deel van de gronden binnen het plangebied in eigendom is van de gemeente is het kostenverhaal verzekerd door verkoop van bouwrijpe grond. Uit de financiële haarbaarheidsberekening is gebleken dat het project financieel uitvoerbaar is. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet van toepassing.
Een deel van de gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de woningbouwcorporatie IJsseldal Wonen. De kosten (voor dat deel van het plangebied) die gepaard gaan met de bestemmingsplan procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het gebied zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten, die verband houden met de ruimtelijke procedure en mogelijke planschade, op de initiatiefnemer worden verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de BGT, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het structurele groen in het plan heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Dit structurele groen bestaat uit het plantsoen en het 'groene hart' tussen de woonpercelen. In deze gebieden staat de groene inrichting voorop. Een gedeelte van het groengebied wordt gebruikt voor parkeren. Om te voorkomen dat overal binnen de groenbestemming geparkeerd mag worden is een speciale aanduiding parkeerterrein opgenomen. Binnen deze aanduiding mag geparkeerd worden, erbuiten niet. Wegen ten behoeve van gemotoriseerd verkeer worden er niet toegestaan. Andere verblijfsfuncties of paden en wegen voor langzaam verkeer zijn wel mogelijk. Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.
Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd, de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt 6 meter. Verder zijn er slechts beperkte bouwmogelijkheden (bouwwerken, geen gebouwen zijnde).
De infrastructuur en directe omgeving wordt voorzien van de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden, parkeerplaatsen, water, openbare nutsvoorzieningen alsmede bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, en water. De bouwmogelijkheden binnen de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn beperkt.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven (onder voorwaarden), openbare nutsvoorzieningen alsmede bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen en water. De gronden voor (het verlengde van ) de voorgevel van de woningen zijn voorzien van de aanduiding ‘tuin’. Hier zijn de bouwmogelijkheden zeer beperkt. Het overige deel van het erf – drie meter achter het verlengde van de voorgevel – is voorzien van de aanduiding ‘erf’. Deze gronden zijn bestemd als erf bij de woningen.
Het bouwen van hoofdgebouwen (woningen) is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, in aaneengebouwde of gestapelde vorm. Het toegestane woningtype is aangeduid op de verbeelding. De maximum goot- en bouwhoogte van de woningen is eveneens aangegeven op de verbeelding middels de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’.
Ter plaatse van het bouwvlak en de functieaanduiding ‘erf’ mogen overige gebouwen worden gebouwd, mits de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan respectievelijk 3 en 5 meter en met een maximum van 50 m2. Het bebouwingspercentage van overige gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' bedraagt maximaal 50%. De bouwmogelijkheden ter plaatse van de functieaanduiding ‘tuin’ zijn beperkt, hier mogen uitsluitend erkers en/of entreeportalen worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de daaraan gestelde maatvoeringseisen.
In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting voor parkeren (artikel 5.3.1). Indien op grond van bestemming ‘Wonen’ wordt gebouwd, dient voorzien te worden in de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid. Daarbij moet voldaan worden aan de parkeernormen zoals genoemd in het desbetreffende artikel.
Tot slot zijn binnen de bestemming ‘Wonen’ beroepen of bedrijven aan huis – onder voorwaarden – toegestaan tot 50 m2. Onder voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels.
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Een onderzoek is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
De Kansenkaart met daarin de maatwerklocatie Winklerprins is tijdens een inloopbijeenkomst in mei 2022 gepresenteerd aan inwoners van het dorp Voorst. Tijdens die drukbezochte bijeenkomst hadden de voorstanders van woningbouw de overhand. Toen is een lijst met geïnteresseerden in een koop en huur woningen aangemaakt. Op 15 december 2022 is een informatiebijeenkomst speciaal voor omwonenden georganiseerd als vervolg op een eerste bijeenkomst in mei 2022. Er is een eerste ontwerp getoond als uitwerking van de Kansenkaart Voorst. De mogelijkheid is gegeven om hier mondeling en/of schriftelijk een eerste reactie op te geven.
De noodzaak voor woningbouw in Voorst wordt onderschreven. Hoewel een enkeling de suggestie doet om niet voor deze locatie te kiezen, waren de reacties over het algemeen gericht op het verbeteren van het voorgelegde conceptplan. Parkeren is het grootste punt van zorg. Daarnaast zijn er meerdere opmerkingen gemaakt over het woningtype, de positie van de woningen t.o.v. de eigen woning, het aantal woningen en de openbare ruimte (groen en paden). Naar aanleiding van de input is het plan aangepast op het punt van het parkeren en voor het openbaar groen bij de woningen achter de Korte Binnenweg.
In een nagekomen reactie eind maart werd nog gewezen op de kansen voor vermindering van energieverbruik en -uitstoot en dat dit tijdens de bijeenkomst nog onvoldoende naar voren is gekomen. Het klopt dat hier nog niet expliciet over is gecommuniceerd. Energiebesparing is wel onderdeel van het plan. Het zijn kleine compacte woningen. Met een goede warmte-installatie en zonnepanelen wordt het energieverbruik fors teruggebracht.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. De omwonenden worden schriftelijk geinformeerd over de start van de ontwerpprocedure.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.
Het Rijk
Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Provincie Gelderland
Het plan past binnen de afspraken uit de woonagenda en vindt plaats binnen de bebouwde kom van Voorst en daarmee ook binnen provinciaal beleid. De provincie Gelderland is geinformeerd over het planvoornemen, vanuit de provincie Gelderland bestaan geen bezwaren tegen de plannen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Op grond van de digitale watertoets heeft waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven. Vanuit het Waterschap bestaan geen bezwaren tegen de plannen.
Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG)
De VNOG heeft een schriftelijke reactie gegeven op het bestemmingsplan. Op basis van de aangeleverde stukken blijkt dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Vanuit de VNOG bestaan geen bezwaren tegen de plannen. Het aanvullend advies van de VNOG is:
Het ontwerpbestemmingsplan 'Winkler Prins locatie' heeft vanaf 21 december 2023 voor een ieder negen weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode drie zienswijzen ingediend. In bijlage 9 van deze toelichting 'Zienswijzenotitie Bestemmingsplan Winkler Prins locatie, Voorst' zijn de binnengekomen zienswijzen besproken en voorzien van een beantwoording. Dit leidt niet tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.