direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijksstraatweg 77, Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.2106-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Montagne Advies en Ontwikkeling heeft, mede namens IJsseldal Wonen, een verzoek ingediend voor relocatie van de huidige Coop supermarkt van de Schoolstraat 1 in Voorst naar de Rijksstraatweg 77 in Voorst. De bestaande supermarkt voldoet niet meer aan de huidige wensen van de consument, zowel wat betreft de omvang en inrichting van de winkel als de bereikbaarheid en parkeergelegenheid. Het voormalige pand van de Rabobank dat op het perceel aanwezig is, zal gesloopt worden en plaatsmaken voor de nieuwe supermarkt met bijbehorende voorzieningen.

De voorgenomen ontwikkeling kan niet worden uitgevoerd binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt centraal in het dorp Voorst. Het perceel Rijksstraatweg 77 is gesitueerd op circa 75 meter afstand van de huidige Coop-locatie, dat aan de kruising van Rijksstraatweg en Schoolstraat ligt. De beide locaties worden globaal begrensd door de Rijksstraatweg (westzijde), Kerkstraat (noordzijde), Hoflaan (oostzijde) en Schoolstraat (zuidzijde). In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0001.png"

Afbeelding 1.1 - Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment is het bestemmingsplan Dorp Voorst 2010 op het plangebied van toepassing, dat is vastgesteld op 28 juni 2010. Het perceel Rijksstraatweg 77 heeft daarin de bestemming Gemengd - 1, waarbinnen onder andere detailhandel is toegestaan. Het bouwvlak heeft in de huidige situatie een oppervlakte van circa 960 m2, wat niet toereikend is om de vestiging van de supermarkt mogelijk te maken. Ook de beoogde bouwhoogte past niet binnen de huidige mogelijkheden. Het Rabopad, dat als wandelpad tussen Rijksstraatweg en Hoflaan onderdeel uitmaakt van het perceel, is bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Een klein hoekje van het perceel Kerkstraat 2, nu bestemd voor Wonen, maakt ook onderdeel uit van het plangebied. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is opgenomen in afbeelding 1.2.

Om de verplaatsing van de Coop naar de nieuwe locatie mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0002.png"

Afbeelding 1.2 - Uitsnede geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op het nieuwe plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante beleidskaders. De uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling wordt beschreven in hoofdstuk 5. Een toelichting op de planregels is te vinden in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ten slotte de procedure van inspraak en overleg toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

In de huidige situatie is op het perceel één gebouw aanwezig, bestaande uit twee bouwlagen en een plat dak. Het (voormalige) Rabobank-gebouw is in 1968 gebouwd en nadien enkele malen verbouwd en uitgebreid, waarbij onder meer de -eveneens in 1968 gebouwde- bedrijfswoning als kantoorruimte in gebruik is genomen. Nadat het Rabobankkantoor gesloten is en is vervangen door een loket, is het pand nog als kantoorruimte verhuurd geweest. Nadien heeft het pand leeg gestaan. Eind 2015 is het pand tijdelijk gebruikt voor opvang van vluchtelingen.

Het perceel wordt aan de voorzijde via twee in-/uitritten ontsloten. Behalve verharding voor ontsluiting en parkeerplaatsen, is een groenperk aanwezig met daarin meerdere bomen. Dit geldt ook voor de zijkant van het gebouw. Aan de achterzijde van het pand -aan de zijde van de Hoflaan- is een ruim parkeerterrein aanwezig dat wordt begrensd met een groenhaag en enkele bomen.

Aan de zuidkant van het perceel ligt het Rabopad, een wandelpad tussen de Rijksstraatweg en Hoflaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0004.png"

Afbeelding 2.1 - Aanzichten bestaande bebouwing vanuit de lucht, vanaf de Rijksstraatweg en vanaf de Hoflaan

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beschrijving nieuwe situatie

In de toekomstige situatie wordt op de locatie van het voormalige bankgebouw de nieuwe supermarkt gerealiseerd. Het gaat om een full-service supermarkt met een plattegrond van 1157 m2. Inclusief de dakoverstekken aan onder meer de voorzijde van het pand, bedraagt de oppervlakte van het totale bouwplan circa 1300 m2. Het gebouw benadert het karakter van een markthal, waarbij het hoofdvolume een dubbele kap krijgt. Aan de noordzijde krijgt het pand een aanbouw, waarbinnen het magazijn gesitueerd wordt. Gezien benodigde hoogte voor laden en lossen met vrachtwagens, heeft deze aanbouw een wat hogere goothoogte en een plat dak. De sociale ruimten van de supermarkt, zoals kantine en kleedruimten, bevinden zich aan de achterzijde van het pand op de verdieping. Tussen de beide kappen wordt op circa 3,5 meter van de achtergevel een doorgang gerealiseerd om de sociale ruimten onder de beide kappen met elkaar te verbinden. Aan de voorzijde van de supermarkt is een ruime overstek aanwezig, waar ruimte zal zijn voor het stallen van fietsen. In het ontwerp van het gebouw is aan de zijkant ook ruimte gereserveerd voor de buitenstalling van winkelwagens, als integraal onderdeel van het bouwplan. De winkelwagens staan op deze wijze onder dak en worden aan het zicht onttrokken door een gemetseld muurtje in het verlengde van het winkelpand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0006.png"

Afbeelding 3.1 - Aanzichten supermarkt

Het buitenterrein wordt voor een groot deel ingericht voor parkeren. Op het parkeerterrein worden 47 plekken gerealiseerd. Bij de vormgeving van het terrein is zoveel mogelijk rekening gehouden met de situering van bestaande bomen. Om het plan te kunnen realiseren dienen uiteindelijk zeven bomen geveld te worden. De bestaande koningslinde aan de zijde van de Rijksstraatweg wordt verplaatst. Met het plan worden vijf nieuwe bomen (vier beuken en een zuilbeuk) geplant. Aan de noordzijde van het pand wordt verharding aangelegd voor routing van vrachtwagens voor bevoorrading en afvoer van afval. Het Rabopad wordt in de toekomstige situatie behouden als openbaar voetpad. Het pad wordt van het parkeerterrein gescheiden middels een haag. Over een lengte van 18 meter wordt de haag ter hoogte van de naastgelegen woning onderbroken door een gemetselde muur van 1,6 meter hoogte. Deze muur dient als geluidwerende voorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0008.png"

Afbeelding 3.2 - Plattegrond supermarkt en definitieve terreininrichting

3.2 Stedenbouwkundige afweging

Het dorp Voorst kenmerkt zich voornamelijk door bouwvolumes met een traditionele opzet die zijn voorzien van kappen. De stedenbouwkundige korrel van de bebouwing is zeer gevarieerd, maar het is wel een hoogwaardige omgeving, zeker als de herinrichting van de Rijksstraatweg gereed is. In deze omgeving is een supermarkt een fors gebouw. Om die reden is in dit geval gekozen voor een planopzet die voorziet in een aantal gekoppelde, langgerekte volumes met zadeldaken. Door de dakvorm wordt voorkomen dat een grote doosvorm ontstaat die hier niet zou passen. De kapvormen resulteren in een relatief lage goothoogte. Hoewel in deze omgeving in het verleden geen markthal gestaan heeft, past het karakter hiervan wel in het beeld van de Rijksstraatweg.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein en is omzoomd met groen, waarbij nieuwe aanplant wordt afgestemd op de bestaande situatie. Aan de achterzijde grenst het gebouw ook aan de openbare weg. Aan deze zijde is de gevel relatief gesloten, maar wordt met onder andere glaspuien in de kaplaag en geleding in het metselwerk een vriendelijke uitstraling gecreëerd. Met gebruik van kwalitatief goede materialen wordt eveneens op de omgeving aangesloten.

Het parkeerterrein wordt in sobere kleurstelling gerealiseerd, waarbij de parkeervakken door middel van gebruik van verschillende kleuren stenen worden geduid en witte belijning wordt voorkomen. De geluidwerende voorziening, noodzakelijk voor realisatie van het plan, wordt uitgevoerd in hetzelfde metselwerk als de supermarkt en vormt ruimtelijk een hoogwaardige oplossing voor deze voorziening. Door zoveel mogelijk het bestaande groen op het perceel te behouden en daar waar mogelijk aan te vullen, vormt het plan een goed in het groen ingepast geheel.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente). Andere beleidsthema's, zoals milieu, archeologie en wateraspecten, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 5.

4.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures.

Eén van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn daarbij onderwerpen. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Onderliggend plan raakt de nationale belangen niet.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0009.png"

Afbeelding 4.1 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Onder stedelijke ontwikkeling wordt volgens artikel 1.1.1. lid 1 onder i Bro verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling in een vergelijkbare situatie geoordeeld dat een uitbreiding van circa 400 m2 ten behoeve van een te verplaatsen supermarkt niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt hoefde te worden (ABRvS, 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4409). Ten aanzien van voorliggende ontwikkeling, waarbij sprake is van planologische uitbreiding van circa 200 m2 aan winkelruimte (circa 350 m2 aan bebouwing inclusief overstek), kan dan ook gesteld worden dat de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

Niettemin kan gesteld worden dat het plan voorziet in een behoefte (het gaat om verplaatsing en uitbreiding van een bestaande functie) en dat deze behoefte binnen bestaand stedelijk gebied wordt opgevangen.

4.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de visie vastgesteld. Nadien is het plan op onderdelen geactualiseerd. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.

Divers Gelderland

De locatie ligt in de regio Stedendriehoek. Tot de speerpunten van deze regio behoort 'Leefomgeving met kwaliteit versterken'. Uitgangspunten hierbij zijn onder andere het afstemmen van wonen, werken en voorzieningen en het vasthouden van de kwaliteit van leefbaarheid. Onder dit laatste wordt onder meer verstaan het bereikbaar houden van basisvoorzieningen in kleine kernen.

Dynamisch Gelderland

In het kader van duurzame verstedelijking verschuift het accent van nieuwbouw naar vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Nieuwe ontwikkelingen worden bezien in samenhang met de bestaande voorraad, waarbij bij veranderende behoeften accent wordt gelegd op een kwaliteitsslag van deze bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder van duurzaam ruimtegebruik gehanteerd, vergelijkbaar met de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik zoals beschreven en gemotiveerd onder paragraaf 4.2. Gekoppeld aan de Gelderse ladder zijn de vragen essentieel of de ontwikkeling past bij provinciale doelstellingen en -zo ja- of deze bijdraagt aan extra kwaliteit van een gebied. Specifiek ten aanzien van detailhandel luidt de visie: 'De provincie en haar partners streven samen naar een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandel die bijdraagt aan vitale, aantrekkelijke steden en dorpen. Door trends als internetwinkelen, schaalvergroting en branchevervaging en door demografische ontwikkelingen verandert de winkelmarkt en neemt de vraag naar winkels aanzienlijk af. De ruimtevraag verandert mee. De bestaande centra in de (binnen-)steden en dorpen staan centraal. Om deze in de toekomst vitaal te houden streven de provincie en haar partners naar transformatie en vernieuwing van bestaande winkelgebieden. De provincie en haar partners willen overcapaciteit aan winkels terugdringen. Dit voorkomt leegstand en aantasting van de sociale en economische vitaliteit van winkelgebieden in dorpen en steden'.

Mooi Gelderland

De provincie en haar partners streven naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Het is uitdaging de match tussen kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied te maken. Het ontwerpen speelt hierbij een belangrijke rol. Ruimtelijke kwaliteit is terug te brengen tot de drie pijlers gebruikswaarde (voldoet het waarvoor het bedoeld is), toekomstwaarde (denk daarbij aan duurzaamheid) en belevingswaarde (is de locatie aantrekkelijk vormgegeven).

De voorgenomen verplaatsing en uitbreiding levert geen strijdigheden op met bovengenoemde provinciale uitgangspunten.

Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening vormt het juridische kader waarbinnen de hoofddoelstellingen van de Omgevingsvisie zijn vastgelegd. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De voor voorliggende ontwikkeling relevante bepalingen beperken zich tot het volgende artikel:

Artikel 2.3.3.1 Detailhandel

  • 1. In een bestemmingsplan worden geen nieuwe locaties voor detailhandel mogelijk gemaakt die leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur.
  • 2. Voor zover er voor het betreffende gebied een regionale afspraak is gemaakt over de programmering van detailhandel, is de bestemming detailhandel in een bestemmingsplan alleen mogelijk als deze ontwikkeling niet in strijd is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraak.
  • 3. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe een nieuwe detailhandelontwikkeling zich verhoudt tot het bepaalde in het eerste lid en een eventuele intergemeentelijke samenwerking op het gebied van detailhandel.

De planlocatie is al (mede) bestemd voor detailhandel. De uitbreiding die nodig is om de vestiging van de supermarkt mogelijk te kunnen maken is relatief beperkt. Deze uitbreiding zal niet leiden tot ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur. De locatie van de huidige supermarkt blijft ook bestemd voor detailhandel en de intentie is deze locatie weer als zodanig in te vullen. Supermarkt en eigenaar hebben privaatrechtelijk afspraken gemaakt over de reikwijdte voor de herinvulling van de locatie.

Het plan levert gezien bovenstaande geen strijdigheid op met provinciaal beleid.

Actualisatie Omgevingsverordening

Inmiddels is een actualisatie van de Omgevingsverordening in procedure. Het ontwerp hiervan is op 12 juli 2016 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Tot 30 september 2016 was het mogelijk zienswijzen over het ontwerp naar voren te brengen. In de actualisatie komt lid 1 van artikel 2.3.3.1 te vervallen. Niet alleen is het begrip 'duurzame ontwrichting' in de praktijk moeilijk te hanteren, maar het is ook overbodig geworden als gevolg van toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Op dit aspect is in paragraaf 4.2 reeds nader ingegaan. De in procedure zijnde actualisatie van de Omgevingsverordening heeft dan ook geen verdere consequenties voor de ontwikkeling.

4.4 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.

De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:

  • Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
  • Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
  • Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.

Gelet op de aard en omvang van het nieuwbouwplan, is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 geen beleid opgenomen dat hierop specifiek van toepassing is. Wel past het herontwikkelen van een locatie en het in stand houden van de voorzieningenstructuur in dorpen en kleine kernen binnen de uitgangspunten van de regionale visie.

4.5 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen. Voor de vier middelgrote kernen, waaronder Voorst, is beschreven dat deze een belangrijke rol spelen in het kernenbeleid van de gemeente. Inzet is een volledig pakket aan basisvoorzieningen in deze kernen te behouden. In nader uit te werken dorpsvisies wordt meer in detail bekeken waar ruimtelijke ontwikkelingen hun weerslag kunnen vinden. Ten aanzien van Voorst is in samenhang met de afwaardering van de Rijksstraatweg een herinrichting voorzien die de twee dorpsdelen dichter bij elkaar moet brengen, zonder de karakteristiek van de bebouwing teniet te doen. Het gedeelte tussen de kruisingen met de Schoolstraat en de Kerkstraat, waar de planlocatie zich bevindt, wordt als mogelijkheid gezien voor een eventueel te realiseren dorpshart.

Dorpsvisie Voorst

In de Dorpsvisie Voorst, vastgesteld in 2008, is opgenomen dat met de afwaardering van de Rijksstraatweg een mogelijkheid zou kunnen ontstaan om te komen tot een centrumgebied in het dorp Voorst. Dit zou een locatie moeten worden met clustering van voorzieningen en detailhandel, waarbij een eventuele verplaatsing van de supermarkt een rol zou kunnen spelen. Ambitie voor het dorp is in ieder geval bestaande functies te behouden of te kunnen verplaatsen, met oog op de leefbaarheid van het dorp. De voormalige Rabo-locatie is aangeduid als locatie voor verbetering/inbreiding.

In navolging van de Dorpsvisie is vanaf september 2012 overleg gevoerd met inwoners, ondernemers en belangenvereniging uit het dorp Voorst over de toekomstige ontwikkeling van het dorp in verband met de rondweg. Naast het herinrichten van de Rijksstraatweg tot een dorpsstraat, is hierbij door het dorp als speerpunt aangewezen de herontwikkeling van de Rabobanklocatie. Wenselijk zou zijn hier een dorpshart met centrumfuncties te realiseren. Concreet is daarbij benoemd het vestigen van een publiekstrekker op de locatie in de vorm van een grotere winkel, bij voorkeur een supermarkt. Realisatie van het beoogde dorpshart, waarbij ook het perceel Kerkstraat 2 betrokken zou moeten worden, is financieel niet haalbaar gebleken. Met de bouw van de nieuwe Coop op de voormalige Rabobanklocatie wordt wel invulling gegeven aan de kern van de aanvankelijke dorpshartgedachte.

Bestemmingsplan Dorp Voorst 2010

In het geldende bestemmingsplan is de locatie, mede gelet op de uitkomsten uit de eerdere dorpsvisie, aangemerkt als locatie voor herontwikkeling. Op dat moment was nog niet bekend welke ontwikkeling zou plaatsvinden. Om de gebruiksmogelijkheden van het pand te vergroten en flexibiliteit te bieden is destijds al een ruime bestemming voor het perceel opgenomen. Door een gemengde bestemming op te nemen, is ingestoken op de mogelijkheid van een mix van functies, zoals detailhandel, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden dat het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren, water en de economische uitvoerbaarheid.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening te worden onderzocht of de aanwezige bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Boluwa Eco Systems BV heeft met oog op de voorgenomen ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 16083, d.d. 18 mei 2016, zie Bijlage 1). Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie op basis van de NEN 5740 norm. Tijdens het onderzoek zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten lood, PCB (som 7) en kwik aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium en koper aangetoond. Ondanks de licht verhoogde gehalten geven de resultaten van het verkennend bodemonderzoek geen milieuhygiënische belemmeringen voor de beoogde plannen op het perceel. Nader onderzoek hoeft dan ook niet plaats te vinden.

5.2.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Voor een supermarkt geldt op basis van de VNG-richtlijn een minimaal in acht te nemen richtafstand van 10 meter tussen plangebied en woningen in de omgeving, uitgaande van een omgevingstype 'rustige woonwijk'. Deze richtafstand is ingegeven door de aspecten geluid en gevaar. Voor de Kerkstraat, Schoolstraat en Hoflaan dient deze richtafstand te worden aangehouden. Gelet op de menging van functies aan de Rijksstraatweg is het in dit geval te rechtvaardigen de omgeving aan de zijde van die weg als 'gemengd gebied' aan te merken. In dat geval gelden kleinere richtafstanden, waarbij winkels direct naast woningen gerealiseerd kunnen worden.
De woningen aan de Hoflaan staan op ten minste 13,5 meter afstand van de grens van de inrichting. Bij die woningen is op basis van het bestemmingsplan nog de bouw van een erker met een maximale horizontale diepte van 1,5 meter toegestaan. Op basis van het bestemmingsplan bedraagt de afstand tot de (dichtstbijzijnde) woning binnen omgevingstype 'rustige woonwijk' daardoor ten minste 12 meter. De afstand tot de woning aan de Rijksstraatweg 79 ten zuiden van het plangebied (gemengd gebied) bedraagt circa 7,5 meter. Uitgaande van de aangegeven richtafstanden voor de verschillende gebieden is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Voorgaande laat onverlet dat moet worden aangetoond dat de uiteindelijke bedrijfsvoering voldoet aan de eisen die uit oogpunt van milieuwetgeving zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Om die reden is akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van de inrichting op omliggende woningen. Dit onderzoek (LievenseCSO, rapportnumer 16M1119.RAP001.V4, d.d. 16 mei 2017) is opgenomen in Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat alleen de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de zuidkant van het plangebied in de dagperiode de grenswaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau overschrijdt. Met het plaatsen van een geluidreducerend scherm van 1,6 meter hoogte en 18 meter lengte kan alsnog worden voldaan aan de grenswaarden die in het Activiteitenbesluit vermeld staan. Dit scherm vormt dan ook onderdeel van het uiteindelijke plan. Tegen de ontwikkeling bestaan om die reden geen akoestische bezwaren uit oogpunt van milieuzonering.

5.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plan voorziet niet in de vestiging van een geluidgevoelige bestemming op het perceel. Een supermarkt behoeft geen bescherming met oog op geluidhinder afkomstig van genoemde bronnen. Nader akoestisch onderzoek naar de geluidssituatie op de gevel van de supermarkt, kan om die reden achterwege worden gelaten.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

5.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Voor een inventarisatie van risicobronnen is de risicokaart (www.risicokaart.nl) en de Beleidsvisie Externe Veiligheid van de gemeente Voorst geraadpleegd. In onderstaande afbeelding (5.1) is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen bronnen aanwezig zijn die een risico kunnen vormen voor de ontwikkeling. Uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid, vastgesteld in 2010 en geactualiseerd in 2015, valt op te maken dat de belangrijkste wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, de Rijksweg A1 en de provinciale wegen zijn. De provinciale wegen hebben echter geen PR 10-6 risicocontour. Daarnaast is het groepsrisico vanwege het transport over deze wegen verwaarloosbaar. Gelet op voorgaande levert het aspect externe veiligheid dan ook geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0010.png"

Afbeelding 5.1 - Uitsnede risicokaart.nl

5.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).

In het kader van de bestemmingsplanprocedure en in verband met de beoogde sloop en nieuwbouw is door Ruimte voor Advies een ecologische quickscan uitgevoerd (d.d. 2 juli 2016, Bijlage 3).

De locatie ligt op grote afstand van Natura 2000-gebieden. Gezien de aard en omvang van het project en de grote afstand is een effect op Natura 2000-doelstellingen uitgesloten. Het gebied is geen onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en/of de Groene Ontwikkelingszone (GO). Voor GNN en GO geldt geen externe werking. Bovendien worden geen negatieve effecten op deze gebieden verwacht. Wat betreft gebiedsbescherming bestaan dan ook geen belemmeringen voor de planvorming.

Binnen het onderzoeksgebied is wat flora betreft één zwaarder beschermde soort aangetroffen, namelijk Rapunzelklokje. Indien gewerkt wordt volgens een door de Minister van EZ goedgekeurde gedragscode is een ontheffing voor deze soort niet nodig. Ook is de Kleine maagdenpalm aangetroffen. Hiervoor geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht bij ruimtelijke ingrepen. Overige beschermde soorten vaatplanten zijn niet aanwezig, waardoor effecten op dergelijke soorten zijn uitgesloten.

Wat betreft fauna zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Mogelijk kan het perceel onderdeel uitmaken van het territorium van de Steenmarter, maar er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de soort daadwerkelijk gebruik maakt van het terrein. Het terrein biedt nestelmogelijkheden voor diverse vogelsoorten. Nesten van jaarrond beschermde vogelsoorten zijn niet aangetroffen. Werkzaamheden kunnen effect hebben op algemene (niet jaarrond beschermde) broedvogels. Sloop-, kap- en rooiwerkzaamheden worden bij voorkeur uitgevoerd buiten het broedseizoen. Broedgevallen mogen niet verstoord worden. Zijn deze aanwezig, dan dient met de werkzaamheden gewacht te worden totdat het nest permanent verlaten is.

De aanwezigheid van vleermuizen kan op voorhand niet worden uitgesloten. Om die reden is een nader onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of het gebouw fungeert als verblijfplaats van gebouwbewonende vleermuizen. Dit aanvullende onderzoek (d.d. 11 oktober 2016) is opgenomen in Bijlage 4. Binnen het plangebied zijn tijdens de veldbezoeken geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Wel zijn verblijfplaatsen op de aangrenzende percelen vastgesteld. Een klein deel van het baltsterritorium van de Gewone dwergvleermuis -waarvan een paarverblijfplaats in de woning direct ten zuiden van het plangebied is aangetroffen- overlapt het projectgebied. Ook zijn binnen het projectgebied foeragerende vleermuizen waargenomen. Het terrein vormt echter geen onderdeel van een belangrijke en/of onmisbare vliegroute. In de directe omgeving zijn bovendien voldoende alternatieven beschikbaar in de vorm groepjes en rijen middelgrote tot grote bomen. Geconcludeerd wordt dat de ingreep niet leidt tot verstoring of vernieling van beschermde gebiedsfuncties van vleermuizen.

Te allen tijde dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren die tijdens eventuele werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn. Wanneer tijdens werkzaamheden onverwacht toch beschermde soorten worden aangetroffen dienen werkzaamheden tijdelijk stilgelegd te worden en contact worden opgenomen met een deskundige op het gebied van flora en fauna, om duidelijk te maken hoe met de situatie kan worden omgegaan.

5.4 Archeologie en cultuurhistorie

5.4.1 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Onderzoek

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. Een uitsnede van de beleidskaart is opgenomen in afbeelding 5.2. Het plangebied ligt in een gebied dat bekend staat als een historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaats. Hier geldt een verplichting tot inventariserend archeologisch onderzoek indien een ingreep plaatsvindt die groter is dan 30 m2 én indien de diepte van de ingreep verder reikt dan 30 cm onder maaiveld. Van een dergelijke ingreep is in dit geval sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0011.png"

Afbeelding 5.2 - Uitsnede archeologische beleidskaart

Archeodienst BV heeft een bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd (onderzoeksmelding 4002674100, d.d. 3 oktober 2016). Het rapport is als Bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.

Geconcludeerd is dat binnen het plangebied naar verwachting sprake is van een grotendeels intact archeologisch sporenniveau in de top van de C-horizont en kunnen archeologische resten aanwezig zijn uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Indien het bouwpeil van de supermarkt gelijk blijft aan dat van de huidige bebouwing, kan het archeologische bodemarchief behouden blijven in de bodem. Uit archeologisch oogpunt heeft dit de voorkeur. Uit de definitieve uitwerking van het bouwplan moet beoordeeld worden of hiervan sprake is. Mocht blijken dat sprake is van een diepere fundering, dan is nader archeologisch onderzoek (proefsleuven) nodig om vast te stellen of binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is en zo ja, of het noodzakelijk is om de archeologische resten veilig te stellen door middel van een opgraving. Ook bij graafwerkzaamheden die buiten het bouwvlak plaatsvinden, zoals de aanleg van parkeerplaatsen, waterberging en kabels en leidingen, kan een vervolgonderzoek noodzakelijk zijn. Afhankelijk van de omvang en de aard van de werkzaamheden moet beoordeeld worden of dit het geval is en zo ja, of dit kan plaatsvinden door middel van een proefsleuvenonderzoek of een archeologische begeleiding.

Nu de wijze van uitvoering nog niet volledig inzichtelijk is, wordt voor de locatie een archeologische dubbelbestemming opgenomen ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

5.4.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden.

De Rijksstraatweg vormt de ruimtelijke ruggengraat die dwars door het dorp heen loopt. In het bebouwingslint langs de weg is een groot aantal monumentale en karakteristieke panden aanwezig. Aan het voormalige Rabobank-pand wordt geen cultuurhistorische waarde toegekend. Ook op andere vlakken heeft het perceel geen specifieke cultuurhistorische waarde. Bij het ontwerp van de supermarkt is zorgvuldig aandacht besteed aan passendheid binnen de sfeer en karakteristiek van het dorpslint.

5.5 Verkeer en parkeren

Bij de supermarkt wordt op eigen terrein een parkeerterrein aangelegd met 47 plekken. Aan de voorzijde van de winkel is onder het dakoverstek ruimte gereserveerd voor het plaatsen van fietsen. De ontsluiting van de parkeerplaats vindt plaats via de Rijksstraatweg. Het gaat om twee ontsluitingen, net als in de bestaande situatie. De noordelijke van deze twee ontsluitingen wordt alleen gebruikt voor uitgaand verkeer. Op die manier wordt stilstaand verkeer op de Rijksstraatweg -en nabij de kruising met de Tuinstraat- voorkomen in het geval een vrachtwagen het perceel wil verlaten en personenauto's het perceel op willen rijden.

Bevoorrading van de supermarkt vindt plaats door vanaf de Rijksstraatweg via de Kerkstraat en de Hoflaan het perceel op te rijden. Aan de zijde van het perceel Kerkstraat 2 is extra grond aangekocht om hier op goede wijze het perceel op te kunnen draaien. Vrachtwagens rijden vervolgens aan de noordzijde langs het winkelpand, om daar achteruit te steken naar de laad- en losvoorziening. Aan die zijde komt geen winkelend publiek. Vervolgens zal de vrachtwagen het perceel aan de zijde van de Rijksstraatweg weer verlaten. Op deze wijze vinden vrachtwagenbewegingen op openbaar grondgebied enkel in voorwaartse richting plaats, voor een optimale verkeersveiligheid. Per week worden circa 20 vrachtwagenbewegingen naar het perceel verwacht. Dit aantal is vergelijkbaar met het aantal bewegingen in de bestaande situatie.

Aanvankelijk wordt aan de zijde van de Rijksstraatweg gebruik gemaakt van de bestaande inritten, wat tijdelijk ten koste gaat van een tweetal parkeerplaatsen op het terrein. Na overdracht van de (provinciale) Rijksstraatweg aan de gemeente wordt gelijktijdig met herinrichting van de Rijksstraatweg de definitieve aansluiting op de weg gerealiseerd. Na herinchting van de weg ontstaat ter hoogte van het plangebied ook extra parkeerruimte op openbaar grondgebied. Deze ruimte kan, indien dat tijdens piekmomenten noodzakelijk blijkt te zijn, voor overloop van de supermarkt gebruikt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2106-VS00_0012.png"

Afbeelding 5.3 - Inrichting parkeerterrein en rijcurves vrachtwagens

5.6 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Op 8 juni 2016 heeft LievenseCSO namens de initiatiefnemer de digitale Watertoets van Waterschap Vallei en Veluwe uitgevoerd (Bijlage 6). Geconstateerd is dat binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen) liggen, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap een positief wateradvies gegeven. Het waterschap heeft nadere aandachtspunten meegegeven voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling. Het gaat hierbij om het vasthouden-bergen-afvoeren van hemelwater (ter voorkoming van directe afvoering op riolering of het oppervlaktewater), het grondwaterneutraal bouwen (bouwen boven de gemiddelde hoogste waterstand) en schoon houden - scheiden - schoonmaken van afstromend hemelwater (ter voorkoming van verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater).

Naast de eisen die het waterschap stelt, dient rekening te worden gehouden met de eisen uit het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Paragraaf 4.4 (gewenste situatie hemelwater) geeft hierbij aan dat hemelwater binnen de bebouwde kom wordt afgevoerd naar gemengde- of HWA-riolen. Streven is om hemelwater zoveel mogelijk af te koppelen. Afkoppelen van bestaande systemen is echter kostbaar. Voor nieuwbouw binnen stedelijk gebied is vaak al een gemengd rioolstelsel aanwezig. Uit doelmatigheidsoogpunt kan afvalwater via het bestaande rioolstelsel worden afgevoerd. De eigenaar dient op eigen terrein een hemelwaterberging van 36 mm per m2 verhard oppervlakte aan te leggen. Een overloop van deze hemelwatervoorziening mag worden aangeleverd aan de perceelsgrens.
Het perceel Rijksstraatweg 77 heeft een oppervlakte van circa 3.850 m2 en is in de toekomstige situatie nagenoeg geheel verhard. Dat betekent dat een berging van 3.850 m2 x 36 mm = 138,6 m3 noodzakelijk is. De wijze waarop deze berging door initiatiefnemer wordt vormgegeven is vrij, mits deze een duurzaam karakter heeft. Ten tijde van de vergunningverlening van de nieuwbouw dient het ontwerp van de infiltratievoorziening te zijn uitgewerkt, waarbij de gemeente een toetsende rol heeft. Voor buien groter dan 36 mm kan een overloop worden gerealiseerd op de bestaande gemengde riolering aan de zijde van de Rijksstraatweg. Bij de toekomstige herinrichting van de Rijksstraatweg zal deze overloop worden omgekoppeld naar het nieuw aan te leggen regenwaterstelsel.

5.7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan) niet noodzakelijk is.

In voorliggend geval is sprake van een aangewezen bouwplan. Voor de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. De kosten voor het mogelijk maken van de ontwikkeling, evenals eventuele planschadekosten, zijn hiermee anderszins verzekerd. Het plan wordt daarmee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Detailhandel;
  • Verkeer - Verblijfsgebied.

Het komt regelmatig voor dat een tweede functie op een perceel aanwezig is, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:

  • Waarde - Archeologie.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdige gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

6.2.4 Overige regels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Detailhandel

De bestemming Detailhandel wordt gebruikt voor het gedeelte van het perceel waar de supermarkt wordt gerealiseerd, inclusief het bijbehorende buitenterrein met ondergeschikte voorzieningen als groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeer- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen. Ook het geluidscherm valt hieronder. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Buiten het bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Het bouwvlak is afgestemd op de contour van de te realiseren supermarkt. In het bouwvlak zijn bepalingen opgenomen voor de toegestane goot- en bouwhoogte. Ter plaatse van de personeelsruimten op de verdieping en het magazijn gelden afwijkende maatvoeringen ten opzichte van het overige gedeelte van het gebouw. Aan de voorzijde van het pand is een dakoverstek voorzien dat constructief onderdeel uitmaakt van het gebouw, om welke reden het binnen het bouwvlak ligt. Wel is hier de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' opgenomen. In de regels is opgenomen dat hier uitsluitend een overkapping is toegestaan.

6.3.2 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming van het Rabopad blijft gehandhaaft conform de huidige regeling. De bestemming Verkeer-Verblijfsgebied wordt gehanteerd voor alle wegen in het dorp die geen doorgangsfunctie voor autoverkeer hebben. De verblijfsfunctie staat hier centraal. Hieraan verbonden zijn functies als parkeren, voet- en fietspaden, groen en speelvoorzieningen. Ten behoeve van het flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan. Bouwmogelijkheden beperken zich tot andere bouwwerken.

6.3.3 Waarde - Archeologie

Om archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen waarbij ingrepen plaatsvinden die groter zijn dan 30 m2 en dieper reiken dan 30 cm, is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken, die ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan nog niet voorzien zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

In dit bestemmingsplan zijn als flexibiliteitsbepalingen alleen enkele algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Dit betreft een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden. De in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden zijn:

  • een afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 15 meter;

De algemene afwijkingsmogelijkheden die hierboven genoemd staan, mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Gezien aard en omvang van het plan is geen sprake van directe rijksbelangen. Om die reden heeft geen overleg plaatsgevonden met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Rijk. Over het plan heeft informeel ambtelijk vooroverleg plaatsgevonden met de Provincie Gelderland. Hierbij zijn geen belemmeringen voor de planvorming naar voren gekomen. Met betrekking tot het vooroverleg met waterschap Vallei en Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.6.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 26 januari 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze naar voren gebracht. De zienswijze heeft aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen. In de als Bijlage 7 opgenomen zienswijzennotitie wordt nader op de zienswijze en de aanpassingen ingegaan.