Plan: | Middendijk 26, Nijbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20300-VS00 |
In 2018 is door inwoners van het gebied Polder Nijbroek samengewerkt met de gemeente Voorst om een toekomstbeeld te schetsen voor de polder. Na het opstellen van het toekomstbeeld ‘Door grond verbonden’ zijn drie werkgroepen aan de slag gegaan met de thema's Wonen, Eigen Regie en Een rijk landschap. Tijdens de werkgroepen ontstond een kans om de drie werkgroepen te combineren in één project. Door crowdfunding uit het gebied is het voorliggende perceel eigendom geworden van de door de lokale bevolking opgerichte gebiedscoöperatie Polder Nijbroek.
De gebiedscoöperatie Polder Nijbroek heeft een plan ingediend om op het perceel Middendijk 26 in Nijbroek functieverandering toe te passen. De voormalige boerderij, waarvan alleen de funderingen nog zijn overgebleven, is in 2014 verwoest door een brand. Om deze reden kent het perceel momenteel geen adressering. De oude agrarische bebouwing verkeert in slechte staat en wordt afgebroken. Het plan is om het voormalige agrarische erf te herontwikkelen naar kleinschalige woningbouw.
Het perceel heeft in het huidige bestemmingsplan Buitengebied de bestemming Agrarisch en de dubbelbestemmingen Waarde - Landschap en Waarde - Archeologie - 1 & 5. Het perceel is gelegen op een landelijke locatie, ten zuidoosten van de kern Nijbroek. Binnen deze regels is het ontwikkelen van kleinschalige woningbouw niet mogelijk. Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Nijbroek, aan een eigen (doodlopende) weg aan de Middendijk. In afbeelding 2 is een luchtfoto van de bebouwing op het plangebied opgenomen. Het plangebied staat kadastraal geregistreerd als gemeente Nijbroek, sectie B, nummers 168, 959, 960, 965, 966, 1070, 1129, 1130, 2187, 2188, 2189 en 2190.
Afbeelding 1 - Plangebied in de omgeving (rood omlijnd).
Afbeelding 2 - Luchtfoto van de bebouwing op het perceel.
Doel van onderliggend bestemmingsplan is het ontwikkelen van een juridisch-planologisch kader om de extra woningen op het perceel aan de Middendijk 26 mogelijk te maken. Deze woningen komen ter vervanging van de voormalige agrarische opstallen en zorgen voor een kwaliteitsverbetering van het erf en het omliggend landschap.
Het plangebied aan de Middendijk 26 ligt in het zogenaamde cope-ontginningenlandschap. Cope-ontginningen zijn normaliter agrarische veenontginningen. De Polder Nijbroek daarentegen is geen veenontginningenlandschap en volgt alleen de ontginnings- en verdelingsmethode die bij cope-ontginningen hoort. Bij cope-ontginningen gaat het om gebieden die in opdracht van de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht in de periode 950-1300 zijn ontgonnen. De kavels hebben vaste afmetingen en zijn op de kaart goed te herkennen. Het vanaf 1328 ontgonnen Nijbroekse cope-landschap is buiten het Zuid-Hollands/Utrechts veenweidegebied vrijwel de enige vindplaats van dit zogenaamde cope-landschap. Grote delen hebben nog steeds het karakteristieke patroon van lengtesloten die op een regelmatige afstand van 30, 60 of 90 meter parallel landinwaarts lopen.
De percelen worden dan ook gekenmerkt door hun smalle en lange vorm, waarbij de percelen vanaf de Middendijk in oostelijke en westelijke richting landinwaarts georiënteerd zijn. Dit verkavelingstype noemen we ´strookverkaveling´. Verder is uit de topografische kaart af te leiden dat er overwegend landbouw voorkomt, maar dat er ook veel hoogstamboomgaarden voorkwamen en perceelsgewijze bossen met hakhout van eik en els. De perceelafscheidingen bestonden vaak uit meidoornhagen.
Historische hakhoutpercelen, hoogstamboomgaarden en houtranden vormen waardevolle cultuurhistorische overblijfselen van het vroegere grondgebruik. De middeleeuwse Middendijk, de voormalige Hanzeweg ter plekke van de Vaassenseweg, de dijken rond de polder als ook de onverharde lokale verbindingswegen in de polder vormen belangrijke cultuurhistorische overblijfselen van de historische infrastructuur en daarmee een kernkwaliteit van de polder Nijbroek. De geschiedenis van het landschap is zichtbaar bewaard gebleven. Onder andere de historische perceelsstructuur is grotendeels intact, de historische bewoningslocaties zijn bewoond gebleven en het met klei bedekte dekzandreliëf is tot op vandaag aanwezig.
Het omringende landschap kenmerkt zich als een relatief open agrarisch landschap met graslanden, akkers, sloten en bomenrijen. Boerderijkavels liggen onregelmatig verspreid langs de wegen. Rondom het perceel Middendijk 26 liggen agrarische percelen in de vorm van afwisselende graslanden en akkers met verspreid diverse agrarische bedrijven. Het landschap is open van karakter. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich in het zuidoosten natuurgebied ´De Meintjes´. Het natuurgebied bestaat uit voormalige kleiputten waar klei gewonnen is ten behoeve van steengaasfabricage. De kleiputten zijn in de loop der tijd vol komen staan met water, waardoor zich een waterrijk natuurgebied heeft gevormd.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied op relatief korte afstand van de dorpskern Nijbroek. De dorpskern Nijbroek bevindt zich in noordwestelijke richting op 200 meter afstand van het plangebied. Op grotere afstand (2,1 km) bevindt zich in zuidoostelijke richting de dorpskern Terwolde.
Afbeelding 3 - Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Op oude topografische kaarten is de eerste bebouwing op deze locatie zichtbaar rond het jaar 1850. Op de topografische kaart uit 1850 is te zien dat de boerderij ten zuidoosten van Nijbroek midden in het copeontginningenlandschap heeft gelegen. Tot die tijd was in de omgeving van het plangebied een afwisseling van akkers en graslanden aanwezig. Op de topografische kaart is ten noordoosten van het erf sinds 1917 bebossing waarneembaar.
Op het erf zelf is de bebouwing vanaf 1960 fors toegenomen door de schaalvergroting in de landbouw. Op de topografische kaart van 2003 is het erf te herkennen in zijn huidige vorm. De bedrijfswoning vormt hier een uitzondering op. Deze is door een brand in 2014 verwoest.
Van oudsher vond de ontsluiting van Middendijk 28 ook plaats via de ontsluiting van Middendijk 26. Het pad volgde hierbij de perceelsgrenzen en daarmee ook het verkavelingspatroon. Middendijk 28 heeft tegenwoordig een eigen ontsluiting en het pad eindigt bij het erf Middendijk 26. Vanaf het erf gaat het pad nu verder totdat het doodloopt op achterliggend perceel.
Afbeelding 4 - Historische situatie op Middendijk 26 (Topotijdreis, 2021)
Het perceel Middendijk 26 in Nijbroek heeft een totaal oppervlakte van 78.990 m2 . De gezamenlijke oppervlakte aan sloop van de voormalige agrarische opstallen bedraagt 1.210 m2. Het erf kenmerkt zich door grote twee grote bouwvolumes, de voormalige varkensstal en de werktuigenloods. De stal en loods zijn aan weerszijden van het erf gerealiseerd, met de nokrichting parallel aan de verkavelingsrichting van het perceel. Tot 2014 bevond zich aan de zuidkant van het erf naast het bakhuis ook de boerderij, maar deze is in 2014 verwoest door een brand. Alleen de fundering is hier nog van aanwezig. De boerderij stond haaks op een vertakking van het erf met nokrichting parallel aan het verkavelingspatroon. De gelijke kaprichting van alle gebouwen aan het erf komt ook terug in het nieuwe ensemble, evenals de compactheid van het erf.
Afbeelding 5 - Foto bestaande situatie op het erf met (foto vanuit oosten richting Middendijk genomen).
Voor het plangebied is een aantal uitgangspunten opgesteld. Hierbij is het functieveranderingsbeleid zoals aangegeven in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven van de gemeente Voorst de leidraad. Deze notitie geeft aanknopingspunten voor het creëren van een woonerf met de landschappelijke kenmerken van een agrarisch erf.
Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf:
Het erf wordt heringericht volgens een zestal hoofdprincipes voor agrarische erven:
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Onderliggend plan speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijk ordeningsbeleid op nationaal niveau. Het realiseren van onderhavige ontwikkeling is primair een provinciale c.q. gemeentelijke verantwoordelijkheid en is daarmee niet in strijd met de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie. Bovendien is de beoogde ontwikkeling in lijn met het toekomstperspectief voor stad en dorp uitgewerkt waaraan ruimtelijke initiatieven aan moeten voldoen. Het plan zorgt voor een bijdrage aan de identitieit van het gebied door de impuls voor het landschap en de bijpassende ontwikkeling van het erf. Het plan is daarmee in lijn met de Nationale Omgevingsvisie.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden, die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 6 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor woningbouwlocaties geldt volgens de jurisprudentie (uitspraken van de Raad van State) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om dan ook niet noodzakelijk.
In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.
Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.
Het plangebied aan de Middendijk 26 in Nijbroek valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:
De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen, zie onder 3.3.2.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Afbeelding 7 - Overzicht Omgevingsvisie Gelderland.
De provincie Gelderland gaat hierbij uit van het toevoegen van waarde in en aan de provincie door vanuit een brede blik te focussen. Vertrekkend vanuit de unieke kwaliteiten van de Gelderse streken en steeds weer verschillende belangen en bovenregionale mogelijkheden afwegen. De focus ligt op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van 7 onderwerpen wordt hier richting aan gegeven:
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De bestaande cultuurhistorische waarde van het landschap Polder Nijbroek blijft behouden en wordt door de nieuwe ontwikkeling versterkt. Het landschap krijgt een impuls zowel op als rondom het erf. Het perceel wordt landschappelijk ingepast, door de aanplant van passende vegetatie wordt de verkavelingsstructuur in de Polder Nijbroek benadrukt. Daarbij wordt hiermee de biodiversiteit verbeterd. Maatschappelijk draagt het daarnaast bij aan de vraag naar woonruimte in Nijbroek. Het voedselbos/de bongerd draagt bij aan korte ketens.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven, welke ervoor moeten zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. De omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
Voor nieuwe woonlocaties stelt de Omgevingsverordening Gelderland (artikel 2.1) dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in de regionale woonagenda. De onderliggende woningbouwontwikkeling is meegenomen in de woningbouwprogrammering. Hiermee past het initiatief binnen de regionale woonagenda.
Daarnaast kent de verordening verschillende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.
De locatie is aangeduid als 'intrekgebied'. Gebieden met deze aanduiding mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Daarnaast gelden er beperkingen voor vestiging van glastuinbouwbedrijven. Van dergelijke ontwikkelingen is met het plan geen sprake.
Voorliggend plan voorziet in een ontwikkeling binnen het Nationaal Landschap De Veluwe. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap die de kernkwaliteiten niet aantasten. Binnen het nationale landschap De Veluwe, valt onderliggende locatie binnen het deelgebied Noordelijke IJsselvallei. Voor dit deelgebied gelden de volgende kernkwaliteiten:
Met onderliggend plan wordt de kenmerkende verkavelings- en slotenpatroon rondom Nijbroek versterkt. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In deze visie heeft de regio ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling hierbij is het behouden en versterken van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De visie doet geen uitspraken over het beleidsthema functieverandering.
Zoals in paragraaf 3.3.1 aangegeven laat de provincie Gelderland het aan regionale samenwerkingsverbanden over om een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. De gemeente Voorst heeft samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast.
Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijv. wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.
Conform het beleidskader vertaalt onderhavig plan zich tot twee extra woningen (van maximaal 750 m3) op het perceel. Binnen deze maximale volume is gekeken naar een vernieuwende woonvorm. Het ontwerp getuigt van hoge architectonische kwaliteit, de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt afgebroken, cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen worden teruggebracht in het landschap en er wordt veel natuur toegevoegd. Door de grote ruimtelijke en maatschappelijke winst die wordt behaald met het plan is binnen het woonvolume van 1.500 m3 ruimte geboden voor vier woningen. Het totaal aantal woningen binnen het plan komt daarmee op vijf. De ontwikkeling is door de Coöperatie Polder Nijbroek uitgewerkt in een beeldkwaliteits-/erfinrichtingsplan. Dit is een integraal plan voor het totale nieuwe erf en het omliggende landschap en is als Bijlage 1 bij de regels gevoegd.
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit,Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:
Een belangrijk uitgangspunt uit de toekomstvisie is dat bij nieuwe ontwikkelingen het landschap de drager is. Daarnaast geldt dat bij woningbouwontwikkelingen wordt gebouwd naar behoefte, gericht op kwaliteit en (in)passend in de omgeving. Met onderliggend plan wordt ingespeeld op een lokale woningbouwbehoefte. Het plan versterkt daarbij zowel het unieke landschap van Nijbroek en past binnen de dorpse schaal van Nijbroek. Het plan draagt hiermee bij aan de identieit van de gemeente Voorst. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Per plan wordt bekeken op welke manier en in welke mate verevening plaatsvindt. Hierbij is de maatschappelijke meerwaarde steeds leidend.
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van het nieuwe hoofdvolume (de voormalige boederij) met de schuurwoningen op het perceel Middendijk 26 in Nijbroek. Dit gebeurt in het kader van functieverandering waarbij het creëren van maatschappelijke meerwaarde en landschappelijke versterking centraal staan. De voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, het erf en het omliggende landschap worden verfraaid en er worden 4 extra woningen toegevoegd. Deze extra woningen passen binnen de volumevoorwaarden uit het functieveranderingsbeleid (twee extra woningen, maximaal 1.500 m3). Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.
Het is de bedoeling om middels functieverandering een bijdrage te leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door sloop van de gebouwen (ontstening) en door middel van landschappelijke inpassing op het perceel en de begrenzing ervan. De uitgangspunten voor het functieveranderingsplan zijn dan ook gebaseerd op de landschappelijke kwaliteit van het gebied en de bebouwingstypologie van de streek. Hierbij wordt, naast landschappelijke winst, de kwaliteitswinst behaald door het behoud en herstel van de historische boerenplaats als karakteristiek element. De erfinrichting, positionering, volumeopbouw en materialisering van de woningen op het erf geven het totaalplan de uitstraling van een eigentijds woonerf dat refereert naar de oorspronkelijke agrarische functie. De grondslag hiervoor wordt gevormd door de analyse van het plangebied (zie Hoofdstuk 2).
Vanuit het Landschapsontwikkelingsplan IJsselvallei zijn de volgende punten van toepassing:
Voor het perceel is een zogenaamd functieveranderingsplan opgesteld. Dat ruimtelijke uitwerking van het plan is als Functieveranderingsplan bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. Dit functieveranderingsplan geeft een totaalbeeld van de nieuwe ontwikkelingen zowel wat betreft de bebouwing als wat betreft het groen en de verhardingen. De specifieke aanplant op het perceel is verder uitgewerkt in het Landschapsplan.
Op de locatie van de voormalige boerderij wordt een meer eigentijdse vrijstaande woning gerealiseerd. Deze woning mag maximaal 750 m3 zijn, bij een hoge architectonische en landschappelijke kwaliteit mag hiervan (in beperkte mate en onder voorwaarden) worden afgeweken. Door de bouw van de vrijstaande woning naast het schuurvolume wordt de herkenbaarheid van het erf hersteld, waarbij de vrijstaande woning het hoofdgebouw vormt. Qua positionering van dit hoofdgebouw wordt uitgegaan van dezelfde oost-westoriëntatie waar alle gebouwen aan het erf aan voldoen. De vormgeving van de schuurwoning is sober van aard, waarbij materiaal- en kleurgebruik refereren aan agrarische bijgebouwen.
Voor het erf aan de Middendijk 26 zijn de volgende ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden van toepassing:
Afbeelding 8 - Plattegrond erf Middendijk 26.
In totaal biedt het plan woonruimte voor de huisvesting van 5 huishoudens. De vrijstaande woning biedt ruimte voor 1 huishouden, waar in het schuurvolume ruimte is voor 4 huishoudens. Deze schuurwoningen zijn vormgegeven als een geheel. Aangezien er meerdere huishoudens op het perceel komen te wonen is privacy een belangrijk aspect in het ontwerp. Door op erfafscheidingen hagen aan te planten ontstaan afgeschermde tuinen, voor een beperkt gedeelte zijn bij de schuurwoningen een schutting toegestaan om de privacy te waarborgen. Het kleine gedeelte zorgt ervoor dat de landschappelijke kwaliteit hoog blijft. Richting het landschap worden struweelhagen aangeplant, met her en der doorzichten richting het open landschap. De privacy van bewoners wordt zo op een landschappelijk passende manier gewaarborgd.
Het voorhuis van de hoofdwoning vormt het formele gezicht naar de rijweg; het achterhuis sluit aan bij het informele en functionele karakter van het gemeenschappelijke erf. De entree van de hoofdwoning wordt formeel ontsloten via een toegangspad aan de noordzijde van de woning, wat het voorhuis en de entree verbindt met het gemeenschappelijke erf. De oriëntatie van de tuin en het terras van deze woning liggen op het zuidwesten. Dit komt ten goede van de te waarborgen privacy.
De entree van de schuurwoningen vindt plaats via het gemeenschappelijke erf. De tuin en het terras zijn gesitueerd ten zuiden van de schuurwoningen. In de volgende subparagrafen wordt een nadere toelichting gegeven op het ontwerp.
Vanuit de gedachte dat functieverandering per saldo verstening in het landschap moet doen afnemen, wordt het bebouwingsoppervlak verkleind door sloop van de bestaande stallen. Hiermee wordt het slagenlandschap benadrukt. Op de slag zelf wordt op locatie van de stal een schuurvolume gerealiseerd. Daarnaast wordt door de realisatie van een vrijstaande woning op locatie van de afgebrande boerderij, het 'hoofdgebouw' teruggebracht op het perceel.
Om hier aan mee te werken is een hoge bebouwingskwaliteit een voorwaarde. Om op voorhand vast te leggen dat toekomstige bebouwing aan deze eis voldoet, zijn richtlijnen vastgelegd in een Functieveranderingsplan. In dit beeldkwaliteitsplan zijn onder andere de inrichting van het erf, de positionering van de woningen en de architectonische eisen met materiaalgebruik vastgelegd. Dit functioneert als richtinggevend kader voor de uitvoerende partijen, waarmee op voorhand een hoge bebouwingskwaliteit wordt gegarandeerd.
De positionering van de woningen op het erf, en de ontsluiting hiervan zijn al kort behandeld in de inleiding van dit hoofdstuk. Deze zullen verder worden toegelicht in paragraaf 4.3.2. In het beeldkwaliteitsplan komen de architectonische richtlijnen ter sprake. Deze zijn van toepassing op de drie nieuw te realiseren gebouwen, namelijk de vrijstaande woning (het 'hoofdgebouw'), de schuurwoningen en de kapschuur.
Afbeelding 9 - Weergave bouwvolumes op op het erf Middendijk 26
Hoofdwoning
Op de locatie van de in 2014 afgebrande boerderij, wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Als 'hoofdgebouw' van het perceel refereert de bebouwing aan het streekeigen boerenerf, waarbij het voorhuis van de woning op de Middendijk is georiënteerd, en het achterhuis op het erf. De vrijstaande woning onderscheid zich op meerdere manieren van de andere, aan het erf te realiseren bijgebouwen. Dit onderscheid wordt onder andere behaald door af te wijken in materiaal, vorm en kleur van de bijgebouwen op het erf.
Naast onderscheid tussen de hoofdwoning en de bijgebouwen, zal er ook onderscheid zijn tussen het voorhuis en het achterhuis van de hoofdwoning. Door het voorhuis qua materialen en/of detaillering te laten verschillen van het achterhuis aan de erfzijde, wordt gerefereerd aan de traditionele bouw van boerderij in de omgeving van het plangebied. Hierbij is het bedrijfsdeel van de boerderij gelegen aan het werkerf en functioneel/sober vormgegeven. Door te differentiëren in materiaalgebruik en detaillering ontstaat een soortgelijke vormgeving waarbij een eigentijdse referentie aan deze traditionele bouwstijl wordt gemaakt. Daarnaast zorgt een hogere maximale nokhoogte van 11 meter ook voor onderscheid tussen de hoofdwoning en de bijgebouwen. De maximale nokhoogte van bijgebouwen wordt begrenst op 9 meter, waarmee deze ondergeschikt zijn aan de hoofdwoning.
Desondanks zullen er ook overeenkomsten zijn tussen de hoofdwoning en de bijgebouwen. Zo wordt de woning vormgegeven met een zadeldak zonder wolfseind, met grote en gesloten dakvlakken. Er ontstaat zo een eenvoudige hoofdvorm, welke ook te herkennen is bij de schuurwoningen en het bijgebouw. De kap van de woning kan zowel symmetrisch als assymetrisch zijn.
De hoofdwoning zal dus duidelijk het hoofdgebouw moeten vormen door andere hoofdmaterialen en/of -kleuren te gebruiken. Dit zal wel in samenhang met schuurwoningen en het bijgebouw moeten zijn. Zo kan de gevel worden uitgevoerd in metselwerk en/of hout, waar dakbedekking plaatsvindt met gebruik van pannen, metalen plaatmateriaal of riet. Hierin moet aandacht zijn voor de streekeigen kleuren in het metselwerk. De roodtint staat hierin centraal.
Afbeelding 10 - Sfeerimpressie stedenbouwkundige kwaliteit (1)
Schuurwoning
Ten oosten van de hoofdwoning worden aan het gemeenschappelijk erf vier schuurwoningen gerealiseerd. Deze schuurwoningen worden gerealiseerd binnen één bebouwingsvolume. Het gebouw wordt gekenmerkt door een lange asymmetrische kap, waarmee in het ontwerp wordt gerefereerd aan de kapschuurtypologie. De lage goot is georiënteerd op de 'achterzijde' van het bebouwingsvolume, richting het landschap in de polder Nijbroek. De hoge goot vormt een deel van de voorgevel van de schuurwoningen, welke direct grenst aan het gemeenschappelijke erf.
Het bebouwingsvolume is daarnaast een eenduidige hoofdvorm zonder uitbouwen waarin gebruik wordt gemaakt van insnedes ten behoeve van zichtassen, terrassen entree en overstekken. De eenduidige hoofdvorm blijft hierdoor behouden. Een impressie van deze insnedes is weergeven op bovenstaande afbeelding.
Zowel in ontwerp als in kleurstelling wordt de kapschuur vormgegeven volgens de kapschuurtypologie. De asymmetrische dakvlakken zijn groot en gesloten, en het zadeldak heeft geen wolfseind. Met een maximale nokhoogte van 9 meter is het volume daarnaast duidelijk ondergeschikt aan de vrijstaande hoofdwoning.
De schuurwoningen worden vormgegeven in één materialen- en kleurencombinatie waarbij gebruik kan worden gemaakt van schuurmaterialen als houten gevels en (matte) pannendak of metalen plaatmateriaal als dakbedekking. Hier wordt een eigentijdse invulling aan gegeven. Er moet daarbij sprake zijn van samenhang tussen bijgebouwen in het ontwerp en bij gebruik van materialen.
Bijgebouw
Naast de schuurwoningen zal er ten behoeve van parkeren en opslagruimte door bewoners ook een bijgebouw worden gerealiseerd aan het gemeenschappelijk erf. Het bijgebouw, wat door de bewoners gebruikt kan worden als overdekte parkeerruimte, zal veel gelijkenissen vertonen met de schuurwoningen. Daarnaast neemt ook de gebiedscoöperatie een gedeelte van het gebouw in gebruik.
Er is onder andere een gelijkenis waarneembaar in het ontwerp en het materiaalgebruik. De voor de kapschuur typische asymmetrische kap zal aanwezig zijn in het ontwerp, waarbij het dakvlak groot en gesloten is, zonder wolfseind. De nokhoogte zal maximaal 9 meter bedragen, waarmee deze ondergeschikt is aan de hogere kap op de vrijstaande woning. In de keuze voor bouwmaterialen wordt ook hier gebruik gemaakt van traditionele schuurmaterialen als houten gevels met keramisch pannendak of plaatmateriaal als dakbedekking. Ten slotte zal het bijgebouw één kleurencombinatie krijgen welke overeenkomt met de gebruikte kleurstelling van de schuurwoningen.
In grote lijnen vertoont het bijgebouw in bouwvolume en uitstraling gelijkenissen met de schuurwoningen. De onderlinge variatie wordt aangebracht door insneden in de volumes, welke hun functie hebben vanuit het bepaalde programma (entree, garage, veranda e.d.)
Afbeelding 11 - Sfeerimpressie stedenbouwkundige kwaliteit (2)
De samenstelling van de bebouwing op het erf bestaat uit vier hoofdvolumes. Dit zijn het nieuwe hoofdgebouw, de schuurwoningen en twee bijgebouwen. Deze liggen allen aan het gemeenschappelijke erf waar de toegangsweg op aansluit. De woningen en het kleinere bijgebouw zijn aan de zuidkant van het erf/ontsluiting gepositioneerd. Om de leefbaarheid te vergroten is er voor gekozen om het bijgebouw aan de noordkant te positioneren omdat hier aan de zuidkant geen ruimte voor is. Door de geringe breedte van de slag (45 meter) is voor het bijgebouw geen ruimte op het zuidelijk slag.
Het gemeenschappelijke erf is ontsloten via de toegangsweg in westelijke richting op de Middendijk. Deze toegangsweg ontsloot ook het voormalige agrarische bedrijf en zal na realisatie van 'Plan 26' dienst blijven doen als hoofdontsluiting.
Het gemeenschappelijke erf bestaat uit gebakken elementenverharding in combinatie met grind en/of halfverharding. De verharding loopt door tot aan de gevel van de bebouwing en versterkt daarmee het erfensemble. Ook wordt de verharding op het erf onderbroken door groen ten behoeve van privacy en verhoging van ruimtelijke kwaliteit. Het gemeenschappelijke erf wordt daarbij functioneel en sober ingericht zodat de eenvoudige inrichting bijdraagt aan informeel gebruik van het erf. Zo wordt de achterzijde van het erf gemarkeerd door 1 of enkele bomen waarbij een bank kan worden geplaatst. De voorzijde heeft de uitstraling van een boerensiertuin door de aanplanting van een boom en lage inheemse hagen.
Afbeelding 12 - Impressie van het erf
De erfafscheidingen van de verschillende woonkavels worden geaccentueerd door de aanplant van verschillende hagen, waarbij deze worden aangevuld met struweel/struiken om privacy tussen de verschillende woonkavels te waarborgen. De struweelhagen bestaan onder andere uit de rode kornoelje, de tweestijlige meidoorn en de sleedoorn.
Het ten noorden van het erf gelegen perceel (grenzend aan het bijgebouw) wordt aangevuld met meerdere fruitbomen en eventueel moestuinen. De oude boomgaard wordt daarmee landschappelijk versterkt. Ook wordt de bestaande wilgenrij langs het toegangspad op de Middendijk aangevuld om het pad te accentueren.
Afbeelding 13 - Plattegrond erfinrichtingsplan Middendijk 26.
Het ontwerp, zie afbeeldingen 13 en 14, geeft het totaalbeeld voor de locatie na de functieverandering. Het laat zien waar welke beplanting komt, hoe de nieuwe bebouwing wordt gesitueerd en welke verharding wordt gebruikt.
Afbeelding 13 - Uitsnede plattegrond erfinrichtingsplan Middendijk 26
De verschillende percelen behorend bij het plangebied worden landschappelijk ingepast. Het landschapsplan kenmerkt zich door de aanplant van vele (fruit)bomen, (sier)heesters en struweelhagen. De landschappelijke inpassing die onderdeel uitmaakt van het landschapsplan heeft het doel om de oude polderstructuur terug te brengen en te versterken.
Ook zal er een poel worden aangebracht ten oosten van het erf. Hiermee wordt de biodiversiteit op het perceel vergroot. Daarnaast worden enkele verdwenen sloten en watergangen teruggebracht in het landschap. Deze vergroten de herkenbaarheid van het landschap. Om de herkenbaarheid in het slagenlandschap te versterken wordt begroeiing op de slagengrenzen versterkt met bomen en hagen.
Ten slotte zal ook een wandelpad worden aangelegd in het plangebied. Dit wandelpad wordt aangelegd voor recreatieve doeleinden tussen de Middendijk en de Zeedijk. Dit is ook vastgelegd in het bestemmingsplan Zeedijk 23. Naast de recreatieve meerwaarde vergroot het wandelpad ook de toegankelijkheid en beleefbaarheid van de Polder Nijbroek. Om het wandelpad te accentueren wordt langs het pad de bestaande rij schietwilgen (knotwilgen) verder aangevuld en doorgezet.
Zonneveld
Op de meest oostelijk gelegen percelen van het plangebied wordt een zonneveld gerealiseerd van maximaal 3 hectare. Het gaat hier om een grondopstelling zonnepanelen. Het plan draagt op deze wijze aan de verduurzamingsopgave. Om het zicht op de grondopstelling te ontnemen vanaf de Middendijk en de oostelijk gelegen Zeedijk, wordt het zonneveld aan alle zijden landschappelijk ingepast door de aanplant van struiken en bomen. Visueel wordt daarmee de aanwezigheid van de zonnepanelen in het cultuurlandschap beperkt. Op onderstaande afbeelding is het zoekgebied voor het zonneveld weergeven met paarse arcering.
Afbeelding 14 - Uitsnede plattegrond zoekgebied zonneveld (gearceerd in paars)
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie en water behandeld.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
In opdracht van gebiedscoöperatie Polder Nijbroek heeft Montferland Milieu in december 2020 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd aan de Middendijk 26 te Nijbroek. Hierbij is onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van grond- en/of grondwaterverontreiniging in het plangebied. Het onderzoeksrapport beoordeeld of de onderzoekslocatie in milieuhygiënisch opzicht gebruiksbeperkingen kent voor het beoogde gebruik. De onderzoekslocatie van het plangebied bestaat uit de gronden waarop het toekomstig bebouwde en bewoonde erf wordt gerealiseerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 3.
Uitgevoerd zijn een vooronderzoek, een veldonderzoek, en een chemisch onderzoek. Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens de NEN-5725 norm. Uit de opgedane informatie van dit vooronderzoek bleek niet dat een milieuhygienisch verdachte situatie werd verwacht in het plangebied. Voor de opzet van het bodemonderzoek is daarom uitgegaan van een onverdachte locatie conform de NEN-5740 norm. Op basis van het vooronderzoek kon echter wel worden verwacht dat de locatie ter plaatse van de oprit asbest bevat. De locatie is daarom voorafgaand aan het onderzoek aangemerkt als verdacht, waarmee de 'Onderzoeksstrategie voor een kleinschalige verdachte locatie' conform de NEN-5707 norm hier van toepassing is.
Bodemonderzoek
Bij het bodemonderzoek is zoals eerder gesteld uitgegaan van een onverdachte locatie. Hierbij hoort de hypothese dat er op de onderzoekslocatie geen of slechts licht verhoogde gehalten verontreiniging in de bodem en het grondwater worden aangetroffen. In het plangebied hebben 13 grondboringen plaatsgevonden. Hierbij werden licht verhoogde gehalten grondverontreiniging in de grond en in het grondwater aangetroffen. Deze vormen geen echter geen belemmering voor het toekomstige gebruik. Uit geen van de geanalyseerde deze grondboringen blijkt dat tussenwaarden en/of de interventiewaarden worden overschreden.
Wel overschrijdt het gehalte barium in het grondwater de tussenwaarde. Er wordt verwacht dat het verhoogde gehalte barium van nature in de bodem voorkomt. Door het gebruik van de locatie zijn er geen directe risico's voor de omgeving. Het onderzoek raadt als gevolg van het verhoogde gehalte barium wel af grondwater op te pompen.
Formeel dient de gestelde hypothese door de verhogingen in de grond te worden verworpen (‘De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd’ ). De verhogingen zijn echter beperkt en worden daarom als niet niet significant aangemerkt.
Uit de resultaten van het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn binnen het onderzoeksgebied. De grondwaarden overschrijden alleen de achtergrond- of streefwaarde, wat duidt op slechts licht tot matige (natuurlijke) verontreinigingen.
Asbestonderzoek
Op basis van het vooronderzoek werd de hypothese gesteld dat de locatie ter plaatse van de oprit als verdacht kan worden beschouwd. Bij het onderzoek op deze locatie zijn echter zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Over de hele onderzoekslocatie is in de grove fractie geen asbest aangetroffen. Het mengmonster ASMM01 heeft in de fijne fractie een gehalte van <0,5 mg/kg aangetoond. Dit is onder het onder het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.). Nader asbestonderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Bij de oprit is echter wel minerale olieverontreiniging aangetroffen. De verontreiniging dient weggenomen te worden, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk en doelmatig is.
Conclusie
Vanuit de onderzoeksresultaten kan dan ook geconcludeerd worden dat er geen sprake is van criteriumoverschrijdende verontreiniging in het onderzoeksgebied. De resultaten van het uitgevoerde bodem- en asbestonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor onderhavig plan en het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de bouw van de vrijstaande woningen op het onderzochte gedeelte van de locatie. Aanvullend onderzoek is dan ook niet nodig.
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Bij het opstellen van een bestemmingsplan is dan ook aandacht voor het aspect geluid noodzakelijk. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorweg of industrieterrein, om deze reden ondervindt de locatie geen hinder van railverkeer of van het bedrijventerrein. Daarnaast ligt de hoofdwoning op ongeveer 175 meter afstand vanaf de Middendijk. Op de Middendijk geldt een maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur.
Gezien de grote afstand tussen de openbare weg en de ligging van de nieuwe woningen bestaat er geen (akoestisch) bezwaar tegen de bouw van de woningen en behoeft geen aanvullend akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De afstand tussen de Middendijk en de dichtsbijzijnde woning in het plangebied bedraagt ongeveer 175 meter. Er is dan ook geen geluidsbelasting aanwezig door het verkeer dat gebruik maakt van de Middendijk.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.
Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 5 woningen mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een middelgroot risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er eens in de 100 jaar overstromingen kunnen plaatsvinden. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).
Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende wijzigingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
In de directe nabijheid van het perceel komen geen agrarische bedrijven voor. Doordat het plangebied niet direct aan de Middendijk ligt, maar 170 meter landinwaarts, bevindt het plangebied zich op afstand van de agrarische bedrijven aan de Middendijk. Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak, behorende bij de Middendijk 31, bevindt zich op op ruim 195 meter. Het betreft hier een kleinschalige veehouderij waarbij verschillende dieren worden gehouden, waaronder rundvee en paarden. Voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' een hulpmiddel.
Conform deze milieuregels geldt er voor het houden van rundvee en paarden een richtafstand van minimaal 100 meter. Deze afstand is vanuit het geuraspect bepaald. Het plangebied bevindt zich hier ver buiten. Dit houdt in dat de ontwikkeling van de woningen binnen het plangebied geen hinder veroorzaakt voor omliggende agrarische bedrijven en een gezond en veilig leefklimaat kan worden gehandhaafd.
Het onderliggende plan betreft een functieveranderingsplan waarbij de bestemming Agrarisch wordt omgezet naar de bestemming Wonen. De overbodig geraakte voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, het perceel wordt landschappelijk ingepast en er worden vier woningen toegevoegd. Er is zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase sprake van stikstofuitstoot.
Echter is er sprake van interne saldering vanwege de feitelijke planologische legale situatie. In deze planologische situatie heeft een passende beoordeling plaats gevonden. Daarnaast bedraagt de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken circa 2,1 km. Een nieuwe passende beoordeling zou gezien aard en omvang van de wijziging, alsook door de afstand tot het natura 2000-gebied, geen nieuwe gegevens en inzichten opleveren over de significante gevolgen van het plan. De nieuwe ontwikkeling sluit aan op
Dit is in overeenstemming met artikel 2.7, eerste lid, van de Wet Natuurbescherming en behoeft dus niet passend te worden beoordeeld. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
Bij de sloop van de agrarische opstallen (in 2017) is de aanwezigheid van (beschermde) soorten op de locatie niet geconstateerd. Het geheel ligt in een landelijk gebied met een aantal landschapselementen in de vorm van fruitbomen, hagen, solitaire bomen en linten van elzen en essen. Er zijn geen broedvogels aangetroffen die de sloop van de gebouwen in de weg stond. Ook andere soorten zoals kleine zoogdieren zijn niet aangetroffen. Met de destijds aanwezige kikkers in het waterbassin is bij de sloop rekening gehouden.
Gelet op het sindsdien bestendige beheer en gebruik van de gronden is er geen sprake van vestiging van bijzondere soorten. Met de ontwikkeling worden er geen beplanting of houtopstanden verwijderd. Wel dient te allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 1.11 van de Wet Natuurbescherming) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren, die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen. Dit betreft alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.
Afbeelding 15 - Uitsnede archeologische beleidskaart 2017.
Zowel de bouw van de vrijstaande woning, het bijgebouw, en de bouw van de nieuwe schuurwoningen vinden deels plaats in een zone met een middelmatige tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Om deze reden is een bureau- en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
In opdracht van de initiatiefnemers heeft het het archeologische adviesbureau RAAP in mei 2020 een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie bijlagen: Archeologisch onderzoeksrapport). Op locatie van de oude bebouwing rust een hogere archeologische verwachtingswaarde. Dit geldt eveneens voor het westelijk deel langs de Middendijk. Het onderzoek heeft zich gefocust op het deel van het plangebied waar hogere verwachtingswaarde heerst, en de ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Gezien in het overige deel van het plangebied geen grote ruimtelijk ingrepen plaatsvinden en de verwachtingswaarde hier laag is, is dit deel van het plangebied minder uitvoerig onderzocht.
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat het plangebied een lage verwachting heeft wat betreft vondsten uit de periode tot aan de vroege middeleeuwen. Vanwege de relatief lage en natte ligging geldt
voor het plangebied een lage verwachting waardoor overblijfselen van bewoning door jager-verzamelaars en vroege landbouwers niet worden verwacht.
Het plangebied is onderdeel van een 14e eeuwse ontginningsstrook en omvat zowel een ontginningsweg als twee voormalige boerderijen: Het Verdriet centraal in het plangebied en Kuiperstee op de zuidelijke perceel grens. Van boerderij Het Verdriet is als gevolg van latere nieuwbouw, brand en sloop, weinig bewaard gebleven. Fysieke restanten zijn nog wel aanwezig in de vorm van de aanwezige weg, het bakhuis en de hoogstamfruitgaard. Op de locatie van de Kuiperstee werd een fragment oud baksteen gevonden wat een indicatie geeft dat zich hier nog resten in de grond kunnen bevinden. Met uitzondering van de landbouw heeft hier geen latere bodemverstoring plaatsgevonden.
Geadviseerd wordt om de zone rondom de historische boerderij Kuiperstee te ontzien van bodemingrepen. In dit plan wordt aan deze adviesmaatregel voldaan. Er vinden op deze locatie in het plangebied geen ruimtelijke ingrepen plaats. Wanneer in een toekomstige situatie hier wel sprake van is, moet verder archeologisch onderzoek plaatsvinden. Verder wordt aanbevolen de historische waarde van het gebied te behouden en te versterken door de overblijfselen van de ontginningsboerderij ´´Het Verdriet´´ te behouden en in te passen in de plannen. Het plan komt hier aan tegemoet door de oude ontginningsas en de hoogstam fruitgaard in het plan te betrekken en te versterken. Zo wordt bijgedragen aan het versterken van de historische waarde van het gebied. Voor het resterende deel van het plangebied voorziet het onderzoek geen archeologische restricties ten aanzien van het plan verwacht.
Verkeersgeneratie
Zowel de huidige als de toekomstige situatie zorgt voor een zeker verkeersaanbod. Binnen de CROW-kencijfers (publicatie 381) voor de verkeersgeneratie wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en de ligging van de planontwikkeling ten opzichte van het centrum (hier: niet stedelijk / buitengebied).
In de huidige situatie vindt er een verwaarloosbaar aantal verkeersbewegingen plaats. Het toegangspad ontsluit alleen het voormalige agrarische bedrijf en achterliggende agrarische gronden. Het agrarisch bedrijf is niet meer in gebruik waardoor in de huidige situatie alleen gebruik wordt gemaakt van het ontsluitingspad door landbouwvoertuigen om op achterliggende gronden te komen.
In de nieuwe situatie worden 3 koop- en 2 huurwoningen ontwikkeld. Ten opzichte van de oude situatie (met een bedrijfswoning) is dat een toevoeging van 4 woningen. De CROW-publicatie hanteert bij een totaal van 5 woningen een verkeersgeneratie van 33,8 - 37,8 motorvoertuigen per etmaal (bandbreedte).
Verkeersafwikkeling
De woningen worden net als in de huidige situatie ontsloten via het toegangspad op de Middendijk. De verkeersgeneratie is dusdanig laag dat deze opgaat in de dagelijkse fluctuatie van het huidige verkeer. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een onacceptabele verkeerstoename en daarmee voor problemen voor de doorstroming en veiligheid.
Parkeren
De gemeente Voorst hanteert bij nieuwbouwplannen verschillende parkeernormen. Bij dure woningen (boven €300.000,-) geldt een norm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning, bij middeldure en goedkopere woningen geldt een norm van 1,8. Voor zover parkeren op eigen terrein plaatsvindt, telt dit in de normering in beginsel maximaal voor 1 mee, ook als meerdere plekken op een kavel aanwezig zijn.
Bij onderliggend plan worden in totaal 5 woningen gerealiseerd in verschillende segmenten. In totaal wordt op het erf de mogelijkheid geboden om 6 voertuigen overdekt te parkeren. Hiervan worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd in de garage van de vrijstaande woning en 4 parkeerplaatsen in de kapschuur. Langs de noordelijke erfverharding (voor landbouwvoertuigen) wordt ook ruimte geboden om incidenteel te parkeren. Deze parkeerplaatsen kunnen ook worden gebruikt als overloop voor de woningen. Op en rond het erf wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm. Hiermee wordt geconcludeerd dat het parkeren geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.
De toets is op 11 februari 2020 uitgevoerd (zie bijlagen: Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivering is dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Het waterschap geeft wel enkele algemene aandachtspunten voor de beoogde ontwikkeling. Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Daarnaast adviseert het waterschap om grondwateroverlast te voorkomen door boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand te ontwerpen. Ten slotte benadrukt het waterschap de verontreiniging van afstromend hemelwater te voorkomen door middel van hun beslisboom (toegepaste (bouw)materialen).
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de BGT, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
Om op lange termijn de architectonische kwaliteit te kunnen waarborgen worden er extra beperkingen gelegd op het aanpassen en verbouwen van de verschillende gebouwen op het perceel Middendijk 26. Zo is het plaatsen van extra dakkapellen is niet toegestaan, zodat de (kap)schuurtypologie van de schuurwoningen en het bijgebouw op het erf herkenbaar blijft. Beperkingen gelden eveneens voor uit/aanbouwen van de woningen grenzend aan het gedeelde erf en het toegangspad.
Wanneer in een toekomstige situatie extra bijgebouwen worden gerealiseerd, dienen deze ondergeschikt in positionering en afmetingen te worden vormgegeven. Ook hier moet sprake zijn van samenhang met de overige bebouwing qua kleur- en materiaalgebruik. Het totale plan omhelst immers de realisatie van een traditioneel erf waaraan een eigentijdse invulling is gegeven. Samenhang en balans tussen de gebouwen aan het erf staan centraal. Toekomstige bijgebouwen dienen aan soortgelijke eisen omtrent positionering, kleur- en materiaalgebruik te voldoen om deze samenhang te behouden. Om dit te toetsen dienen extra bijgebouwen altijd in afstemming met de Coöperatie Polder Nijbroek (CPN) ontworpen te worden.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,5 m geplaatst worden. Andere bouwwerken tot een hoogte van maximaal 1 m zijn toegestaan. Overkappingen echter niet. Er is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, èn werkzaamheden opgenomen.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is het aantal wooneenheden op nul bepaald. Op die locatie kan zo uitsluitend een bijgebouw worden opgericht. Daarnaast is voor de woningen en de bijgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. De bouw van de twee woongebouwen (en de nieuwe bijgebouwen) op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de woongebouwen met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze is gekoppeld aan het bij de regels gevoegde functieveranderingsplan.
De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen zoals hagen en singels te bestemmen en publiekrechtelijk te beschermen. Binnen de bestemming zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan.
Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 en Waarde - Archeologie - 5 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.
De voor ´Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van landschappelijke waarden waarbij deze gronden niet mogen worden ingericht ten dienste van de nabij gelegen woning. Deze dubbelbestemming is opgenomen om te voorkomen dat op bepaalde plekken die vanuit landschappelijke belangen onbebouwd dienen te blijven, vergunningsvrij kan worden gebouwd.
De bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' geldt voor de gronden waar hoogspanningsmasten en kabels mogen worden geplaatst. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd tenzij het ten behoeve van de hoogspanningsverbinding is. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en het uitvoeren van verschillende werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig en zal afstemming moeten worden gezocht met de netbeheerder.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels werden voorheen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Door de naderende inwerkingtreding van de Omgevingswet (gepland voor 1 januari 2022) verdwijnt dit instrument. Om deze reden is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen in dit plan.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer bijeenkomst georganiseerd voor de buurt om het plan toe te lichten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 13 januari voor zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.