Plan: | Zwaluwenweg 5, Wilp-Achterhoek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20329-VS00 |
Aan de Zwaluwenweg 5 in Wilp-Achterhoek is een woning met meerdere bijgebouwen gelegen. Bij de woning hoort 2,8 ha aan gronden.
De huidige bewoner van deze woning begint op leeftijd te raken en heeft samen met zijn familie de opties verkend om het perceel te herontwikkelen zodat zij ook op het perceel kunnen komen wonen. In het kader van langer thuis blijven wonen zou dit een wenselijke oplossing zijn voor de huidige bewoner. De huidige bewoner is daarom in gesprek gegaan met de gemeente Voorst om de mogelijkheden te verkennen voor herontwikkeling van het perceel waarbij een woning wordt toegevoegd.
Rood voor groen
De gemeente Voorst is bezig met de ontwikkeling van nieuw rood-voor-groen beleid. Ten behoeve van dit beleid worden enkele pilots gedraaid. Het uitgangspunt van dit beleid luidt dat bebouwing ('rood') kan worden toegevoegd wanneer hier voldoende landschappelijke meerwaarde ('groen') tegenover staat.
Na verkenning van de plannen blijkt dat op deze locatie onder het rood-voor-groen beleid een kleine (generatie)woning te rechtvaardigen is gezien de maatschappelijke en landschappelijke winst die er geboekt kan worden. Het college van de gemeente Voorst heeft in dit kader besloten om een 'rood-voor-groen-pilot' te draaien op deze locatie, waarbij een kleine woning aan het erf Zwaluwenweg 5 in Wilp-Achterhoek wordt toegevoegd.
Tegenover de toevoeging van de kleine woning (maximaal 400 m3) staat ruimtelijke en maatschappelijke winst. Zo wordt natuur toegevoegd, wordt de huidige woning gesloopt en wordt een nieuwe woning gebouwd waaraan een beeldkwaliteitsplan ten grondslag ligt en wordt maatschappelijke winst behaald met het langer zelfstandig wonen.
Zoals hierboven staat vermeld wordt naast de toevoeging van woning eveneens de bestaande woning afgebroken en herbouwd. Dit heeft ermee te maken dat de huidige woning de afgelopen jaren flink is verouderd en renovatie zoveel geld kost dat vernieuwbouw wenselijker is. Met de sloop van de woning en herbouw volgens een beeldkwaliteitsplan ontstaat daarnaast een ruimtelijk fraaier beeld dan dat renovatie van de huidige woning zou opleveren.
Waar het erf wordt herontwikkeld, geldt dit eveneens voor omliggende gronden. Zo worden hagen en struwelen aangelegd, bomen geplant en bloemrijk grasland gerealiseerd. Al met al een totaalplan dat zowel ruimtelijke, landschappelijke als maatschappelijke winst oplevert.
Afbeeldingen 1 & 2 - Plangebied Zwaluwenweg 5, Wilp-Achterhoek
Doel van het onderliggende bestemmingsplan is om de herontwikkeling van het perceel Zwaluwenweg 5 in Wilp-Achterhoek mogelijk te maken. Met toepassing van 'rood voor groen' wordt middels een pilot een kleine woning toegevoegd aan het erf. Het betreft een woning in steltenbergtypologie waar de huidige, op leeftijd geraakte eigenaar van het perceel komt te wonen. Het toevoegen van deze woning draagt bij daarmee bij aan het langer zelfstandig wonen. De huidige boerderij wordt daarnaast afgebroken en maakt plaats voor een nieuwe woning waar familie van de perceeleigenaar komt te wonen. De vervangende woning wordt gerealiseerd met eigentijdse passende architectuur. Hiertegenover staat landschappelijke inpassing van het erf en omliggend perceel en de omvorming van agrarische gronden naar anderhalve hectare natuurgrond.
Het plangebied is gelegen in ten zuidwesten van het dorp Twello en ten oosten van Apeldoorn. De locatie van het plangebied is weergeven in afbeelding 3. Het plangebied bestaat uit een enkel perceel (VOO00 R 68) en heeft een oppervlakte van ongeveer 2,8 hectare (voor overzicht grond zie afbeelding 1).
Afbeelding 3 - Ligging van het plangebied in de gemeente Voorst
Het plangebied is gelegen in een kampenontginningenlandschap. Dit type landschap wordt gekenmerkt door kleine individuele akkers welke 'kampen' worden genoemd. Deze kampen zijn vooral gelegen op de kleine en hogere zandopduikingen welke qua hoogteligging boven het relatief lage en vlakke landschap van de IJsselvallei uitkomen. Zo ligt het agrarisch erf in onderhavig plan ongeveer 1 meter hoger dan de agrarische gronden ten oosten van het plangebied.
Het kampenontginningenlandschap bestaat niet uit grote akkercomplexen, maar uit individuele akkers. Ieder kamp bestaat uit akkers op de hoger gelegen dekzandrug. Grasland langs de beekjes tussen deze ruggen en het boerenerf er tussen in, op de flanken van de rug. De boerenbedrijven voerden een gemengde bedrijfsvoering. Omdat de grond vaak arm was, brachten de boeren mest en heideplaggen als bemesting op het land. Door deze eeuwenlange vorm van bemesting werden de akkers steeds hoger, met een steile rand als gevolg. Om de gewassen te beschermen tegen wildvraat en wind, werden ze omgeven met houtwallen en houtsingels. Dit zorgde ervoor dat de kampenontginningen van oudsher erg kleinschalig zijn. Daarnaast kent het gebied solitaire bomen en vochtige gebieden in laagtes en poelen.
Doordat het kampenontginningenlandschap wordt gekenmerkt door hoogteverschil tussen zandopduikingen en lager gelegen broekgronden is er sprake van gemengde typen begroeiing, die zowel passen bij droge zandgronden en de vochtige rivierkleigronden. Begroeiing in het kampenontginningenlandschap varieert. De afwisseling tussen eiken, elzen, essen, hakhoutbossen, struiken en singels kenmerkt het landschap.
De geschiedenis van het landschap is te verkennen aan de hand van verschillende gegevens. Zo geven historische kaarten een goed beeld van de landschapsontwikkeling. Met oude kaarten, zoals weergeven in afbeelding 4, kan de landschapsgeschiedenis van de directe omgeving van het plangebied worden geanalyseerd.
Afbeelding 4 - Ontwikkeling plangebied sinds 1850
Op de kaart van 1850 is te zien dat de omgeving van het plangebied destijds werd gekenmerkt door een afwisseling van graslanden, bouwlanden en bospercelen. In de loop der tijd is het grasland in omvang toegenomen. Zeker het oppervlakte aan bospercelen is de afgelopen 170 jaar sterk afgenomen in het gebied. Daarnaast kan worden waargenomen dat een aantal percelen in de omgeving van het plangebied sinds de jaren '50 is samengevoegd. Dit heeft onder ander te maken met schaalvergroting en machinale ontwikkelingen in de agrarische sector. De kleinschaligheid van het kampenontginningenlandschap werd namelijk steeds moeilijker te combineren met alsmaar grotere landbouwmachines. Beheer en agrarische grondexploitatie bleek daarmee efficiënter bij grotere percelen.
Naast de sterk veranderende percelen sinds de jaren '50 zien we eveneens een toename in bebouwing. Het gaat hier vooral om uitbreidende agrarische bedrijven die stallen toevoegen aan hun bedrijf. Eveneens zien we aan langs de Ardeweg lintbebouwing worden toegevoegd. Het gaat hier om woningen zonder agrarische bedrijvigheid.
Infrastructureel betreft de grootste verandering in de omgeving van het plangebied de aanleg van de Rijksweg A1. De realisatie van deze snelweg eind jaren '60 heeft een bepalende invloed gehad op zowel ontsluiting van de omgeving op omliggende regio's als wel het omgevingsbeeld van de ten zuiden van het plangebied gelegen gronden.
Op afbeelding 4 is zichtbaar dat de eerste bewoning van het erf heeft plaatsgevonden vanaf 1900. Hiervoor betrof het agrarische grond zonder bebouwing. Naast de hallenhuisboerderij werd er ten oosten van de woning een bijgebouw gerealiseerd. Naar schatting ging het hier om de steltenberg welke op de luchtfoto uit 1986 zichtbaar is. Deze steltenberg werd vervolgens rond de eeuwwisseling weer afgebroken.
Het erf is in de loop der tijd aan verschillende veranderingen onderhevig geweest. Zo werd in 1955 een kippenhok gebouwd ten westen van de woning en werd in de jaren '90 een kapschuur ten noorden van de woning gebouwd. Het bijgebouw ten noordoosten van de woning werd in deze periode weer afgebroken. Zowel de hallenhuisboerderij met bakhuis en de kapschuur en het kippenhok zijn anno 2023 nog steeds aanwezig op het erf.
Afbeelding 5 - Luchtfoto erf 1986
Afbeelding 6 - Luchtfoto erf
In januari 2023 heeft de gemeenteraad van de Gemeente Voorst aangegeven verschillende pilots te draaien in het kader van 'rood voor groen' beleid. Dit plan is aangewezen als één van deze pilots.
Het rood voor groenbeleid houdt samengevat in dat een initiatiefnemer in het buitengebied altijd natuur en landschap moet toevoegen in het kader van de gewenste ontwikkeling. Hierbij staan 2 doelen centraal:
Om deze uitvoerbaarheid te kunnen garanderen, wordt bij het Rood voor groen-beleid gewerkt met een puntensysteem. Met het uitvoeren van acties die ruimtelijke winst opleveren ('Groen'), kunnen punten worden behaald. Deze punten kunnen vervolgens worden ingezet voor het toevoegen van bebouwing ('Rood'). Dit puntensysteem ziet er op toe dat de vereiste compensatie in balans is met de gewenste ontwikkeling. In dit plan staat tegenover de toevoeging van een kleine woning het toevoegen van natuur en groen, het bijdragen een maatschappelijke woonopgave (seniorenwoning) en het toepassen van een goede architectuur. In 4.5.3 is dit beleid uitgebreider toegelicht en getoetst aan dit plan.
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Hierna wordt ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldende nationale, provinciale en gemeentelijke beleid zoals in het hoofdstuk Beleidskader zal worden toegelicht. Uitgangspunt is hierbij geweest dat het plan een meerwaarde levert op het gebied van landschap en cultuurhistorie.
Afbeelding 7 - Plangebied Zwaluwenweg 5, Wilp (Buitengebied, geconsolideerde versie)
Het gehele plangebied heeft met uitzondering van het erf een agrarische bestemming. Het erf heeft een woonbestemming. Naast deze twee enkelbestemmingen zijn in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3 en 4' en 'Waarde - Landschap' aanwezig. Daarnaast heeft het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Afbeelding 8 - Erfinrichting en bebouwing
Erf en bebouwing
Het erf is gelegen in het midden van het plangebied wordt bereikt door een onverhard toegangspad vanaf de Zwaluwenweg. Het erf wordt gekenmerkt door hoogopgaande solitaire begroeiing en een omkadering door middel van hagen en struwelen. Direct aan het erf zijn de huidige woning en kapschuur gelegen. De woning betreft een hallenhuisboerderij welke rond het jaar 1860 is gebouwd. Deze boerderij is in de loop der tijd aangepast door het betrekken van de deel, het toevoegen van dakkapellen en het uitbreiden van de woning met verschillende uitbouwen. De woning heeft inclusief uitbouwen een oppervlakte van 265m2. Naast de woning is direct aan het erf ook een kapschuur gelegen. Deze wordt gebruikt als berging/schuur bij de woning. Tot slot is ten oosten van het erf ook nog een oude kippenschuur gelegen, welke bereikt wordt middel een pad ten zuiden van de kapschuur. Deze kippenschuur heeft tegenwoordig de functie als schuur/berging bij de woning. Van een agrarische functie is geen sprake.
Perceelinrichting
Het plangebied wordt, met uitzondering van het erf, gekenmerkt door agarisch grasland. De gronden ten noorden en ten zuidwesten van het erf zijn onbegroeid gebleven. Op de gronden ten zuidoosten van het erf vinden we meer hoogopgaande begroeiing in de vorm van bomenrijen op de perceelsgrens en solitaire bomen. Ten zuidoosten van het erf is eveneens een hoogstaanboomgaard aangeplant.
Voor de ontwikkeling van het erf is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In deze paragraaf is een aantal tekeningen daaruit opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan door de raad vastgesteld.
Woning
Centraal onderdeel van onderliggend plan is het vervangen van de bestaande woning. Omdat de woning te klein is voor het huidhouden van de nieuwe bewoners en de woning in verouderde staat verkeert (o.a. slechte isolatie), is het niet haalbaar om deze te verbouwen. Daarnaast heeft de boerderij in het verleden dermate grote verbouwingen ondergaan dat de karakteristieke waarde is komen te vervallen.
Na sloop van de woning zal op dezelfde locatie een nieuwe woning worden teruggebouwd. De nieuwe woning refereert in architectuur aan het type hallenhuisboerderij, waardoor de traditionele erfuitstraling behouden blijft. Zo is de woning ontworpen met een architectuur die refereert aan het traditionele voorhuis en de deel, met onder andere een lage en verspringende goot op het achterste deel van de woning. Dit beeld wordt eveneens bijgezet door onder de lage goot stalramen te plaatsen. De voorzijde van de woning heeft tot slot grote opstaande ramen met luiken, waar in de achterzijde kozijnen zijn verwerkt in een insnede met grote openslaande deuren. De voorzijde van de woning lijkt door deze architectuur op een traditioneel voorhuis, waar de grote insnede aan de oostgevel met de grote luiken het beeld schets dat het hier om staldeuren gaat.
Naast de woning wordt een klein bakhuis gerealiseerd welke met een tussenlid aan de woning verbonden is. Het bakhuis zal onderdeel uitmaken van de woning.
Afbeelding 9 - Gevelaanzichten nieuwe woning (hallenhuisboerderij)
Qua kleurstelling en materiaalgebruik zal het bakhuis overeenkomen met het hoofdvolume. Zowel bij de woning als het bakhuis wordt rood/bruin genuanceerd metselwerk toegepast. Dit contrasteert met de antraciete dakpan. Daarnaast verschilt de voeg in de plint woning waarmee wordt gerefereerd aan de traditionele spatrand. De gevel krijgt hierdoor eveneens een speelser uiterlijk. Het tussenlid tussen de woning en het bakhuis wordt bekleed met donker houten delen waardoor deze gevel niet mee doet met het metselwerk in de gevel.
Steltenbergwoning
Ten oosten van het erf wordt een kleinere woning toegevoegd welke in ontwerp refereert aan een steltenberg.
Qua materiaalgebruik verwijst het ontwerp naar een originele steltenberg zoals deze vroeger werd gebouwd. Waar de steltenberg traditioneel diende om hooi in op te slaan op de verdieping (vandaar 'hooiberg'), heeft het gebouw in onderhavig plan een woonfunctie. De vier roedige 'hooiberg' is voorzien van een rieten kap, waaronder nu geen hooi ligt opgeslagen, maar waar zich juist de gevels van de bovenverdieping bevinden. Deze gevels worden bekleed met lichte houten planken. Aan de achterzijde en zijgevels van de hooiberg worden uitbouwen geplaatst. Deze uitbouwen hebben een relatief vlak pannendak, dat bestaat uit blauwgesmoorde keramische vlakke pannen. De gevels van de uitbouwen zijn met donker hout bekleed en een gemetselde plint (spatrand).
In de gevels zijn verschillende kleine ramen aangebracht, waarmee de verschillende openingen in de gevels klein zijn gebleven. De traditionele steltenberg had immers weinig tot geen ramen, waarmee het ontwerp in onderliggend plan zo veel als mogelijk bij de traditionele steltenberg-typologie blijft. Om toch voldoende dachtlichtinval te krijgen in de woonkamer van woning, worden de dubbele deuren onder de 'hooiberg' gebruikt als raamkozijn. De deuren worden uitgevoerd in dezelfde gevelplanken als de rest van de gevel.
Afbeelding 10 - Impressie nieuwe steltenbergwoning
Landschap
Afbeelding 11 - Landschapsplan plangebied Zwaluwenweg 5
In het kader van het Rood voor Groen-beleid wordt het plangebied landschappelijk ingepast. Zo worden op de oosterlijke en zuidelijke perceelsgrenzen verschillende bomenrijen en houtsingels aangeplant. De houtsingel bestaat uit inheemse hoogopgaande begroeiing en struikvormers, zoals de wilde lijsterbes, eenstijlige meidoorn, sleedoorn en kornoelje. Langs de waterlopen aan de zuidelijke en oostelijke perceelsgrens worden knotwilgen en zomereiken aangeplant. Op de oostelijke helft van het plangebied wordt daarnaast natuur toegevoegd in de vorm van wilde bloemenweide, solitaire bomen (o.a. rode paardenkastanje, bruine beuk en tulpenboom ) en een poel.
In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van het Rijk, provincie en gemeente aan de orde.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Onderhavig plan aan Zwaluwenweg heeft relatie met het tiende nationale belang, namelijk; 'ruimte voor behoud en versterking van nationale cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten'. Het plan draagt namelijk bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Voorst door het aanbrengen van anderhalve hectare natuur, bomenrijen, hagen en perceelgrensbeplanting.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 12 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen; het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties. Het plan aan de Zwaluwenweg is hiermee in lijn. De huidige eigenaar blijft met de realisatie van de kleine woning in staat zelfstandig te wonen op het erf, waar met de herbouw van de boerderij ruimte wordt geboden aan de 'nieuwe generatie'. Hiermee wordt voorzien in zowel een woonbehoefte als in het langer zelfstandig blijven wonen van ouderen.
Daarnaast draagt het plan bij aan het versterken van de identiteit van het landelijk gebied. Naast herontwikkeling van het erf staat in onderhavig plan de realisatie van natuur centraal. Dit draagt bij aan de ontwikkeling en het herstel van de van biodiversiteit en de landschappelijke kwaliteit. Het plan is daarmee in lijn met de langetermijnvisie van de Nationale Omgevingsvisie waarin natuurinclusieve ontwikkeling een belangrijke rol speelt.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Het plan aan de Zwaluwenweg 5 in Wilp is in lijn met de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De bestaande cultuurhistorische waarde van het landschap wordt door de nieuwe ontwikkeling van het plangebied versterkt. Zo wordt er anderhalve hectare aan natuur, bomenrijen, hagen en struwelen aangeplant. Naast de versterking van de landschappelijke waarden in het plangebied wordt hiermee ook een bijdrage geleverd aan een grotere biodiversiteit. Zo maakt de toevoeging van natuur het perceel geschikter voor verschillende insectensoorten en draagt de toevoeging van bomen, hagen en struwelen bij aan het vergroten van het aantal potentiele nest- en foerageerplaatsen van inheemse vogels en zoogdieren.
Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland (2021) dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed, Veilige Leefomgeving en Natura2000-gebieden. Op het plangebied zijn de kaarten Glastuinbouw (Glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied) en Water (intrekgebied) van toepassing.
Uit de omgevingsverordening blijkt dat het plangebied maakt geen onderdeel uitmaakt van een glastuinbouwontwikkelingsgebied. Dit houdt concreet in dat op het perceel geen nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf mag plaatsvinden. In onderhavig plan is hier geen sprake van. Daarnaast is het plangebied aangeduid als intrekgebied. Deze gebieden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. In voorliggend bestemmingplan is hier geen sprake van.
Zoals uit bovenstaande blijkt, bestaan geen strijdigheden met de Omgevingsverordening Gelderland.
In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De visie doet geen uitspraken over het beleidsthema 'rood voor groen'.
Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.
Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is het toevoegen van een kleinere woning in ruil voor het aanplanten van natuur en nieuwe inheemse beplanting, te rechtvaardigen. Daarnaast draagt het plan bij aan het langer zelfstandig blijven wonen van de huidige bewoner, waarmee het bijdraagt aan de versterking van de leefbaarheid binnen de gemeente Voorst. Het nieuwe bestemmingsplan 'Zwaluwenweg 5, Wilp-Achterhoek' past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
De in 2017 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie 'Aantrekkelijk Voorst 2025' is eind 2021 geëvalueerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aantal aanbevelingen. De visie en tussenevaluatie vormen voor het beleidsveld 'wonen' het kader voor de periode tot 2025. Het uitgangspunt in dit vraagstuk is voor de gemeente Voorst een kwalitatieve benadering waarbij niet wordt gekeken naar de aantallen woningen, maar vooral naar het type woningen en de doelgroepen in relatie tot een locatie.
Het gaat er hierbij om dat de juiste woning wordt gerealiseerd voor de juiste doelgroep op de juiste plek. De gemeente Voorst blijkt vooral aantrekkelijk te zijn voor (terugkerende) gezinnen. Desondanks is er ook oog voor andere doelgroepen, zoals starters en senioren. Demografische en maatschappelijke ontwikkelingen leiden tot veranderende woonbehoeftes. Naast de meer traditionele woonvormen vraagt dit ook om vernieuwende woonvormen die iets toevoegen aan het bestaande aanbod, zo ook bij ontwikkelingen in het buitengebied. Met de toevoeging van een kleinere woning aan het erf wordt een woning toegevoegd die voorziet in de woonbehoefte van senioren en starters. In de huidige situatie draagt de toevoeging van de kleine woning bij aan het langer zelfstandig wonen van de huidige bewoner. Door de beperkte inhoudsmaat van de woning, blijft deze in de toekomst interessant voor 1 tot 2 persoons huishoudens (vooral starters en senioren). Het nieuwe bestemmingsplan 'Zwaluwenweg 5, Wilp-Achterhoek' is daarmee in lijn met de woonvisie en de uitgangspunten uit de evaluatie hiervan.
Om kwaliteit te waarborgen bij planontwikkeling in het buitengebied is in 2008 het functieveranderingsbeleid opgesteld voor de regio Stedendriehoek. De Ruimtelijke Toekomstvisie geeft op hoofdlijnen aan hoe de gemeente Voorst hier mee om gaat. Het zet hier vooral in op het behoud en de versterking van de Voorster identiteit. Met deze identiteit wordt gedoeld op de diversiteit en kwaliteit van de landschappen, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, een krachtige sociale samenhang en noodzaak om ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig (duurzaam) te maken.
Het huidige functieveranderingsbeleid dateert echter alweer uit 2008. In de tussentijd hebben er vele veranderingen plaatsgevonden. Zo staat de kwaliteit van het landelijk gebied onder druk door landbouwontwikkeling, afname van natuur en landschap, de energietransitie en de woningbouwopgave. De gemeente Voorst heeft daarom de intentie om het functieveranderingsbeleid te actualiseren en voor de gemeente nieuw 'Rood voor groen' beleid te ontwikkelen. In januari 2023 heeft de gemeenteraad daarom besloten om een aantal pilot plannen uit te voeren in het kader van 'Rood voor groen'.
In de basis houdt dit in dat een initiatiefnemer in het buitengebied altijd natuur en landschap moet toevoegen in het kader van de gewenste ontwikkeling. Het beleid moet er op toezien dat de ruimtelijke kwaliteit wordt bevorderd door aanleg van natuur en/of sloop van landschapontsierende bebouwing. Het 'Rood voor groen-beleid' moet toezien op de 2 doelen:
Om deze uitvoerbaarheid te kunnen garanderen heeft wordt bij het Rood voor groen-beleid gewerkt met een puntensysteem. Dit puntensysteem ziet er op toe dat de vereiste compensatie in balans is met de gewenste ontwikkeling. De marktwaarde van de gewenste ontwikkeling moet in lijn zijn met de toe te voegen natuur. Elke ontwikkeling heeft daarom een bepaalde puntenwaarde. Deze kan worden behaald door te investeren in natuurontwikkeling, het slopen van landschapontsierende bebouwing, het restaureren van karakteristieke/monumentale bebouwing, te investeren in recreatieve routes en / of door te investeren in maatschappelijke meerwaarde.
Het plan aan de Zwaluwenweg 5 in Wilp is één van de aangewezen pilots in het kader van 'Rood voor groen'. Met de realisatie van anderhalve hectare natuur, het herstel van het traditionele erf en het sterke architectonisch ontwerp worden conform het Rood voor groen-beleid voldoende punten behaald om de kleine woning toe te voegen aan het erf. Naast dat voldoende punten worden behaald sluit een kleine woning juist ook aan op de wens op nieuwe woonvormen te verkennen waarbij een waardevolle aanvulling wordt geleverd op het bestaande woningaanbod.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Het plan behelst onder andere de herbouw van een bestaande woning en de toevoeging van een kleine woning aan het gemeenschappelijke erf. Het perceel kent geen vervuilingsgeschienis en staat bekend als een onverdachte locatie. Ten behoeve van de plannen hoeft daarom geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Bodemvervuiling is niet aanwezig en vormt daarom geen obstakel voor de realisatie van het plan.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten westen van de het dorp Wilp. Doordat het erf vanaf de Zwaluwenweg 100 meter landinwaarts is gelegen ondervinden de nieuwe woningen hier geen geluidsoverlast van. Op 430 meter afstand van de zuidelijke gevel van de huidige woning is de Rijksweg A1 gelegen. De huidige woning is gedeeltelijk gerealiseerd binnen het gebied is waar de geluidsbelasting de voorkeursgrensewaarde net overschrijd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt met 0,5 overschreden. Na uitvoering van de plannen zal deze woning worden vervangen voor een nieuwe woning met moderne gevelbekleding, dubbel glas en een beter isolatie. In ontwerp is daarnaast ook aandacht besteedt aan reductie van de geluidsbelasting. Zo zal het bakhuis van de nieuwe woning verder naar het noorden worden gerealiseerd waardoor de lichte overschrijding nog kleiner wordt. Aan de zuidelijke gevels worden eveneens geen slaapkamers gerealiseerd. Ten slotte wordt er op de zuidelijke perceelgrens aangeplant om hiermee geluidsbelasting nog verder te doen afnemen. De geluidsituatie op het perceel wordt daarom met de uitvoering van dit plan verbeterd.
De toe te voegen woning (steltenberg) wordt niet gebouwd op een locatie waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek dan ook niet nodig. Dit betekent dat het realiseren van de plannen op deze locatie vanuit geluid bezien mogelijk is.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het plangebied is niet gelegen in een aandachtsgebied voor externe veiligheid. In de nabijheid van het plangebied vinden daarnaast geen risicovolle activiteiten plaats. Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dan ook dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het onderliggende bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een melkveehouderij. Deze is gelegen aan de Ardeweg 16. De afstand van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Polveensweg 21 bevindt zich op ongeveer 80 meter afstand van het dichtsbijzijnde te realiseren geurgevoelige object in het plangebied (de steltenbergwoning). Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de nabijgelegen agrarische bestemming.
Figuur 13 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden
Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' is gelegen op 6 kilometer afstand. Natura 2000-gebieden 'Landgoederen Brummen' en 'Veluwe' liggen op respectievelijk 7,2 en 8 kilometer afstand.
Het plan betreft de sloop en bouw van de bestaande woning en de toevoeging van een tweede (kleine) woning. De nieuwe gebouwen worden volgens de nieuwste isolatie standaard gebouwd waardoor tijdens de gebruiksfase stikstofuitstoot wordt beperkt. Door de beperkte omvang van het bouwplan en de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is het niet te verwachten dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, een belemmering vormt voor onderhavig plan.
Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.
Natura 2000
De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitatttypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Natura 2000 gebieden liggen op enige afstand van deze locatie. Natura 2000 gebied Rijntakken is de dichtstbijzijnde en ligt op 6 kilometer afstand van de planlocatie. Zoals eerder beargumenteerd in subparagraaf 5.2.6 is het door de afstand en de aard van de ontwikkelingen die op grond van voorliggend bestemmingsplan worden uitgevoerd niet voor de hand liggend dat er significante effecten zijn op het betreffende Natura 2000-gebied. Een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura-2000 gebieden als gevolg van voorgenomen ontwikkeling zijn redelijkerwijs uit te sluiten.
Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) genoemd. De planlocatie ligt buiten het GNN en GO gebied. De kernkwaliteiten zijn niet van toepassing op dit gebied.
Afbeelding 14 - ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden. Donkergroen het GNN, lichtgroen de GO.
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van soorten. Op grond van de Flora- en faunawet is het zonder ontheffing verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is in september 2022 een quickscan flora- en fauna uitgevoerd door Slijpkruik Ecologisch Adviesbureau. Hierbij is middels inventarisatie onderzocht of de beoogde ontwikkelingen gevolgen hebben voor beschermde flora en fauna. Het advies van dit bureau wordt hieronder kort toegelicht. Het volledige onderzoek is te vinden in de bijlage Ecologische Quickscan.
Gebiedsbescherming
Zoals vorige sub-paragrafen al hebben toegelicht, bevindt het plangebied zich buiten het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone en Natura-2000 gebieden. Doordat het plangebied buiten deze gebieden is gelegen, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. De bescherming van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone kennen immers geen externe werking. Gezien de aard, omvang en duur van uit te voeren activiteiten en de afstand tot Natura-2000 gebieden, is het niet aannemelijk dat de uitvoering van het plan negatieve effecten zal hebben op Natura-2000 gebieden. Vervolgonderzoek is niet nodig.
Soortenbescherming
Uit de onderzoekresultaten blijkt dat het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats van beschermde planten behoort. Door het beheer en het ontbreken van zeer specifieke biotopen waar beschermde planten worden aangetroffen, is aanwezigheid van beschermde vaatplanten uit te sluiten binnen het plangebied.
De locatie is eveneens onderzocht op de (mogelijke) aanwezigheid van vogels met vaste, jaarrond beschermde rust- of nestplaatsen. Vanwege de geschiktheid van het pannendak, de aanwezigheid van mogelijke huismusnesten en het feit dat huismussen in de directe omgeving voorkomen kan niet worden uitgesloten dat het bakhuis een functie heeft gehad als nestplaats. Onder het pannendak zijn daarnaast resten van nesten aangetroffen. Recent maakt er een broedpaar huismussen gebruik van nestkassen op het erf. De initiatiefnemer plaatst op korte termijn daarnaast een aantal extra nestkassen voor de huismus. Aanvullende acties zijn dan ook nu niet vereist. Geadviseerd wordt buiten het broedseizoen te slopen en wanneer toch blijkt dat de huismus gebruik maakt van nestruimte in het bakhuis, de activiteiten stil te leggen en hier melding van de te maken.
In het plangebied zijn daarnaast geen (potentiële) vaste verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen aangetroffen. Onderhavig plan geen negatief effect op vaste vliegroutes of essentieel foerageergebied van vleermuizen. Zo blijven huidige begroeiing behouden en wordt deze middels landschappelijke inpassing juist versterkt.
Door de ongeschiktheid van de te slopen bebouwing en het erf zijn deze daarnaast ongeschikt als leefgebied van beschermde, grondgebonden zoogdiersoorten. Er zijn tijdens de veldbezoeken bovendien geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van beschermde soorten als boommarter, bunzing en steenmarter.
Het plangebied blijkt een geschikt leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Doordat in onderhavig plan juist wordt ingezet op landschappelijke ontwikkeling leiden gewenste ontwikkelingen er juist toe dat het terrein geschikter wordt als leefgebied.
Door voorgenomen ontwikkelingen neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied niet af. De toe te voegen natuur, als onderdeel van onderhavig plan, draagt juist bij aan het vergroten van de biologische diversiteit in het plangebied.
Zorgplicht en calamiteiten
• Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt de ‘Algemene zorgplicht’. Dit geldt met name voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat er ‘met zorg voor de natuur’ gewerkt dient te worden;
• Voer sloopwerkzaamheden met beleid en zoveel mogelijk in één richting uit zodat eventueel aanwezige kleine zoogdieren, amfibieën en andere dieren gelegenheid hebben om te vluchten.
• Worden er tijdens de werkzaamheden toch beschermde soorten aangetroffen, leg dan het werk tijdelijk stil en neem contact op een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige en bevoegd gezag moet in dat geval duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.
Afbeelding 15 - Uitsnede archeologische beleidskaart
Binnen het plangebied bevinden zich twee archeologische zones. Dit zijn zones met een middelmatige-, en een hoge verwachtingswaarde. Doordat de werkzaamheden zich beperken tot de sloop en herbouw van bestaande boerderij en de toevoeging van de steltenberg aan het erf waar tot de jaren '80 een schuur heeft gestaan kan worden geconcludeerd dat de grond op deze locaties al geroerd is. De kans dat door het bouwplan archeologische waarden worden geschaad is daarmee zeer beperkt. Archeologische belangen worden daarom met onderhavig plan naar verwachting niet geschaad. Daarnaast wordt met de werkzaamheden eveneens niet meer dan 250 m2 aan bodemingrepen verricht.
Wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van deze vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 27 november 2022 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. Er worden in onderhavig plan geen essentiële waterbelangen geraakt en het waterschap geeft op basis daarvan een positief water advies. De watertoets is als bijlage aan deze toelichting gevoegd (Watertoets).
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De bestemming Agrarisch met waarden - Landschap geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het Beplantingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend afrasteringen in de vorm van erfafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 meter geplaatst worden. Andere bouwwerken zijn niet toegestaan. Er is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Werkzaamheden die uitgevoerd worden conform het beplantingsplan zijn hiervan uitgezonderd.
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen te bestemmen. In deze gebieden staat de groeninrichting voorop, ook voor de langere termijn. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen zoals houtopstanden, afschermende beplanting en fruitbomen maar ook voor waterhuishoudkundige voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
De bestemming Natuur is toegekend aan een groot deel van het plangebied. Dit gebied wordt omgevormd naar natuur (zie Beplantingsplan). De bestemmingsregeling is er op gericht om de nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken.
Om archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 of Waarde - Archeologie - 4 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Per archeologische dubbelbestemming geldt een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte.
Bouwen is uitsluitend toegestaan wanneer deze in de dubbelbestemming geldende waarden niet worden overschreden. Wanneer deze waarden wel worden overschreden dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen de bestemming Wonen zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Woningen en bijgebouwen dienen te worden gebouwd binnen de verschillende bouwvlakken in de woonbestemming. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie dan ook uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. De maximale goot- en nokhoogtenmaten van alle nieuwe gebouwen zijn vastgelegd met een aanduiding op de verbeelding. Voor het westelijke bouwvlak, ter locatie van de te behouden schuur, gelden de maximale goot- en nokhoogtenmaten zoals bestaand.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woningen en de bijgebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen per bouwperceel maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de zuidelijke nieuwe woning is alleen toegestaan als binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de natuur zoals opgenomen in het Beplantingsplan. De overige erfinrichtings- en landschapsmaatregelen uit het Beplantingsplan moeten binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan worden gerealiseerd. Deze kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
Binnen de bestemming Wonen zijn vier afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Twee daarvan hebben te maken met de aan huis toegestane bedrijven en twee met de opgenomen voorwaardelijke verplichting. Er bestaat de mogelijkheid om in plaats van de landschapsmaatregelen uit het functieveranderingsplan andere landschapsmaatregelen te treffen die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden zoals nu in het plan is opgenomen. Verder kan uitstel worden verleend van de termijn van uitvoering van de landschapsmaatregelen.
Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan de volgende algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
Naast de afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
Het bestemmingsplan bevat 3 algemene wijzigingsbevoegdheden:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf PM ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er PM zienswijzen ingediend.