Plan: | Oudhuizerstraat 4, Klarenbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20313-VS00 |
Aan de Oudhuizerstraat 4 in Klarenbeek staat een enkele woning met 4 bijgebouwen. Deze gebouwen zijn gerealiseerd op het perceel dat bekend staat als VOO00, sectie F, nummer 2551. Het gehele perceel heeft een woonbestemming en heeft een oppervlakte van 1982 m2. Om op het erf te komen is een onverhard toegangspad gerealiseerd en het erf wordt gekarakteriseerd door erfbeplanting in de vorm van hagen en enkele bomen.
Het perceel en de gebouwen bevinden zich op tientallen meters afstand van een treinspoor en tussen 2 hoogspanningsmasten in. De hoogspanningskabels hangen daardoor boven het erf. De gemeente Voorst heeft middels een uitkoopregeling van het Rijk het perceel met bijhorende gebouwen aangekocht met als doel de bebouwing te verwijderen, en de grond terug te brengen naar een agrarische grond zonder hoogopgaande begroeiing.
De bewoners van het eigenaren blijven het perceel bewonen tot december 2022. Hierna zal de bebouwing worden gesloopt en de erfinrichting verwijderd. Het perceel zal hierna worden teruggebracht tot agrarisch grasland. Hierbij sluit het aan op het overwegend agrarische karakter van omliggende gronden en wordt de beheerssituatie voor de netbeheerder verbeterd.
Dit wijzigingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Ter plaatse van het huidige erf wordt alle bebouwing en erfinrichting verwijderd. De huidige woonbestemming wordt vervolgens gewijzigd in een agrarische bestemming. De woonfunctie komt daarmee te vervallen en de gronden zullen in gebruik worden genomen als agrarische grond zonder hoogopgaande begroeiing.
De locatie van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt tussen de kernen Klarenbeek en Voorst in. De grotere steden in de omgeving van het plangebied zijn Apeldoorn, welke ten noordoosten gelegen is van het plangebied, en Zutphen, welke is gelegen ten zuidoosten van het plangebied. Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 0,2 hectare en komt volledig overeen met de grenzen van de woonbestemming. In afbeelding 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied komt overigens niet volledig overeen met de perceelsgrenzen van VOO00, sectie F, nummer 2551. Dit heeft er mee te maken dat een klein deel van de woonbestemming ook is gelegen op het naastgelegen perceel (VOO00, sectie F, nummer 2552). In overeenstemming met de eigenaar van dit naastgelegen perceel is besloten de woonbestemming hier ook te wijzigen naar agrarisch. Het plangebied beslaat daarmee naast het perceel 2551 ook een klein deel (26 m2) van naastgelegen perceel 2552.
Afbeelding 1: ligging van het plangebied in de gemeente Voorst
Afbeelding 2: luchtfoto van het plangebied
Het plangebied is gelegen in een natte heideontginning landschap. De natte heideontginningen zijn kleinere gebieden welke vaak gelegen zijn tussen de lager gelegen beekdalen en hoger gelegen bouwlanden en dekzandruggen. Deze gebieden waren vaak erg nat en voedsel-arm. Lange tijd bleven deze gebieden onontgonnen en onbewoonbaar. Rond 1900 werd het mogelijk om de heidegebieden te ontginnen. Grasland en bouwland komen hier beide veel voor. Natte heideontginningen worden gekenmerkt door rechthoekige verkaveling in een vlak landschap. Kavelgrenzen worden vaak bepaald door beken en sloten en in het verleden besloten door houtwallen en houtsingels op de hogere delen en door middel van knotbomen in de lagere gebieden. Tegenwoordig is veel beplanting verdwenen waardoor natte heideontginningen meer open zijn.
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een overgang van hoogopgaande begroeiing ten noorden van het plangebied (landgoed Ekeby) naar graslanden met een relatief open karakter ten zuiden van het plangebied. Percelen hebben veelal een agrarisch karakter en zijn omkaderd met bomenrijen.
Het groene karakter met de onregelmatige verkaveling is zoals zichtbaar in de afgelopen 200 jaar aan verandering onderhevig geweest. Waar ten noorden van het perceel agrarische gronden hebben plaatsgemaakt voor bebossing, heeft ten zuiden van het plangebied juist het tegenovergestelde plaatsgevonden. De tussen 1800 en 1850 aangelegde spoorlijn vormt hierbij als het ware de afscheiding tussen bospercelen en agrarische graslanden met een opener karakter.
Historie
Afbeelding 3 - ontwikkeling plangebied
In 1800 is op de locatie van het huidige erf nog geen bebouwing aanwezig. Pas op de kaart van 1900 zien we dat het perceel bebouwd raakt. Het gaat hier eerst om een enkel bebouwingsvolume. Pas vanaf de jaren '60 wordt het erf verder ontwikkeld en worden andere gebouwen toegevoegd. Het erf wordt daarnaast informeel ontsloten met een onverhard pad op de Oudhuizerstraat. De verschillende gebouwen zijn tegenwoordig gelegen rondom het onverharde erf. Het grootste bijgebouw is gelegen aan de westkant van het erf, waar de woning aan de oostzijde van het erf is gelegen. Naast de woning is een siertuin gelegen welke is omkaderd met verschillende beukenhagen en solitaire bomen.
In de jaren '50 van de vorige eeuw werden parallel aan het spoor hoogspanningsleidingen gerealiseerd. Doordat het erf dicht op de spoorbaan gelegen is, kwam de woning recht onder de draden van de hoogspanningslijn te liggen.
Afbeelding 4 - het plan gebied gelegen onder de draden van de hoogspanningslijn
Afbeelding 5 - Luchtfoto erf en hoogspanningsmasten
In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan heeft relatie met het tiende nationale belang, namelijk; 'ruimte voor behoud en versterking van nationale cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten'. Door landschappelijke inpassing plaats te laten vinden en daarmee het historische broekgrondenlandschap rond natuurgebied Lampenbroek te benadrukken wordt ingespeeld op dit nationale belang. Het terugbrengen van de poel en de verschillende bosjes en inheemse begroeiing draagt hier aan bij.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 6 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Gezien onderhavig plan het terugbrengen van een woonfunctie naar agrarisch grasland omvat is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties
Onderhavig plan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals benoemd in de Nationale Omgevingsvisie. Het plan is daarmee niet strijdig met de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie.
In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.
Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.
Het plangebied aan de Oudhuizerstraat 4 in Klarenbeek valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:
De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Met het wegnemen van de woonfunctie en de daarbij horende bebouwing wordt de landelijkheid van het gebied verstrekt. De grond wordt immers weer teruggebracht naar een primair agrarische functie in de vorm van grasland waarmee de nieuwe inrichting beter aansluit bij omliggende gronden.
Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland (2021) dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed, Veilige Leefomgeving en Natura 2000-gebieden. Op het plangebied zijn vooral de kaarten Landbouw (ammoniakbuffergebied), Landschap (Nationaal landschap en Groene Ontwikkelingszone) en Water (intrekgebied) van toepassing.
Het plangebied valt onder het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Zuidelijke IJsselvallei. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt omschreven:
Daarnaast is het plangebied gelegen in een Groene Ontwikkelingszone (deelgebied Klarenbeek - De Poll). Binnen dit deelgebied gelden de volgende ontwikkelingsdoelen:
De gewenste ontwikkelingen hebben een positief effect op de hierboven benoemde kernkwaliteiten. Met het wegnemen van de woonfunctie en het terugbrengen van de gronden naar agrarisch grasland wordt er aangesloten op het kleinschalige landschap bij Landgoed Ekeby. De afwisseling tussen houtsingels en schraal grasland in de omgeving van het plangebied wordt hierdoor versterkt. Daarnaast wordt de overgang van besloten boslandschap naar het halfopen dekzandlandschap met deze ontwikkeling geaccentueerd. De nieuwe ontwikkeling zorgt daarmee voor een versterking van de kernkwaliteiten van de Zuidelijke IJsselvallei en draagt bij aan het behalen van de ontwikkelingsdoelen bij de Groene Ontwikkelingszone Klarenbeek - De Poll.
Naast de ligging in het Nartionale Landschap en de Groene Ontwikkelingszone is het plangebied ook gelegen in een intrekgebied. Deze gebieden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Dit is niet van toepassing op voorliggend wijzigingsplan.
Tot slot is het plangebied gelegen in een ammoniakbuffergebied. Dit zijn gebieden die in een zone van 250 meter rondom zeer gevoelige natuur in het Gelders natuurnetwerk vallen. Ontwikkelingen met betrekking op niet-grondgebonden veehouderijen mogen hier niet resulteren in een toename van ammoniakemissie. Daarom is op deze gronden nieuw- en hervestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak niet mogelijk. Onderhavig plan heeft hier geen raakvlakken mee.
Zoals uit bovenstaande blijkt, bestaan geen strijdigheden met de Omgevingsverordening Gelderland.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).
De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.
De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:
Gelet op de aard en omvang van het plan, is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 geen beleid opgenomen dat hierop specifiek van toepassing is. Wel past het herontwikkelen van de locatie bij aan zowel het versterken van het landelijk karakter als de bestaande landschappelijke waarden in de omgeving van het plangebied.
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit,Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2023 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:
Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is het plan te rechtvaardigen. In onderhavig plan ligt een sterke focus op het versterken van de landschappelijke waarden door de bestemming te wijzigen naar agrarisch. Dit komt terug in de landschappelijke herontwikkeling van het plangebied. Het wijzigingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Hierna wordt ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldende nationale, provinciale en gemeentelijke beleid zoals in Beleidskader eerder is uitgewerkt. Uitgangspunt is hierbij geweest dat het plan een meerwaarde levert op het gebied van landschap en leefbaarheid.
Afbeelding 7 - Huidige bestemmingsplan
In het plangebied is één enkelbestemming aanwezig, dit is de enkelbestemming 'Wonen' (zie afbeelding 7). Naast deze enkelbestemming zijn er in het plangebied vijf dubbelbestemmingen aanwezig. Dit zijn de dubbelbestemmingen Leiding - Hoogspanning, Waarde - Archeologie 5, Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone, Waarde - Landgoed en Waarde - Landschap.
Tevens is het plangebied gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'
Afbeelding 8 - Vooraanzicht woning van Oudhuizerstraat 4
Het bouwvlak omvat de gehele woonbestemming en komt daarmee overeen met de grenzen van het plangebied. Binnen het bouwvlak van de woonbestemming bevinden zich de woning en twee schuren. Het plangebied wordt verder gekenmerkt door enkele bomen, struiken en beukenhagen. De hoofdwoning heeft een oppervlakte van 150m2. De twee schuren beslaan 90m2 en 23m2.
Het erf wordt ontsloten middels een zandweg op de Oudhuizerstraat .
Onderdeel van onderhavig plan is de sloop van alle aanwezige bouwwerken op het perceel. In de nieuwe situatie zal hier geen nieuwe bebouwing voor in de plaats komen. Het aanwezig bouwvlak zal worden weggenomen en de gronden krijgen een agrarische bestemming.
De bestaande erfinrichting inclusief begroeiing zal worden verwijderd en de gronden zullen worden teruggebracht tot grasland. Deze invulling zal beter passen bij de nieuwe agrarische bestemming. Met het terugbrengen van de gronden naar grasland wordt aangesloten op het kleinschalige agrarische karakter van de omliggende onregelmatig verkavelde percelen.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Het beoogde doel in onderliggend plan is het terugbrengen van de gronden naar agrarisch grasland. Er worden hier geen gevoelige objecten gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld een woning. Om de gronden gereed te maken voor de nieuwe agrarische functie zal de kwaliteit van de bodem worden gesaneerd tot aan het niveau 'achtergrondwaarde'. Ter voorbereiding op deze grondsanering is een BUS-melding is ingediend bij de provincie Gelderland.
Ten behoeve van deze BUS-melding heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek bleek dat er op 3 deellocaties verontreiniging in de vorm van asbest en ander puin werd aangetroffen. Geadviseerd werd om nader onderzoek asbest en een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren. Dit heeft onderzoek is eveneens door Econsultancy uitgevoerd en heeft plaatsgevonden in maart 2022. De onderzoeken zijn toegevoegd aan de bijlage van deze toelichting (Bijlage 1).
Uit het aanvullend onderzoek bleek dat er enkele verontreinigingen zijn op het perceel . Zo is een gedeelte van de tuin en oprit met asbest verontreinigd en is er op het erf een lichte verontreiniging zink en PCB aangetroffen.
Asbestverontreiniging bij oprit
Ter plaatse van de oprit zijn verschillende inspectiesleuven gegraven. Bij 2 inspectiesleuven is een asbestgehalte aangetroffen boven de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.). In twee andere sleuven benadert het asbestgehalte de interventiewaarde. Het asbest is in de volledige puinlaag van de oprit aangetoond. Het gaat hier om een puinlaag met een diepte van 0,1 m -mv tot een globale einddiepte van 0,4/0,5 m -mv. Hoewel niet bij alle sleuven overschrijdingen of benaderingen van de interventiewaarden worden aangetoond wordt de gehele puinlaag aangemerkt als verontreinigd met asbest vanwege het heterogene karakter van de asbestverontreiniging als gevolg van graafwerkzaamheden in de oprit in het verleden. Op basis van de totale oppervlakte van de puinlaag (circa 375 m2) en de gemiddelde laagdikte van 0,4 meter wordt de omvang van het asbesthoudend puin geraamd op circa 150 m3. Doordat de asbestverontreiniging (> 100 mg/kg d.s.) zich in puin bevindt, is de Wet bodembescherming niet van toepassing (de puinlaag betreft geen bodem). Ter plaatse van de onderzoekslocatie is daarom geen sprake van ernstige bodemverontreiniging. Desondanks adviseert het onderzoek de puinlaag te verwijderen
Asbestverontreiniging bij tuin
Naast asbestverontreinigingen in de puinlaag van de oprit is ook in de tuin een asbestverontreiniging boven de interventiewaarde aangetroffen. De verontreiniging is gelegen bij de uitloop van de voormalige ligging van de oprit. Op dit terreindeel heeft voorheen een bijgebouw gestaan. Deze is circa 1975 gesloopt. De sterke verontreiniging in de grond is in ieder geval ontstaan voor 1993, waardoor er sprake is van een 'bestaand' geval. Het gaat hier om een verontreiniging met een omvang van circa 115 m3.
Lichte zink en PCB verontreiniging op erf
In de grond onder de westelijke schuur zijn licht verhoogde gehalten aan zink aangetroffen. Het onderzoek relateert dit aan de zwakke baksteenbijmengingen in de grond. Op locatie van de voormalige mestvaalt is daarnaast een licht verhoogd gehalte van PCB in de grond aangetroffen. Het gaat hier om een licht humeuze grondlaag met menging van metselpuin. Aanbevolen wordt om bij de herinrichting de grond rondom de voormalige mestvaalt te ontgraven waarbij grond met bodemvreemd materiaal zoveel mogelijk apart wordt ontgraven. Dit geldt eveneens voor de grond rondom de westelijke schuur.
Advies
De aangetroffen verontreinigingen hoeven niet direct te worden verwijderd. Ten behoeve van onderhavig plan zal echter wel rekening moeten worden gehouden met de asbestverontreiniging. Passende saneringsmaatregelen en veiligheidsmaatregelen zijn dan ook noodzakelijk.
Het onderzoek adviseert om de sterke verontreiniging met asbest en de overig asbesthoudende grond te verwijderen. Ten behoeve van onderhavig plan zullen deze werkzaamheden dan ook worden uitgevoerd. Er wordt 260 m3 grond verwijderd waarmee de kwaliteit van de bodem wordt gesaneerd tot aan het niveau 'achtergrondwaarde'. Hiervoor is een BUS-melding gedaan, welke is te vinden in Bijlage 1. Het perceel zal na het uitvoeren van de werkzaamheden geschikt zijn voor de nieuwe agrarische functie.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom. Ten behoeve van onderhavig plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Met de sloop van de huidige woning verdwijnt er juist een geluidsgevoelig object. In praktijk zal er daarmee geen sprake zijn van een toename in geluidbelasting. Voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek dan ook niet nodig. Dit betekent dat het wijzigen van de woonbestemming naar de agrarische bestemming op deze locatie mogelijk is.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Voorliggend wijzigingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van criteria die onder andere worden gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een (mogelijk) risico op zware ongevallen met zich mee brengen. Het gaat dan met name om de grote chemische bedrijven. Maar ook kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. De (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen worden ook als een potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het groepsrisico (GR) en het plaatsgebonden risico (PR). Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
In de nabijheid van het plangebied zijn een hoogspanningsleiding en een treinspoor gelegen. Met onderhavig plan zal de woonfunctie op het perceel verdwijnen. Daarnaast draagt het plan met het wijzigen naar een agrarische bestemming zonder bouwvlak niet bij aan de realisatie van een gevoelige functie op een risicovolle plaats. Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dan ook dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Met het wegnemen van de woonbestemming en het wijzigen naar een agrarische bestemming zonder bouwvlak wordt geen milieugevoelige functie gerealiseerd. Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen agrarische bestemmingen.
Figuur 10 - Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden
Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Landgoederen Brummen' ligt op 3,3 km afstand. Het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bevindt zich ten oosten van het plangebied op 3,8 km afstand. Het plan betreft de sloop van de bestaande woning met bijgebouwen. Deze worden niet vervangen dus er worden geen woningen toegevoegd in vergelijking met het bestaande aantal en er worden geen grote vervuilende objecten gerealiseerd. Wel wordt de bestemming gewijzigd naar agrarisch, maar doordat er geen bouwvlak wordt toegevoegd zal er (ook in de toekomst) geen agrarisch bedrijf met bijbehorende uitstoot gerealiseerd kunnen worden. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.
Natura 2000
De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Drie Natura 2000 gebieden liggen op enige afstand van deze locatie. Natura 2000 gebied Brummense Landgoederen is de dichtstbijzijnde en ligt op 3,3 kilometer afstand van de planlocatie. Natura 2000 gebied Rijntakken ligt op 3,8 kilometer afstand van de planlocatie en tot slot ligt Natura 2000 gebied Veluwe op 5,7 kilometer afstand van de planlocatie.
Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op een redelijke afstand tot deze gebieden. Door het slopen van de huidige bebouwing, het wijzigen van de bestemming naar agrarisch en het ontbreken van een bouwvlak zal de stikstofuitstoot enkel beperkt toenemen tijdens de sloopfase.
Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkelingen die op grond van voorliggend wijzigingsplan worden uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zijn op het betreffende Natura 2000-gebied.
Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) genoemd. Het plangebied behoort tot het deelgebied 140 Klarenbeek - De Poll en is onderdeel van de EVZ Voorsterbeek.
Binnen dit deelgebied gelden de volgende ontwikkelingsdoelen:
De herontwikkeling van het perceel heeft een positief effect op de hierboven benoemde kernkwaliteiten. Met het terugbrengen van de gronden naar agrarisch grasland wordt aangesloten op het kleinschalige landschap bij Landgoed Ekeby. Met onderhavig plan wordt de overgang van besloten boslandschap naar het halfopen dekzandlandschap ontwikkeling geaccentueerd. De nieuwe ontwikkeling draagt bij aan het behalen van de ontwikkelingsdoelen bij de Groene Ontwikkelingszone Klarenbeek - De Poll.
Afbeelding 11 - ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden. Donkergroen het GNN, lichtgroen de GO.
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van soorten. Op grond van de Flora- en faunawet is het zonder ontheffing verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
In het kader van voorliggend wijzigingsplan heeft Foreest Groen Consult in opdracht van de Gemeente Voorst een quickscan uitgevoerd (februari 2021). Tijdens het uitvoeren van deze quickscan bleek dat de woning aan de Oudhuizerstraat 4 mogelijk van belang is voor de huismus en de soortgroep vleermuizen. Er is daarom in december 2021 een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het advies van dit bureau wordt hieronder kort toegelicht. Het volledige onderzoek is te vinden in de bijlage Bijlage 2
Gebiedsbescherming
Zoals vorige sub-paragrafen al hebben toegelicht, bevindt het plangebied zich buiten het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone en Natura-2000 gebieden. Doordat het plangebied buiten deze gebieden is gelegen, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. De bescherming van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone kennen immers geen externe werking. Gezien de aard, omvang en duur van uit te voeren activiteiten en de afstand tot Natura-2000 gebieden, is het niet aannemelijk dat de uitvoering van het plan negatieve effecten zal hebben op Natura-2000 gebieden. Vervolgonderzoek is niet nodig.
Soortenbescherming
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats van beschermde planten behoort. Op het erf komen alleen algemene soorten voor. Wat betreft flora wordt de Wet natuurbescherming daarom niet overtreden. Het plangebied blijkt echter wel een geschikt leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten.
Zoogdieren
Beschermde zoogdieren hebben geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied. Binnen het plangebied is door de huidige bewoners een steenmarter gesignaleerd. Echter zijn nergens uitwerpselen of prooiresten aangetroffen. Het plangebied is daarom wel onderdeel van het territorium van de steenmarter. Uit de verspreidingsgegevens komt naar voren dat het plangebied daarnaast gebruikt kan worden door de das en de eekhoorn. Er zijn geen sporen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van deze beide diersoorten. Gezien het bos op korte afstand ligt van het plangebied kan worden aangenomen dat het plangebied wel dient als foerageergebied van beide soorten. De sloop van de gebouwen heeft daarmee geen gevolgen voor zoogdieren.
Amfibieën en reptielen
Gezien er in de directe omgeving van het plangebied geen open water aanwezig is kan de aanwezigheid van amfibieën worden uitgesloten. Daarnaast is het perceel intensief beheerd geweest waardoor de aanwezigheid van reptielen kan worden uitgesloten. Met de nieuwe functie van het perceel zal het beheer extensiever worden waardoor het gebied in de toekomst geschikter wordt voor reptielen.
Huismus
De locatie van het plangebied is van belang voor huismussen. Er zijn verschillende slaapplekken aangetroffen in de meidoorn, op de muren van de woning en bij de luiken. Om in te schatten wat de specifieke gevolgen zijn voor de huismus heeft een nader onderzoek plaatsgevonden.
Uit het nader onderzoek blijkt dat er 3 broedparen van de huismus aanwezig zijn in het plangebied. Voor de sloop van de locatie is het daarom noodzakelijk om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te verkrijgen, of er moet gewerkt worden via de gedragscode van Stadswerk.
Boerenzwaluw
De geschiktheid van het plangebied gaat eveneens op voor de boerenzwaluw. In de open kapschuur zijn 2 nesten aangetroffen. In het omringende buitengebied staan overal verspreide woningen en boerderijen met daarbij kleine open schuren waardoor de boerenzwaluw de mogelijkheid heeft om zelfstandig een vervangende plek te vinden. De sloop van deze kapschuur heeft daardoor geen gevolgen voor de boerenzwaluw.
Nesten van de boerenzwaluw zijn beschermd op het moment dat de dieren zelfstandig geen vervangende verblijven kunnen vinden. Een omgevingscheck is noodzakelijk om te bepalen of een overtreding van de Wet natuurbescherming ontstaat op het moment dat deze nesten worden verwijderd.
Vleermuizen
Uit de quickscan blijkt dat de woning geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Uitwerpselen achter de luiken duiden op de aanwezigheid van deze vleermuizen. De dieren hebben na sloop van de woning geen directe uitwijkmogelijkheid. Om in te schatten wat de specifieke gevolgen zijn voor de vleermuizen heeft een nader onderzoek plaatsgevonden.
Uit het nader onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied 2 zomerverblijven van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn. Kraamverblijven en winterverblijven zijn niet aangetroffen.
De Wet natuurbescherming wordt bij de sloop van de woning voor de gewone dwergvleermuis overtreden. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk of er moet gewerkt worden via de gedragscode van Stadswerk
Zorgplicht en calamiteiten
• Ten aanzien van álle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt de ‘Algemene zorgplicht’. Dit geldt met name voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden en dat er ‘met zorg voor de natuur’ gewerkt dient te worden;
• Voer sloopwerkzaamheden met beleid en zoveel mogelijk in één richting uit zodat eventueel aanwezige kleine zoogdieren, amfibieën en andere dieren gelegenheid hebben om te vluchten.
• Worden er tijdens de werkzaamheden toch beschermde soorten aangetroffen, leg dan het werk tijdelijk stil en neem contact op een deskundige (volgens omschrijving van het Ministerie van EZ) op het gebied van flora en fauna. Overleg met de deskundige en bevoegd gezag moet in dat geval duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan.
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
Het plangebied heeft nu een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Voor gebieden met deze dubbelbestemming geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Bij deze dubbelbestemming geldt dat voor de realisatie van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m², en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld, allereerst een archeologisch onderzoek moet uitwijzen dat de archeologische waarden niet worden geschaad door het plan.
Ten behoeve van onderhavig plan zal de puinlaag worden gesaneerd en wordt bestaande bebouwing plus funderingen verwijderd. In beide gevallen gaat het om reeds geroerde grond. Naast dat er dus geen bestemmingsplanmatige plicht is om onderzoek uit te voeren (geen bouw met groter oppervlakte dan 2.500 m², en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld), kan worden uitgesloten dat onderhavig plan negatieve gevolgen heeft voor eventuele archeologische aanwezigheden. De gronden zijn immers al geroerd. Archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.
Wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van deze vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 4 juli 2022 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft. De watertoets is als bijlage aan deze toelichting gevoegd (Bijlage 3).
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is geen sprake van een dergelijk aangewezen bouwplan. Met toepassing van 'Uitkoopregeling woningen onder een hoogspanningsverbinding' heeft de gemeente Voorst subsidie verkregen van het Rijk om de huidige eigenaar uit te kopen. De gemeente Voorst draagt daarnaast de kosten voor de planologische procedure en het herontwikkelen van de gronden. De leges behorende bij de planologische procedure worden bekostigd uit de gemeentelijke pot 'Ruimtelijke plannen en advies'.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
De opzet van de verbeelding is grotendeels gelijk aan het bestemmingsplan Buitengebied. Ten opzichte van het moederplan is de woonbestemming gewijzigd naar een agrarische bestemming. Er is geen bouwvlak opgenomen. De geldende regels binnen de bestemming Agrarisch blijven ongewijzigd.
De dubbelbestemmingen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied worden overgenomen. Deze dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische en landschappelijke waarden. Daarnaast wordt de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' overgenomen.
Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied', 'Buitengebied, eerste herziening' en 'Buitengebied, tweede herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Gezien de gronden worden aangekocht met Rijkssubsidie heeft er voorafgaand aan de ontwikkeling van de plannen meermaals overleg plaatsgevonden. Met uitvoering van het plan zoals in deze toelichting is beschreven wordt voldaan aan de voorwaarden aan de uitkoopregeling.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het plan raakt geen provinciale belangen.
Tot slot heeft het vooroverleg met het Waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.
Het ontwerp van dit wijzigingsplan heeft vanaf 8 september 2022 ter inzage gelegen. Tijdens deze 6 weken durende periode zijn er geen zienswijzen ingediend.