direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Twelloseweg naast nr. 23, Terwolde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20324-OW00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het verleden rustte op gronden ten oosten van het perceel Twelloseweg 23 in Terwolde een bedrijfsbestemming. Deze is in 2006 per abuis wegbestemd omdat het perceel op dat moment onbebouwd was. De gronden zijn in 2011 door de gemeente verkocht aan de huidige eigenaren, echter wel in de veronderstelling dat deze grond een bedrijfsbestemming met bouwmogelijkheden had. Het bestemmingsplan biedt deze mogelijkheid niet (meer) onder de huidige bestemming Agrarisch. Er is afgesproken dat de gemeente zich inspant om op de plek (alsnog) bedrijfsmatige en/of recreatieve functies mogelijk te maken op basis van een door de kopers aangedragen plan voor de locatie. Dit heeft geresulteerd in een plan voor een 'plattelandsbedrijf' op het perceel, gecombineerd met landschapsversterking. Om het plan te kunnen realiseren is een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.2 Het plangebied

De locatie van het plangebied is weergegeven in Afbeelding 1. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Terwolde in het buitengebied, ten westen van de Twelloseweg tussen de woning van de kopers (Twelloseweg 23) en de naburige woonpercelen (Twelloseweg 27 en 29). In Afbeelding 2 is een luchtfoto van het perceel opgenomen, dat kadastraal bekend staat als VOO00, sectie G, perceelnummer 572. Het ten noorden ervan gelegen bosperceel is gelijktijdig verkocht en eerder al geleverd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0001.png"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied in de gemeente Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0002.png"

Afbeelding 2: luchtfoto van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De locatie valt onder de werking van het bestemmingsplan Buitengebied en de daarop volgende herzieningen. Zoals ook in paragraaf 1.1 al genoemd, heeft het perceel de bestemming Agrarisch. Er is geen bouwperceel opgenomen. Daardoor kent het perceel momenteel geen bouwmogelijkheden en is er niet veel meer mogelijk dan het agrarisch (al dan niet hobbymatig) te gebruiken.

Naast de agrarische bestemming zijn nog enkele dubbelbestemmingen van toepassing. Het gaat om de bestemmingen Waarde-Archeologie 4 en een klein deel Waarde-Archeologie 2. Deze zijn opgenomen om het behoud en de bescherming van archeologische waarden te borgen. Bij ruimtelijke ingrepen moet hier rekening mee worden gehouden, afhankelijk van de aard en omvang van de ingreep. Ook is de dubbelbestemming Waarde-Landschap opgenomen, voor het behoud en de bescherming van landschappelijke waarden. Ten slotte kent het perceel nog een gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Deze is opgenomen om nadere regels te stellen voor (intensieve) veehouderijen.

Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan (de geconsolideerde versie van het moederplan Buitengebied en de eerste en tweede herziening hierop) is opgenomen in Afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0003.png"

Afbeelding 3: uitsnede geldende bestemmingsplan

1.4 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen het beoogde plattelandsbedrijf en de landschappelijke versterking kunnen worden gerealiseerd.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders. De uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling wordt beschreven in hoofdstuk 4. Een toelichting op de juridische planregels is te vinden in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte de procedure van inspraak en vooroverleg toegelicht

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het perceel en de plannen. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de historische ontwikkeling van de locatie en de huidige situatie. Paragraaf 2.3 geeft een beschrijving van de met dit plan beoogde toekomstige invulling.

2.2 Historische ontwikkeling en huidige situatie

De locatie heeft een lange geschiedenis van bedrijfsvoering. Rond 1895 is hier een particuliere zuivelfabriek gesticht, de Emstermate. Deze was vooral gericht op boter. Met de komst van coöperatieve zuivelfabrieken is deze functie van het gebouw komen te vervallen. Daarna hebben zich hier een slachterij, verffabriek, fruitteeltbedrijf en bedrijf in landbouwwerktuigen gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0004.png"

Afbeelding 4: De vroegere melkproductenfabriek en (later) fruitteeltbedrijf

In 1979 was het pand in gebruik door garagebedrijf Boeve B.V., voornamelijk als opslagruimte voor auto's. Tien jaar later kwam het in bezit van een eigenaar die er een sloop- en transportbedrijf vestigde. Op 9 september 1993 brandde het gehele complex tot de grond toe af. Na circa honderd jaar kwam er een roemloos einde aan de geschiedenis van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0005.png"

Afbeelding 5: In gebruik voor opslag van auto's

Op onderstaande topografische kaarten is het perceel en omgeving door de jaren heen te zien. Was vroeger de toenmalige bebouwing duidelijk zichtbaar; anno nu is het onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0006.png"

Afbeelding 6: Topografische kaarten vroegere situatie (bron: www.topotijdreis.nl)

In de huidige situatie is het perceel onbebouwd en afgezet met hekwerken. In Afbeelding 7 is het in vogelvluchtperspectief weergegeven. Sinds het perceel in het verleden in eigendom is gekomen van de gemeente is het enkele jaren gebruikt voor tijdelijke opslag van onder meer zand en klinkers et cetera rondom (vooral) wegwerkzaamheden. De grond die aan de noordzijde aan het perceel grenst, maakt ook onderdeel uit van de verkoop en is eerder al geleverd. Kopers hadden hiermee voldoende grond in bezit voor rangschikking onder de Natuurschoonwet. Hier is inmiddels een bosje aanwezig, aansluitend op een al langer bestaand bosje van derden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0007.png" Afbeelding 7: Het perceel in vogelvluchtperspectief

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Bebouwing

Kern van de nieuwe invulling van het perceel is een nieuw op te richten bedrijfsgebouw dat voor meerdere activiteiten is in te zetten. Het ontwerp van het gebouw bestaat uit twee architectonische volumes die uit het maaiveld zijn opgetrokken. Er is sprake van groene daken. De entree bevindt zich tussen beide volumes en vormt het verbindende element. Het ene volume bestaat uit een kantoorruimte voor circa vier tot zes personen. Het tweede volume bestaat uit een bijeenkomstruimte met een entresol en gemeenschappelijke voorzieningen.

De bebouwing ligt deels verdiept. Hierdoor is er sprake van een relatief beperkte bouwhoogte boven maaiveld van maximaal 6 meter. Het gebouw wordt hierdoor als het ware letterlijk in het landschap ingepast door de glooiingen en deze deels verdiepte ligging. De architectuur en inrichting zijn duidelijk eigentijds. Daarmee krijgt deze 'nieuwe plek' in het landschap een cultuurhistorische betekenis gelieerd aan deze tijd.

In de volgende afbeelding zijn ter indicatie van de beoogde nieuwbouw enkele ontwerpschetsen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0008.png"

Afbeelding 8: Impressies beoogde nieuwbouw

2.3.2 Landschappelijke inpassing

Een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling is de inpassing van de nieuwe bebouwing in het landschap, maar ook de versterking van de kwaliteiten van het landschap door middel van de aanplant van nieuwe groenstructuren. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld.

Het landschappelijk inpassingsplan geeft richtlijnen voor de groeninrichting ten behoeve van de realisatie en het beheer.

Op deze plaats wordt enkel verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan dat is opgenomen als Bijlage 1 bij de planregels van dit bestemmingsplan. Hierbij wordt opgemerkt dat de realisatie en instandhouding van deze groeninpassing is gewaarborgd in de planregels van dit bestemmingsplan door opname van een voorwaardelijke verplichting.

2.4 Ruimtelijke afweging

De locatie heeft een verleden met een diversiteit aan bedrijfsmatige functies in de destijds aanwezige bebouwing. In het verleden is de bedrijfsmatige bestemming per abuis verwijderd. Aanvankelijk hadden Gedeputeerde Staten van Gelderland (GS) goedkeuring onthouden aan een bedrijfsmatige bestemming voor het perceel (met 1050 m² aan toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing) omdat de bestemming naar oordeel van GS destijds te ruim was opgenomen. In 2006 diende dit in de zogeheten artikel 30 herziening hersteld te worden en een passende bedrijfsmatige bestemming onderbouwd te worden. Enkel en alleen omdat er op dat moment geen bebouwing (meer) aanwezig was, hebben de gronden op dat moment zonder verdere onderbouwing een agrarische bestemming gekregen. Dit terwijl de gemeente de locatie eerder aankocht om deze te saneren van de verwoeste bebouwing. Dit is altijd als tijdelijke situatie bedoeld geweest, om later weer functioneel gebruik aan de locatie toe te kennen.

Het inpassen van een meervoudige functie waar in de huidige tijd behoefte aan bestaat, zorgt voor het terugkrijgen van de betekenis van de plek die het van oorsprong had met alle functiewisselingen in de loop der tijd. Gezien de historie en de aanleiding van de eerdere sloop (naar aanleiding van een calamiteit), kan gesteld worden dat van algehele nieuwbouw geen sprake is. Nu is er een kans om de locatie op een eigentijdse manier in te vullen, zoals die bij de aankoop ook is beoogd. De bebouwde oppervlakte is ongeveer één derde van de bouwmogelijkheden die hier vroeger lagen. De locatie onderscheid zich vanwege voorgaande van willekeurige andere locaties in het buitengebied en rechtvaardigt dat hier alsnog een ontwikkeling plaatsvindt die niet op een willekeurige, andere locatie gemotiveerd kan worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Realisatie van het 'plattelandsbedrijf' is van een ander schaalniveau dan waarover de NOVI zich uitspreekt. Het plan is niet in strijd met de NOVI.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Voorliggend plan heeft gelet op de aard en omvang geen rechtstreekse relatie met één van de 13 nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0009.png"

Afbeelding 9: Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Om in de rechtspraktijk enig houvast te bieden, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 een overzichtuitspraak gedaan waarin de hoofdlijnen van de rechtspraak over de Ladder uiteen is gezet (201608869/1/R3). Hierin is opgenomen dat stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2 in beginsel een ontwikkeling is die niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Het gebouw op de locatie wordt met circa 360 m2 oppervlakte ruimschoots kleiner dan deze indicatieve grens voor stedelijke ontwikkelingen. Ook qua functies is geen sprake van een nadrukkelijk 'stedelijk' plan.

Gezien de aard en omvang van deze ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan is op voorhand niet in strijd met de uitgangspunten van de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De nieuwbouw voegt zich op bijzondere wijze in het landschap, waarbij in het ontwerp ook aandacht is geschonken aan klimaatadaptatie door de inpassing van waterpartijen, groene daken en overige groenstructuren. In de volgende paragraaf wordt het initiatief nader getoetst aan de provinciale regels.

3.3.2 Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en Milieu, Erfgoed en Veilige Leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0010.png"

Afbeelding 10: Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland

In Afbeelding 10 is een uitsnede van de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen waaruit valt op te maken welke kaartlagen (met bijbehorende regels) van toepassing zijn op het plangebied. De locatie valt binnen de volgende thema's van het provinciale beleid:

  • glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied;
  • glastuinbouwontwikkelingsgebied

Bovenstaande regels uit de verordening hebben betrekking op glastuinbouwbedrijven, waarvan in dit plan geen sprake is. Met dit bestemmingsplan worden hiertoe ook geen mogelijkheden geboden of ontnomen. Verdere toetsing aan deze regels hoeft dan ook niet plaats te vinden.

Daarnaast is van toepassing:

  • Nationaal landschap maar buiten Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone

Bij de regels van de Omgevingsverordening is de bijlage 'Kernkwaliteiten Nationale Landschappen' opgenomen, waarin per nationaal landschap de kernkwaliteiten zijn beschreven. Een ontwikkeling die planologisch mogelijk wordt gemaakt, mag deze kernkwaliteiten niet aantasten (artikel 2.56 van de verordening). De gronden aan de Twelloseweg vallen binnen Nationaal Landschap De Veluwe in het deelgebied Twello. Kenmerkend is hier een grofmazige gradiënt van Veluwe naar IJssel, van boslandschap in het westen via kleinschaliger met houtwallen naar grootschalige openheid in het oosten. Open essen zijn als waardevol aangemerkt, evenals de amorfe structuur met elementen van rivierlandschap, dekzandruggen, ruilverkaveling en landgoederen.

De planlocatie is een locatie waar in het verleden altijd bebouwing heeft gestaan en die nu al lange tijd braak ligt en met hekken is afgezet. In de voorbije jaren heeft er geregeld (zand)opslag plaatsgevonden. Landschappelijk heeft het geen specifieke waarde. In samenhang met de bouw van het bedrijfsgebouw, wordt het perceel landschappelijk en ecologisch versterkt. Hiermee wordt ook meer verbinding gelegd met de gronden die al langere tijd in eigendom zijn van de koper, landschappelijk zijn ingericht en gerangschikt onder de Natuurschoonwet. Het plan leidt dan ook niet tot aantasting van de beschreven kernkwaliteiten, maar levert een bijdrage om het landschappelijke karakter te versterken.

  • Intrekgebied

Ook is het plangebied aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. Daarvan is met dit plan geen sprake.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan heeft geen (onevenredig negatieve) gevolgen voor het Nationaal landschap en/of het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening. Het plan is niet in strijd met provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. Doelstelling hierbij is behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw.

De Regionale Structuurvisie gaat niet specifiek in op plannen met een omvang zoals voorliggend initiatief. Op kleine schaal draagt het plan wel bij in de genoemde variatie in werklocaties en het versterken van landschapswaarden.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied wordt normaliter uitgegaan van onder andere sloop van bestaande vervallen bebouwing en landschapsversterking/natuurontwikkeling. Zoals hiervoor al aan de orde is gekomen, heeft het plangebied een uitgebreide historie waarbij sloop/sanering lang geleden al heeft plaatsgevonden nadat toenmalige bebouwing aanvankelijk door een calamiteit verwoest is. Dit maakt dat de locatie niet als 'blanco' locatie gezien wordt en afwijkt van willekeurige andere onbebouwde gronden met een agrarische bestemming. De zorgvuldig ontworpen bebouwing, beoogde functies en wijze van inpassen op de locatie maakt dat het plan zich voegt in de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.

3.5.2 Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe Tot IJssel

De gemeenten Voorst, Heerde en Epe hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). Doel van het LOP is het sturen op behoud en ontwikkeling van landschappelijke samenhang bij de autonome ontwikkeling van het landschap en het inbrengen van landschapsbelangen bij ruimtelijke plannen in het gebied. Het ontwikkelingsplan en toetsingskader dat het LOP vormt, is door de gemeente Voorst vastgesteld als structuurvisie.

De planlocatie ligt in de landschapseenheid Oeverwal (hoge en lage delen). De noord-zuid gerichte oeverwal bestaat uit zanderige afzettingen van de IJssel en vormt de overgang tussen het licht glooiende dekzandgebied en de uiterwaarden van de IJssel. De planlocatie ligt op een hoog deel. De hooggelegen, vruchtbare oeverwallen waren voor de mens aantrekkelijke woonplaatsen. Er werden talrijke boerderijen, nederzettingen, kronkelende wegen (die de oeverwal volgen), onregelmatig gevormde akkers en boomgaarden aangelegd. Als element in het landschap is deze eenheid direct afleesbaar uit de bodemkaart en de oude kaarten. Niet overal is de achterrand van de oeverwal scherp. Soms is deze gebaseerd op kleine afwijkingen in patronen, zoals knikken in de verkaveling.

Het LOP schrijft als doelstelling voor om de voor de oeverwallen karakteristieke beplantingen zoveel mogelijk te versterken. Het gaat vooral om herstel van erfbeplanting (met lindes, beuken en kastanjes), wegbeplanting en hoogstamboomgaarden. Motivering/achtergronden daarbij: de oeverwallen zijn van oorsprong halfopen gebieden, die ook direct herkenbaar zijn als deel van het rivierenlandschap. Robuuste beplantingen horen bij dat beeld en geven een context aan de dijk, de dorpen en de hoeves. In de IJsselvallei is nog het één en ander over van dit kenmerkende landschap, maar de voorgestelde versterking is nodig om het voldoende kenmerkend te houden.

In dit geval is bij de ontwikkeling van het landschapsplan rekening gehouden met de specifieke kenmerken en kwaliteiten van het omliggende landschap. Hiermee is een eigentijdse invulling van de locatie gevonden die zich goed voegt in het halfopen karakter van het gebied en voorziet in passende karakteristieke beplantingen.

Het plan is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten uit het LOP.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.

4.2 Milieu-onderzoeken

4.2.1 Bodem

Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet in bepaalde gevallen een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Het bodemonderzoek toont de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel aan. In het geval van verontreiniging moet de mate en de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of-en ja welke-kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan kan worden aan de eisen van de milieuwetgeving.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft De Klinker Milieu Adviesbureau in 2023 een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitkomsten van dit onderzoek. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze plantoelichting.

Uitkomsten bodemonderzoek

De aanleiding tot het bodemonderzoek wordt gevormd door de resultaten van het eerder uitgevoerde verkennend en aanvullend bodemonderzoek waarbij ter plaatse van twee stortgaten een verontreiniging met zware metalen, PAK (10 VROM) en minerale olie is aangetroffen. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de omvang van de aanwezige bodemverontreiniging en na te gaan of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er sprake is van twee verontreinigingsspots (1 en 2).

(1) Ter plaatse van ‘verontreinigingskern Stort 1’ is, behoudens in zuidoostelijke richting, de verontreiniging horizontaal afgeperkt. De sterke verontreiniging met zware metalen (barium, lood, zink) en PAK en matige verontreiniging met cadmium en minerale olie is aangetroffen in de bodemlaag van 0,70 tot 2,00 m-mv. De verontreiniging is te relateren aan het aangetroffen bijmengingen in de vorm van puin, kooldeeltjes, huisvuil, slakken en glas. In verticale richting is het ondergrondmonster uit de bodemlaag 2,00-2,50 m-mv nog een licht verhoogd gehalte aan zink gemeten.

Op basis van de analyseresultaten en de zintuiglijke waarnemingen wordt het oppervlakte van ‘verontreinigingsstort 1’ geschat op 520 m². Met een gemiddelde laagdikte van 1,30 m1, waarin de bijmenging is aangetroffen, wordt de hoeveelheid sterk verontreinigde grond geschat op 675 m³.

(2) Ter plaatse van ‘verontreinigingsstort 2’ is de verontreiniging eveneens behoudens in zuidelijke richting afgeperkt tot onder de streefwaarde. Ter plaatse van boring S2-6 is nog een sterke verontreiniging met zware metalen (barium, koper, lood en zink) gemeten. In de verdachte bodemlaag van boring 572-5 uit het verkennend bodemonderzoek is op zintuiglijke wijze geen verdachte bijmengingen aangetroffen.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het grondoppervlakte van stort 2 dat sterk verontreinigd is met zware metalen (barium, koper, lood, nikkel en zink) geschat op 220 m2. Met een gemiddelde bodemlaag dikte van 1,00 m1 wordt de hoeveelheid sterk verontreinigde grond geschat op 220 m³.

In totaal wordt de hoeveelheid sterk verontreinigde grond met zware metalen geschat op circa 900 m³.

Omdat er meer dan 25 m³ grond sterk is verontreinigd, is er sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Aanbevelingen

De beoogde nieuwbouw valt binnen de contouren van ‘Stort 1’. Ter plaatse van ‘Stort 2’ wordt bloemrijk grasland beschreven.

Aanbevolen wordt de sterke verontreiniging met zware metalen in de grond te ontgraven en af te voeren naar een erkende verwerker. De sanering dient gemeld te worden middels een BUS-melding bij het bevoegd gezag, provincie Gelderland. De sanering dient te worden uitgevoerd door een erkende instelling conform de BRL6000 (Milieukundige begeleiding) en BRL7000 (Uitvoering (water)bodemsanering).

Conclusie

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek moet worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit niet volledig geschikt is voor het beoogde gebruik van de gronden. Inmiddels is er een ontgravingsplan opgesteld en overeengekomen met de initiatiefnemer. Uitgangspunt van het ontgravingsplan is een zodanige sanering en/of afdekking van de verontreinigde grond dat de bodemkwaliteit passend wordt bij het beoogde gebruik van de gronden. Hiermee vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en industrielawaai.

De functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, worden niet aangemerkt als geluidsgevoelige functies. Daarmee is nader onderzoek naar de geluidsbelasting in beginsel niet nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter enige motivering vereist als het om andere functies gaat waarbij toch met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen kunnen verblijven. Met kantoorruimte en/of recreatief nachtverblijf in de vorm van bed & breakfast kan hiervan sprake zijn.
De Twelloseweg is een relatief drukke weg. Uit het geluidmodel van de gemeente Voorst (DAT Mobility, 23 februari 2020, zie Afbeelding 11) blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van deze weg ter plaatse van de planlocatie onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Uitgaande van een jaarlijkse autonome toename van het aantal verkeerbewegingen van 1% wordt deze uitkomst ook voor het prognosejaar 2033 representatief geacht. Hiermee is voldoende aannemelijk dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat' waarmee verder akoestisch onderzoek achterwege kan blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0011.png"

Afbeelding 11: Geluidskaart wegverkeerslawaai

4.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.

4.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn, is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in nabijheid van de locatie geen risicobronnen aanwezig zijn. Andersom geredeneerd worden er met deze ontwikkeling zelf ook geen functies mogelijk gemaakt die uit oogpunt van externe veiligheid een risico vormen voor (woningen in) de omgeving. Het aspect externe veiligheid levert dan ook geen belemmeringen op voor de planvorming.

4.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voorafgaand aan de planvorming is bij het bepalen van de toegestane functies binnen het plattelandsbedrijf nadrukkelijk gekeken naar de effecten op de omgeving.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich binnen een straal van 200 meter geen milieubelastende functies, maar uitsluitend woningen. Er bevinden zich in de directe omgeving tevens geen bedrijven en/of functies met een grotere richtafstand. Ter plaatse van het nieuwe plattelandsbedrijf is dan ook een aanvaardbaar werk- en verblijfklimaat te verwachten. Omgekeerd worden milieubelastende functies in de omgeving niet belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelmogelijkheden als gevolg van dit plan.

De binnen het plattelandsbedrijf toegestane functies moeten wel aangemerkt worden als milieubelastende functies voor milieugevoelige functies (woningen) in de omgeving. Met dit bestemmingsplan wordt een plattelandsbedrijf mogelijk gemaakt waar een verscheidenheid aan functies zijn toegestaan. Het gaat in alle gevallen echter om maximaal milieucategorie 2 functies. Dergelijke functies kennen in dit type gebied (rustig buitengebied) een grootste richtafstand van 30 meter.

De afstand tussen de dichtstbijzijnde bestemmingsgrenzen van nabijgelegen woonpercelen en het nieuwe bedrijfsperceel voor het plattelandsbedrijf bedraagt in geen geval minimaal 30 meter. Afhankelijk van de exacte ligging bedraagt deze afstand ongeveer tussen de 20 en de 30 meter. Hiermee wordt in beginsel niet aan de richtafstanden voldaan.

Bij het vaststellen van de zonering overeenkomstig de VNG-systematiek moet de afstand tussen een milieubelastende activiteit tot een milieugevoelige functie in beginsel gemeten worden van het bestemmingsvlak/de perceelgrens van een bedrijf tot de uiterste situering van de gevel van een woning die op grond van het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

De bestaande woningen van de naastgelegen woonpercelen aan de Twelloseweg 27 en 29 liggen op meer dan 30 meter afstand ten opzichte van het nieuw te realiseren bedrijfsperceel. De geldende bestemmingsplansystematiek in het buitengebied bepaald dat algehele herbouw van woningen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de bestaande fundering. Verplaatsing van een woning naar een locatie gelegen op kortere afstand tot de perceelsgrens aan de zijde van het nieuwe bedrijfsperceel is dat in beginsel ook niet mogelijk. Ter plaatse van de bestaande woningen is daarnaast al volledig gebruik gemaakt van de bouwmogelijkheden. Het toevoegen van extra woonruimte middels vergunning of vergunningsvrij bouwen is niet meer mogelijk omdat bij beide woonpercelen al sprake is van minimaal 150 m² aan aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen.

De afstand tussen het bedrijfsperceel en de uiterste situering van de gevel van een woning die op grond van het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is bedraagt dan ook minimaal 30 meter. hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan. Milieuhinder als gevolg van het nieuwe bedrijfsperceel is ter plaatse van deze woonpercelen dan ook niet te verwachten.

Het aspect milieuzonering vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Natuuronderzoek

4.3.1 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

Quickscan

Voor de planlocatie is door Foreest Groen Consult BV een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitkomsten van dit onderzoek. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze plantoelichting.

Uitkomsten

Flora

Alle aangetroffen soorten in het zuidelijke gedeelte van het plangebied zijn algemene soorten en soorten van ruderale terreinen. Ook in het bosje in het noordelijke gedeelte van het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Uit de verspreidingsgegevens blijkt ook dat er geen beschermde plantensoorten op het perceel en in de buurt groeien. Hierdoor is het uitgesloten dat in het plangebied beschermde planten worden aangetroffen.

De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep flora niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Fauna

De uitkomsten van het faunaonderzoek zijn samengevat in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0012.png"

Afbeelding 12: Samenvatting uitkomsten faunaonderzoek

Op basis van de uitkomsten van het faunaonderzoek wordt geconcludeerd dat er mogelijk sprake is van overtreding van de Wnb. Dit geldt echter uitsluitend indien er sprake is van het verwijderen van relevante groenstructuren, met name ter plaatse van het noordelijk gelegen bosje.

Het beoogde plan gaat in beginsel niet uit van het verwijderen van bestaande relevante groenstructuren (bijvoorbeeld het vellen van bomen), maar juist van een versterking hiervan door nieuwe aanplant. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek in combinatie met het beoogde plan wordt dan ook geconcludeerd dat er in beginsel geen sprake is van overtreding van de Wnb en/of de noodzaak tot het uitvoeren van nader onderzoek. Mocht ten tijde van de uitvoeringsfase blijken dat er toch groenstructuren verwijderd moeten worden dan dient rekening te worden gehouden met de uitkomsten van de quickscan en de algehele zorgplicht uit de Wnb.

4.3.2 Stikstofdepositie

Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 900 meter van het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied, betreffende 'Rijntakken'.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habittatypen binnen het Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling.

Uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat in de toegepaste 'worst-case' benadering de stikstofdepositie niet leidt tot significant negatieve effecten op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Dit geldt voor zowel de realisatie- als gebruiksfase. Derhalve kan op voorhand worden uitgesloten dat er bij onderhavig bouwproject sprake zal zijn van significant negatieve effecten.

Het aspect 'stikstof' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen. Vanaf 1 juli 2016 is een deel geregeld in de Erfgoedwet (de Monumentenwet trad uit werking). Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwachting) in 2023 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt. De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20324-OW00_0014.png"

Afbeelding 13: Uitsnede archeologische beleidskaart

Deze archeologische beleidskaart is vervolgens doorvertaald in de geldende bestemmingsplannen door het opnemen van archeologische dubbelbestemmingen.

In dit geval is grotendeels sprake van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 4'. Voor een klein gebied in de zuidoostelijke hoek van het plangebied is sprake van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 2'.

Voor deze dubbelbestemming geldt dat bij respectievelijk ingrepen die groter zijn dan 1.000 m2 en 30 m², en die dieper reiken dan 30 centimeter vooraf een archeologisch onderzoek nodig is.

Ter plaatse van het plandeel met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 2' is geen relevante bebouwing beoogd of toegestaan. Het bedoelde oppervlak van 30 m² wordt dan ook niet overschreden.

Ter plaatse van het plandeel met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 4' is de nieuwbouw beoogd. Echter de beoogde grondingrepen blijven ruimschoots beneden de 1.000 m².

Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.5 Verkeer en parkeren

Parkeren

De toekomstige situatie zorgt voor een zekere verkeersgeneratie en bijbehorende parkeerbehoefte. Binnen de CROW-kencijfers (publicatie 381) voor de verkeersgeneratie wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en de ligging van de planontwikkeling.

Binnen het plangebied wordt een plattelandsbedrijf mogelijk gemaakt waar een verscheidenheid aan functies is toegestaan. Het bouwvlak waarbinnen de bedrijfsbebouwing gebouwd mag worden heeft een oppervlakte van circa 400 m². binnen de beoogde nieuwbouw van circa 360 m² is gezamenlijk maximaal 250 m² beoogd als daadwerkelijk gebruiksruimte (kantoorruimte, bijeenkomstruimte, entresol).

De toegestane functies binnen de bedrijfsbebouwing zijn zodanig verschillend dat het niet mogelijk is hier één concrete parkeernorm aan te koppelen. Om deze reden is uitgegaan van een worst-case scenario. Hierbij wordt uitgegaan van de functie met de hoogste bijbehorende parkeerbehoefte per 100 m² bvo conform de bedoelde CROW publicatie.

  • Commerciële dienstverlening, gemiddeld 3,6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo (weinig stedelijk, buitengebied).

Uitgaande van een oppervlak van circa 250 m² (het oppervlak dat daadwerkelijk een parkeerbehoefte met zich meebrengt) levert dit een gemiddelde parkeerbehoefte op van (2,5*3,6) afgerond (naar boven) 9 parkeerplaatsen.

Uit het landschappelijke inpassingsplan (zie Bijlage 1 bij de regels) blijkt dat er aan de oostzijde van het plangebied wordt voorzien in een half verharde strook met ruimte voor circa 10 parkeerplaatsen. Hiermee kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte.

Verkeersafwikkeling

  • Commerciële dienstverlening, gemiddeld 16,6 verkeersbewegingen per weekdagetmaal per 100 m² bvo (weinig stedelijk, buitengebied).

Uitgaande van een oppervlak van circa 250 m² (het oppervlak dat daadwerkelijk een verkeersgeneratie met zich meebrengt) levert dit een gemiddelde op van (2,5*16,6) afgerond (naar boven) 42 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Het plangebied krijgt één ontsluitingsweg op de Twelloseweg. Hiermee wordt voorzien in een overzichtelijke en verkeersveilige ontsluiting op de Twelloseweg. De Twelloseweg kan deze toename van het aantal verkeersbewegingen op een verkeersveilige wijze afwikkelen.

Conclusie

Het plan voorziet in voldoende (ruimte voor) parkeerplaatsen en een overzichtelijke en verkeersveilige wijze van ontsluiten. De aspecten 'verkeer' en 'parkeren' vormen hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.

De toets is op 9 november 2023 uitgevoerd (zie Bijlage 3). Op basis van de uitgevoerde watertoets is voor dit bestemmingsplan de 'korte procedure' van toepassing omdat het plan geen invloed heeft op het watersysteem, waterkeringen en/of de afvalwaterketen. Het plan raakt niet aan directe belangen van het waterschap.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. In dit geval is sprake van grondverkoop, waarbij de grondopbrengsten de te maken/verwachten kosten dekken. Kosten voor feitelijke uitvoering van de plannen zijn voor rekening van de koper/toekomstige eigenaar. Planschade is voor risico van de gemeente , maar de kans op planschade wordt als zeer laag ingeschat. Over de uitvoering van de bodemsanering zijn maatwerkafspraken gemaakt in een anterieure overeenkomst. Deze kosten komen grotendeels voor rekening van de gemeente, maar worden gedekt door de grondverkoop.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

5.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

5.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

5.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

Bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

In de bestemmingsregels van dit bestemmingsplan is duidelijk sprake van 'groene' bestemmingen ten behoeve van de inrichting van het landschap, te weten de bestemmingen 'Groen' en 'Natuur'. Deze bestemmingen bieden in beginsel, anders dan erf- en terreinafscheidingen, geen bouwmogelijkheden. Hier is juist de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassingsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van deze regels opgenomen 'Landschappelijk inpassingsplan' beoogd.

Naast deze 'groene' bestemmingen is er ook een bestemming benodigd om de beoogde bedrijfs-/plattelandsfunctie mogelijk te maken. Deze is gevonden in de bestemming 'Bedrijf - Plattelandsbedrijf'. Binnen deze bestemming zijn specifieke bouwmogelijkheden opgenomen ter realisatie van het beoogde bouwplan, maar ook ter beperking van bouwmogelijkheden ten behoeve van het landschappelijke eindbeeld.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels en overige regels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Bedrijf - Plattelandsbedrijf

Deze bestemming geldt ter plaatse van het beoogd bebouwde deel van het plangebied. Hier zal de bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd waar verscheidene functies zijn toegestaan ten behoeve van bedrijvigheid, dienstverlening, museale, educatieve en kunstzinnige doeleinden, en eventueel bijbehorende ondergeschikte horeca.

5.3.2 Groen

De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen zoals hagen en singels te bestemmen en publiekrechtelijk te beschermen. Binnen de bestemming zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan.

5.3.3 Natuur

Deze bestemming geldt voor de natuurgronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het 'Landschappelijk inpassingsplan' landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend afscheidingen tot een hoogte van maximaal 1 m geplaatst worden. Er is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.

5.3.4 Waarde - Archeologie (2 en 4)

Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 en Waarde - Archeologie - 4 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.

5.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

5.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van het onder voorwaarden toelaten van bedrijven die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd.

Daarnaast is afwijking van de in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en bijbehorende termijn voor realisatie, onder voorwaarden, mogelijk gemaakt.

5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels werden voorheen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Door de naderende inwerkingtreding van de Omgevingswet (gepland voor 1 januari 2024) verdwijnt dit instrument. Om deze reden is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen in dit plan.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

6.1 Uitkomsten vooroverleg artikel 3.3.1 Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

6.2 Omgevingsdialoog

In het kader van participatie heeft de koper van de grond de directe omwonenden in maart 2022 geïnformeerd over de voorgenomen plannen. Er zijn tijdens dit overleg vragen gesteld over de bouwhoogte van het gebouw. Hier waren geen bezwaren tegen nu er sprake is van een beperkte bouwhoogte vanwege het feit dat deels verdiept zal worden gebouwd. Voor het overige waren er geen bezwaren tegen het plan.

De omwonenden is toegezegd dat zij op de hoogte worden gehouden over de voortgang van het proces.

6.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen.