direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Benring, Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.2103-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Eind 2013 hebben Trimenzo, 's Heeren Loo en Habion als betrokken partijen in Voorst de handen ineen geslagen om in een eerste experiment te onderzoeken hoe verzorgingshuis De Benring toekomstbestendig vernieuwd kan worden, samen met de bewoners van het gebouw en de inwoners van Voorst. Hiermee willen de partijen bereiken dat ouderenhuisvesting in Voorst behouden wordt en de leefbaarheid van zowel de Benring als het dorp een impuls krijgt.

Habion heeft hiervoor een verzoek ingediend om het bestemmingsplan voor de locatie van de Benring, inclusief de 18 aanleunwoningen aan de Tuinstraat, te herzien. Het verzoek heeft betrekking op het deels omvormen van de onzelfstandige zorgwoningen naar zelfstandige zorgwoningen en het omvormen van de aanleunwoningen naar woningen voor jongerenhuisvesting. Tevens bevat het verzoek de wens om enkele bij de de zorgwoningen behorende en ondersteunde functies te realiseren, zoals bijvoorbeeld een restaurant en een klein winkeltje voor de dagelijkse boodschappen. Daarnaast is het wenselijk deze laatste functies eventueel ook beschikbaar te maken voor niet-bewoners.

Bovenstaande gevraagde functieverandering is niet passend in het geldende bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de Tuinstraat 51 in Voorst en bestaat uit één kadastraal perceel. Het perceel is kadastraal bekend als VOO00 sectie E nr. 3587 en is gelegen aan de zuidzijde van de Tuinstraat. Aan de oostzijde wordt het perceel begrenst door de Kruizemuntstraat. Deze straat buigt in de vorm van een stoep ook af, zodat dezelfde straat deels ook zorgt voor een afscheiding aan de zuidzijde van het perceel. Verder wordt het perceel aan de zuidzijde begrensd door een stuk openbaar groen, waarbinnen tevens een vijver is gelegen. Aan de westzijde wordt het perceel begrensd door een stuk openbaar groen, wat is gelegen aan de Dillestraat.

Op onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0001.png" Afbeelding 1.1: ligging plangebied binnen Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0002.png"

Afbeelding 1.2: het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan Voorst 2010 (vastgesteld 1 juli 2010) en heeft de bestemming “Maatschappelijk”. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit betekent dat er educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen zijn toegestaan. Het voorliggende verzoek is niet passend in deze bestemming.

Daarnaast ligt het plangebied ook binnen de vrijwaringszone - molenbiotoop. Op basis van deze vrijwaringszone mag nieuwe bebouwing niet boven een bepaalde hoogte worden gerealiseerd. De voorliggende plannen voorzie in interne verbouwingen.

Hieronder is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan te zien. De bruine kleur geeft aan dat het gebied de bestemming maatschappelijk heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0003.png"

Afbeelding1.3: uitsnede bestemmingsplan Voorst 2010

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "De Benring, Voorst 2014" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 2: een beschrijving van de bestaande situatie;

Hoofdstuk 3: een beschrijving van het relevante beleidskader;

Hoofdstuk 4: een beschrijving van de planopzet;

Hoofdstuk 5: een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan, zowel wat betreft milieu en onderzoek, als in economische zin;

Hoofdstuk 6: een beschrijving van de juridische planopzet waarin de bestemmingen worden toegelicht;

Hoofdstuk 7: een beschrijving van de resultaten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De bestaande situatie

Op het terrein van de Benring staan twee hoofdgebouwen. Het eerste gebouw betreft het verzorgingstehuis. In dit gebouw zijn in het totaal 96 wooneenheden aanwezig voor in totaal 102 bewoners. De eigenaar van het gebouw is Habion.

Zorginstelling Trimenzo huurt binnen het gebouw 80 woningen en gemeenschappelijke ruimten, waar in totaal 86 bewoners kunnen wonen. Zorginstelling 's Heeren Loo huurt de overige 16 woningen en gemeenschappelijke ruimten waar in totaal 16 bewoners kunnen wonen.

In het gebouw zijn enkele algemene ruimten aanwezig. Het gaat hierbij om een recreatiezaal, de wasserij, enkele kantoren, een klein winkeltje en een kapper.

De bewoners van de twee zorginstellingen wonen in de huidige situatie niet gemengd; ieder heeft zijn eigen vleugel. De bewoners van Trimenzo zijn senioren die ieder in hun eigen woning wonen en waar maaltijden en andere voorzieningen centraal geregeld zijn. De bewoners van 's Heeren Loo wonen in een kleinschalige woonvorm, waarbij zij zelf koken en wassen. Zij hebben bijvoorbeeld een eigen keuken en gemeenschappelijke ruimte. Het gaat hier om (oudere) bewoners met een verstandelijke en soms ook een lichamelijke beperking.

In het tweede gebouw op het perceel zaten 18 aanleunwoningen. Deze woningen hebben lange tijd leeg gestaan en worden inmiddels verhuurd aan jongeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0004.png"

Afbeelding 2.1: bestaande situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden beknopt de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 3 drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen. De drie hoofddoelstellingen zijn: 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. De daarbij behorende 13 nationale doelen zijn:

  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Het plan heeft raakvlakken met de nationaal belangen 8, 10 en 11. Al deze belangen zijn ook doorvertaald naar het provinciale beleid (zie paragraaf 3.3.). Daarnaast wordt in het hoofdstuk uitvoerbaarheid verder ingegaan op deze aspecten. Op basis van hetgeen beschreven in de nog komende paragrafen, kan geconcludeerd worden dat het voorliggende plan niet strijdig is met de nationale belangen.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening

Duurzame verstedelijking

In de SVIR is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd, in het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 de wettelijke basis gelegd voor de ladder. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wanneer in de planvorming de mogelijkheid wordt geboden voor nieuwe woningbouw, moet de ladder voor duurzame verstedelijking worden gevolgd, om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De ladder is als volgt opgebouwd. Allereerst moet bepaald worden of er sprake is van een regionale behoefte. Wanneer aangetoond is dat er sprake is van een regionale behoefte, wordt de vraag gesteld of deze regionale behoefte op te vangen is binnen bestaand stedelijk gebied. Wanneer op beide vragen positief geantwoord kan worden is er sprake van een duurzame vorm van verstedelijking. Wanneer op de tweede vraag geen positief antwoord gegeven kan worden, moet bekeken worden de regionale behoefte opgevangen kan worden op een locatie welke multimodaal ontsloten is of kan worden.

Het voorliggende plan voorziet in twee hoofdonderdelen. Enerzijds worden de 18 aanleunwoningen omgebouwd naar woningen voor starters. Daarnaast wordt het verzorgingstehuis omgebouwd van 96 onzelfstandige wooneenheden naar 66 wooneenheden die deels zelfstandig en deels onzelfstandig zijn. Tevens worden er 8 kamers gebruikt voor een kleinschalig wonen project. In deze kamers komen senioren te wonen met een 24 uurs zorgvraag. Daarnaast komen er een aantal zogenaamde kom-logeren kamers.

De vraag of er sprake is van een regionale behoefte moet beantwoord worden wanneer er een toename is van het aantal woningen. De omvorming van de aanleunwoningen naar starterswoningen zorgt niet voor een toename van het aantal woningen. In beide gevallen betreft het zelfstandige woningen. Uit het verzoek blijkt dat er daarnaast een grote vraag is naar deze starterswoningen. De aanleunwoningen staan al enkele jaren leeg. Het verzoek tot de verbouw van deze woningen naar starterswoningen komt vanuit de jongeren zelf en alle woningen zijn inmiddels ook verhuurd. Hierdoor is de behoefte voldoende aangetoond.

De verbouwing van het verzorgingstehuis zorgt in formele zin voor een toename van woningen. Immers, onzelfstandige woningen worden verbouwd naar zelfstandige woningen. Echter, het aantal plekken waar mensen met een zorgvraag kunnen wonen (de doelgroep blijft namelijk hetzelfde) wordt verkleind. De vraag naar woonzorgeenheden blijft. Dit blijkt ook uit de gemeentelijke woonvisie (paragraaf 3.5.2). Hierin staat beschreven dat er behoefte is aan woonvormen voor mensen met een (intensieve) zorgvraag, waarbij het vooral gaat om ‘verzorgd wonen’; zelfstandig wonen in de directe nabijheid van zorgaanbod. Het voorliggende verzoek zorgt hiervoor. Daarbij is deze ontwikkeling gewenst voor het dorp Voorst. Dit blijkt onder andere uit de betrokkenheid van de bewoners bij dit plan. Het nieuwe tehuis moet daarbij zorgen voor een stuk sociale binding van de ouderen in de wijk. Dit gebeurt onder andere doordat de jongeren die gaan wonen in de voormalige aanleunwoningen, zich ook als vrijwilliger zullen inzetten in het verzorgingstehuis. Daarnaast wordt de sociale binding versterkt door de wens van de initiatiefnemer om de functies die bij een dergelijk verzorgingstehuis behoren (zoals een restaurant en eventuele commerciele ruimten e.d.) ook voor de omgeving open te stellen. Deze inzet om het verzorgingstehuis onderdeel te laten zijn van de woonwijk en daarmee te zorgen voor een sociale binding, is voor de gemeente een belangrijk aspect om medewerking te verlenen. Deze sociale binding blijkt ook uit de oprichting van een coöperatie met inwoners uit het dorp.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de behoefte naar een dergelijk functie aanwezig is en ook in de toekomst zal blijven. Daarnaast wordt door de verbouwing het bestaande gebouw behouden, waardoor gesproken kan worden van een optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Het verzoek is daardoor passend binnen het duurzame verstedelijkingsbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De ladder voor duurzame verstedelijking is uitgewerkt in paragraaf 3.2.2. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan op dit onderdeel niet strijdig is met de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0005.png"

Afbeelding 3.1: uitsnede Omgevingsvisie Gelderland

Het plangebied

Het plangebied ligt in de regio Stedendriehoek. Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot.

Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag:

  • innovatie krachtig maken;
  • sociaal kapitaal beter benutten;
  • blijven werken aan bereikbaarheid;
  • de leefomgeving met kwaliteit versterken.

Uit deze speerpunten komt naar voren dat het afstemmen van wonen, werken en voorzieningen belangrijk is. Met betrekking tot wonen wordt het volgende geschreven.

De kwalitatieve vraag op de woningmarkt zal de komende jaren flink veranderen. De vraag naar wonen met zorg en commerciële huurwoningen zal bijvoorbeeld toenemen als gevolg van de vergrijzing en veranderend rijksbeleid. In die vraag zal steeds minder kunnen worden voorzien door nieuwe woningen bij te bouwen. Vanwege de demografische ontwikkelingen neemt de vraag naar groei van de woningvoorraad immers al jaren geleidelijk af. De kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt zal steeds vaker moeten worden aangepakt door kansen en mogelijkheden te benutten in (het aanpassen van) de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend of leegstaand vastgoed, zoals kantoren en agrarische complexen. De provincie wil via de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik stimuleren om bij de locatiekeuze voor woningbouw de kansen en mogelijkheden in de bestaande voorraad en in vrijkomend of leegstaand vastgoed mee te wegen. De provincie kiest hier een rol als inspirator.

Kortom, het is noodzakelijk een goede afweging te maken in het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, ook als het gaat om zelfstandige zorgeenheden. Uit de gemeentelijke woonvisie (paragraaf 3.5.2) blijkt dat er vraag is naar 'verzorgd wonen’ (zelfstandig wonen in de directe nabijheid van zorgaanbod). Daarnaast wordt door middel van het verzoek het aantal onzelfstandige wooneenheden teruggebracht van 96 naar 66 wooneenheden (zowel zelfstandig als onzelfstandig) gericht op de zorg.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het voorliggende verzoek ook op dit onderdeel niet strijdig is met de omgevingsvisie, waarmee geconcludeerd kan worden dat het plan niet strijdig is met de omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan regels beschreven, welke ervoor moeten zorgen dat de visie beschreven in de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De Omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0006.png"

Afbeelding 3.2: uitsneden verbeelding Omgevingsverordening Gelderland

Op basis van bovenstaande afbeelding kan geconcludeerd worden dat het gebied is gelegen in verschillende zones. Het gaat hierbij om de zone Glastuinbouw in overige gebieden, Grondwaterbescherming en de Molenbiotoop. Op het gebied van de grondwaterbescherming gaat het om een intrekgebied (inzijgingsgebied).

Omdat het verzoek geen betrekking heeft op een glastuinbouwbedrijf, is op dit punt het verzoek niet strijdig met het voorliggende beleid.

Ook is het verzoek niet strijdig met het intrekgebied. Hieraan wordt aandacht besteed in paragraaf 5.3, de Waterparagraaf.

Verder ligt het plangebied voor het grootste deel in de zone van de molenbiotoop. In de bouwregels behorende bij dit bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden. De bouwhoogte van de gebouwen is niet hoger dan de bestaande hoogte. Verder is de zone vrijwaringszone - molenbiotoop overgenomen, waarin de molen en de het gebied er omheen is beschermd, zodanig dat de molen kan blijven functioneren. Daarnaast wordt in paragraaf 5.5.3 aandacht besteed aan de molenbiotoop.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) is in januari 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. In de RTV zijn ambities geformuleerd ten aanzien van wonen, die vertaald zijn in een kwantitatief en kwalitatief woonprogramma. De volgende speerpunten en ambities worden hierin genoemd:

  • het instandhouden van het landelijke karakter: Voorst wil woonmilieus aanbieden met een landelijk karakter;
  • het streven naar leefbare wijken en kernen, met een goede ruimtelijke kwaliteit;
  • het doorbreken van de monotonie door meer gevarieerde woonmilieus;
  • het bevorderen van een duurzame stedelijke ontwikkeling;
  • ervoor zorgen dat iedere burger zo lang mogelijk optimaal kan functioneren in een zelfgekozen woning en woonomgeving;
  • Voorst wil betrekken en betrokken zijn.

De gewenste ontwikkeling betreft een functieverandering van twee bestaande gebouwen. Door het behouden van deze woningen, blijft voor het dorp Voorst een belangrijke woonvorm behouden. Dit zorgt er onder andere voor dat de inwoner van Voorst zo lang mogelijk optimaal kan functioneren in een zelfgekozen woning en woonomgeving. Het initiatief zorgt inmmers voor zowel het behouden van woningen voor senioren met een zorgvraag (in zowel zelfstandige als onzelfstandige wooneenheden) alsmede woningen voor jongeren. Daarnaast wordt door de mix van verschillende type woningen voor verschillende doelgroepen ook gezorgd voor een leefbare wijk en gevarieerde woonmilieus.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het verzoek past in de RTV.

3.4.2 Woonvisie

Op 10 oktober 2011 is de "Woonvisie: diversiteit in wonen 2011-2015" als structuurvisie vastgesteld.

De woonvisie geeft antwoord op de volgende vragen:

  • Wat is de woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) van de inwoners van de gemeente Voorst?
  • Wat zijn de belangrijkste vestigingsredenen voor mensen die in de gemeente Voorst komen wonen en wat waren vertrekredenen van mensen die weggingen?
  • In het verlengde van de vorige vraag: wat is de wervingskracht van de gemeente Voorst?
  • Op welke vraag van bijzondere (zorg)doelgroepen moet de gemeente de komende jaren inspelen en hoe pakt zij haar (regie)rol hiervoor op?
  • Welke keuzes moeten in het licht van voorgaande vragen gemaakt worden bij de verdeling van woningbouw (Kwalitatief Woningbouw Programma / KWP)?
    • 1. Over dorpen.
    • 2. Over categorieën.

In paragraaf 2.4. van de woonvisie wordt ingegaan op de huisvesting van mensen met een beperking.

Een groeiende groep mensen met een (intensieve) zorgvraag (waaronder mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking) zal de komende jaren in een zo normaal mogelijke leefsituatie zorg krijgen. Dit noemen we 'vermaatschappelijking van de zorg'.

Door minder zorg in grootschalige instellingen (extramuralisering) en meer in kleinschalige woonzorgeenheden (deconcentratie) moet beter ingespeeld worden op de wensen van zorgvragers. In het kader van de woonvisie richten we ons primair op toevoeging van woonzorgarrangementen.

In de visie worden drie vormen van zorgwoningen beschreven:

Verzorgd wonen: Dit zijn zelfstandige woningen in een complex, waarbij de zorg 24 uur per dag op afroep beschikbaar is. Deze woningen liggen bij voorkeur in een woonservicegebied en een zorgunit is in de nabije omgeving of binnen het complex aanwezig (zorgverleners moeten immers voortdurend paraat zijn). Het wonen, kan individueel of samen zijn.

Kleinschalig beschermd wonen: Individuele, maar niet zelfstandige wooneenheden, met 24-uurs begeleiding, zorg en toezicht, gemeenschappelijke ruimte en zorgruimte. Voorbeelden: kleine geclusterde woonvormen voor dementerende ouderen, gezinsvervangend tehuis, woonboerderij waar onder 24-uurstoezicht ook kan worden gewoond, beschermde woonvormen voor GGZ-cliënten, beschermde woonvormen voor lichamelijk / verstandelijk gehandicapten. Omvang 12-24 woningen (dorpse maatvoering).

Grootschalig beschermd wonen: Wonen in een intramurale instelling, met 24-uurs begeleiding, zorg en toezicht. Voorbeelden: verzorgingshuizen, verpleeghuizen, instellingen voor gehandicapten, psychiatrische tehuizen, etc.

In de visie staat vervolgens beschreven dat:

  • In de gemeente Voorst is aanvullend behoefte aan ‘verzorgd wonen’; zelfstandig wonen in de directe nabijheid van zorgaanbod.
  • Daarnaast zijn kleinschalige beschermde woonvormen voor ouderen gewenst; bijvoorbeeld voor mensen met dementie.
  • Voor mensen met een lichamelijk of verstandelijke beperking is er in de gemeente Voorst een groot aanbod, met een regionale functie.

Het verzoek betreft onder andere een wooncomplex voor ouderen met een zorgvraag. Hierdoor voldoet het aan de beschreven behoefte in de visie.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In de ouderenzorg en -huisvesting zien we nieuwe ontwikkelingen. De overheid trekt zich terug uit het publieke domein en mensen worden aangespoord om meer eigen initiatief te nemen. Mensen die daartoe in staat zijn, willen ook de regie terug over hun eigen leven, op eigen kracht of samen met gelijkgestemden. Daarnaast komt met het scheiden van wonen en zorg niemand meer zonder verpleegzorgindicatie het zorghuis binnen. Het bejaardenhuis oude-stijl zal naar verwachting langzaam maar zeker ophouden te bestaan. Dit kan leegstand van deze gebouwen met zich meebrengen.

Om deze leegstand te voorkomen is het noodzakelijk om er voor te zorgen dat de bestaande gebouwen aantrekkelijk blijven om te wonen: hoe bieden we ouderen een aantrekkelijk thuis waar het veilig en gezellig is. De vraag die nu op ons afkomt is hoe we als partners de overgang voor ouderen en hun naasten van zelfstandig wonen naar begeleide en beschermde woonvormen kunnen verzachten: samenredzaam in plaats van zelfredzaam.

Onder de noemer 'Bejaardenhuis een 2e jeugd' is bij de Benring gestart met een experiment. Doel hierbij is om het verzorgingshuis te veranderen in moderne woongebouwen met een publieke functie, samen met de zorgpartners en met zoveel mogelijk betrokkenheid van de lokale gemeenschap. Op deze manier wordt een toekomstbestendig gebouw gerealiseerd. Uitgangspunten zijn om aan te sluiten bij bewonersinitiatieven, verbinding te zoeken met de buurt of het dorp en om maatschappelijk ondernemerschap te stimuleren. Het motto is dan ook: Bejaardenhuis een 2e jeugd: instituut eruit, buurt erin.

4.2 De nieuwe ontwikkeling

Om te komen tot de hierboven beschreven doelstelling zijn er in de afgelopen periode verschillende bijeenkomsten georganiseerd waarbij onder andere ook de bewoners en omwonenden aanwezig waren. Uit deze bijeenkomsten is een plan voor de Benring naar voren gekomen. Het voormalige tehuis en de aanleunwoningen worden verbouwd, waarbij drie hoofdcomponenten centraal staan:

  • Wonen voor ouderen in het voormalig hoofdgebouw. Dit moet veilig en betaalbaar zijn: zelfstandig wonen met voldoende privacy in een beschermde omgeving. Daarnaast moet zorg en dienstverlening naar wens en behoefte kunnen worden ingezet en afgenomen. Het is van groot belang dat er keuzemogelijkheden zijn in het wonen, qua grootte en qua prijs.
  • Wonen voor jongeren in de aanleunwoningen. Ook hier is het belangrijk dat de woningen betaalbaar zijn. Daarnaast kunnen en willen de jongeren een bijdrage leveren aan de samenleving, waardoor de samenredzaamheid vergroot wordt.
  • Verbinden in de huidige recreatiezaal en de woonkeukens. Door activiteiten worden de twee gebouwdelen, net als jong en oud, met elkaar verbonden.

Onder dit concept staan vijf pijlers die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Deze vijf pijlers vormen de basis van het plan en worden met elkaar verbonden in de nieuw opgerichte coöperatie:

  • Ontmoeting als belangrijkste schakel: kleinschalig op de drie verdiepingen van het woongedeelte en publiek in het middengedeelte van het gebouw. Diverse activiteiten vanuit het dorp zijn een belangrijke schakel in dit geheel.
  • Door het aantrekken van een sociale onderneming (zoals een café, lunchroom, een winkel) ontstaat reuring. Sociale contacten worden erdoor gestimuleerd en het biedt tevens lokale werkgelegenheid.
  • Voor dagbesteding worden dagopvang en een werktuin gecreëerd. Zowel voor mensen in de Benring als inwoners van het dorp biedt dit een dagritme en bezigheid.
  • Groepswonen met 24 uurs zorg.
  • Kom logeren kamers: een nieuw concept, waarbij kamers kortstondig worden verhuurd aan mensen die bijvoorbeeld op vakantie willen in de regio Voorst of een tijdje willen komen proefwonen.

Voorwaarden bij de herontwikkeling van het gebouw is zorg op maat, veiligheid, betaalbaarheid en leefbaarheid.

Zorg is in het eindplaatje naar wens en behoefte af te nemen en er is keuzevrijheid voor de bewoner: hij of zij bepaalt zelf waar en hoeveel zorg hij of zij inkoopt. Zorginstellingen zullen meer ambulante zorg op maat gaan bieden, vanuit thuiszorg. Ook voor mensen met een indicatie zal het mogelijk zijn om in de Benring te (blijven) wonen.

De verschillende doelgroepen zullen, anders dan nu, gemengd door het gebouw wonen. Er zijn verschillende typen woningen, van kleiner en goedkoper tot groter en wat duurder. Deze zullen met het oog op een gezonde mix van mensen met verschillende zorgbehoeften, verschillende maten van vitaliteit en verschillende financiële mogelijkheden, verspreid door het gebouw gerealiseerd worden. Hierdoor wordt de onderlinge samenredzaamheid vergroot. De verschillende typen woningen zullen niet op voorhand gelabeld worden voor een specifieke doelgroep: wonen is het uitgangspunt, zorg kan in principe in ieder type woning geleverd worden.

In het midden zullen drie woonkeukens en huiskamers (één per verdieping) gerealiseerd worden voor ontmoeting, om te koken en om te eten. Deze opzet is veel laagdrempeliger voor ontmoeting dan de huidige in de recreatiezaal op de benedenverdieping. De keukens en huiskamers kunnen gezien worden als een verlenging van de eigen (woon)kamer, zoals in de studentenhuisvesting.

Daarnaast hebben de gemeenschappelijke ruimten op de benedenverdieping in de nieuwe opzet een belangrijke functie in de verbinding tussen de verschillende gebouwdelen, tussen jong en oud en tussen de mensen in de Benring en daarbuiten. De ouderen hebben aangegeven in hun directe omgeving veilig en gezellig te willen wonen: 600 van de 1000 wensen gingen over ontmoeting, gezelligheid en verbinding met het dorp. Hierin heeft het dorp een belangrijke rol. De ouderen zijn vaak niet meer in staat hun eigen gezelligheid te creëren, maar willen wel deelnemen en samen redzaam zijn. Ze zijn de motor, maar hebben benzine nodig die door de jongeren en het dorp geboden kan worden. Om de leefbaarheid te garanderen is het middenstuk dan ook van cruciaal belang.

Na een renovatie van het gebouw, moet er ruimte zijn voor:

  • 40 woningen voor ouderen;
  • 24 woningen voor bewoners met een verstandelijke (en lichamelijke) beperking;
  • 8 kamers voor groepswonen. Het gaat om groepswonen voor senioren met een zware zorgvraag en 24 uurs begeleiding;
  • 4 'kom logeren'-kamers die Habion zal verhuren (éénkamerwoning).

Op de verschillende verdiepingen van de Benring worden grotere gemeenschappelijke badruimtes gerealiseerd, waar bewoners met een kleinere badkamer terecht kunnen wanneer de zorgvraag daar aanleiding toe geeft.

Daarnaast zal er circa 785 vierkante meter algemene ruimte zijn, die bestemd is voor ontmoeten en verenigingsleven:

  • 130 vierkante meter voor dagbesteding, zoals een tuinatelier, dagopvang voor zowel bewoners van de Benring als inwoners van Voorst. Dit zal worden geëxploiteerd door Trimenzo.
  • 570 vierkante meter is bestemd voor het verenigingsleven zoals een Voorster café, een winkel voor streekproducten, kringloopwinkel, een lunchroom, een toeristisch informatiepunt, een haal- en brengservice. Hiervoor is het noodzakelijk een lokale maatschappelijk ondernemer te vinden die hierin geïnteresseerd is. Het plan hiervoor zal verder uitgewerkt worden in samenwerking met een ondernemer en de coöperatie. Omdat er vooralsnog geen ondernemer is aangetrokken, is het niet mogelijk deze functies direct te bestemmen. Dit zou namelijk afbreuk kunnen doen aan de leefbaarheid van de omgeving. In het bestemmingsplan is daarom een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om dergelijke functies toe te voegen mits: de totale opervlakte van deze functies maximaal 600 m2 bedraagt, er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en/of bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de woonsituatie en de milieusituatie.
  • 3 woonkeukens met huiskamers.
  • 50 vierkante meter zal gebruikt worden als kantoorruimte voor Trimenzo.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving zitten van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, planschade en verkeer en parkeren.

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

  • a. in stedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 200 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken of drie of meer sporen: 350 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
    • 1. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter;
    • 2. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter;
    • 3. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter.

Geluidgevoelige objecten die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, of langs wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, zijn uitgezonderd van deze verplichting.

Het plangebied is gelegen in de zone van de nog aan te leggen rondweg (N345) en de Rijksstraatweg. Verder liggen er in het gebied meerdere wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Op basis van deze laatste wegen is onderzoek niet noodzakelijk. Daarbij moet worden opgemerkt dat de Tuinstraat in de komende jaren van functie zal veranderen. Door de komst van de nieuwe rondweg, zal de straat minder gaan functioneren als doorgaande weg. Verder zijn alle overige 30 km/uur wegen in de omgeving geen doorgaande wegen. Hierdoor is het niet noodzakelijk voor deze wegen een nader onderzoek uit te voeren.

Op basis hiervan blijven twee wegen over waarvoor een onderzoek noodzakelijk kan zijn. Het gaat hierbij om de rondweg en de Rijksstraatweg. Op beide wegen zal hieronder verder worden ingegaan.

De rondweg

In het kader van de aanleg van de rondweg is er in oktober 2013 door Royal HaskoningDHV (kenmerk 9X6131/R006//Nijm MD-AF20130786/ES) een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Doel van dit onderzoek was om te bepalen welke invloed de nieuwe rondweg heeft op de bestaande geluidgevoelige objecten in de nieuwe geluidzone van 250 meter. De locatie van de Benring valt hierbinnen en is dus meegenomen in dit onderzoek. Op basis van onderstaand figuur (uit het hierboven beschreven onderzoek) is te zien dat er ook een meetpunt op de gevel van de Benring is opgenomen.

Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door de aanleg van de nieuwe rondweg voor de Benring nog ver onder de toetswaarden van 48,5 dB ligt. De hoogste belasting zit op circa 38 dB.

Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat extra onderzoek voor deze weg niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0007.png" Afbeelding 5.1: overzichtskaart meetpunten akoestisch onderzoek rondweg Voorst.

De Rijksstraatweg

De huidige aanleunwoningen vallen voor een klein deel in de zone van de Rijksstraatweg. Op basis van de huidige verkeersintensiteiten van deze weg, ligt de 48 dB contour op 100 meter uit de as van de weg. Het plangebied is gelegen op ca 170 m. Daarnaast zal in de nabije toekomst de Rijksstraatweg een lagere verkeersintensiteit krijgen. Dit komt door de aanleg van de rondweg rond het dorp Voorst. Het is op basis van bovenstaande niet noodzakelijk een uitgebreid akoestisch onderzoek uit te voeren.

5.2.2 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit').

In zijn algemeenheid kan worden gestelde dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, stikstofoxiden worden voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.

Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de verbouw van 18 aanleunwoningen naar 18 woningen voor starters mogelijk en de verbouw van 96 onzelfstandige wooneenheden naar 66 wooneenheden die deels zelfstandig en deels onzelfstandig zijn. Gezien het aantal woningen kan het plan worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

De locatie is daarnaast niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit of fijnstof worden overschreden. Het is daarom niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren.

5.2.3 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • 1. bedrijven waar opslag en/ of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zoals een lpg station;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • 3. vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
  • 4. propaantanks bij particulieren.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Hieronder wordt een puntsgewijze toelichting gegeven.

ad 1 en 4. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0008.png"

Afbeelding 5.2: uitsnede risicokaart provincie

Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Ook bevinden zich geen particuliere propaantanks in de directe omgeving. Ook is er geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water of via buisleidingen.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat vanuit externe veiligheidsoverwegingen geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.4 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Het voorliggende plan voorziet in de interne verbouwing, waardoor er geen ingrepen in de grond worden gedaan. Daarnaast kan in het gebied op basis van het huidige bestemmingsplan al een gevoelige functie worden gerealiseerd. De nieuwe functie is niet gevoeliger, waardoor op basis bovenstaande geconcludeerd kan worden dat een bodemonderzoek niet noodzakelijk is.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

De dichtstbijzijnde bedrijfslocatie in de omgeving is gelegen op een afstand van circa 65 m. Op basis van het bestemmingsplan mag op deze bedrijfslocatie gelegen aan de Tuinstraat 4a een bedrijf gevestigd worden in de milieucategorie 2. De richtafstand bij dergelijke bedrijven is maximaal 30 meter. Daarbij moet worden opgemerkt dat dit pand moment wordt gebruikt als opslag voor het bedrijf van De Weer Tentenverhuur, gevestigd aan de Rijksstraatweg 100.

De bedrijfslocatie vormt gezien de afstand tot aan de gewenste ontwikkeling geen belemmering voor deze ontwikkeling. Verder zijn geen bedrijfslocaties of agrarische bedrijven in de directe omgeving aanwezig.

5.3 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

5.4 Flora en fauna

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een beschermd natuurgebied. Ook zijn binnen het plangebied geen belangrijke ecologische waarden bekend die om bescherming vragen. Gezien de aard en omvang van het plan is nader ecologisch onderzoek daarom achterwege gebleven. Te allen tijde dient de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

5.5.1 Archeologie

Voor de gemeente Voorst is een archeologische beleidskaartkaart opgesteld. Deze kaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de aanwezigheid en trefkans van archeologische resten. Er worden twee soorten archeologische gebieden onderscheiden: Archeologisch waardevolle gebieden (AWG) en Archeologische verwachtingszones (AV). De eerste kent vier categorieën en de tweede 6 categorieën. In figuur 5.3 wordt een uitsnede getoond van de archeologische beleidskaart voor het te ontwikkelen gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0009.png" Afbeelding 5.3: archeologische waardenkaart gemeente Voorst 

Het te ontwikkelen gebied valt alleen binnen de Archeologische verwachtingszones (AV). De rood gekleurde gebieden zijn AV-categorie 5: zone met een hoge archeologische verwachting. Hier is het streven gericht op behoud in de huidige staat. Dat geldt ook voor de gele gebieden (AV - categorie 6, zone met een middelmatige archeologische verwachting). Daarnaast ligt het gebied ook in de AV - 7 categorie. Dit is de categorie met een lage archeologische verwachtingswaarde.

In alle gebieden is onder bepaalde omstandigheden een inventariserend archeologisch onderzoek verplicht, wanneer er ook daadwerkelijk ingrepen in de grond worden gedaan. Het voorliggende plan voorziet in een interne verbouwing van de beide panden. Mogelijk zal in de toekomst een deel van de bestaande bebouwing worden gesloopt en opnieuw worden opgebouwd. Omdat dit nog niet zeker is, is er voor gekozen om de dubbelbestemming Waarde - Archeologie, zoals deze in het huidige bestemmingsplan ook al was opgenomen, opnieuw op te nemen. Middels deze dubbelbestemming worden de waarden ook in de toekomst beschermd. Hierdoor is een nader archeologisch onderzoek op dit moment nog niet nodig.

5.5.2 Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen in het dorp Voorst. Voorst is een oud dorp dat al in de tiende eeuw genoemd werd. Rondom de kerk en het Hof te Voorst ontwikkelde zich de kern langs de steilrand met de uiterwaarden van de Voorster Klei. Hier liep de hoofdroute langs de IJssel en kwam een aantal landwegen vanaf de Enk samen. Met de aanleg van de Rijksstraatweg (18e eeuw) komt de doorgaande route meer ten westen van het dorp te liggen. Hier ontstaat een tweede bebouwingscluster waarin de aanwezigheid van buitenplaatsen opvallend is. De ruimte tussen de twee bebouwingsclusters wordt in de eeuwen daarna geleidelijk opgevuld. Pas na 1950 volgen in fasen meer grootschalige uitbreidingen ten westen van de Rijksstraatweg. Aan de zuidzijde van het dorp worden sportvelden aangelegd en landgoed De Beele krijgt een invulling als zorginstelling.

Cultuurhistorische waarden en elementen

Het meest kenmerkend van Voorst is de typische vorm van het oude dorp. Op de natuurlijke hoogte van de oeverwal steekt het gebied rondom de monumentale kerk de Voorsterklei in met daarachter uitwaaierende historische bebouwingslinten langs de doorgaande en plattelandswegen.

Het gebied rondom de kerk is van grote cultuurhistorische waarde. Het ensemble van kerk met De Bongerd, school, dorpshuis en de historische bebouwing is van grote waarde. Hetzelfde geldt voor de historische bebouwing langs de Wilhelminaweg, Binnenweg, Kerkstraat en Schoolstraat. Langs de Rijksstraatweg staat een groot aantal monumentale panden, zoals landhuis Beekzicht, het tolhuis, de pastorie en buitenplaatsen, als Klein Wiarda State, Enkstein, Ruimzicht en Huize Kerkzicht. Verder is de (voormalige) Gereformeerde kerk aan de Enkweg een monument. Daarnaast zijn er nog veel beeldbepalende gebouwen aan de Rijksstraatweg en de Binnenweg die mede sfeer geven aan het dorp. Uit de moderne tijd is met name een tweetal sociale woningbouwprojecten uit de wederopbouwperiode aan de Enkweg en de Binnenweg karakteristiek. Buiten het dorp liggen diverse monumentale agrarische panden, zoals in de agrarische enclaves ten westen van het dorp en in de Voorster klei, namelijk Sinderen.

De Tuinstraat waaraan de Benring is gelegen wordt niet gezien als een cultuurhistorisch belangrijke straat. Het gebouw is daarnaast ook niet aangemerkt als rijks- of gemeentelijk monument.

Eventuele aanpassingen aan het gebouw zorgen derhalve niet voor een afwaardering van de cultuurhistorische waarden van het dorp Voorst.

5.5.3 Molenbiotoop

Op basis van de Omgevingsverordening Gelderland wordt geconcludeerd dat het grootste deel van het terrein is gelegen in de molenbiotoop van molen 'De Zwaan'.

Windmolens met een monumentenstatus vormen een onlosmakelijk onderdeel van de regionale identiteit. Daarom streeft Gelderland naar het behoud en bescherming van molenbiotopen. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang.

Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Het bestemmingsplan dient waarborgen te bieden ter bescherming van het functioneren van de molen door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de molen door het opnemen van een "vrijwaringszone-molenbiotoop". Deze vrijwaringszone is overgenomen uit het bestemmingsplan Voorst 2010. Hierdoor wordt voor dit gebied aansluiting gezocht bij de regeling in de directe omgeving en wordt ook de vrije windvang gewaarborgd.

5.6 Verkeer en parkeren

In de nieuwe situatie neemt de parkeerdruk toe, voornamelijk doordat de aanleunwoningen worden omgevormd naar starterswoningen. In onderstaande tabel is per functie in het gebouw aangegeven welke parkeernorm is toegepast en hoeveel parkeerplaatsen er in totaal noodzakelijk zijn.

Doelgroep   Aantal eenheden   Norm   Aantal pp  
Woningen voor ouderen   38   0.6   23  
Woningen voor ouderen met beperking   24   0.5   12  
8 zorgwoningen voor 24 uurs zorg   8   0.5   4  
Kom-logeren woningen   4   0.5   2  
Jongeren woningen   18   1.5   27  
Totaal aantal pp       68  

Uit bovenstaande berekening blijkt dat er in totaal 68 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Een deel van deze parkeerplaatsen hoeft niet op eigen terrein gerealiseerd te worden. De parkeerhavens voor de voormalige aanleunwoningen, zijn gelegen op het openbare gebied. Deze parkeerplaatsen zijn vanuit het verleden altijd al toegerekend aan de Benring. Op deze locatie zijn 11 parkeerplaatsen aanwezig. Daarnaast zijn er nog 6 parkeerplaatsen gelegen aan de voorzijde van het gebouw (tegenover de woning Kamperfoeliestraat 2). Deze parkeerplaatsen zijn gelegen op eigen terrein en zijn buiten de berekeningen gehouden. Dit betekent dat er op eigen terrein nog 57 extra parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.

Om te waarborgen dat er ook voldoende parkeerplaatsen aangelegd en in stand gehouden worden, is in het bestemmingsplan (de regels) een algemene voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierin staat beschreven dat in voldoende mate voldaan moet worden aan parkeren op eigen terrein.

Hieronder een voorbeeldverkaveling van een mogelijke parkeeroplossing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.2103-VS00_0010.png"

Afbeelding 5.4: optionele verkaveling parkeren

5.7 Economische uitvoerbaarheid

5.7.1 Grondexploitatie

Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het voorliggende plan voorziet in een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.12 Bro. Voor de realisatie van dit plan hoeft door de gemeente Voorst geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. De gemeente Voorst sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin de gemeentelijke kosten worden vergoed. Hierbij dient vermeld te worden dat de gemeente Voorst alleen medewerking verleend aan het initiatief als de bijbehorende exploitatie voor de initiatiefnemer niet negatief is. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

5.7.2 Planschade

Volgens vast beleid van de gemeente Voorst wordt ten aanzien van ruimtelijke projecten waaruit tegemoetkoming in schade (planschade) kan voortvloeien, altijd een overeenkomst in tegemoetkoming in schade afgesloten danwel wordt een passage in de anterieure overeenkomst opgenomen. In dit geval is in de anterieure overeenkomst een passage opgenomen. Hierdoor wordt gewaarborgd dat eventuele tegemoetkoming in schade betaald wordt door de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Maatschappelijk;
  • Wonen.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie - 1.
  • Waarde - Archeologie - 2.
  • Waarde - Archeologie - 3.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Maatschappelijk

Bestemmingsomschrijving

Binnen de bestemming Maatschappelijk vallen zorgwoningen, groepswoningen voor 24 uurs zorg, kom-logeren kamers en maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast worden ondersteunde functies behorende bij en ondergeschikt aan deze maatschappelijke bestemming mogelijk gemaakt. Het gaat hierbij om horeca, dienstverlening en commerciële ruimten. Deze functies zijn "naar binnen" gericht. Dit betekent dat deze functies uitsluitend gebruikt kunnen worden voor de bewoners van het tehuis.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming Maatschappelijk is een onderscheid gemaakt tussen welke bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak en welke erbuiten. Waar gebouwen mogen worden gebouwd is dat middels een bouwvlak aangegeven. Dit onderscheid maakt dat op de verbeelding de grootte en ligging van het bouwvlak de bouwmogelijkheden bepalen. Binnen het bouwvlak staan de toegestane goot- en bouwhoogte vermeld. Buiten het bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

Maatvoering bouwvlak

De maatvoering van het bouwvlak is maatwerk en is gelegen om het bestaande gebouw heen.

6.3.2 Wonen

Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen de bestemming Wonen zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, bed & breakfast en openbare voorzieningen. Daarnaast zijn ook bij de bestemming horende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen toegestaan.


Bebouwingsmogelijkheden
Binnen de bestemming Wonen is een onderscheid gemaakt tussen welke bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak en welke erbuiten. Waar gebouwen mogen worden gebouwd is dat middels een bouwvlak aangegeven. Dit onderscheid maakt dat op de verbeelding de grootte en ligging van het bouwvlak de bouwmogelijkheden bepalen. Binnen het bouwvlak staan de toegestane goot- en bouwhoogte vermeld. Buiten het bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

Uitzondering hierop is de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Ter plaatse van deze aanduiding is een bijgebouw toegestaan. Het betreft hier een bestaand bijgebouw. In de regels is opgenomen dat op deze locatie een bijgebouw gerealiseerd mag worden met een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter.


Bouwvlak
Het bouwvlak is om de bestaande bebouwing neergelegd, waarbij aan de achterzijde enige vorm van uitbreiding mogelijk wordt gemaakt. Aan de achterzijde is het bouwvlak dieper dan het bestaande hoofdgebouw.

Andere bouwwerken
Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen geldt voor de voorgevel een maximale hoogte van 1 meter en op andere plekken 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 8 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen (buiten het bouwvlak) mag niet meer dan 20 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

 

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Maatschappelijk': ten behoeve van het toestaan van horeca, dienstverlening en commerciële ruimte welke gebruikt kunnen worden door externe partijen (dus niet alleen de bewoners van het tehuis);
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden beroepen in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In dit geval is sprake van een inbreidingsplan van lokaal belang. Voor dergelijke plannen achten de provincie Gelderland en de VROM-Inspectie vooroverleg niet noodzakelijk. Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 maart 2015 tot en met 29 april 2015 ter inzage gelegen. Gedurende de inzagetermijn is één zienswijze naar voren gebracht. In de in Bijlage 2 opgenomen 'Zienswijzennotitie en ambtshalve wijzigingen' is de zienswijze samengevat en van een reactie voorzien.

7.3 Aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan

De naam van het bestemmingsplan is aangepast door het jaartal '2014' hieruit te laten vervallen. Daarnaast zijn de afwijkingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders uit artikel 12.1, sub a onder 3 en artikel 12.2 van de regels komen te vervallen. In de in Bijlage 2 opgenomen 'Zienswijzennotitie en ambtshalve wijzigingen' worden de aanpassingen nader toegelicht.