Plan: | Middendijk 69, Nijbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20347-VS00 |
De initiatiefnemer van dit plan exploiteert aan de Middendijk 69 in Nijbroek een agrarisch bedrijf waarbij kalveren en vleeskoeien worden gehouden. Hij heeft het plan om zijn erf en gronden opnieuw in te richten. De herinrichting bestaat uit de aanleg van 2 hectare natte natuur aansluitend aan de Nijbroekse wetering; verbetering van de landschappelijke inpassing van het bestaande erf met o.a. 1 hectare bos en een boomgaard en de ontwikkeling van een nieuw erf met één woning.
De gemeente verleent medewerking aan de ontwikkeling van dit initiatief, omdat het plan maatschappelijke meerwaarde oplevert op het gebied van landschapsversterking, cultuurhistorie, biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaatadaptatie.
Het initiatief is onderdeel van de pilot Rood voor Groen waarmee gedurende twee jaar een aantal pilots worden gedraaid in het buitengebied, voortbouwend op het bestaande Rood voor Rood-beleid (ofwel functieveranderingsbeleid). Met het Rood voor Groen-beleid is het mogelijk ‘groenblauwe’ maatschappelijke doelen te realiseren in ruil voor nieuwe ‘rode’ ontwikkelingen.
Bovengenoemde ontwikkeling past echter niet binnen het geldende bestemmingsplan. Een nieuw bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk. Hier wordt met voorliggende plan in voorzien.
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. Het agrarische erf bevindt zich op ongeveer 800 m ten noorden van de dorpskern Nijbroek.
Afbeelding 1 - Plangebied in de omgeving (rode ster)
Afbeelding 2 - Luchtfoto van het plangebied
Doel van onderliggend bestemmingsplan is het ontwikkelen van een juridisch-planologisch kader om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Met deze ontwikkeling wordt bijgedragen aan de gemeentelijke doelstellingen voor het landelijk gebied, waaronder een kwaliteitsverbetering ter plaatse van het bestaande erf en het omliggend landschap.
De gronden van initiatiefnemer liggen in Nijbroek, een polder op de kleiige komgronden van de IJssel. Het drassige land van Nijbroek werd in de 14e eeuw ontgonnen. De Middendijk vormde de belangrijkste as in de middeleeuwse ontginning van de polder. Percelen liggen dwars op deze ontginningsas en hebben een breedte van 60, maar soms ook 30 of 90 meter breed, afhankelijk van de benodigde afwatering. De smalle, lange percelen vormen een typerend slagenlandschap. In de huidige situatie vormen sloten de voornaamste perceelgrenzen, vroeger waren dit vaak ook (struweel)hagen.
De oorspronkelijke ontginningstructuur van polder Nijbroek is nog goed herkenbaar, ook op de gronden van initiatiefnemer. Deze bestaan vandaag de dag uit 9 duidelijk herkenbare slagen; slagen die elk als één geheel van Middendijk tot wetering lopen. Op oude kaarten (zie afbeelding 3) is te zien dat dit niet altijd zo was. De twee slagen waar zich het grootste deel van het huidige erf bevindt, zijn door de jaren heen op verschillende manieren verkaveld. Eind 19e eeuw vormden de twee slagen in de breedte één geheel, oostwest in tweeën gedeeld door een sloot/pad. In de decennia daarna werd het deel bij de wetering in twee slagen verdeeld. Het voorste deel, aan de Middendijk, bleef functioneren als één breder perceel. Ook zuidelijker is te zien dat twee huidige slagen vroeger één slag in het landschap vormden. In de huidige situatie zijn alle dwarssloten dichtgegooid; op brede slagen zijn lengtesloten juist toegevoegd.
De Middeleeuwse ontginning van Nijbroek veranderde het landschap destijds volledig. De moerassige gronden, waarin hier en daar kleine beekjes vanaf de Veluwe richting de IJssel liepen, werden getransformeerd tot vruchtbare landbouwgrond. Toch is het landschap van vóór de ontginning hier en daar nog herkenbaar, ook op de gronden rondom het Hoogehuis.
Wanneer we naar de hoogtekaart van Nijbroek kijken, verraden subtiele hoogteverschillen de loop van oude beekstroompjes door het moerassige land.
Ook over de gronden van initiatiefnemer liep zo’n beekje. Recente bodemmonsters aan de andere kant van de Middendijk, uitgevoerd door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, bevestigen dat dit inderdaad een beekdal was. Dergelijke voormalige beekdalen zijn tot op de dag van vandaag vaak nog de laagste gronden van Nijbroek.
Deze laagtes in het landschap zijn op sommige plekken waarschijnlijk benut voor het graven van weteringen. De weteringen zijn de hoofdwatergangen van polder Nijbroek. Ze spelen een belangrijke rol om water af- en aan te voeren, al sinds de ontginning van de polder. In de jaren ‘50 is de Nijbroekse Wetering opnieuw uitgegraven en op verschillende plekken rechter gemaakt, om de afvoer van water te stimuleren en wateroverlast te voorkomen. Op oude kaarten is te zien dat de oorspronkelijke wetering meer slingerde door het landschap. De gronden van initiatiefnemer grenzen aan de oostelijke oever van de Nijbroekse wetering, ook hier slingerde de wetering.
afbeelding 3 oude kaarten (Topotijdreis.nl)
Het perceel direct ten zuiden van de boerderij was het laagst liggend en daarmee ook het meest natte deel van de gronden rondom het Hoogehuis. Ook nu is op de hoogtekaart goed te zien dat deze gronden net wat lager liggen. Oude kaarten laten zien dat deze natste gronden in gebruik waren als twijggaarden en (hakhout)bos (afbeelding 4). Deze natte gronden waren minder geschikt voor akkerbouw of als weidegrond, wel waren ze geschikt voor het oogsten van twijgen (voor manden, meubels e.d.) en hout (als brandstof, als bouwmateriaal e.d.). Aanvankelijk liep het bos- en twijgperceel van boerderij tot wetering, later bleef alleen een bosperceel direct achter de boerderij over.
afbeelding 4 oude kaart met grondgebruik (HisGis)
Het Hoogehuis
De hoge plekken in het landschap waren juist geschikt om te wonen; hier werden dan ook vaak de boerderijen gebouwd. Dit geldt ook voor de monumentale boerderij van initiatiefnemer. De boerderij draagt de naam het ‘Hoogehuis’, letterlijk verwijzend naar de hoge ligging in het vanouds moerassige land. Het Hoogehuis dateert uit 1799 en is een variatie op het traditionele hallehuis, dat veel gebouwd werd in de streek. Het Hoogehuis is een krukhuis: een hallehuisboerderij die aan één zijde is uitgebouwd. Er zijn nog maar weinig krukhuizen bewaard gebleven in de streek.
Het Hoogehuis was ooit het centrum van een landgoed van 100 ha met daarin drie boerenbedrijven. In het uitgebouwde gedeelte bevond zich een lanterskamer (landheerkamer), gereserveerd voor de pachtheer of landheer. (bron: Toekomstbeeld Polder Nijbroek) Ook elders in de polder zijn nog prachtige 19e-eeuwse boerderijen te vinden; het waren welvarende jaren voor de boer.
Vanaf 1870 ontstond er echter een landbouwcrisis door goedkopere import van buiten Nederland. De prijs van graan en andere producten stond onder druk. Toch kwam de crisis in de IJsselstreek niet zo hard aan als op andere plekken in het land. Fruit werd redelijk betaald. Waar men eerst vooral boomgaarden voor eigen gebruik had, werden nu grotere bongerds gemaakt, voor de verkoop. Kaarten na 1850 laten deze groei in fruitteelt goed zien. Ook rondom het Hoogehuis zien we grotere boomgaarden ontstaan. Het (jong-) vee graasde onder de fruitbomen, die daarom ruim werden geplant, op 8 tot 10 meter uit elkaar, zo staat in het boek over IJsselhoeven (2006).
Naoorlogse ontwikkelingen in landbouw en landschap
Wanneer in de jaren zestig en zeventig de overheid een rooipremie biedt om de oude boomgaarden op te ruimen, doen veel boeren daaraan mee. De hoogstambongerds worden gerooid, het land wordt grasland, de voorheen gemengde bedrijven specialiseren zich, in lijn met het overheidsbeleid, in melkvee. (bron: Toekomstbeeld Polder Nijbroek) Al snel verschijnen melktanks en ligboxenstallen in het landschap, ook achter het Hoogehuis.
De fruitteelt verdwijnt in deze jaren bijna geheel uit het landschap. Zo ook rondom het Hoogehuis. Alleen direct voor de monumentale boerderij blijven fruitbomen staan, die de afgelopen decennia met liefde verzorgd zijn door de oom van initiatiefnemer. Enkele van deze oude fruitbomen zijn nog bewaard gebleven.
De gronden in eigendom van initiatiefnemer beslaan enkele slagen, gelegen tussen Middendijk en Nijbroekse Wetering en aan de noordelijke zijde begrensd door de Benedenste Kruisweg. De monumentale boerderij op deze gronden, het ‘Hoogehuis’, is goed zichtbaar vanaf de Middendijk. Een rij oude fruitbomen voor de woning verwijst naar de vroegere bongerd die onderdeel was van het erf. Achter de boerderij liggen diverse schuren. De grootste en meest recente schuur ligt haaks op de slagenrichting. De perceelgrenzen worden gemarkeerd door sloten. Op een enkele boom na zijn verder geen landschappelijke elementen aanwezig.
afbeelding 5 zicht op de boerderij vanaf de Middendijk
Ten behoeve van deze ontwikkeling heeft het bureau Open Kaart in samenwerking met Lindeloof, tuin- en landschapsarchitecten BV een totaalplan gemaakt voor zowel de na te streven beeldkwaliteit van de nieuwe bebouwing als de landschappelijke inrichting. Op de inhoud van dit plan wordt hierna ingegaan. Voor het volledige Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan wordt verwezen naar Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan bij de regels.
De plannen voor de gronden van Middendijk 69 bouwen voort op de karakteristiek van het Nijbroekse polderlandschap en de (cultuurhistorische) kwaliteiten van het Hoogehuis. De ingrepen beogen het landschap elk op eigen wijze te versterken. Naast landschappelijke meerwaarde, wordt met de plannen ook meerwaarde gerealiseerd op het gebied van biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaatadaptatie.
Per planonderdeel wordt nader uitgewerkt welke kwaliteiten worden beoogd.
afbeelding 6 inrichtingsplan
Langs de wetering wordt natte natuur ontwikkeld. De aanleg van rabattenbos en vochtig hooiland versterkt de diversiteit van het landschap en verwijst naar de manier waarop de lage en natte gronden vroeger gebruikt werden. Beide vormen, zowel het natte bos als het vochtig hooiland, zullen meedoen in het bergen van water bij piekbuien. Ook wordt de biodiversiteit langs het water verbeterd.
• Natuurvriendelijke oevers
Langs de wetering wordt een natuurvriendelijke oever (NVO) aangelegd. Door een afwisselend schuin of minder schuin talud ontstaat een diversiteit in groei omstandigheden, die de biodiversiteit bevordert. Daar waar meer ruimte is, wordt de NVO breder. De maximale breedte wordt bepaald door de lengte van de giek die gebruikt wordt voor onderhoud (onderhoud vindt plaats vanaf de oevers, niet vanaf het water). Om het dichtgroeien van de oevers met riet te voorkomen, is het van belang dat beide oevers van de wetering in z'n geheel te maaien zijn vanaf de onderhoudspaden aan beide zijden.
Voor het onderhoud van de wetering dient een strook van 5m langs de wetering beschikbaar en toegankelijk te zijn.
• Nat (rabatten)bos
Op twee kavels aansluitend aan de wetering komt een natte bosontwikkeling. De ‘groene massa’ die hierdoor ontstaat, past in de schaal van het polderlandschap. Het natte bos wordt uitgevoerd als rabattenbos, met greppels. De grond uit de greppels wordt gebruikt om de tussenliggende delen te verhogen. Hierop wordt bos aangeplant. Het eindbeeld is een gesloten bos met overschaduwde greppels. De maatvoering en richting is afgeleid van het nog zichtbare rabattenbos Boerdam aan de Vaasenseweg.
• ‘Kraamkamer’ voor de Grote Modderkruiper
Op twee naastliggende kavels wordt een ‘kraamkamer’ voor de beschermde vissoort de Grote Modderkruiper gemaakt, in combinatie met kruidenrijke grasvegetatie of vochtig hooiland. De lange zichtlijnen die zo kenmerkend zijn voor de polder blijven hier, door de keuze voor grasvegetatie, intact. Haaks op de wetering worden ondiepe sloten met flauwe taluds aangelegd. Hierbij wordt zorgvuldig gekeken naar de juiste hellingshoek en oriëntatie t.o.v. de zon.
Het eerste onderdeel van het initiatief is de verbetering van de landschappelijke inpassing van de monumentale boerderij Het Hoogehuis. Het betreft het toevoegen van landschappelijke elementen om de (cultuurhistorische) kwaliteit van het erf rondom de boerderij te versterken en schuren achter de boerderij meer in groen in te bedden.
De kwaliteit van het boerderijerf wordt versterkt door de toevoeging van een boomgaard. Daarnaast worden de schuren beter verankerd in het landschap met de aanplant van een erfbosje en een groter stuk hakhoutbos. Rondom de boerderij is vooral gekozen voor ‘functioneel groen’, zoals dat rondom een boerderij gebruikelijk was. De boomgaard levert fruit; het hakhoutbos leverde vroeger hout voor de kachel, maar ook voor meubels of gereedschap.
Op het meest zuidelijke perceel van initiatiefnemer wordt ruimte gemaakt voor een nieuw erf, met één woning. Het nieuwe erf dient zorgvuldig te worden verankerd in het bestaande landschap. De inrichting van het erf is daarom gebaseerd op de gebiedskarakteristiek en de traditionele erfinrichting van boerderijerven uit de regio. De kwaliteiten van de bebouwing sluiten eveneens (op eigentijdse wijze) aan bij de lokale boerderijarchitectuur. Omdat het om een - voor boerderijmaten - relatief klein erf gaat, verwijzen erf en bebouwing naar de typologie van een kleinere boerderij.
Het nieuwe erf ligt niet direct aan de Middendijk, maar verderop in het landschap. Het erf is bereikbaar via een toegangspad. Het toegangspad loopt aan de zuidzijde van het perceel, langs de slaggrens.
De aansluiting van toegangspad op Middendijk sluit aan bij de manier waarop (gemetselde) duikers en bruggen op andere plekken langs de Middendijk zijn vormgegeven. Meest voorkomend bij eenvoudige boerenerven is een dam met opgemetselde keermuren.
Vóór de woning -als functionele, informele voortuin- ligt een perceel dat wordt beplant met hoogstamfruitbomen. De diverse hoogstamfruitbomen staan niet strak in een grid, maar in los verband in de wei. Dit geeft de bongerd het karakter van een boomgaard voor eigen gebruik, passend bij een klein erf. Rondom de bongerd wordt een lage haag (maximaal 1,2 m hoog) aangeplant, als perceelbegrenzing. Rondom de woning worden enkele solitaire bomen en sierheesters aangeplant.
De overgang van het erf naar de landbouwgronden aan de westzijde is open. Een nieuwe dwarssloot begrenst het erf; de zichtlijn richting wetering is open.
De kwaliteiten van de nieuwe bebouwing sluiten (op eigentijdse wijze) aan bij de lokale boerderijarchitectuur. Omdat het gaat om een - voor boerderijmaten - relatief klein erf met daarop één woning, verwijst de bebouwing naar een typologie passend bij een kleinere boerderij. De bebouwing bestaat uit een woning en één of meerdere bijgebouwen.
De gebouwen op het erf vormen een ensemble. De samenhang van de volumes van het ensemble is beeldbepalend; bijgebouwen dienen in samenhang met de woning ontworpen te worden. De gebouwen vormen een eenheid in vormentaal en materialisatie.
De woning is onderscheidend in schaal en kan indien gewenst rijker zijn in materialisatie en detaillering dan het bijgebouw. Bijgebouwen zijn ondergeschikt in formaat en detaillering; bijgebouwen hebben een meer functioneel karakter en staan aan het achtererf.
Als referentietypologie voor de woning kan zowel het hallehuis als een lokaal voorkomende schuurtypologie worden gebruikt.
De na te streven beeldkwaliteit van de bebouwing, tuin en omliggend erf wordt nadere beschreven in het beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van het totale 'Rood voor Groenplan Middendijk 69 Nijbroek'.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Onderliggend plan speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijk ordeningsbeleid op nationaal niveau. Het realiseren van onderhavige ontwikkeling is primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid en is daarmee niet in strijd met de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie. Het plan zorgt voor een bijdrage aan de identiteit van het gebied door de impuls voor het landschap en verhoogt de ecologische waarden. Het plan is daarmee in lijn met de Nationale Omgevingsvisie.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Dit lokale plan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).
Voorliggend plan maakt de realisatie van 1 woning mogelijk. Hiermee is sprake van een ontwikkeling die niet kan worden aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere toetsing aan de ladder is dan ook niet noodzakelijk.
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De ontwikkeling draagt bij aan verschillende provinciale ambities, waaronder natuurontwikkeling en waterberging (biodiversiteit, klimaatverandering) en versterking van de schoonheid en historie van het landschap.
In de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023) staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
afbeelding 7 uitsnede kaart Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening kent voor het plangebied de volgende aandachtspunten:
Beschermingsregime GO
De Nijbroekse Wetering zelf behoort tot het Gelders Natuurnetwerk (donkergroen); de lichtgroene strook behoort tot de Groene Ontwikkelingszone (GO). In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO worden bij voorkeur geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. De met dit bestemmingsplan voorziene ecologische maatregelen komen juist ten goede aan de kwaliteiten van het gebied. Daarmee past het prima binnen de provinciale doelstellingen.
Intrekgebied
Ook is het plangebied aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. Daarvan is met dit plan geen sprake.
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan heeft geen (onevenredige) gevolgen voor het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening.
Nationaal landschap
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal landschap dat buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone valt. In dit gebied geldt dat een bestemmingsplan in beginsel alleen bestemmingen mogelijk mag maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling waarbij fors wordt geïnvesteerd in natuur- en landschapsontwikkeling, een en ander conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat er hiermee geen sprake is van aan aantasting van het Nationaal landschap, maar juist van een versterking van de landschapswaarden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met provinciaal beleid.
In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.
Op het gebied van rood voor groenbeleid doet de Regionale Structuurvisie geen uitspraak. Er wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid.
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:
Een belangrijk uitgangspunt uit de toekomstvisie is dat bij nieuwe ontwikkelingen het landschap de drager is. Dat is bij onderhavig plan aan de orde. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
Om de kwaliteit van het landelijk gebied op het huidige hoge niveau te houden, heeft de regio stedendriehoek in 2008 functieveranderingsbeleid geformuleerd. Ingezet werd op de sloop van landschapontsierende bebouwing om verpaupering en leegstand tegen te gaan. Door ter compensatie nieuwe functies (zoals wonen) toe te staan wordt de leefbaarheid van het platteland vergroot. Dit beleid vormde jarenlang ook het gemeentelijke toetsingskader.
De kwaliteit van het landelijk gebied staat door de ontwikkelingen in de landbouw, de afname van natuur en landschap, de energietransitie, de woningbouwopgave et cetera onder druk. Daarom hebben wij ervoor gekozen om het functieveranderingsbeleid te actualiseren en in te zetten op landschapsversterking, meer natuurontwikkeling en behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Dit maakt dat voor de term Rood voor Groen is gekozen: wanneer een initiatiefnemer in het buitengebied een ontwikkeling wenst, moet dit in ieder geval leiden tot meer natuur en landschap. De gemeente Voorst wil met dit Rood voor Groen beleid de ruimtelijke kwaliteit bevorderen door aanleg van natuur en/of sloop van landschapontsierende bebouwing.
Samengevat ligt het doel van dit beleid in het behoud en verdere ontwikkeling van de kwaliteit van ons landelijk gebied. Belangrijk daarbij zijn natuur en landschap, het herstel van cultuurhistorische waarden, het optimaliseren van recreatieve routes en hoogwaardige (verblijf)recreatie, innovaties in energie en klimaat, vernieuwing van de agrarische sector en vernieuwende woonvormen die iets toevoegen aan het bestaande aanbod.
Dit initiatief is één van de pilots waarmee het tijdelijke Rood voor Groenbeleid wordt getest. De argumentatie om mee te werken aan dit initiatief is onder meer gelegen bij de meerwaarde die het heeft bij de bredere gebiedsontwikkeling in polder Nijbroek die zijn start heeft gehad met de dorpsvisie en de latere Erfgoed Deal.
In het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel (LOP) geeft de gemeente op concrete en uitgebreide wijze inhoud aan de specifieke kenmerken, kwaliteiten én betekenis van het landschap. Het LOP is een bouwsteen voor toekomstige visievorming en toetsingskader voor talrijke autonome en planmatige ontwikkelingen.
Op basis van een analyse van de kernkwaliteiten van het landschap, worden in het LOP landschapseenheden en waardevolle landschapselementen onderscheiden en benoemd. Voor deze landschapseenheden en landschapselementen is een samenhangende landschapsontwikkelingsvisie ontwikkeld. Kernpunten van deze visie zijn:
Kernkwaliteiten en landschapsontwikkelingsvisie vormen gezamenlijk een belangrijk toetsingskader bij het beoordelen van nieuwe ontwikkelingen.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de landschapseenheid 'Veenontginning Nijbroek'. Hier wordt hierna nader op ingegaan.
Beschrijving landschap
Een bijzondere planmatige broekontginning is het Nijbroek. Bijzonder aan het Nijbroek is de vroege ontginning in de 14e eeuw. Het Nijbroek wordt door de wijze van verkavelen ook wel aangeduid als een veenontginningsgebied, hoewel het feitelijk geen veengebied is.
Voor het Nijbroek zijn de haaks op elkaar staande hoofdrichtingen van ontginningsbases en kavels (slagen) kenmerkend. Vooral in het zuiden van de ontginningseenheid Nijbroek treft men een zeer regelmatige verkaveling aan, met kenmerkende slagen van 60 bij 2250 meter. De verkavelingen en de wegen vormen min of meer een grid. Langs de ontginningsassen Veluwse dijk, Middendijk en Zeedijk ontstond geleidelijk aan verspreide bebouwing, vaak op pollen (verhogingen). Aan de Middendijk groeide verspreide bebouwing uit tot de kern Nijbroek.
Het Nijbroek kende behalve veel sloten ook een groot aantal hagen en is tot 1900 behoorlijk dicht begroeid geweest. In de zomer vielen de sloten periodiek droog zodat een aanvullende veekering moest worden aangelegd. Veel van deze hagen zijn inmiddels uit het landschap verdwenen. Naast hagen komen in het gebied ook bosjes, grienden en eendenkooien voor, vooral in de zuidelijke helft. Het grondgebruik bestaat hoofdzakelijk uit grasland en melkveehouderij bepaalt het beeld.
Landschapsbeleid
Het historische heggenlandschap moet worden hersteld, door de aanplant van elzen, knotwilgen en meidoornhagen in oost-west richting.
Motivering/achtergronden: Hoogste kwaliteit van de veenontginning Nijbroek is het zeer karakteristieke ontginningspatroon dat voor een belangrijk deel bestaat uit stroken land, de slagen. Het herstellen van de historisch vlechtheggen als kavelgrens tussen de slagen versterkt de landschappelijke identiteit van dit landschap. Door overwegend aan te planten in oost-west richting blijven lange zichtlijnen over dit nu nog tamelijk open landschap behouden, maar wordt het gebied minder kwetsbaar voor verrommeling door toenemende (agrarische) bebouwing.
Rond grootschalige bebouwing wordt het landschap versterkt door toevoeging van erfbeplantingen en kavelbeplantingen.
Motivering/achtergronden: In het gebied komen veel agrarische bedrijven voor en de maat en schaal van de bedrijven en hun bebouwing nemen nog steeds toe. Om het effect van verstening van het landschap tegen te gaan wordt voorgesteld om nieuwe bouwplannen, maar waar mogelijk ook bestaande bebouwing, landschappelijk in te passen door beplanting aan te brengen. Bij voorkeur bestaat de beplanting, in aansluiting op het gewenste heggenlandschap, uit kavelbeplantingen aan weerskanten van het bouwblok. Ook bij functieverandering en VAB wordt gestuurd op het herstel van bovengenoemde kenmerken.
Langs noord-zuid lopende wegen worden wegbeplantingen aangelegd en hersteld (met populieren, essen of iepen).
Motivering/achtergronden: De noord-zuid lopende wegen worden binnen deze landschapseenheid vaak begeleid door verspreide bebouwing en lopen evenwijdig aan het stelsel van weteringen. Veel van deze wegen zijn op dit moment al beplant. Deze hoofdrichting van het gebied en de samenhang tussen wegen, bebouwing en weteringen, moet herkenbaar blijven. Daarom wordt gekozen voor behoud en uitbreiding van wegbeplantingen. Vanwege de grote maten van dit landschap heeft de aanplant van populieren de voorkeur.
In Hoofdstuk 3 is reeds uitvoering ingegaan op het Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. De invulling van het plan op het gebied van inpassing, beeldkwaliteit en beplanting is afgestemd op de landschappelijke- en natuurwaarden van de omgeving. Hierbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met de inhoud en voorwaarden voor ontwikkelingen die voortvloeien uit het landschapsontwikkelingsplan. Dit blijkt ook wel uit de inhoud van het Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan.
De conclusie is dat de ontwikkeling in overeenstemming is het met het 'Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel (2009)'. Voor het overige wordt verwezen naar het bedoelde plan dat als Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan is opgenomen bij de regels.
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld. Dit om aan te tonen dat dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft Montferland Milieu B. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie van de nieuwe woning. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste onderzoeksconclusies. Voor de volledige onderzoeksrapportages wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze plantoelichting.
Eindconclusie
Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er op de locatie geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de achtergrond- en/ of streefwaarde, wat duidt op enkel lichte (natuurlijke) verontreinigingen. In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Aanvullend onderzoek is dan ook niet nodig.
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Bij het opstellen van een bestemmingsplan is dan ook aandacht voor het aspect geluid noodzakelijk. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe geluidsgevoelige functies (wonen) mogelijk.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorweg of industrieterrein, om deze reden ondervindt de locatie geen hinder van railverkeer of van het bedrijventerrein. Hierna wordt specifiek ingegaan op het onderdeel wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
De nieuwe woning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Middendijk die er plaatse een 60 km/uur regiem kent. De verkeersintensiteit op deze weg is echter relatief laag. Gelet hierop en de afstand vanaf het bouwvlak van de woning tot de weg (ca. 160 m) kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de geluidsbelasting als gevolg van de Middendijk voldoet aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Een akoestisch onderzoek voor deze woning wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.
Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 1 woning en natuurontwikkeling mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Hieronder is de ligging van het plangebied en het omliggende gebied weergegeven op de risicokaart. Hieruit blijkt dat er in de omgeving van het plangebied sprake is van een hoogspanningsverbinding. Ook bevindt het plangebied zich, ondanks dat dit niet zichtbaar is op onderstaande afbeelding, binnen een overstromingsrisicogebied.
Afbeelding 8 - Uitsnede risicokaart
Elektromagnetische straling
In 2005 heeft het toenmalige ministerie van VROM een beleidsadvies met betrekking tot hoogspanningslijnen aan gemeenten, netbeheerder, en provincies uitgebracht. In dat advies wordt aangeraden om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).
De magneetveldzone van een hoogspanningslijn is het gebied links en rechts van een bovengrondse hoogspanningslijn waar het magneetveld gemiddeld over een jaar sterker is dan 0,4 microtesla. Het begrip magneetveldzone wordt alleen gebruikt voor bovengrondse hoogspanningslijnen en niet voor andere onderdelen van het elektriciteitsnetwerk.
Er heerst soms verwarring over wat precies met de breedte van de magneetveldzone wordt bedoeld en met de minimale afstand die geadviseerd wordt tussen de hoogspanningslijn en woningen, scholen in het 'beleidsadvies hoogspanningslijnen'. De breedte van de magneetveldzone is de totale breedte tussen de 0,4 microtesla-grenzen links en rechts van de hoogspanningslijn. De minimale afstand die geadviseerd wordt tussen de hoogspanningslijn en een woning is de helft van deze breedte. Alleen als het magneetveld links en rechts verschillend van sterkte is, kan de minimale afstand aan de linker en rechterkant meer of minder dan de helft van de totale breedte zijn.
De magneetveldzone is over het algemeen breder voor hoogspanningslijnen met een hogere spanning. In de onderstaande tabel zijn de indicatieve magneetveldzones voor verschillende soorten hoogspanningslijnen weergegeven.
Afbeelding 9 - De sterkte van het magneetveld en omvang van de magneetveldzone bij verschillende soorten hoogspanningslijnen (kennisplatform.nl)
In voorliggend geval is blijkens afbeelding 12 sprake van een 150 kV Donaumast. De bijbehorende indicatieve magneetveldzone bedraagt circa 55-80 meter. Binnen een straal van 80 meter van de hoogspanningsleidingen wordt er in het kader van dit bestemmingsplan geen nieuwe woning toegevoegd.
In het geldende bestemmingsplan is tevens rekening gehouden met de bij deze hoogspanningsverbinding behorende magneetveldzone, middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning'. Ter plaatse gelden beperkingen voor het gebruik en met name de bouwmogelijkheden. Deze dubbelbestemming valt gedeeltelijk over het plangebied heen. Hier is echter geen sprake van bouwactiviteiten. Afhankelijk van de boogde/noodzakelijk werkzaamheden op deze locatie is mogelijk een omgevingsvergunning nodig. De dubbelbestemming vormt echter geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Overstromingsrisicogebied
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een middelgroot risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er eens in de 100 jaar overstromingen kunnen plaatsvinden. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc.).
Opgemerkt wordt dat in onderhavig plan rekening is gehouden met de inpassing van voldoende buffermogelijkheden voor water.
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
In de directe omgeving van de nieuwbouwwoning bevindt zich één milieubelastende functie, namelijk het agrarische bedrijf van initiatiefnemer zelf aan de Middendijk 69.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op de volgende afbeelding is de geurcontour van het agrarische bedrijf aangegeven. De locatie van de nieuwe woning is op verre afstand ten zuiden van deze contour gelegen.
afbeelding 10 geurcontour huidige agrarische bedrijf
De conclusie is dan ook dat voor de nieuwbouwwoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verwacht. Omgekeerd wordt het agrarisch bedrijf niet belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van deze ontwikkeling, mede gelet op de nu al aanwezige bestaande woning aan de overzijde van het bedrijf.
Afbeelding 11 Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden
Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 2,3 km afstand. Het plan betreft een Rood voor Groenplan waarbij ruim 3 ha natuur wordt aangelegd in ruil voor de bouw van een woning. Er is zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase sprake van extra stikstofuitstoot. Echter is er sprake van interne saldering doordat er 3 ha intensief gebruikte agrarische grond wordt omgevormd naar natuur. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Het aspect 'stikstof' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
Ten behoeve van de woningbouwlocatie in dit bestemmingsplan heeft adviesbureau EcoTierra een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksgebied beperkt zich dus tot de bouwlocatie. Voor de locaties aan de Nijbroekse Wetering waar natuur wordt ontwikkeld, betekent dit dat voor de uitvoering een aanvullende ecologisch onderzoek nodig is.
Hierna wordt de belangrijkste conclusie met betrekking tot het onderzoeksgebied weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar de bijlage ecologisch onderzoek bij deze toelichting.
Een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) die aan beide zijden van de Nijbroekse Wetering is gelegen. De Nijbroekse Wetering zelf behoort tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De locatie waar de nieuwe woning is geprojecteerd, ligt op afstand (zie rode omlijning in onderstaande afbeelding). Voor deze gronden gelden geen beperkingen vanuit het GNN en/of GO.
Afbeelding 12: Ligging locatie woning t.o.v. het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (bron: PDOK).
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied ‘Rijntakken’ is gelegen op circa 2.3 km afstand. Door de onderlinge afstand is er geen rechtstreekse aantasting (door bijvoorbeeld licht, trillingen, geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting (door bijvoorbeeld verdroging) te verwachten op soorten die voor Natura2000-gebieden zijn aangewezen. Verdere toetsing aan Natura2000 (soorten) is niet noodzakelijk.
Flora
Tijdens het veldbezoek zijn er binnen het onderzoeksgebied geen beschermde vaatplanten aangetroffen. De betreffende gronden bestaan volledig uit (zeer recent gemaaid) Engels raaigras. Tijdens het bronnenonderzoek zijn eveneens geen waarnemingen van beschermde soorten aangetroffen.
Vogels
Tijdens het veldbezoek zijn binnen het onderzoeksgebied en in de omgeving enkele vogelsoorten waargenomen, zoals, ekster, blauwe reiger, waterhoen en fazant (roepend). Er zijn geen opstallen of bomen aanwezig binnen het plangebied. Jaarrond beschermde nesten van holtebroeders als sommige uilen, gierzwaluw of huismus zijn derhalve niet aanwezig of te verwachten. Ook zijn er geen horsten van roofvogels of vaste verblijfplaatsen van andere uilen aanwezig.
Het onderzoeksgebied betreft, gezien het karakter, geen belangrijk foerageergebied voor vogels, waaronder roofvogels en uilen en weide- en akkervogels. Uit het bronnenonderzoek is naar voren gekomen dat er in de directe omgeving slechts één waarneming van een weidevogel is gemeld (een grutto, in 2013).
Mogelijk broeden vogelsoorten zonder een jaarrond beschermd nest in de begroeiing (riet) ten oosten van het onderzoeksgebied (langs de waterkant). Om verstoring van eventuele broedgevallen in de begroeiing te voorkomen dienen de verstorende ingrepen buiten het broedseizoen plaats te vinden of te starten (broedseizoen loopt globaal van maart tot en met augustus, afhankelijk van soort en weersomstandigheden). Het gaat erom of een broedgeval wordt verstoord of niet. Indien dit niet mogelijk is, dient er voorafgaande aan de werkzaamheden vastgesteld te zijn dat er geen broedgevallen aanwezig zijn binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. De begroeiing kan ook na de bouw in gebruik blijven door de waargenomen vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Er zijn in het onderzoeksgebied geen exemplaren of voortplantings- en/ of verblijfplaatsen van soorten aangetroffen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Het ontbreekt aan bosschages, struwelen, holen en dergelijke. Verblijfplaatsen van niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren, zoals kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing) worden derhalve niet verwacht in het daadwerkelijke gebied. Geschikt leef- en foerageergebied voor deze soortgroep, zoals de slootkanten vallen buiten het plangebied en blijven onaangetast. Tevens is er geen significant foerageergebied aanwezig, er blijft voldoende foerageergebied in de directe omgeving aanwezig.
Mogelijk komen door de provincie vrijgestelde soorten zoals sommige muizen, haas en konijn voor. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft. Wel geldt de zorgplicht.
Vleermuizen
Er zijn binnen de locatie van de nieuwe woning geen opstallen of bomen aanwezig. Verblijfplaatsen (en/ of externe werking op verblijfplaatsen) van gebouw- en boombewonende vleermuizen zijn uitgesloten. Er zal waarschijnlijk door vleermuizen gefoerageerd worden bij de watergangen en bomen langs het gebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In onderhavige situatie zal dit niet aan de orde zijn. Er gaat geen significant foerageergebied verloren door de ingreep. Het gebied maakt geen onderdeel uit van een vliegroute. De bomenrij ten oosten van het onderzoeksgebied kan wel onderdeel zijn van een vliegroute. Er zijn geen effecten op deze bomenrij te verwachten door de voorgenomen ingrepen. Er gaan geen significante vliegroutes verloren in het kader van onderhavig project. Tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie dient verstoring van licht op de groene omgeving zoveel mogelijk voorkomen te worden.
Amfibieën, reptielen en vissen
Er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het onderzoeksgebied. De aanwezigheid van vissen en voortplantingswater van amfibieën kan derhalve worden uitgesloten. Niet-vrijgestelde soorten worden niet verwacht door het ontbreken van oppervlaktewater en geschikt leefgebied binnen het daadwerkelijke plangebied. Uit informatie van het uitvoerportaal van de NDFF zijn er in de directe omgeving waarnemingen van poelkikker, bastaardkikker en grote modderkruiper gedaan. De watergangen en slootkanten vallen buiten het onderzoeksgebied. Vrijgestelde soorten (algemene soorten met minder specifieke habitateisen) zoals de gewone pad, bruine- en groene kikker en kleine watersalamander kunnen eveneens voorkomen aan de randen van deze watergangen. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Wel is de zorgplicht van toepassing.
Het ontbreekt het plangebied aan broeihopen, takkenrillen, heide, bosschages en dergelijke waardoor de aanwezigheid van reptielen uit te sluiten is. Tevens zijn er in het bronnenonderzoek geen waarnemingen van deze soortgroepen aangetroffen.
Ongewervelden/ overige soorten
Het ontbreken van specifieke habitats zoals heide en (laag)veen, grote rivieren en oude, rottende eiken maakt dat de veelal veeleisende Habitatrichtlijnsoorten en exemplaren van de nationaal beschermde soorten van ongewervelden en overige soorten niet te verwachten zijn. In het bronnenonderzoek zijn deze soorten dan ook niet aangetroffen.
De zorgplicht (art 1.11 Wnb)
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten.
Het aspect 'ecologie' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan voor wat betreft de bouw van de nieuwe woning.
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen. Dit betreft alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
De bouwlocatie kent een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 5. Dit betekent dat voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m² en ondieper dan 30 cm beneden het maaiveld, geen archeologisch onderzoek nodig is.
Het aspect 'archeologie vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De Middendijk is een rustige 60 km-weg. Toevoeging van een extra woning met ontsluiting op deze weg heeft weinig gevolgen voor de verkeersveiligheid. Daarnaast wordt geparkeerd op eigen terrein. De aspecten 'verkeer' en 'parkeren' vormen hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Vanwege de relatie met de door Waterschap Vallei en Veluwe en gemeente Voorst gestarte projecten vanuit de Erfgoed Deal heeft het waterschap direct meegekeken bij de ontwikkeling van dit plan. Daarmee zijn de waterschapsbelangen voldoende gewaarborgd.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
Bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
In de bestemmingsregels van dit bestemmingsplan is duidelijk sprake van 'groene' bestemmingen ten behoeve van de inrichting van het landschap, zoals 'Agrarisch met waarden – Landschap, 'Groen' en 'Natuur'. Deze bestemmingen bieden in beginsel, anders dan erf- en terreinafscheidingen, geen bouwmogelijkheden. Hier is juist de realisatie en instandhouding van de erfinrichtings-, landschaps- en natuurontwikkelingsmaatregelen conform het in Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan van deze regels opgenomen plan.
Naast de 'groene' bestemmingen zijn is woon-/woningbouwlocatie gekozen voor een afzonderlijke woonbestemming. Op ieder van de toekomstige woonlocaties is zodoende sprake van maatwerk in de van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels.
De inhoud van de gebruiks- en bouwregels zijn per locatie afgestemd op het beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels en overige regels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied inclusief het erf, de bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning. Hierbij zijn de momenteel geldende regels overgenomen met uitzondering van de wijzigingsbevoegdheden omdat deze na inwerkingtreding van de Omgevingswet geen status meer hebben.
De bestemming Bos wordt hoofdzakelijk gebruikt om de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden, te waarborgen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen zoals hagen en singels te bestemmen en publiekrechtelijk te beschermen. Binnen de bestemming zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan.
De bestemming Natuur wordt hoofdzakelijk gebruikt voor realisatie, behoud en bescherming van de natuurlijke waarden, zoals opgenomen en uitgewerkt in Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan. Op deze gronden mag niet gebouwd worden.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is voor de nieuwe woningbouwlocatie aan de Middendijk gekozen voor een systematiek waarbij woning en bijgebouw(en) binnen het daar opgenomen bouwvlak dienen te worden gebouwd. Dat bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak Wonen. Daarnaast is voor woning en bijgebouw(en) een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Hierin ligt ook een koppeling met het beeldkwaliteitsplan waarbij goot- en bouwhoogte nog nader zijn gespecificeerd. Dit beeldkwaliteitsplan gaat voor de bouwregels op dit punt.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemmingen is onder voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mag afhankelijk per locatie slechts een maximum aantal kamers en slaapplaatsen worden ingezet. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van zogenaamde voorwaardelijke verplichtingen. Het gebruik van de gronden en (nieuwe) bouwwerken is in strijd met het bestemmingsplan indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit deze verplichtingen. Het gaat om verplichtingen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van voldoende parkeerplaatsen en de erfinrichtings-, landschaps- en natuurontwikkelingsmaatregelen. Deze laatste maatregelen komen ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de nieuwe woning en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze is gekoppeld aan de bij de regels gevoegde Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan.
Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2, , Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.
De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' geldt voor de gronden waar hoogspanningsmasten en kabels mogen worden geplaatst. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd tenzij het ten behoeve van de hoogspanningsverbinding is. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en het uitvoeren van verschillende werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig en zal afstemming moeten worden gezocht met de netbeheerder.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn binnen de verschillende woonbestemmingen onder meer afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van het onder voorwaarden toelaten van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Bijlage 1 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd.
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels werden voorheen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Door de naderende inwerkingtreding van de Omgevingswet (gepland voor 1 januari 2022) verdwijnt dit instrument. Om deze reden is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen in dit plan.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.
Het landschaps- en natuurontwikkelingsplan is samen met het waterschap tot stand gekomen.
Tennet
In verband met de aanwezigheid van een hoogspanningsleiding binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen.
Het bestemmingsplan is toegestuurd aan Tennet. Tennet heeft hierop een schriftelijke reactie gegeven. Het plan geeft Tennet aanleiding tot het maken van de volgende opmerking. TenneT is van mening dat in het bestemmingsplan onvoldoende rekening is gehouden met de bescherming van de belangen van de hoogspanningsverbinding. De huidige set regels zoals deze is opgenomen in het plan, is volgens Tennet gericht op een ondergrondse hoogspanningsverbinding en biedt daarom niet de juiste bescherming.Tennet verzoekt om de regels over te nemen zoals weergegeven in de schriftelijke reactie op het bestemmingsplan..
In overleg met Tennet is artikel 8 'Leiding - Hoogspanning' van de regels aangepast. Deze aanpassing leidt niet tot enige belemmering voor de uitvoering van het voorliggend plan.
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij is belast, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase, als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Hiervan is in dit geval geen sprake. Inspraak is om die reden achterwege gelaten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met de daarbij behorende stukken vanaf 14 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende die termijn kon iedereen een zienswijze indienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.