direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Natuurontwikkeling Landweg, Klarenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20318-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In opdracht van de provincie Gelderland is bij de gemeente Voorst een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan 'buitengebied' ingediend. De provincie Gelderland is voornemens om natuur te ontwikkelen op twee percelen aan de Landweg in Klarenbeek. De percelen maken deel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone, en zijn onderdeel van de ecologische verbindingszone vanaf de Veluwe naar de IJsselvallei (Beekbergerpoort) met als doelsoorten de kamsalamander en de winde. De huidige natuurwaarde van de percelen is vrij laag, en daarom wil de provincie hier de natuurwaarde verhogen.

Om het gebruik voor natuur formeel mogelijk te maken moet de agrarische bestemming worden gewijzigd. Dit is mogelijk door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid 'functiewijziging naar Natuur en Bos' uit het bestemmingsplan Buitengebied.

1.2 Doel van het wijzigingsplan

Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch mogelijk maken van het gebruik van de gronden aan de Landweg in Klarenbeek voor natuurdoeleinden.

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied is opgenomen in afbeelding 1. Het plangebied ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Klarenbeek. Het plangebied bestaat uit twee percelen, het westelijk en het oostelijk perceel. Het westelijk perceel is gelegen ten zuiden van de Landweg en van het bos van Landgoed Klarenbeek, ten oosten van de Kopermolenweg en ten noorden van de Klarenbeek. Het oostelijk perceel is gelegen op circa 165 meter afstand ten oosten van het westelijk perceel, ten zuiden van de Landweg en ten noorden van de Klarenbeek. Het totale plangebied beslaat ongeveer 9,5 hectare. Het plangebied is kadastraal bekend als VOO00, sectie H, nummer 484 en 487 en sectie G, nummer 1928.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20318-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20318-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - plangebied ingezoomd

1.4 Huidig bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan Buitengebied. Naast de agrarische bestemming zijn de volgende dubbelbestemmingen van toepassing op het plangebied:

  • Waarde - Archeologie 2
  • Waarde - Archeologie 3
  • Waarde - Archeologie 4
  • Waarde - Landschap
  • Waarde - Ecologie - GO
  • Waarde - Ecologie - GNN

De waarde voor archeologie is gebaseerd op de meest recente archeologische beleidskaart. Het plangebied ligt tevens in een gebied dat wordt aangeduid als Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Ook vindt hier de ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling plaats. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat volledig uit agrarische gronden. Het betreffen intensief gemaaide graslanden. De huidige natuurwaarden in het plangebied zijn dan ook laag. De omgeving van het plangebied wordt ten noorden gekenmerkt door de bestaande bossen van Landgoed Klarenbeek. Ten zuiden bevinden zich meer weilanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20318-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - luchtfoto bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. De toekomstige situatie wordt hieronder per deelgebied uiteengezet.

2.2.1 Perceel west

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20318-VS00_0004.png" Afbeelding 4 - schematische tekening westelijk perceel

Het westelijk deel van het plangebied bestaat na de ontwikkeling van de natuur grotendeels uit kruiden- en faunarijk grasland. Daarnaast wordt een tweetal poelen aangelegd en mantel- en zoomvegetatie aangeplant en ontwikkeld. De oevers van watergang De Klarenbeek worden natuurvriendelijker gemaakt door deze uit te graven. De volgende ingrepen worden gedaan in dit gebied:

  • Uitgraven van twee poelen
  • Dempen/verondiepen van sloten
  • Aanleg van een flauwe beekoever
  • Aanleg van een elzensingel
  • Aanplanten van landschappelijk markante solitaire bomen
  • Aanplanten van kleine bomen en struiken voor mantelvegetatie
  • Ontwikkelen van een kruidenrijke zoomvegetatie
  • Aanplanten van bos
2.2.2 Perceel oost

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20318-VS00_0005.png" Afbeelding 5 - schematische tekening oostelijk perceel

Het oostelijk deel van het plangebied wordt ontwikkeld tot een bosrijk gebied. Voor het grootste gedeelte zal dit gebied bestaan uit een vogelkers-essenbos. Ook in dit deelgebied worden de oevers van De Klarenbeek afgegraven om ze natuurvriendelijker te maken. De volgende ingrepen worden gedaan in dit gebied:

  • Dempen van sloten
  • Afgraven van twee ondiepe lagen
  • Aanleg van vispaaiplaatsen
  • Opbrengen van grond
  • Aanleg van een flauwe beekoever
  • Aanplanten van mantelvegetatie
  • Ontwikkelen van zoomvegetatie
  • Aanplanten van bos

2.3 Ruimtelijke afweging

In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen. Hiermee kunnen zij de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie Natuur (artikel 3.7.5) wijzigen in de bestemming Natuur. Hierbij mogen als gevolg van de bestemmingswijziging geen onevenredige beperkingen ontstaan voor omringende bestaande bestemmingen.

De gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen agrarische gronden en bospercelen worden door de nieuwe bestemming ‘Natuur’ niet beïnvloed, omdat de wijziging alleen betrekking heeft op de beheervorm van de percelen die deel uitmaken van de aanvraag. De nieuwe natuur op deze locatie kent geen "externe werking". Oftewel, de nieuwe natuur speelt geen rol in de toetsing voor activiteiten in de nabije omgeving. Daarnaast gaat de natuur ook geen onderdeel uitmaken van een Natura 2000-gebied.

In het kader van de natuurontwikkeling worden daarom werkzaamheden verricht, zoals het ontgraven van twee poelen, het dempen en verondiepen van sloten, de aanleg van een beekoever en een elzensingel en het aanplanten van struiken en bomen. Deze werkzaamheden leiden uiteindelijk tot de ontwikkeling van soortenrijke graslanden en van het creëren van rustplekken voor de kamsalamander en andere amfibieën, zoogdieren, vogels en insecten. Dit heeft geen nadelige invloed op omliggende bestemmingen.

Zoals hierboven toegelicht bestaan er op voorhand geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming. Een bestemmingswijziging heeft geen nadelige gevolgen voor de bestaande waarden in het plangebied. De omgeving ondervindt bovendien geen (extra) hinder van de bestemmingswijziging.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Onderhavig plan draagt bij aan natuurontwikkeling in het landelijk gebied. Het plan is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Gezien de aard en omvang én de effecten van onderliggend plan past deze bestemmingswijziging binnen de kaders van de Omgevingsvisie. Het ontwikkelen van natuur binnen de grenzen van het GNN en de GO is een positieve impuls voor de provincie Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20318-VS00_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20318-VS00_0007.png"

Afbeelding 6 - ligging plangebied in Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied is al onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). De instructieregels voor deze gronden zijn opgenomen in de provinciale verordening. Het Gelders Natuurnetwerk is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is het landelijke netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN bestaat uit afzonderlijke natuurgebieden en uit zones die die deze natuurgebieden met elkaar verbinden.

Het netwerk moet in zekere mate nog ontwikkeld worden. Het Gelders Natuurnetwerk bestaat uit grote natuurkernen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur en uit zoekgebied voor nieuwe natuur. De provincie streeft in het Gelders Natuurnetwerk naar versterking van de kernkwaliteiten.

De provincie wil de natuurgebieden vergroten, in de aangrenzende gebieden meer kleinschalige natuur en landschapselementen ontwikkelen en agrarisch natuurbeheer op landbouwgronden stimuleren. Daarmee wordt de biodiversiteit vergroot en wordt bijgedragen aan een prettige woon- en leefomgeving.

De Groene Ontwikkelingszone bestaat met name uit agrarisch gebied dat tussen en rondom de grote natuurkernen is gelegen. Hier worden bijvoorbeeld natuur- en landschapselementen aangelegd ter verbetering van de migratiemogelijkheden voor planten en dieren, maar ook agrarisch natuurbeheer of blauwe diensten kunnen bijdragen aan de ontwikkelingsdoelen van de Groene Ontwikkelingszone. Kleine natuurgebieden, denk aan stapstenen in een verbindingszone, zullen na aanleg ook deel gaan uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk.

Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone zijn opgedeeld in verschillende deelgebieden. Per deelgebied zijn verschillende kernkwaliteiten vastgesteld. Op die manier kan beoordeeld worden of plannen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het gebied waartoe het plan behoort. Onderhavig plan maakt deel uit van het deelgebied Klarenbeek - De Poll. Voor dit deelgebied gelden de beken en landgoederen als kernkwaliteiten. Ook is het gebied de overgang tussen de Veluwe in het westen en de IJsselvallei in het oosten.

Onderhavig plan draagt op verschillende vlakken bij aan deze kernkwaliteiten. Er wordt passende natuur ontwikkeld langs de oever van de Klarenbeek. Daarnaast worden de oevers zelf ook natuurvriendelijker gemaakt. De gronden worden hiermee interessanter voor de ter plaatse voorkomende flora en fauna. Dit sluit goed aan op de uitgangspunten voor het deelgebied. Daarnaast sluit de nieuwe natuur aan op reeds ontwikkelde natuur op Landgoed Klarenbeek en Landgoed Ekeby. De natuur is in het uiteindelijke stadium onderdeel van een groter netwerk van natuur. Op die manier draagt het ook bij aan de verbinding tussen de Veluwe en de IJsselvallei.

Zoals bovenstaand beschreven past dit wijzigingsplan uitstekend binnen de kader van de Gelderse omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden (vastgesteld 2009) geven de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De basis voor de inhoudelijke keuzes in de structuurvisie is de bestuurlijke doelstelling die door alle partners wordt gedragen als leidend beginsel voor het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. Het wijzigen van de agrarische bestemming in een natuurbestemming past goed binnen de regionale structuurvisie. De ontwikkeling van nieuwe natuur past goed bij de gestelde doelen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De gemeenteraad heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" als structuurvisie vastgesteld. De visie volgt de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst uit 2005 op. De visie zet ambities neer, maar geldt ook als kader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Leidend is onze identiteit: de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in onze gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in onze gemeente. Duurzaamheid is daar in de visie als vijfde element aan toegevoegd. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij deze identiteit en die -waar mogelijk- versterken.

Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen.

De verhouding tussen de verdichting in de kernen en de ruimte in het buitengebied is typisch voor de gemeente Voorst. Het leidt tot een omgeving en een landschap waarin mensen zich thuis voelen, waarin de menselijke maat leidend is. Het wijzigen van het bestemmingsplan van agrarisch in natuur past goed binnen de kaders van de ruimtelijke toekomstvisie.

3.5.2 Bestemmingsplan Buitengebied

In het bestemmingsplan Buitengebied (Buitengebied, eerste herziening en Buitengebied, tweede herziening) is onder artikel 3.7.5 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie natuur en bos gewijzigd kan worden in de bestemming Natuur of Bos. Daarbij geldt de volgende voorwaarde:

  • er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.

Zoals uit de ruimtelijke afweging (paragraaf 2.3) al naar voren kwam, bestaat er voldoende aanleiding om medewerking te verlenen aan de wijziging in een woonbestemming. De wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan kan worden toegepast.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Met dit plan wordt geen gevoelige functie mogelijk gemaakt. Een bodemonderzoek hoeft dus niet uitgevoerd te worden voor de bestemmingsplanwijziging. Wel vindt voor de uitvoering van dit plan grondverzet plaats. Hiervoor is het van belang dat de kwaliteit van de bodem in beeld wordt gebracht. In het kader van de uitvoering van het plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 1. Voor verdachte deellocaties binnen het plangebied wordt aanbevolen een veldonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek kan voorafgaand aan de fase van uitvoering plaatsvinden. De uitvoerbaarheid van het plan lijkt op dit moment niet in het geding. Het benodigde onderzoek wordt voorafgaand aan de werkzaamheden uitgevoerd en waar nodig worden maatregelen getroffen.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voorliggend plan wijzigt de agrarische bestemming in de bestemming natuur. Voor deze bestemming hoeft geen richtafstand aangehouden te worden. De bestemming natuur levert geen hinder op voor de omliggende bestemmingen wonen, agrarisch en bos.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Voorliggend plan wijzigt de agrarische bestemming in de bestemming natuur. Er wordt geen geluidsgevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder toegevoegd. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk. De nieuwe bestemming maakt ook geen functie mogelijk waarbij geluid wordt geproduceerd. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor extra geluidbelasting op omliggende gevoelige functies. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Er is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit door de bestemmingswijziging in natuur 'niet in betekenende mate' verslechtert. Er wordt daarom niet verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

4.2.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Met voorliggend plan wordt geen (beperkt)kwetsbare functie mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.3 Natuur

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen. Activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar. Onderstaand volgt een beoordeling van de verschillende aspecten van natuurbescherming.

4.3.1 Gebiedsbescherming

 afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20318-VS00_0008.png"

Afbeelding 7 - Locatie plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn de Landgoederen Brummen op circa 3 kilometer ten zuiden van het plangebied, zie afbeelding 7. Dit Natura 2000-gebied kent verschillende stikstofgevoelige habitats. De werkzaamheden binnen het plangebied behelzen de omvorming van de eentonige grasachtige vegetatie naar meer gevarieerdere natuur en zullen voornamelijk bestaan uit diverse graaf- en beplantingswerkzaamheden. Nieuwbouw of een veranderende gebruiksfase (zoals een extra verkeersaantrekkende werking) is niet aan de orde.

Natuurontwikkelingsprojecten zijn niet expliciet benoemd in de partiële vrijstelling voor stikstofemissie. Gelet op dat het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk alsmede grond-, weg- en waterbouwprojecten in de aanlegsituatie zijn vrijgesteld van stikstofvergunningplicht, kan worden afgeleid dat natuurbouw, zoals de aanleg en (her)inrichting van een natuurgebied (niet zijnde al vrijgestelde PAS-/N2000-maatregelen), net als dijkversterkingen (waterstaatswerk), en de aanleg van (hoog)watergeulen (waterwegen), onder de partiële vrijstelling vallen. Een nadere toetsing middels een AERIUS-berekening is derhalve niet noodzakelijk.

Initiatiefnemers zijn als gevolg van de partiële vrijstelling verplicht om stikstofemissies te beperken bij de werkzaamheden. Initiatiefnemers brengen de gemeente voorafgaand aan de werkzaamheden op de hoogte van de invulling van deze verplichting.

4.3.2 Soortbescherming

In opdracht van de initiatiefnemers heeft Ecoresult B.V. een quickscan uitgevoerd voor het plangebied aan de Landweg in Klarenbeek (Bijlage 2). De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen omvorming van deze percelen van agrarisch grasland naar natuur. Deze voorgenomen ontwikkeling kan schadelijke effecten hebben op beschermde soorten en natuurgebieden.

Uit de quickscan blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelig effect heeft op het gebied. Er is geen aanvullend onderzoek nodig. Wel wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels plaats te laten vinden. Wanneer de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden is voorafgaand een controle door een ecoloog noodzakelijk.

4.3.3 Beschermde houtopstanden

Er zijn voor zover bekend geen werkzaamheden gepland waarbij houtopstanden groter dan 10 are of 20 bomen in een rij of een deel ervan verwijderd worden. In dit geval is de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden niet van toepassing. Al met al kan geconcludeerd worden dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor het plan.

4.4 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (ter plaatse) niet mogelijk is;
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2021 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De archeologische waarden zijn in het moederplan Buitengebied vertaald naar een dubbelbestemming. Het plangebied kent drie archeologische dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 4). Deze dubbelbestemming is overgenomen uit de archeologische beleidskaart van 2017. Vrijwel het gehele plangebied heeft een middelmatige archeologische verwachtingswaarde.

De plannen voor natuurontwikkeling voorzien in verschillende grondroerende ingrepen. Voor dit wijzigingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 3. Uit het onderzoek volgt het advies om verder verkennend booronderzoek plaats te laten vinden op locaties waar graafwerkzaamheden gepland staan. Voor de wijziging van het bestemmingsplan vormt deze conclusie geen belemmering. De conclusie van het onderzoek leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoerbaarheid. Wel moet een vervolgonderzoek uitgevoerd worden. Hieruit volgen wellicht maatregelen die getroffen moeten worden. Voor de benodigde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden moet dit onderzoek uitgevoerd zijn.

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

In de voorbereidende fase van de plannen is uitvoerig overleg geweest tussen initiatiefnemer en het waterschap. Onderdeel van het plan is het dempen van verschillende sloten. Dit heeft geen of beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Vanuit het Waterschap worden geen bezwaren gezien tegen de plannen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van eventuele bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De gronden met de bestemming Agrarisch zijn gewijzigd in de bestemming Natuur. Hierbij gelden de gebruikelijke regels voor de bestemming Natuur uit bestemmingsplan Buitengebied.

De volgende dubbelbestemmingen zijn in dit wijzigingsplan opgenomen:

  • Waarde - Landschap,
  • Waarde - Archeologie - 2
  • Waarde - Archeologie - 3
  • Waarde - Archeologie - 4
  • Waarde - Ecologie - GNN
  • Waarde - Ecologie - GO

De gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelden in de heersende plannen voor de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische, landschappelijke en ecologische waarden.

Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied', 'Buitengebied, eerste herziening' en 'Buitengebied, tweede herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 2 juni gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.