Plan: | Wilpsedijk-N790 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20299-VS00 |
De provincie is verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid op de provinciale wegen en (brom)fietspad. Om de verkeersveiligheid te verbeteren investeert de provincie onder andere in onderhoud en aanpassen van de wegen.
Voor de het traject N790/791 (Wilpsedijk) heeft de provincie Gelderland een trajectverkenning uitgevoerd. Uit deze verkenning is gebleken dat de huidige weginrichting van de Wilpsedijk niet past binnen het provinciale verkeersbeleid. Het fietsverkeer en het gemotoriseerd verkeer maken gebruik van dezelfde rijbaan.
Om de verkeersveiligheid van deze weg te verbeteren is de provincie voornemens om een vrijliggend fietspad te realiseren op de N790, de Wilpsedijk tussen Wilp en Steenenkamer. In combinatie met de aanleg van het vrij liggende fietspad wordt de weg op de dijk ingericht als een weg met een snelheid van 60 km/uur.
Het doel van dit nieuwe bestemmingsplan is om een nieuw juridisch-planologisch kader te scheppen voor de aanleg van het beoogde vrijliggende fietspad.
Deze toelichting geeft inzicht in de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit om medewerking te verlenen aan het nieuwe bestemmingsplan.
De Wilpsedijk is een provinciale weg (N790) van circa 2,9 km lang, gelegen in de gemeente Voorst tussen Steenenkamer en Wilp. De Wilpsedijk is, naast een provinciale weg, ook deels een primaire waterkering die de IJssel bij hoogwater moet tegenhouden en de achterliggende gronden tegen overstroming moet beschermen. Bij laag water staat de dijk niet in contact met de IJssel.
De maximumsnelheid op de Wilpsedijk bedraagt 80 km/uur. Het profiel van deze weg is zo ingericht dat zowel gemotoriseerd verkeer als (brom)fietsverkeer gezamenlijk gebruik maken van de weg.
In figuur 2.1 en 2.2 is deze situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied, tracé rode stippellijn (bron: google maps)
Figuur 2.2 Weergaven huidige wegprofiel (bron: Google Street view)
De gronden naast de Wilpsedijk zijn verschillend in gebruik. Een gedeelte is in gebruik voor agrarische doeleinden ten behoeve van de aangrenzende boerderijen. De 'buitenzijde' van de dijk dient ook als overstromingsgebied van de IJssel.
Verder is aangrenzend aan de dijk een tuincentrum met bijbehorende parkeerterrein. Daarnaast bevat de dijk, resten van een voormalig inlaatwerk.
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied' met de daarop volgende herzieningen, het bestemmingsplan 'Steenenkamer' en het bestemmingsplan 'Wilp 2010' . Het bestemmingsplan 'Buitengebied' is vastgesteld op 28 januari 2013. De laatste herziening 'Buitengebied tweede herziening' is vastgesteld op 13 mei 2019. Het plangebied heeft in deze bestemmingsplannen de volgende (enkel-)bestemmingen:
Naast de bestemmingen is het plangebied voorzien van meerdere dubbelbestemmingen:
Tot slot gelden er binnen het plangebied diverse gebiedsaanduidingen :
Figuur 2.3 Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (tracé plangebied oranje stippellijn)
Om het fietspad vrijliggend te realiseren en het (brom)fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer te scheiden, wordt de Wilpsedijk op diverse plekken aan de westzijde van de weg (binnendijk zijde) verbreed, zie paragraaf 3.1. Hierdoor komen delen van het nieuwe fietspad buiten de bestemming 'Verkeer' te liggen. Op basis van de bestemmingsplannen zijn binnen alle bestemmingen zoals hiervoor beschreven, fietspaden toegestaan.
Echter, de beoogde ingreep is van dusdanige omvang dat het niet wenselijk is om de aanleg van een vrijliggende fietspad onder de huidige bestemmingen uit te voeren. Daarnaast gaat het om een doorgaande fietsroute tussen Wilp en Steenenkamer en is het niet ondergeschikt aan de verschillende bestemmingen.
Om de verkeersveiligheid op de Wilpsedijk tussen Steenenkamer en Wilp te verbeteren heeft de provincie Gelderland besloten het wegprofiel van de Wilpsedijk aan te passen. Dit besluit is afgestemd met de gemeente Voorst, het Waterschap en de omgeving. Hiervoor heeft een intensief communicatietraject plaatsgevonden waarbij meerdere alternatieven voor een nieuw fietspad zijn verkend.
Het voornemen is om op de Wilpsedijk het gemotoriseerd verkeer en (brom)fietsverkeer te scheiden. Het is de bedoeling om in dit kader over de gehele lengte van de dijk, circa 2,9 km, een vrijliggend (dubbelzijdig) fietspad te realiseren. In figuur 3.1 is het tracé dat wordt verbreed ter verduidelijking op zowel een luchtfoto als een topografische kaart weergegeven.
Figuur 3.1 Weergave beoogde tracé
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt de Wilpsedijk op diverse plekken aan de westzijde van de dijk verbreed. Door de verbreding van de dijk aan de westzijde te concentreren blijven de uiterwaarden van de IJssel, die onder meer van belang zijn voor de hoogwateropvang, behouden. De contouren van de oostzijde van de dijk blijven in hoofdzaak gelijk aan de huidige situatie. De contouren van de westzijde van de dijk worden met de beoogde ontwikkeling verruimd. Deze verruiming is noodzakelijk om de situatie van de bestaande infrastructuur aan te passen, zoals uitritten van bestaande functies aan de dijk. Met onderhavig plan worden geen nieuwe functies aan het gebied toegevoegd met onderhavig plan. In figuur 3.2 zijn principeprofielen van de bestaande dijk en de dijk na de beoogde verbreding opgenomen. Het bovenste profiel is een weergave van de huidige situatie waar alle gebruikers hetzelfde wegvak delen. Het onderste principeprofiel is de nieuwe situatie waar het gemotoriseerd verkeer en (brom)fietsverkeer zijn gescheiden.
Figuur 3.2 Principeprofielen bestaande en nieuwe situatie
Algemene planuitgangspunten tracé
De planuitgangspunten voor de nieuwe inrichting van de Wilpsedijk zijn:
Voor de ruimtelijke inpassing is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1.
DijkDNA
In heel het land worden verschillende dijkversterkingsmaatregelen uitgevoerd. Deze maatregelen zijn erop gericht de dijken toekomstbestendig te maken en het binnendijkse land veilig te houden. Deze opgaven hebben een stevige ruimtelijke impact. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen in dijkprojecten is het DijkDNA opgesteld. In bijlage 2 is een onderbouwing van deze ruimtelijke inpassing opgenomen. In bijlage 2 is ook een onderbouwing opgenomen hoe wordt omgegaan met het DijkDNA.
Specifieke locaties
Oude dijk: De ruimte tussen de nieuwe dijk en de oude dijk blijft een laagte om zo de oude dijkloop te accentueren;
Voordersteeg 39
Door het verbreden van het dijklichaam wordt ter hoogte van de Voordersteeg een bestaande schuur gesloopt. De eigenaar van dit perceel mag een soortgelijke schuur op een andere locatie op het perceel realiseren. Voor de locatie van deze schuur wordt een bouwvlak opgenomen. In het kader van een goede beeldkwaliteit, zal de schuur ten tijde van de omgevingsvergunning worden voor gelegd aan de welstandscommissie en worden getoetst aan de welstandsnota voor dit gebied. Daarnaast is voor dit perceel een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan op opgenomen in bijlage 3. Om te borgen dat de gronden ook worden inricht zoals in het erfinrichtingsplan beoogd, is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Ruimtelijke inpassing
De ruimtelijke situatie zal enigszins veranderen. De contouren van de oostzijde van de dijk blijven behouden. De contouren van de westzijde van de dijk worden met de beoogde ontwikkeling wel verruimd. De situatie van de bestaande infrastructuur wordt aangepast, maar er worden geen nieuwe functies aan het gebied toegevoegd.
Voor de ruimtelijke inpassing is een inrichtingsplan opgesteld. Dit inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1.
In heel het land worden verschillende dijkversterkingsmaatregelen uitgevoerd. Deze maatregelen zijn erop gericht de dijken toekomstbestendig te maken en het binnendijkse land veilig te houden. Deze opgaven hebben een stevige ruimtelijke impact. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen in dijkprojecten is het DijkDNA opgesteld. In bijlage 2 is een onderbouwing van deze ruimtelijke inpassing opgenomen. In bijlage 2 is een onderbouwing opgenomen hoe wordt omgegaan met het DijkDNA.
Voor de ruimtelijke inpassing worden de volgende onderdelen aangepast of toegevoegd aan het tracé:
Functionele inpassing
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 zijn binnen de vigerende bestemmingen verkeersvoorzieningen toegestaan. Ten opzichte van de huidige situatie, verandert er qua functie niets. Met de beoogde ontwikkeling worden bestaande functies uitgebreid, verkleind of verplaatst, waardoor de ligging van de functies op sommige locaties verandert. Deze veranderingen hebben functioneel geen negatief effect op de omgeving. Daarmee is de beoogde ontwikkeling passend in de omgeving.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de Minister vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten:
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Uitvoering
De NOVI bevat ook een opmaat naar een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt. Daarbij worden de kansen en risico's uit de planMER betrokken.
De bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Het Rijk gebruikt daarvoor een goede NOVI-monitor.
Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken, wordt op basis van de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.
Het is belangrijk dat de omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten waar nodig en mogelijk op elkaar aansluiten. Daarvoor moeten de bestaande Gebiedsagenda's worden uitgebouwd tot bredere Omgevingsagenda's. Die omvatten de volle breedte van het omgevingsbeleid en kunnen zich ontwikkelen tot de kern van een werkend stelsel van omgevingsbeleid. Deze Omgevingsagenda's worden met alle landsdelen gemaakt, in samenwerking tussen de overheden.
De samenloop van verschillende nationale belangen en de omvang van de opgaven maken het in sommige gebieden tot een grote uitdaging om tot passende oplossingen te komen. Er is daarvoor in deze gebieden extra inzet van Rijk en regio nodig, omdat het binnen de bestaande kaders onvoldoende lukt om tot resultaat te komen. Daarom zullen er NOVI-gebieden worden benoemd.
Open proces
De NOVI is tot stand gekomen in samenspraak met verantwoordelijke ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen. Tevens is input gebruikt van adviesraden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De dialoog met en tussen alle betrokkenen stopt niet met het verschijnen van de (ontwerp)-NOVI. Het blijft een open proces, waarvan participatie een wezenlijk onderdeel uitmaakt.
Voorliggend bestemmingsplan valt niet specifiek onder één van de thema's uit de NOVI. Het plan is dan ook niet in strijd met de NOVI
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het een ontwikkeling betreft buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een infrastructurele ontsluiting, wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is daardoor niet van toepassing is. Wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale (zie paragraaf 4.2) en gemeentelijke beleid (zie paragraaf 4.4).
Als eventuele toetsing kan worden gesteld dat het voorliggend bestemmingsplan zich richt op de hoofddoelstelling 'bereikbaar' en bijdraagt aan de verbetering van de doorstroming van het regionale verkeer en de bereikbaarheid. Daarnaast draagt dit bestemmingsplan bij aan de hoofddoelstelling 'leefbaar & veilig' door het langzaamverkeer te scheiden van het snelverkeer. Hierdoor verbeterd de verkeersveiligheid op deze route.
De Beleidslijn grote rivieren (de opvolger van de beleidslijn ruimte voor de rivier) is erop gericht de veiligheid tegen overstromingen te waarborgen en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
De beleidslijn heeft als doel de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed van de grote rivieren te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging feitelijk onmogelijk maken. De beleidslijn is het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierbed.
De verbreding van de dijk vindt uitsluitend plaats aan de westzijde(binnenzijde) van de huidige dijk. Het waterbergende vermogen van de uiterwaarden blijft hierdoor gelijk aan de huidige situatie. Daarmee is dit plan overeenstemming met de beleidslijn grote rivieren.
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal:
Zeven ambities
In de omgevingsvisie zijn zeven ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:
DOE-principes
De provincie Gelderland geeft invulling aan voorgenoemde ambities door de zogenoemde 'DOE-principes':
Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
Onderhavige ontwikkeling is een project van de provincie Gelderland en valt onder de ambitie 'Bereikbaarheid: Duurzaam verbonden'.
De omgevingsvisie zegt daarover het volgende:
"Bereikbaarheid is een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige,
duurzame Gelderse economie. De samenleving heeft behoefte aan flexibele en efficiënte
netwerken die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Mensen willen snel en veilig op hun
werk kunnen komen, elkaar kunnen ontmoeten, ervaringen kunnen delen, de vele Gelderse
evenementen kunnen bezoeken, grenzen kunnen verleggen. Een sterk netwerk zorgt daarvoor.
En de behoefte daaraan neemt toe. We worden met zijn allen steeds mobieler en verplaatsen ons
vaker. Naar verwachting nemen de vervoersstromen in Gelderland richting 2040 met 40% toe.
Maar niet op de standaard manier. Steeds vaker worden verschillende vormen van vervoer
gecombineerd, zowel door mensen als bij het vervoeren van goederen'.
De provincie wil bovenstaande bereiken door middel van de volgende punten:
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het provinciaal beleid. Met dit bestemmingsplan wordt de provinciale weg N790/791 (Wilpsedijk) aangepakt. Hierdoor wordt het mogelijk om het fietsverkeer te scheiden van het autoverkeer. Dit komt ten goede komt aan de verkeersveiligheid van deze provinciale weg. Door het verbeteren van de verkeersveiligheid van de N790/791 stimuleert het gebruik van de fiets.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed en veilige leefomgeving.
Kaarten '1 windenergie', '2 Landbouw','3 glastuinbouw', '7 Erfgoed' en '9 veilige leefomgeving' hebben geen betrekking op het plangebied.
Kaart '4 - Natuur' is in al in paragraaf 4.2.3 beschreven .
De provincie beschermt wateren met een hoge ecologische waarde. In figuur 4.1 is een uitsnede weergegeven van kaart '6 Water en milieu'. Hieruit blijkt dat het plangebied in een intrekgebied ligt en voor een gedeeld grenst aan een waterbescherming gebied.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode lijn).
blauwgestreep geeft het intrekgebied weer en het lichtblauwe gebied geeft het waterbescherming
weer. Bron: Provincie Gelderland, 2019.
Intrekgebieden
De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening veiligstellen en daar bij besluiten rekening mee houden. De provincie moet in het kader van de Wet milieubeheer (artikel 2.1) een verordening opstellen. Deze moet regels bevatten voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. Deze regels gelden in de gebieden die in de verordening zijn aangewezen. Aan deze wettelijke verplichting voldoet de provincie door de vaststelling van de Omgevingsverordening met daarin de regelgeving die van toepassing is op onder andere de intrekgebieden.
Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening (zie hierna onder de provinciale verordening). De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.
De ontwikkelingen binnen het plangebied voegen zich naar de beschermingsdoelstellingen op het gebied van de drinkwaterbescherming. Door de herschikking van het tracé veranderd er voor het afwateren van hemelwater in vergelijking met de huidige situatie niets. Hemelwater wordt nog steeds via het wegdek geïnfiltreerd in het aangrenzende groen.
Waterbescherming
De provincie beschermt wateren met een hoge ecologische waarde, de wateren met een specifiek ecologische doelstelling: wateren met een specifiek ecologische doelstelling (SED-wateren).
SED-wateren kennen enige humane beïnvloeding, maar zijn ecologische gezien veel waardevoller dan wateren van het basisniveau. Deze wateren stellen hoge eisen aan met name morfologie, waterkwaliteit, watervoerendheid en stroming. De provincie beschermt deze wateren en benoemt deze als specifieke waterhuishoudkundige functie.
De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem is voor de SED-wateren gericht op:
Grenzend aan het plangebied liggen twee gebieden die zijn aangeduid als als een watergang met een specifiek ecologische doelstelling. Met het ecologisch onderzoek, zoals opgenomen in bijlage 11, is hieraan extra aandacht aan besteed. Uit het onderzoek blijkt dat directe en indirecte effecten op aanwezige kwalificerende habitattypen zijn uit te sluiten. Dit mede doordat betreffende habitattypen ter plaatse van de werkzaamheden ontbreken en de aanwezige effecten in de aanlegfase en gebruiksfase beperkt blijven tot het plangebied en een kleine zone eromheen (zie verder paragraaf 5.3.7).
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een 'zoekgebied nieuwe natuur' van 7.300 hectare.
De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.
De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden. De Ecologische verbindingszones maken voor een deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.
Het plangebied ligt aansluitend aan het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.
De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening (zie paragraaf 4.2.2). Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten.
De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de visie en bij de Omgevingsverordening opgenomen. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.
Het plangebied ligt op enkele plekken tussen de 5 en 20 meter van begrensd GNN-gebied, zie figuur 4.2. Doordat het GNN geen externe werking kent, zijn negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken op GNN-gebied niet aanwezig.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van GO-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijk waarden en kenmerken van GO-gebied. Er vindt minimale wijziging van het bestemmingsplan plaats, zowel in de oude als in de nieuwe situatie blijft het plangebied voor verkeersdoeleinden behouden.
Figuur 4.2 Ligging plangebied ten opzichte van het GNN (rode lijn).
Lichtgroene geeft het GO weer en het donkergroene geeft het GNN weer (bron: Provincie
Gelderland, 2019.
In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.
De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.
De structuurvisie vormt een samenhangend integratiekader voor de ruimtelijk relevante aspecten van de genoemde beleidsterreinen. Voor wonen gaat het vooral om het regionaal afstemmen van het woonprogramma, kwantitatief en kwalitatief, en het aangeven van de woningbouwlocaties. Bij verkeer en vervoer gaat het om een betere mobiliteitsgeleiding door aanleg en verbetering van infrastructuur en stedelijke ontwikkelingen goed op elkaar af te stemmen.
De regio ziet, naast het openbaar vervoer, de fiets als belangrijk alternatief voor de auto. Juist de fiets kan in het voor- en natransport, maar ook op de langere afstanden, een uitstekend vervoermiddel zijn. De regio zal daarom bijvoorbeeld aandacht geven aan verbetering van koppeling tussen lokale en regionale fietsnetwerken en tussen utilitaire en recreatieve fietsnetwerken.
Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande fietsroute, door het afsplitsen van de openbare weg verkeersveiliger gemaakt. Dit komt ten goede aan de fietsverbinden over de Wilpsedijk. Hierbij past dit plan in het regionale beleid.
Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving.
Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.
De Wilpsedijk wordt niet specifiek genoemd in de toekomstvisie. Wel wil de gemeente inzetten op Schone en Duurzame Mobiliteit. Met dit plan wordt een bestaande fietsroute verbeterd en de snelheid van het autoverkeer omlaag gebracht. Dit samen bevordert het gebruik van de fiets in plaats van de auto over de Wilpsedijk. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit met name het aspect milieu beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de aspecten flora en fauna, water, archeologie, kabels, leidingen en straalpaden en de economische uitvoerbaarheid.
In de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die m.e.r. plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten, die m.e.r. -beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).
M.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn activiteiten waarvoor de beslissing of de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen, niet bij wet vastligt, maar door het bevoegd gezag moet worden genomen. Bevoegd gezag (het College van B&W van de gemeente Voorst) moet bepalen of er sprake is van "belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu", die het doorlopen van de m.e.r. procedure wenselijk/noodzakelijk maken.
De aanleg van een vrijliggend fietspad waarmee een primaire watergang wordt aangepast valt onder categorie D 3.2. Met dit plan wordt ook een autoweg (N790) aangepast waardoor categorie D1.1 van toepassing is. Daarom is voor onderhavige ontwikkeling door TAUW op 4 februari een m.e.r-beoordeling opgesteld. Deze beoordeling is opgenomen in bijlage 4. Op basis van drie hoofdcriteria, kenmerken, plaats en potentiële effecten is in deze beoordeling bepaald of het noodzakelijk is om een m.e.r. procedure te doorlopen.
Op basis van deze m.e.r. beoordeling kan geconcludeerd worden dat er tijdens de realisatiefase mogelijk (beperkt) negatieve effecten optreden op de thema’s archeologie en natuur. Voor deze thema’s zijn echter verschillende mogelijkheden om effecten te voorkomen of te verzachten. In de wetgeving is dit geborgd. Significante effecten op Natura 2000-gebieden treden niet op. Op de overige thema’s zijn de effecten niet aanwezig of zeer gering. Daarnaast zijn er positieve effecten te verwachten op het thema verkeersveiligheid.
Uit de beoordeling blijkt dat de effecten op de omgeving gering zijn. Daarnaast zijn de meeste effecten tijdelijk van aard. In de beoordeling wordt dan ook geconcludeerd dat het opstellen van een MER niet nodig.
Vanaf paragraaf 5.3 en de daarop volgende paragrafen wordt specifiek ingegaan op de potentiële effecten die deze ontwikkeling heeft op verschillende milieu- en omgevingsaspecten.In deze paragrafen zijn ook de resultaten uit de m.e.r. beoordeling meegenomen (zie, bijlage 4).
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 8 juni 2020 uitgevoerd (zie Bijlage 6 Watertoets). Binnen het plangebied liggen één of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat daarmee mogelijk primaire waterbelangen worden geraakt. In het specifieke geval van het onderhavige plan gaat het om de belangen:
Uit de digitale watertoets volgt dat het waterschap graag in gesprek wil over de hierboven genoemde primaire belangen. Dit overleg heeft plaatsgevonden. De planuitwerking heeft in nauw overleg met het waterschap plaatsgevonden. Hieronder worden de aandachtspunten uit de digitale watertoets beschreven .
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Toetsing:
Binnen het plangebied worden geen nieuwe gebouwen mogelijk gemaakt. Wel wordt een nieuw fietspad aangelegd, waardoor extra verharding aan het gebied wordt toegevoegd. Gezien de situatie is het desalniettemin niet nodig om waterberging te realiseren. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De toename van het verhard oppervlak is als volgt globaal berekend: Over de gehele lengte (ca. 2.900 m1) wordt een fietspad met een breedte van 3,5 m aangelegd. Dit betekent een toename van 2.900*3,5 = 10.150 m².
Echter, de hoofdrijbaan wordt over de gehele lengte versmald naar 6 m. De rijbaan is in de huidige situatie tussen de 8 en 9 meter breed. Over de gehele lengte wordt daarmee circa 7250 m2 (2.900*2,5 = 7.250 m2). Onder de streep wordt circa 2.900 m1 (10.150-7.250 = 2.900 m²) aan extra verharding toegevoegd.
De toename van het verhard oppervlak is verdeeld over het hele tracé. Het hemelwater stroomt weg via de bermen en wordt niet (actief) geloosd op het oppervlaktewater. Tevens wordt er geen riolering aangelegd ten behoeve van de ontwikkeling. Om deze redenen worden geen negatieve effecten van verhard oppervlak verwacht als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling
Aan de Voordersteeg 39: wordt door het verbreden van het dijklichaam een bestaande schuur gesloopt. Ter compensatie wordt de schuur binnen hetzelfde perceel herbouwd. Hiermee neemt het toegestane bebouwde oppervlak binnen dit perceel niet toe.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG.
Toetsing
Dit aspect is bij onderhavig plan niet aan de orde. Er worden namelijk geen nieuwe gebouwen gerealiseerd. Aan de Voordersteeg 39 wordt een bestaande schuur herbouw. Het herbouwen van deze schuur heeft geen negatief effect op het grondwater.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Toetsing
Binnen het plangebied worden geen uitlogende materialen, zoals lood, koper of zink gebruikt.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Water van het "Hoogste Ecologische Niveau" en met een "Specifiek Ecologische Doelstelling"
In het plangebied liggen één of meerdere wateren met een zeer hoge ecologische waarde. Dit zijn de zogenaamde HEN- en SED-wateren. Met deze functietoekenning wil de Provincie Gelderland die ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beïnvloeding terugdringen.
De zogenaamde HEN- en SED-wateren die voor een klein deel binnen het plangebied vallen blijven behouden.
Figuur 5.1: De groene lijn geeft de ligging van de SED-wateren aan (er liggen geen HEN-wateren in de nabijheid van het plangebied)
Toetsing
Er liggen geen HEN-wateren in de nabijheid van het plangebied. De waterloop die deel uitmaakt van de SED-wateren en die voor een klein deel binnen het plangebied vallen, blijft geheel behouden. Er is geen sprake van negatieve beïnvloeding.
Veiligheid en waterkeringen
In figuur 5.2 wordt een uitsnede van de legger Waterkering van het waterschap weergegeven. Hieruit blijkt dat het plangebied ligt op een locatie waar sprake is van een verhoogd risico op overstroming en bovendien ligt in de beschermingszone van een primaire kering. Deze kering wordt eveneens beschermd met een beschermingszone. Voor ontwikkelingen in deze zone is een vergunning op grond van de Keur van het waterschap noodzakelijk.
Figuur 5.2 Uitsnede legger Waterkering (bron Waterschap Vallei en Veluwe)
Toetsing
De planuitwerking van de beoogde verbreding van de Wilpsedijk is in overleg met het waterschap uitgewerkt. Door de verbreding van de dijk (hoofdzakelijk) aan de westzijde te leggen, wordt niet in het rivierbed van de IJssel gewerkt en heeft het plan geen negatieve effecten op de waterbergende functie van de uiterwaard bij hoogwater. De verbreding van de dijk heeft hiernaast geen negatieve effecten op de waterkerende functie van de dijk of de stabiliteit van de dijk. Omdat de dijk met onderhavig plan wordt verbreed is zelfs in principe sprake van een positief effect.
Voor de realisatie van de verbreding van de dijk wordt een omgevingsvergunning aangevraagd. Voor de technische werkzaamheden aan en op de dijk worden afspraken gemaakt met het waterschap.
Slotafweging
Het waterschap is nadrukkelijk betrokken bij de planuitwerking en is in hoofdlijnen akkoord met het nu voorliggende plan. Het geheel uitgewerkte plan zal worden voorgelegd aan het waterschap ten behoeve van de benodigde (water-)vergunning.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing.
Als er geluidgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
Wettelijke geluidzone wegen
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg.
Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Onder voorwaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk.
Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.
De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde buiten stedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 58 dB voor wegverkeerslawaai.
Nieuwe situaties
Op grond van het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Als gevolg van de plannen wordt met de beoogde ontwikkeling de toegestane snelheid op de Wilpsedijk verlaagd van 80 km/uur naar 60 km/uur. Het is dus aannemelijk dat met de beoogde ontwikkeling het woon-leefklimaat voor de omliggende woningen bevorderd. Desalniettemin is voor de beoogde ontwikkeling een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek in opgenomen in bijlage 7 uitgevoerd. In dit onderzoek is uitgegaan van een herinrichting van de Wilpsedijk. Daarnaast zit de verbreding van de A1 in het onderzoek verwerkt.
Uit een vergelijking van de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidniveaus op de woningen toe- of afnemen. De afname bedraagt maximaal 3 dB; de berekende toename ten hoogste 0,5 dB. In bijlage 1 van het akoestisch onderzoek (bijlage 7) zijn de berekende geluidbelasting gegeven exclusief aftrek o.b.v. artikel 110g Wgh. Zonder deze aftrek wordt al voldaan aan het reconstructiecriterium. Door de snelheidsverlaging van 80 km/uur naar 60 km/uur wordt de aftrek 5 dB in plaats van 2, 3 of 4 dB.
Concluderend kan worden gesteld dat er aan het reconstructiecriterium wordt voldaan. Omdat er formeel geen sprake is van een reconstructie hoeven maatregelen niet te worden afgewogen en zijn een hogere waarde procedures niet aan de orde.
Conclusie
Het ontwerp van de N790/791 behelst twee fysieke wijzingen: de aanleg van een vrijliggend fietspad waardoor de rijbaan voor het gemotoriseerd verkeer iets opschuift; alsmede een snelheidsverlaging van 80 km/uur naar 60 km/uur”.
Op basis van het akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.
Het fietspad en de weg liggen in dit bestemmingsplan allebei binnen dezelfde verkeersbestemming. Om te waarborgen dat de rijbaan voor het gemotoriseerde verkeer komt te liggen op de beoogde plaats, die uitgangspunt heeft gevormd voor onderliggende akoestisch onderzoek, is op de verbeelding de as van de weg aangeduid.”
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Woningwet (Ww) stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Nagenoeg het gehele tracé volgt het bestaande tracé. Mogelijk dat er langs het bestaande tracé verontreiniging aanwezig is. Daarom is voor de beoogde ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 8.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:
In verband met puinbijmengingen in de bovengrond dient rekening te worden gehouden met een verdenking op asbest.
Conclusie
Uit het bodemonderzoek blijkt dat er diverse verontreinigingen zijn. Er zijn geen verontreinigingen aangetoond in gehalten boven de tussenwaarde. Het uitvoeren van een nader onderzoek wordt voor het vaststellen van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht.
Ter plaatse van de wegbermen zijn in bovengrond bijmengingen met puin waargenomen. Indien de bewuste bodem niet ontgraven en afgevoerd zal gaan worden is er geen reden om een verkennend asbestonderzoek uit te voeren. Omdat op moment nog onduidelijkheid bestaat waar en inhoeverre bodemingrepen plaatsvinden, is vooralsnog geen onderzoek naar asbest uitgevoerd
Indien bekend is waar en in hoeverre bodemingrepen plaatsvinden wordt aanbevolen een verkennend onderzoek asbest conform NEN 5707 uit te voeren.
Binnen de wetgeving bestaat geen verplichting met betrekking tot het uitvoeren van onderzoek naar de aanwezigheid van explosieven. Gezien de verdachte status vanuit het historisch onderzoek, wordt geadviseerd middels detectieonderzoek de eventuele aanwezigheid nader te onderzoeken. Dit is ook relevant voor eventuele kosten indien munitiedelen worden aangetroffen. Ook zullen de meeste ontwikkelaars/grondroerders hier inzicht in willen hebben vanuit het oogpunt veiligheid, voor zowel hun eigen medewerkers als de omgeving waarin ze werken. Vanuit de Arbowetgeving bestaat een verplichting voor een veilige werkomgeving.
Daarom ook wordt een detectieonderzoek aanbevolen. Voor de uitvoering van werkzaamheden onder OCE (opsporen conventionele explosieven, is NGE verdacht) condities, detectie en/of benaderen bestaat er een suppletie-uitkering bij het rijk.
Projectgebonden Risico Analyse (PRA)
Voor de beoogde ontwikkeling is in het kader van het 'opsporen conventionele explosieven' een Projectgebonden Risico Analyse (PRA) opgesteld. Deze PRA is opgenomen in bijlage 9. Met het opstellen van de PRA wordt het verdachte onderzoeksgebied op basis van feitenmateriaal en interpretatie van bekende gegevens zo gedetailleerd mogelijk beschreven. Daarnaast wordt nagegaan of de voorgenomen werkzaamheden binnen het verdachte gebied zonder meer mogelijk zijn in relatie tot de mogelijke aanwezige conventionele explosieven (CE).
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek en de informatie van de gemeente Voorst zijn binnen het onderzoeksgebied verdachte gebieden ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Op basis van het vooronderzoek heeft afbakening van de verdachte gebieden plaatsgevonden in horizontale zin. Verticale afbakening heeft eveneens in het vooronderzoek plaatsgevonden.
In de PRA zijn deelgebieden opgenomen, hieruit blijkt dat in deelgebied 6 mogelijk sprake is van de aanwezigheid van afwerpmunitie. Indien binnen het CE-verdachte deelgebied 6 grond mechanisch wordt verdicht zullen aanvullende maatregelen ten aanzien van conventionele explosieven dienen te worden genomen.
In hoofdstuk 5 van het PRA (bijlage 9) zijn de aanvullende maatregelen beschreven.
Ten aanzien van het aanbrengen en verdichten van grond binnen het CE verdachte gebied 6 (afwerpmunitie) en de nieuwe sloot welke aan de Rijksstraatweg wordt aangelegd, dient voorafgaande aan de werkzaamheden aanvullend CE onderzoek plaats te vinden. Geadviseerd wordt om middels oppervlakte detectie in combinatie met het laagsgewijs gecontroleerd ontgraven, dit deel van het dijklichaam vrij te geven van CE. Vooraf aan de graafwerkzaamheden wordt een oppervlakte detectie uitgevoerd.
Detectieonderzoek conventionele explosieven
Op basis van het vooronderzoek en de PRA (bijlage 9) heeft er ook een detectieonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 10. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van ijzerhoudende objecten in de ondergrond van het opsporingsgebied, aan te geven welke objecten een magnetische opbouw hebben die overeenkomt met de opbouw van de te verwachten explosieven en/of munitie en deze vervolgens te benaderen en te verwijderen.
Na analyse en interpretatie van de detectiedata zijn, uit de vele waargenomen verstoringen, in totaal 290 stuks objecten aangemerkt als zijnde verdacht op CE tot een maximale diepte van 1,63 m –mv (gebied B). Deze verdachte objecten zijn in objectlijsten weergegeven (in bijlage 10) en moeten benaderd en geïdentificeerd worden om het gedetecteerde gebied te kunnen vrijwaren van CE.
Deze gebieden zijn in blauw weergegeven op de overzichtstekening die is opgenomen in bijlage 10. Na analyse en interpretatie van de detectiedata zijn, uit de vele waargenomen verstoringen, in totaal 290 stuks objecten aangemerkt als zijnde verdacht op CE tot een maximale diepte van 1,63 m –mv (gebied B). Deze verdachte objecten zijn in objectlijsten weergegeven (in bijlage 10 ) en moeten voor het begin van de werkzaamheden benaderd en geïdentificeerd worden om het gedetecteerde gebied te kunnen vrijwaren van CE.
Conclusie
De locatie is gedeeltelijk verdacht voor conventionele explosieven. Dit vormt geen belemmering voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie. Wel is het nodig om bij de uitvoering van werkzaamheden hier rekening mee te houden. Slechts voor 70% van het verdachte gebied is een detectieonderzoek mogelijk geweest in verband met de aanwezigheid van hekwerk en begroeiing. Voor de werkzaamheden moeten de verdacht objecten zoals opgenomen in bijlage 10 benaderd en geïdentificeerd worden om het gedetecteerde gebied te kunnen vrijwaren van CE. Vlak voor de realisatie zal de overige 30% worden onderzocht.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur “NIBM”) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Op grond van de ministeriële regeling NIBM 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende plannen vrijgesteld van toetsing: een plannen die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m3.
Ter plaatse van het plangebied geldt volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland in de periode van 2020 tot 2030 (10 jaar na het beoogde vaststellingsjaar van het bestemmingsplan) in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde PM10-concentratie van minder dan 14 µg/m3. De gemiddelde NO2-concentratie bedraagt minder dan 9 µg/m3. De waarden liggen ver onder de grenswaarden. De luchtkwaliteit in voorst ter plaatse van het plangebied is dan ook goed te noemen.
Zoals beschreven in paragraaf 3.2 veranderd de situatie minimaal. De bestaande weg wordt met de beoogde ontwikkeling niet uitgebreid. Daarnaast wordt de snelheid omlaag gebracht. Met de beoogde ontwikkeling wordt dan ook geen toename in verkeersbewegingen verwacht. Vooralsnog wordt aangenomen dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Toetsingskader
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden grenzen gesteld aan de risico's, waarbij wordt gelet op de kwetsbaarheid van de omgeving. Daarbij worden twee verschillende normen gehanteerd:
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 per jaar als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkte kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde. Ten aanzien van het GR geldt er geen grenswaarde, maar een oriënterende waarde.
Figuur 5.1 Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart (figuur 5.1) blijkt in de omgeving van het plangebied meerdere risicobronnen zijn gelegen. Nabij het plangebied is aan de Rijksstraatweg 2 een stationaire risicobron, namelijk een LPG-tankstation, gelegen. Hiervoor geldt een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. Aan de zuidzijde doorkruist het plangebied de Rijksweg A1. Over deze rijksweg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Hiervoor geldt eveneens een plaatsgebonden risico en een plaatsgebonden risico. Daarnaast is het gehele tracé van de A1 een plasbrandaandachtsgebied
Met onderhavige ontwikkeling worden geen nieuwe (beperkt)kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Ook worden er geen nieuwe gebouwen en/of functies mogelijk gemaakt waarmee het groepsrisico wordt vergroot. Verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk. Met het oog op externe veiligheid is het plan dus uitvoerbaar.
In de Wet natuurbescherminig (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.
Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan is in 2019 en 2020 in opdracht van de provincie Gelderland door Eelerwoude een natuurtoets opgesteld, zie bijlage 11 Toetsing Wet natuurbescherming. Hierbij is gekeken naar soortenbescherming, bescherming van gebieden, bescherming van houtopstanden en het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
Planten
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze worden op basis van de aanwezige biotoop ook niet verwacht, waardoor geen sprake is van negatieve effecten op beschermde planten
Vleermuizen
Het is niet uit te sluiten dat het plangebied een verblijfplaats en/of foerageergebied is voor vleermuizen. Omdat er geen bomen worden gekapt, worden negatieve effecten voor vleermuizen niet verwacht. Met betrekking tot het foerageergebied en de vliegroutes van de vleermuizen zal de herinrichting geen negatief effect hebben op de functionaliteit van het gebied als zodanig, mits aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
Overige zoogdieren
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat binnen het plangebied diverse (algemeen) voorkomende zoogdieren aanwezig kunnen zijn. De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van deze soorten. Negatieve effecten op soorten als bunzing, hermelijn, wezel en eekhoorn zijn uit te sluiten. Verblijfplaatsen en essentieel leefgebied zijn ter plaatse van de werkzaamheden niet aangetroffen en worden niet verwacht. Mogelijk maakt het plangebied wel onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soorten. De bossingels, bospassage en watergangen blijven behouden. Een negatief effect op beschermde grondgebonden zoogdieren is daarom uitgesloten.
Voor egel, das en steenmarter geldt dat negatieve effecten uitgesloten kunnen worden. Ten opzichte van de oude situatie veranderd er weinig aan de weg zoals deze er in huidige situatie bij ligt.
Conclusie
Voor het onderdeel soortenbescherming wordt op basis van het uitgevoerde onderzoek geconcludeerd dat belangrijke negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet worden verwacht.
Natura 2000
Natura 2000 bestaat uit natuurgebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Het plangebied ligt geheel in het buitengebied van Voorst. Grenzend aan het plangebied zijn geen Natura 2000 gebieden aanwezig. Het plangebied ligt wel op zeer korte afstand tot de uiterwaarden van de IJssel, die zijn aangewezen als Natura 2000 gebied "Rijntakken". Derhalve zou de planontwikkeling (in)direct van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van de hier aanwezige natuurwaarden.
Het Natura 2000-gebied Rijntakken is aangewezen voor 14 habitattypen, 11 habitatsoorten, 12 broedvogelsoorten en 26 niet-broedvogelsoorten.
Uit de uitgevoerde effectenbeoordeling wordt het volgende geconcludeerd.
Habitattypen
Directe en indirecte effecten op aanwezige kwalificerende habitattypen zijn uit te sluiten. Dit mede doordat betreffende habitattypen ter plaatse van de werkzaamheden ontbreken en de aanwezige effecten in de aanlegfase en gebruiksfase beperkt blijven tot het plangebied en een kleine zone eromheen.
Habitatsoorten
Negatieve effecten op de kwalificerende habitatsoorten zijn uitgesloten door het ontbreken van geschikt leefgebied ter plaatse van het plangebied. Werkzaamheden worden op enige afstand uitgevoerd buiten het Natura 2000-gebied en buiten de invloedsfeer van de aanwezige leefgebieden. De werkzaamheden hebben dan ook geen invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende soorten.
Broedvogels
Negatieve effecten op de kwalificerende broedvogels zijn uitgesloten door het ontbreken van geschikt leefgebied ter plaatse van de werkzaamheden. Werkzaamheden worden op enige afstand uitgevoerd buiten het Natura 2000-gebied en buiten de invloedsfeer van de aanwezige leefgebieden. De werkzaamheden hebben dan ook geen invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende broedvogelsoorten.
Niet- Broedvogels
Negatieve effecten op de kwalificerende niet-broedvogels zijn uitgesloten door het ontbreken van geschikt leefgebied ter plaatse van de werkzaamheden. Werkzaamheden worden op enige afstand uitgevoerd buiten het Natura 2000-gebied en buiten de invloedsfeer van de aanwezige leefgebieden. De werkzaamheden hebben dan ook geen invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende niet-broedvogelsoorten.
Stikstofdepostitie
De voorgenomen werkzaamheden kunnen leiden tot een verhoogde stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied de Rijntakken (gelegen op circa 810 meter van het plangebied).
Ten opzichte van de huidige situatie zal de verkeersbeweging in de gebruiksfase niet toenemen, waardoor eveneens geen sprake van significant negatieve effecten aanwezig is door stikstofdepositie in de gebruiksfase. Voor de aanlegfase van deze provinciale weg is een AERIUS- berekening noodzakelijk. Daarom is voor de beoogde ontwikkeling een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 12 Memo stikstofdepostitie.
Uit de rekenresultaten blijkt dat voor de aanlegfase van de beoogde ontwikkeling sprake is van een stikstofdepositie van 0,02 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Rijntakken. Middels een voortoets is onderzocht of de stikstofdepositie van 0,02 mol/ha/jaar leidt tot significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Rijntakken.Deze Voortoets is opgenomen in bijlage 13.
De zeer geringe en tijdelijke toename van maximaal 0,02 en 0,01 mol/ha/jaar als gevolg van het plan leidt niet tot effecten op de kwaliteit van de verschillende leefgebieden. Voor de bovengenoemde leefgebieden en habitattype geldt dan ook dat de berekende toename tijdens de aanlegfase geen fysische en ecologische merkbare betekenis heeft voor de kwaliteit van het habitattype en leefgebied van de aangewezen Habitaten Vogelrichtlijnsoorten.
Op basis van bovenstaande wordt gesteld dat de realisatie van het vrijliggende fietspad langs de Wilpsedijk geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellen van Natura 2000-gebied Rijntakken. Daarmee zijn er geen belangrijke milieueffecten wat betreft het aspect stikstofdepositie
Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Zoals blijkt uit paragraaf 4.2.3 ligt het plangebied op enkele plekken tussen de 5 en 20 meter van de GNN-gebieden. In het uitgevoerde ecologische onderzoek (bijlage 11) is onderzocht of onderhavige ontwikkeling negatieve effecten heeft op deze gebieden. Hieruit blijkt dat met de voorgenomen werkzaamheden geen negatieve effecten worden verwacht op de wezenlijk waarden en kenmerken van het GO-gebied. Met dit bestemmingsplan vinden er geen wijziging van bestemmingen plaats, zowel in de oude als in de nieuwe situatie blijft het plangebied voor verkeersdoeleinden behouden.
Voor het onderdeel Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone wordt geconcludeerd dat belangrijke negatieve milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet worden verwacht.
Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:
De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom indien kap plaatsvindt in een houtopstand. Veelal geldt een 1 op 1 herplantplicht.
De provincie kan een kapverbod opleggen. Mag er wel worden gekapt, dan moeten er meestal ook nieuwe bomen worden aangeplant. De provincie kan een ontheffing of vrijstelling verlenen. Dit hangt ervan af of er hiervoor een provinciale verordening is opgesteld. Mogelijk is ook een omgevingsvergunning nodig. Het aanvragen van deze vergunning en het indienen van een kapmelding moet apart van elkaar uitgevoerd worden.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt op enkele plekken langs het tracé een boom gekapt. Hiervoor wordt een kapvergunning aangevraagd en de bomen worden natuurlijk gecompenseerd. Daarnaast wordt er begroeiing aan de randzone van enkele percelen verwijderd. Om die reden heeft de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke effecten op houtopstanden. Zekerheidshalve is er een Bomen Effect Analyse uitgevoerd.
Bomeneffecten rapportage
Voor de herinrichting van de N790 is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 14.
De BEA bestaat uit het opnemen en beoordelen van de aanwezige bomen binnen de invloedzone van de voorgenomen plannen. Daarnaast richt de BEA zich op het uitvoeren van gericht groeiplaatsonderzoeken, het benoemen van randvoorwaarden en opstellen van boombeschermende maatregelen om de te handhaven bomen duurzaam in stand te houden.
Deze BEA heeft tot doel vanuit het ontwerp inzicht te geven in de huidige situatie en de mogelijke gevolgen van plannen voor de toekomstverwachting van de aanwezige bomen.
Vervolgens het verstrekken van randvoorwaarden en aanbevelingen waaraan ten minste moet worden voldaan, om minimaal de huidige toekomstverwachting van de bomen te kunnen handhaven en boomschades tot een minimum te beperken.
Uit de onderzoeksresultaten is geconcludeerd dat 4 bomen niet te handhaven zijn vanwege de aanleg van infrastructuur te dicht op de boom. Voor 3 bomen geldt dat deze bomen wel te handhaven zijn na planaanpassing.
Voor 26 bomen geldt dat deze te handhaven zijn met in achtneming van eisen en randvoorwaarden.
Voor 16 bomen geldt dat deze te handhaven zijn en de voorgenomen werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor de toekomstverwachting.
Randvoorwaarden en boombeschermende maatregelen zijn in het onderzoek per tracé opgesteld, voor de bomen waar werkzaamheden van invloed kunnen zijn op de toekomstverwachting. Hierbij gaat het om het instellen van beschermde boomgebieden, aanbrengen van stambescherming, het aangeven van minimale graafafstanden en stellen van randvoorwaarden m.b.t. ophogingen. Daarnaast zijn er algemene randvoorwaarden en aanbevelingen opgesteld die betrekking hebben op het totale project.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Er zijn binnen het plangebied geen kabels en leidingen bekend die planologisch-juridische regeling in het bestemmingsplan behoeven.
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden.
De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Wettelijk kader
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2022 in werking.
Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.
Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten".
Bestemmingsplan Buitengebied, tweede herziening
De archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan Buitengebied, tweede herziening vertaald naar een dubbelbestemming. Het plangebied kent vijf archeologische dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie 2 tot en met Waarde - Archeologie 5 ). Dit betekent dat voor een delen van het plangebied een hoge verwachtingswaarde geldt. De voorschriften die bij deze archeologische waarden horen worden overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan.
In het kader van de bestemmingsplanwijziging voor de planontwikkeling moest dan ook een Archeologisch Bureauonderzoek worden uitgevoerd, als eerste stap in de Archeologische Monumentenzorgcyclus. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is geadviseerd om een verkennend booronderzoek uit te voeren, om het gespecificeerde Archeologisch Verwachtingsmodel nader te toetsen en aan te vullen. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 15 van deze toelichting.
Archeologisch onderzoek
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is een verkennend booronderzoek uitgevoerd(bijlage 15) Op basis van het uitgevoerde booronderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen planrealisatie mogelijk kan leiden tot de aantasting van behoudenswaardige archeologische resten. De kans op de aanwezigheid van relevante archeologische resten wordt, op basis van de aangetroffen bodemopbouw, aanwezig geacht.
De noodzaak tot vervolgonderzoek is echter volledig afhankelijk van de locatie en de diepte van de graafwerkzaamheden die voor de aanleg van het fietspad noodzakelijk zijn. Details voor wat betreft de uitvoering van de geplande werkzaamheden zijn echter nog niet beschikbaar.
Met het oog op de concretisering van de voorgenomen plannen, alsook de verdere advisering m.b.t. archeologie in het kader van de uitvoering dit project zijn advieskaarten vervaardigd (zie Afbeelding 19 t/m 23 van bijlage 15).
Voor wat betreft het dijklichaam dat uit opgebrachte grond bestaat, wordt geadviseerd om alleen bij diepere graafwerkzaamheden in de dijktaluds onderzoek te doen uitvoeren naar de opbouw en fasering van de dijk.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Landgoed
Grenzend aan het plangebied is een bestaand landgoed aanwezig. Behoud van de bestaande landgoederen is van grote betekenis voor de ruimtelijke kwaliteit en de beleving van het buitengebied. Met de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met dit landgoed. Ter hoogte van het landgoed wordt de hellingshoek van de dijk aangepast, zodat de landschappelijke elementen van het landgoed behouden blijven. Een deel van de heg die momenteel op de dijk staat is door de loop van de tijd verdwenen. Met de aanpassing van de dijk zal deze haagstructuur in ere hersteld worden.
Militair erfgoed
Ter hoogte van de Lazaruskolken ligt verborgen in de dijk een inlaatwerk van de IJssellinie. Momenteel zijn enkel nog betonnen elementen aan het maaiveld zichtbaar. Met onderhavige plan wordt met de landschappelijke inpassing verwezen naar deze inlaat, zodat deze cultuurhistorie meer zichtbaar wordt.
Ter hoogte van dit inlaatwerk wordt de berm (buitenbermen en tussenberm) in verharding uitgevoerd, verwijzend naar het inlaatwerk. Ook wordt het hekwerk dat hier heeft gestaan eventueel terug gebracht. Op de parkeerplaats en op het hekwerk langs het fietspad zal een informatiebord worden geplaatst.
In bijlage 2 figuur 6 wordt een schets van de beoogde inpassing van dit inlaatwerk weergegeven.
Industrieel erfgoed
Ter hoogte van de kruising met de N344 staat een oude zagerij die momenteel wordt gerenoveerd. Deze staat aan het gedeelte van de dijk die niet meer een waterkerende functie heeft. Om de zagerij voldoende ruimte te geven wordt de dijk hier naar de buitendijkse zijde uitgebreid.
Conclusie
Met onderhavige ontwikkeling wordt de cultuurhistorie binnen het plangebied niet aangetast. Met behulp van een goede landschappelijke inpassing wordt deze bestaande cultuurhistorie behouden en op sommige plekken juist versterkt of teruggebracht in het gebied.
Ten behoeve van de realisering van de het vrijliggende fietspad worden met de betrokken grondeigenaren gesprekken gevoerd over de aankoop van de benodigde gronden. In eerste instantie heeft overleg plaatsgevonden met een aantal grondeigenaren over grondmobiliteit. Na dit proces is verwerving van de benodigde gronden ingestoken in beginsel om er in der minne uit te komen. Gesprekken hierover zijn nog gaande. Binnen de projectbegroting zijn daarvoor reserveringen gedaan. Mocht niet in alle gevallen minnelijke schikking worden bereikt, dan kan eventueel tot onteigening worden overgegaan. Zo nodig zal de plantoelichting in de verdere planprocedure worden afgestemd op de meest actuele stand van zaken. Gelet op de financiële reserveringen is het plan uitvoerbaar.
Grondexploitatie
Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt geen exploitatieplan opgesteld. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de uitvoeringskosten van het project komen geheel voor rekening van de Provincie Gelderland.
Hoofdstuk 6 Juridische planopzet
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
De planregels zijn als volgt opgebouwd:
In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld goot- en bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Agrarisch
Alle gronden rondom de verkeersbestemming, die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming Agrarisch. In de bestemmingsomschrijving is aangegeven dat deze gronden bestemd zijn voor agrarische doeleinden. Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheiding worden gebouwd.
Voordersteeg 39
Voor de gronden op het perceel Voordersteeg 39 is door middel van de figuur 'relatie' aangegeven dat de twee bouwvlakken deel uit maken van elkaar. Het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan gebouwen bedraagt maximaal 82 m2;
Verkeer
In het plan is voor de wegen, alsmede op en voet- en fietspaden de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer zijn tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd.
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan, wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'.
Om in het kader van de Wet geluidhinder de ligging van de N790 vast te leggen is een figuur 'as van de weg' opgenomen op de verbeelding. Het midden van de weg dient gelegen te zijn ter plaatse van deze figuur. Met een omgevingsvergunning kan de ligging ten opzichte van de 'as van de weg' met maximaal 1 meter worden afgeweken. Hiertoe dient aangetoond te worden dat er geen strijdigheid optreedt met de Wet geluidhinder of andere relevante wetgeving
In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
Waarde - Archeologie - 1 Waarde - Archeologie - 2 Waarde - Archeologie - 3 Waarde -
Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
Waarde - Ecologie - GNN en Waarde - Ecologie - GO
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen voor gronden die voorheen waren aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit betreft zowel gerealiseerde als nog te realiseren natuur.
Onder de Gelderse natuurgebieden vallen alle Natura 2000-gebieden, het Gelders natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszones (GO). Laatstgenoemd gebieden vervullen een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.
Onderhavige ontwikkeling voldoet aan de eisen van het GNN en de GO. Indien het plan dusdanig wordt aangepast moet deze opnieuw worden getoetst aan de gestelde regels. Om dit te borgen zijn deze dubbelbestemmingen opgenomen.
Waarde - Landgoed
Voor de bijbehorende gronden van het naastgelegen de landhuizen is de dubbelbestemming Waarde - Landgoed opgenomen. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en samenhangend beheer van landgoederen en het behoud van de cultuurhistorische waarden van de landgoederen. Daarnaast biedt deze dubbelbestemming een specifieke regeling voor gronden behorende tot een landgoed. Dit betekent dat onder andere de verplichting als gevolg van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals opgenomen in de enkelbestemmingen en in een aantal dubbelbestemmingen, niet van toepassing is. Ook is de onderlinge uitwisselingen van functies binnen de bestemming Waarde - Landgoed mogelijk gemaakt.
Waarde - Landschap
In de dubbelbestemming Waarde - Landschap zijn de landschapswaarden beschreven die in het Landschaps Ontwikkelingsplan (LOP) zijn opgenomen.
Deze dubbelbestemming is er op gericht het belang van de herkenbaarheid, de samenhang en de kenmerkende karakteristieken van het landschap te behouden, en waar mogelijk te versterken. Ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het landschap, bijvoorbeeld het vergroten van bouwvlakken worden alleen mogelijk gemaakt indien aangetoond wordt dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden zoals opgenomen in de dubbelbestemming. In bepaalde gevallen kan bij nieuwe ontwikkelingen als voorwaarde gesteld worden dat er voldoende landschappelijke inpassing gerealiseerd wordt.
In de dubbelbestemming worden alle voor het plangebied te behouden, te beschermen, te versterken en te ontwikkelen landschapswaarden benoemd. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is een vergunningsplicht opgenomen. Hierbij is een tabel opgenomen waarin per onderscheiden waarde is aangegeven voor welke werken en werkzaamheden een uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning geldt.
Waterstaat - Waterkering
Voor waterkeringen is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de functie hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Dit artikel is opgenomen om de 'ruimte voor die rivier' te waarborgen.
In dit bestemmingsplan komt de volgende gebiedsaanduiding voor:
Veiligheidszone - lpg
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden en tenslotte wijzigingsbevoegdheden.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
Over het plan wordt ambtelijk vooroverleg plaatsgevonden met de Provincie Gelderland en het waterschap. Daarnaast is de gemeente Deventer op de hoogte gesteld van de ontwikkeling. Hierbij zijn geen belemmeringen voor de planvorming naar voren gekomen.
In het kader maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn de omwonenden en belanghebbenden rondom het plangebied in de aanloop voor de beoogde ontwikkeling op verschillende momenten op de hoogte gesteld over de voortgang van de ontwikkeling.
Vanaf 2014 zijn verschillende varianten onderzocht voor de inrichting van de Wilpsedijk tussen Wilp en Steenenkamer. Op 23 september 2014 is een informatiebijeenkomst gehouden voor bewoners. Tijdens deze bijeenkomst zijn verschillende varianten gepresenteerd.
Mede naar aanleiding van de binnengekomen reacties heeft de provincie Gelderland in 2015 besloten de toekomstige snelheid op de Wilpsedijk te heroverwegen. Verschillende argumenten leidden ertoe dat het advies is afgegeven om de weg in te richten met een maximumsnelheid van 60 km/u. Vervolgens is voor de herinrichting van de Wilpsedijk een voorkeursvariant opgesteld. In deze variant is een vrijliggend fietspad ingepast, deels binnendijks en deels buitendijks van de Wilpsedijk.
Vanaf januari 2018 zijn keukentafelgesprekken gevoerd met direct aanwonenden en (grond)eigenaren. Hierbij is inzage gegeven in de voorlopige plannen en schetsontwerp.
Tijdens een informatiebijeenkomst voor bewoners, eind 2018, is het schetsontwerp en de voorkeursvariant met het publiek gedeeld. Mede naar aanleiding van binnengekomen reacties is op advies van ontwerpers en de verkeerskundige begin 2019 besloten, dat voor de Wilpsedijk een vrijliggend fietspad geheel binnendijks de beste keuze is. Op deze manier wordt tevens een goede aansluiting gecreëerd met het kruispunt N344 bij Steenenkamer.
In 2019 en 2020 zijn opnieuw keukentafelgesprekken gevoerd met direct aanwonenden en (grond)eigenaren aan de hand van het schetsontwerp. Ideeën en wensen van de direct aanwonenden en (grond)eigenaren zijn indien mogelijk verwerkt in het definitieve ontwerp.
Het plan heeft vanaf 10 juni 2021 tot en met 21 juli 2021 ter inzage gelegen. Tegen dit plan zijn 5 zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn in de zienswijzennotitie samengevat en voorzien van een reactie. De zienswijzennotitie is opgenomen in bijlage 16. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn enkele wijzigingen in de planregels van het bestemmingsplan doorgevoerd, hierdoor wordt het plan gewijzigd vastgesteld.