direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Polveensweg 23-25, Klarenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20285-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De melkveehouderij aan de Polveensweg 23, 25 te Klarenbeek stopt eind 2019 met de bedrijfsvoering. Een groot deel van de agrarische gronden is verkocht aan de vereniging Natuurmonumenten, die daarmee samen met de provincie Gelderland en het waterschap het aansluitende natuurgebied Lampenbroek gaat uitbreiden. Naast diverse agrarische bedrijfsgebouwen staan op het perceel 2 agrarische bedrijfswoningen: de als karakteristiek gewaardeerde oude boerderij en een in de jaren 90 gebouwde tweede agrarische bedrijfswoning.


Het is de wens van de familie om op het bestaande perceel te blijven wonen en de karakteristieke boerderij een nieuwe toekomst te geven. Na de bedrijfsbeëindiging wordt een groot gedeelte van de bestaande schuren gesloopt: een ligboxenstal, een jongveestal, een mestsilo en meerdere kuilvoerplaatsen. De bestaande karakteristieke boerderij (nummer 23) wordt tot een levensloopbestendige woning verbouwd. Aan de westzijde van het huidige perceel, wordt een nieuwe woning geplaatst. Het erf wordt opnieuw ingericht en krijgt een meer landschappelijke uitstraling.

1.2 Doel

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Er wordt een woning toegevoegd en een groot deel van de agrarische bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. De agrarische bestemming wordt deels gewijzigd in een woonbestemming.

1.3 Het plangebied

De locatie van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Het plangebied ligt ten zuiden van Klarenbeek en ten westen van Voorst. Het plangebied ligt binnen het projectgebied van de natuurontwikkeling Lampenbroek. Ten zuiden van het plangebied ligt een kleine watergang, de verloren beek. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het perceel staat kadastraal bekend als VOO00, sectie H, perceelnummer 76 (deels).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0001.png"

Afbeelding 1: ligging van het plangebied in de gemeente Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0002.png"

Afbeelding 2: luchtfoto van het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Landschap en omgeving

2.1.1 Landschap

Het plangebied aan de Polveensweg 23-25 maakt onderdeel uit van het kampenontginningslandschap. De kampenontginningen bestaan uit een afwisselend patroon van hoge zandopduikingen en de ertussen gelegen lage delen. De hoge delen bestaan uit ‘kampen’ die liggen op kleine zandopduikingen te midden van het relatief vlakke landschap van de IJsselvallei. Een kamp is een kleine individuele akker, ook wel éénmans-es’ genoemd, waarbij ieder gezin zijn eigen bouwland bewerkte. Om de akkers af te schermen tegen vee en wild werden ze omgeven met houtwallen en houtsingels. Boerderijen lagen veelal verspreid aan de rand van de akkertjes. Wegen volgden de hogere delen in het landschap en hadden hierdoor een bochtig verloop.

Op de zandopduikingen zijn drie typerende bebouwingspatronen ontstaan. De eerste bestaat uit een patroon van bebouwing langs de weg, maar wel in groepjes en niet gelijkmatig verspreid. Een tweede patroon bestaat uit boerderijen in het veld, meestal in een groepje, met eigen aansluitingen op de weg. Een derde bijzonder patroon betreft de landgoederen ten noorden van Twello, waarbij de buitenplaatsen op een kleine zandopduiking staan, direct omringd door lage gronden.

Deze kampen zijn lukraak ontstaan op de hoger gelegen plekken. De lager gelegen broekronden tussen de kampen in werden daarbij in gebruik genomen als landbouwgrond. De verdeling van deze gronden ging vaak lukraak. Dit is tegenwoordig nog terug te zien in de onregelmatige perceelsgrenzen.

2.1.2 Omgeving

In de omgeving van het plangebied bevindt zich natuurgebied Lampenbroek. Dit natuurgebied werd in 1979 aangekocht door vereniging Natuurmonumenten. Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit voormalige hakhoutbosjes en natte, bloemrijke hooilanden. Dit natuurgebied is verdroogd door te lage grondwaterstanden. Ook de beken die door het natuurgebied lopen staan vaak droog. In samenwerking met het waterschap Vallei en Veluwe werkt Natuurmonumenten aan het herstel van de natte natuur. Natuurmonumenten probeert grond in de omgeving van het natuurgebied te verwerven. In het kader van dit functieveranderingsplan is grond van de initiatiefnemer verkocht ten behoeve van dit natuurgebied. Het gaat in totaal om 11 hectare grond die hersteld wordt tot bloemrijk vochtig grasland. Daarnaast wordt ongeveer 4 hectare grond ingezet om een verbinding te leggen tussen het Lampenbroek en de Beekbergse Beek.

2.2 Erf

De eerste bebouwing op de plek van het huidige erf was een kopermolen. Deze is in 1730 gebouwd. In deze tijd stroomde de verloren beek nog door het huidige plangebied. De kopermolen functioneerde helaas niet heel goed. Na verloop van tijd is besloten de molen te verplaatsen naar de huidige locatie, Landgoed Klarenbeek. Op de kadastrale kaart van 1832 is al geen spoor meer te vinden van de kopermolen.

De boerderij aan de Polveensweg 23 is in 1925 gerealiseerd. Hoogstwaarschijnlijk is gelijktijdig ook het bakhuisje gebouwd. In 1968 werden twee een-roedige hooibergen en een wagenloods afgebroken om plaats te maken voor een nieuwe veldschuur. Deze veldschuur werd gebruikt voor de opslag van hooi en stro, ook werden de wagens en werktuigen hierin ondergebracht. De veldschuur werd achter de oorspronkelijke boerderij gebouwd. Rechts naast deze veldschuur is in 1984 een grote rundveestal gerealiseerd. In 1986 werd rechts naast de boerderij een tweede bedrijfswoning gebouwd, Polveensweg 25. In 1989 is achter op het erf een mestsilo gerealiseerd. Vervolgens is in 2002 de veldschuur achter de woning vervangen door een veestal. Tegelijkertijd is ook vergunning verleend voor een kapschuur uiterst links op het erf.

Het erf heeft een agrarische uitstraling waarbij de stallen domineren. De nokrichting van de twee bedrijfswoningen en de achterliggende stallen staan in een hoek van 45 graden op de Polveensweg. De kapschuur links op het erf ligt juist haaks op de Polveensweg.

De boerderij uit 1925 krijgt in het toekomstige bestemmingsplan de aanduiding karakteristiek. De boerderij wordt gerenoveerd en teruggebracht in oorspronkelijke staat. De dakkapel en aanbouw worden verwijderd. Hierdoor krijgt de boerderij zijn oorspronkelijke vorm terug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - Luchtfoto erf

2.3 Uitgangspunten functieverandering

Voor de uitgangspunten wordt aangesloten op het functieveranderingsbeleid zoals aangegeven in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven van de gemeente Voorst. Deze notitie geeft aanknopingspunten voor het creëren van een woonerf met de landschappelijke kenmerken van een agrarisch erf. Hiermee draagt het erf bij aan het behoud van de landelijke en agrarische uitstraling van de Polveensweg en het Buitengebied.

2.3.1 Conclusies huidige situatie

Op basis van de huidige situatie kan een aantal conclusies worden getrokken ten aanzien van het landschap en het erf.

  • Er ontbreekt een landschappelijke inpassing van het erf.
  • De bestrating is in de huidige situatie overdadig. Het beeld dat nagestreefd wordt is dat bij een boerenerf de bestrating niet het beeldbepalende element van het erf is. Grind en gebakken klinkers geven het erf een authentieke uitstraling, asfalt en beton passen binnen het functionele beeld van een boerenerf.
  • De boerderij is een karakteristiek en waardevol kenmerk van het perceel en de omgeving. Van belang is dat de boerderij wordt gerestaureerd en teruggebracht naar de oorspronkelijke vorm.
2.3.2 Uitgangspunten

Uitgangspunten voor de landschappelijke inrichting:

  • karakteristieke openheid van het landschap behouden met doorzichten;
  • behoudt van de agrarische functie met weilanden;
  • versterken van de gelaagdheid in beplanting door het toevoegen van één of meerdere solitaire bomen;
  • gebruik van streekeigen beplanting/lijn beplantingen in de structuur van dit landschapstype: Knotbomen, elzen, vogelbosjes en fruitbomen passen in dit landschap.

Uitgangspunten voor de inrichting van het erf:

  • vermindering van het verharde oppervlak;
  • gebouwen en beplanting vormen een ensemble;
  • het erf heeft één duidelijke hoofdentree;
  • het erf is verknoopt met het landschap;
  • gebruik van streekeigen beplanting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente aan de orde.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien omvang van de ontwikkeling, is de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Nadere toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.

3.2.2 Nationaal Landschap Veluwe

In Nederland zijn 20 'Nationale Landschappen' die elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen hebben. De landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven of -beter nog- worden versterkt. Plannen voor grootschalige nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen en infrastructurele projecten passen hier dan ook niet binnen. De bouw van woningen om de eigen bevolkingsgroei op te vangen is in principe wel mogelijk.

Voor specifieke gebieden in een Nationaal Landschap gelden extra, al bestaande, beschermende maatregelen. Te denken valt aan de Natuurbeschermingswet voor natuurgebieden, de Natuurschoonwet voor landgoederen en de Monumentenwet voor historische gebouwen of dorpsgezichten.

Het plangebied aan de Polveensweg 23 in Klarenbeek valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Dit Nationaal Landschap heeft de volgende kernkwaliteiten:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten actieve stuifzanden;
  • de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.

De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid voor de Nationale Landschappen.

3.2.3 Natura 2000

Natura 2000

Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en gebied die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Deze gebieden worden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk (significante) negatieve effecten hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

Rondom de Polveensweg 23 liggen drie natuurgebieden die zijn beschermd in het kader van Natura 2000: 'Landgoederen Brummen' aan de zuidkant, 'Veluwe´ aan de westkant en 'Uiterwaarden IJssel' aan de oostkant. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, Landgoederen Brummen, ligt op ongeveer 2,5 kilometer.

De nieuwe ontwikkelingen aan de Polveensweg 23 in Klarenbeek zijn getoetst aan het Natura 2000 beleid.

3.2.4 Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. Deze Kaderrichtlijn geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, emissies worden verbeterd, duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn en er tenslotte wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld, hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers bestaat het risico van watertekorten en verdroging. De commissie 'Waterbeheer 21e eeuw' heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat anders moet worden omgegaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, moet tenminste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

De nieuwe ontwikkelingen aan de Polveensweg 23 in Klarenbeek zijn getoetst aan de richtlijnen zoals het waterschap die heeft opgesteld, de zogenaamde watertoets. De uitkomsten daarvan zijn in Bijlage 1 opgenomen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2019 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het lanschap krijgt een impuls zowel op als rondom het erf. Daarnaast draagt de functieverandering er aan bij dat natuurgebied Lampenbroek wordt uitgebreid. 11 hectare grond wordt verkocht aan Natuurmonumenten. Zij zullen de natuur op deze grond herstellen en ontwikkelen.

3.3.2 GNN en GO

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een 'zoekgebied nieuwe natuur' van 7.300 hectare. De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden. De Ecologische verbindingszones maken voor een deel uit van het Gelders Natuurnetwerk. Het plangebied ligt aansluitend aan het GNN en de GO.


De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de visie en bij de Omgevingsverordening opgenomen. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.


Nieuwvestiging van functies binnen het Gelders Natuurnetwerk is alleen mogelijk wanneer:

  • er geen reële alternatieven zijn;
  • een groot maatschappelijk belang in het geding is.

Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk.


De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

In de GO heeft de provincie de volgende doelstellingen:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het GNN versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
  • ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedijf en extensieve openluchtrecreatie;
  • kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
  • beschermen van bos;
  • specifieke weidevogel- en ganzenfoerageergebieden beschermen.


In de GO is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.


De algemene kernkwaliteiten zijn:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0006.png"

Afbeelding 5 - Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

De ecologische verbindingszones zijn een bijzonder onderdeel van de kernkwaliteiten van GNN en GO. Zij moeten voor een deel nog in de Groene Ontwikkelingszone worden gerealiseerd. Doordat deze zones ook gebieden verbinden, kunnen de evz's in de GNN doorlopen. De provincie en haar partners willen aanvullende verbindingen realiseren zodat planten en dieren zich tussen de verschillende natuurterreinen kunnen verplaatsen. Dit is van belang voor de gezondheid van populaties en om verschuivingen als gevolg van klimaatverandering op te kunnen vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0007.png"

Afbeelding 6 - Themakaart water omgeving Polveensweg 23

De provincie beschermt wateren met een hoge ecologische waarde, de wateren met een specifiek ecologische doelstelling: SED-wateren. SED-wateren kennen enige humane beïnvloeding, maar zijn ecologische gezien veel waardevoller dan wateren van het basisniveau. Deze wateren stellen hoge eisen aan met name morfologie, waterkwaliteit, watervoerendheid en stroming. De provincie beschermt deze wateren en benoemt deze als specifieke waterhuishoudkundige functie.

De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem is voor de SED-wateren gericht op:

  • het veiligstellen en ontwikkelen van de abiotische en biotische kwaliteit conform de streefbeelden uit de Waterwijzers voor SED-wateren en de doeltypen uit de kernkwaliteiten van het Gelderse Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone;
  • het minstens handhaven van de huidige waterhuishoudkundige situatie. Dit betekent ten minste 'standstill' van het totaalbeeld van de huidige situatie;
  • het uitsluiten van nadelige effecten op waternatuur van het oppervlaktewaterbeheer en het grondwaterbeheer bovenstrooms en in de omgeving van de aangewezen wateren;
  • het afstemmen van het oppervlaktewaterbeheer in en bovenstrooms van deze waardevolle wateren en in de omgeving daarvan op de natuurwaarden en doelen;
  • het bewerkstelligen van een minimale nadelige invloed van menselijk handelen op de ecologie, kwaliteit en kwantiteit van het oppervlaktewater en grondwater (voor zover relevant);
  • het realiseren van de waterkwaliteit in de SED-wateren behorend bij de kernkwaliteit natuur, streefbeeld of doeltype;het herstel met aandacht voor behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden in en/of directe nabijheid van deze wateren.

De Beekbergse Beek ligt ten noorden van het plangebied. Deze watergang is aangeduid als een watergang met een specifiek ecologische doelstelling.

3.3.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is in december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld en vormt het juridische kader waarbinnen de hoofddoelstellingen van de omgevingsvisie juridisch zijn vastgelegd. Met betrekking tot de nieuwe ontwikkelingen aan de Polveensweg 23 in Klarenbeek zijn met name de onderdelen 'nieuwe woonlocaties' en 'beschermingsregime Groene Ontwikkelingszone" van kracht.

Nieuwe woonlocaties

In de omgevingsverordening is vastgelegd dat elke regio een eigen woonagenda opstelt. Deze woonagenda wordt vervolgens vastgesteld door de Gedeputeerde Staten. Voorst valt onder de Cleantechregio Stedendriehoek. De regionale Woonagenda Cleantech Regio zet in op sterke steden, dynamische kernen en een vitaal platteland. Sleutelwoorden hierbij zijn kwaliteit en maatwerk. Hierbij wordt gelet op de toenemende verwevenheid van wonen en zorg. Ook het belang van groen en natuur speelt een rol. Dit zijn twee aspecten die ook van toepassing zijn op dit functieveranderingsplan.

Beschermingsregime Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, tenzij:

a. geen reële alternatieven aanwezig zijn;

b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;

c. de negatieve effecten op de kernwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en

d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Voor de Groene Ontwikkelingszone heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten geformuleerd:

  • samenhang met aangrenzende natuurgebieden;de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

In de Groene Ontwikkelingszone is voor bestaande functies als de landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ontwikkelingsruimte aanwezig, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast. Bij nieuwvestiging van functies (zoals bijv. een nieuwe woning) dient naast een goede landschappelijk inpassing per saldo een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone plaats te vinden. Daarbij is de invulling van het begrip 'substantieel' van belang, en de wijze waarop de afspraken worden vastgelegd.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Op het gebied van functieverandering doet de Regionale Structuurvisie geen uitspraak. Er wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid.

3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

Zoals in paragraaf 3.3.1 aangegeven kregen in het voorgaande Provinciale Streekplan 2005 de regio's al de mogelijkheid een regionale invulling te geven aan het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen, deze invulling werd geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. De gemeente Voorst heeft toen samen met de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem en Zutphen het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' opgesteld. Inmiddels legt de provincie de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. De notitie 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' vormt nog steeds het regionaal beleidskader. Dit beleidskader is in 2014 is op het onderdeel maximaal toegestane maatvoering aangepast.

Het beleidskader stelt primair als doel bij functieverandering een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijvoorbeeld Wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze visie wordt het gemeentelijke beleid voor de komende jaren uitgewerkt, met een doorkijk naar de verdere toekomst. De visie is tot stand gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Deze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen, namelijk de kwaliteit van het landschap, de bijzondere cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de krachtige sociale samenhang en duurzaamheid. De visie geeft voor verschillende inhoudelijke thema's (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving & landschap / Energie & klimaat) strategische beleidskeuzes aan.

Vanuit deze identiteit en de inhoudelijke thema's is de bescherming van landschappelijke waarden en het verbreden van de mogelijkheden voor Landgoed Klarenbeek te rechtvaardigen. Het bestemmingsplan past daarmee binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

3.5.2 Beleid functieverandering

Het regionale beleidskader voor functieverandering (zie paragraaf 3.4.2) biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld (2010). Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Bij functieveranderingsplannen werd gebruik gemaakt van een rekenmethode om het vereveningsbedrag te bepalen. Van deze rekenmethode is afgestapt. Tegenwoordig wordt per plan bekeken op welke manier en in welke mate verevening plaatsvindt. Hierbij is de maatschappelijke meerwaarde nog steeds leidend.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldend beleid. Uitgangspunt is hierbij geweest dat de plannen duidelijk een (maatschappelijke) meerwaarde van de nieuwe ontwikkelingen aantonen op het gebied van cultuurhistorie, landschap, natuur, recreatief medegebruik, water, landbouw en milieu. Volgens de betreffende beleidsdocumenten kan die maatschappelijke meerwaarde gevonden worden in het behoud, herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, versterking van de kwaliteit van het landschap, duurzame versterking van de natuurwaarden, aanleg recreatieve wandel- en fietspaden of openstelling van bestaande paden voor publiek, realisering van waterberging en oplossen van eventuele milieuproblemen.

4.1.1 Kader functieverandering

Op het perceel wordt meer dan 1000 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt en daarnaast nog een mestsilo en diverse kuilvoerplaten. Medewerking verlenen aan het principeverzoek volgens de principes van het functieveranderingsbeleid betekent kwaliteitswinst op verschillende terreinen:

Behoud en herstel historische boerenplaats als karakteristiek element in het Voorster buitengebied

Het perceel is vanuit historisch oogpunt erg waardevol. Hier heeft de voorloper van de kopermolen op landgoed Klarenbeek gestaan. Het plan biedt kansen om historische kenmerken van het perceel terug te brengen en/of te verbeteren met de oude boerderij als centraal punt. Op het erf achter de boerderij komt een nieuwe wagenloods; de bestaande kapschuur, ten zuiden, blijft behouden en wordt gerenoveerd in de ‘oude stijl’. Deze kapschuur is geschikt voor het stallen van een aantal landbouwvoertuigen die gebruikt worden voor het onderhoud van de aanliggende percelen die bij het erf blijven. Daarnaast kan de schuur onderdak bieden aan hobbydieren en kunnen er gelet op de gunstige ligging zonnepanelen op het dak geplaatst worden. Bij de nieuwe erfinrichting worden de historische lijnen in het landschap hersteld.

Landschappelijke verbetering erf en omgeving

De nieuwe inrichting van het erf gaat samen met een belangrijke impuls op natuur en landschap in de directe omgeving. Van de voormalige bedrijfsgronden (ten zuiden van het erf) wordt op circa 11 ha. het landschap van bloemrijke vochtige graslanden en orchideerijke hooilanden hersteld. Deze locatie grenst aan het natuurgebied Lampenbroek en vormt hiermee een eenheid op gebied van ecologie en waterbeheer. Het natuurgebied is een belangrijk gebied voor (de restanten van) botanisch waardevolle (natte) graslanden en kleinschalige oude (hakhout)bosjes, van oudsher verbonden aan het cultuurlandschap en kenmerkend voor deze streek. De watermaatregelen bij deze herinrichting van 11 ha., zoals het opheffen van de drainage op de betreffende percelen, hebben tevens een positieve invloed op het bestaande natuurreservaat. Hierdoor is op een grotere oppervlakte in het bestaande reservaat belangrijke verbetering van botanische waarden mogelijk. Dit gebied en directe omgeving zijn van oudsher bekend om de bloemrijke waardevolle graslanden en hooilanden met kwelafhankelijke vegetatie.

Verder wordt circa 4 ha. van de voormalige bedrijfsgronden ingezet om (ten westen van het erf en huisperceel) een robuuste landschappelijke verbinding tussen het natuurreservaat Lampenbroek en de Beekbergse Beek tot stand te brengen. Hier wordt het kleinschalige landschap van hooilanden en kleine bosjes hersteld waardoor belangrijke leefgebieden van bijbehorende planten en dieren verbonden raken. Door het gebied loopt een klompenpad dat in gebruik blijft. De herinrichtingsmaatregelen zorgen ervoor dat wandelaars nog meer het rijke cultuurlandschap met bijbehorende biodiversiteit van deze streek kunnen beleven.

4.2 Functieveranderingsplan

4.2.1 Het ontwerp

Functieverandering gaat altijd gepaard met de sloop van de ontsierende agrarische bebouwing. Het totale oppervlakte aan te slopen bebouwing bedraagt in dit plan ongeveer 1.080 m2. Specifiek gaat het hierbij om de rundveestal achter de tweede bedrijfswoning van 580 m2 en de stal achter de oorspronkelijke boerderij van 500 m2. Ook de overige agrarische bebouwing wordt gesloopt, kuilvoerplaten en mestsilo's tellen echter niet mee als vrijkomende bebouwing. Evenwel is het slopen van deze constructies een vereiste.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0008.png"

Afbeelding 7 - Te slopen bebouwing

Na sloop blijft ongeveer 310 m2 aan bestaande bijgebouwen over. In de toekomstige situatie komt hier nog ongeveer 250 m2 bij. Hierdoor komt het totaal aan bijgebouwen in de toekomstige situatie uit op ongeveer 560 m2. In principe is het uitgangspunt bij functieverandering alle agrarische bebouwing te slopen. De naastgelegen agrarische gronden blijven echter in beheer van de bewoners van de Polveensweg 23. Het grotere oppervlakte aan bijgebouwen wordt gebruikt voor de opslag van werktuigen voor het beheer van deze gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0009.png"

Afbeelding 8 - Terreininrichting nieuw

Het ontwerp, zie afbeelding 8, geeft het totaalbeeld van het functieveranderingsplan weer. Op deze plattegrond is de locatie van de bebouwing en het groen ingetekend. In de volgende paragrafen worden deze onderdelen verder behandeld.

4.2.2 De bebouwing

De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn, naast de sloop van de schuren, de bouw van een nieuwe woning en de restauratie van de karakteristieke boerderij. De nieuwe woning komt achter het erf te liggen. De nieuwe woning wordt met een reeds aanwezige weg verbonden met het erf. Ruimtelijke gezien staat deze nieuwe woning echter los van het bestaande erf. Vandaar dat de nieuwe woning, qua ontwerp, niet ondergeschikt is gemaakt aan de karakteristieke boerderij. De enige vorm van binding met het erf bestaat uit de toegangsweg en de aan te planten hagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0011.png"

Afbeelding 9 - Impressie landschapsinrichting

4.2.2.1 De nieuwe woning

De nieuwe woning is te typeren als een burgerwoning in het buitengebied. De woning komt aan de bestaande weg te liggen. Deze weg loopt vanaf het erf richting de agrarische gronden achter de boerderij. De ontsluiting voor de nieuwe woning loopt via het bestaande erf. De woning heeft 2 bouwlagen. De bebouwingsrichting van de nieuwe woning sluit niet aan op de richting van de reeds aanwezige bebouwing op het erf. Visueel is de nieuwe woning een zelfstandig object in de ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0012.png"

Afbeelding 10 - Aanzichten nieuwe woning

4.2.2.2 Karakteristieke boerderij

Het perceel, met de boerderij als middelpunt, is historisch waardevol. Het plan biedt aanknopingspunten om de historische kenmerken van het perceel terug te brengen. De boerderij met bouwjaar 1925 is aangeduid als een karakteristiek pand in het buitengebied. De boerderij vertegenwoordigd een relatief hoge cultuurhistorische waarde. Er zijn in de loop der jaren aanpassingen gedaan aan de boerderij die deze cultuurhistorische waarde hebben aangetast. Deze aanpassingen worden hersteld of verwijderd. De boerderij wordt zoveel mogelijk teruggebracht naar zijn oorspronkelijke staat. Dit betekent dat de dakkapel en het bakhuisje worden verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0014.png"

Afbeelding 11 - Aanzichten gerestaureerde boerderij

4.2.3 Erf en landschap

De karakteristieke boerderij en de tweede bedrijfswoning liggen aan een gemeenschappelijk erf. Tussen de twee woningen ligt de toegang tot het erf. De verharding op en rondom het erf bestaat uit halfverharding, klinkers en grind.

Aan de voorzijde van het erf, richting de Polveensweg, komt de tuin van de karakteristieke boerderij te liggen. Naast deze tuin wordt een solitaire boom (walnoot) geplant. Voor de bestaande tweede bedrijfswoning komt een fruitboomgaard. Deze woning wordt omgeven door een aantal hagen. De voorkant van het erf wordt ook omgeven door een haag van meidoorn. In de hoek linksonder en achter het erf komen twee kleine weides voor het hobbymatig houden van dieren. Deze weides worden afgerasterd met paal en draad. In de weide aan de voorzijde komt een aantal fruitbomen. De weide aan de achterzijde krijgt een vogelbosje in de hoek.

De nieuw te bouwen woning wordt met een haag afgescheiden van het erf. Ook bij de nieuwe woning komen enkele fruitbomen. Langs de rand van het perceel, bij de bestaande sloot, komt een flink aantal knotbomen. Het complete functieveranderingsplan is als bijlage toegevoegd. Uitvoering en onderhoud van het plan wordt vastgelegd in een overeenkomst.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de randvoorwaarden vanuit diverse omgevingsaspecten (onder andere milieu, flora en fauna, archeologie en water). Hierbij wordt ook ingegaan op de resultaten van uitgevoerd onderzoek ten behoeve van genoemde aspecten.

5.2 Omgevingsaspecten

5.2.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Adviesbureau Tauw heeft een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 2) volgens NEN 57401 uitgevoerd aan de Polveensweg 25 in Klarenbeek. Dit bodemonderzoek is als volgt samengevat:

De aanleiding voor de uitvoering van het bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw en de aanvraag van de hiervoor benodigde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het doel van het bodemonderzoek is het verkrijgen van een beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

In het mengmonster dat is samengesteld uit de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan kobalt gemeten. In het mengmonster dat is samengesteld uit de ondergrond zijn geen van de geanalyseerde parameters gemeten in gehalten die de achtergrondwaarden overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat de bovengrond op de locatie voldoet aan klasse industrie op basis van het gemeten gehalte aan kobalt. De ondergrond voldoet aan klasse altijd toepasbaar. In het grondwater van peilbuis 1 is een licht verhoogde concentratie aan naftaleen en een sterk verhoogde concentratie aan barium gemeten. Middels een herbemonstering en analyse is de sterk verhoogde concentratie aan barium in het grondwater bevestigd.

Door middel van dit verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater op de locatie voldoende vastgelegd. Op basis van de analyseresultaten kan worden gesteld dat in de grond slechts licht verhoogde waarden zijn gemeten. In het grondwater zijn licht (naftaleen) tot sterk (barium) verhoogde concentraties gemeten. De sterk verhoogde concentratie barium is middels een herbemonstering bevestigd. Er is op basis van de historische activiteiten en gebruik van de locatie geen aanleiding om een sterk verhoogde concentratie aan barium te verwachten.

In de grond zijn geen tot licht verhoogde gehalten aan barium gemeten. Wij verwachten daarom dat de verhoogde concentratie van barium in het grondwater van nature aanwezig is. Omdat de verhoogde concentratie aan barium een natuurlijke oorzaak heeft is nader onderzoek naar deze ‘verontreiniging’ niet nodig. De grondwaterverontreiniging leidt niet tot risico’s bij het voorgenomen gebruik. Ons inziens vormt de aanwezigheid van de verontreiniging geen belemmering voor de voorgenomen aanvraag van de omgevingsvergunning (activiteit bouw) en de bouwactiviteiten. Indien op de locatie grondwater wordt opgepompt (bemaling) moet dit worden gemeld bij het bevoegd gezag. Bij eventueel toekomstig grondverzet vormt dit onderzoek geen geldig bewijsmiddel, maar geldt het als indicatie voor de kwaliteit van de af te voeren grond. Bij grondverzet en afvoer van grond vanaf de locatie kan het daarom noodzakelijk zijn een partijkeuring volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren. Tevens wordt aanbevolen om dan aanvullend onderzoek naar het voorkomen van PFAS uit te voeren.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid, bijvoorbeeld wanneer de bouw van nieuwe woningen mogelijk gemaakt wordt. De geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten vanwege weg- en/of railverkeer moet binnen de normen blijven. De dichtstbijzijnde weg bevindt zich op 200 meter van de nieuwe woning. De nieuwe woning ligt op een dusdanige afstand van weg en railverkeer dat een akoestisch onderzoek overbodig is.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit). De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder meer als gevolg van het verkeer. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan en afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 brutovloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Om die reden wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.

5.2.4 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid te worden gekeken naar een aantal risicobronnen:

  • 1. bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zoals een lpg-station of een chemisch bedrijf;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • 3. vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving.

Ad. 1

Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de Risicokaart Provincie Gelderland blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi (zie figuur 20).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0015.png"

Afbeelding - 12 Uitsnede risicokaart Gelderland

Ad. 2

De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in de nota Omgaan met risico's. De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de nota Risiconormering normering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). Sinds augustus 2004 is bovendien sprake van een Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de Rnvgs verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.

Ad. 3

Tot slot dient rekening te worden gehouden met buisleidingen. Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen drukleidingen van aardgas of aardolieproducten zoals bedoeld in de Regeling externe veiligheid buisleidingen.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen plannen.

5.2.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich een melkveehouderij. Deze is gelegen aan de Polveensweg 21. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom. Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geur en geluid. Het agrarisch bouwvlak van de melkveehouderij aan de Polveensweg 21 bevindt zich op ruim 65 meter afstand van het dichtstbijzijnde milieugevoelige object. Er kan worden geconcludeerd dat het voorliggende plan geen belemmering oplevert voor de nabijgelegen agrarische bestemmingen.

5.2.6 Stikstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0016.png"

Figuur - 13 Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden

Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 2 km afstand. Het plan betreft een functieveranderingsplan waarbij het agrarisch bedrijf stopt. In ruil voor de sloop van bijgebouwen en de verkoop van grond wordt een woning toegevoegd. Ook wordt de oorspronkelijke boerderij verbouwd. Er is dus zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase sprake van extra stikstofuitstoot. Echter is er sprake van interne saldering doordat de milieuvergunning voor het houden van dieren wordt ingetrokken. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.3 Flora en fauna

5.3.1 Inleiding

Gemeenten hebben de verplichting om de natuurwaarden te beschermen. Ze moeten bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met beschermde soorten en beschermde gebieden. Het gaat om soorten die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet en gebieden die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet en de planhiërarchie van de Wet ruimtelijke ordening (beschermde natuurmonumenten, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur). Nieuwe ontwikkelingen mogen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in principe niet verslechteren of verstoren, tenzij een vergunning kan worden verkregen.

5.3.2 Natuurbeschermingswet

Natura 2000

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitatttypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door de projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Als er wel mogelijke negatieve gevolgen zijn, is de activiteit niet toegestaan, tenzij er na de habitattoets een vergunning wordt verleend.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Natura 2000 gebieden liggen op enige afstand van deze locatie. Natura 2000 gebied Veluwe ligt westelijk van de locatie op 2,8 kilometer afstand, Natura 2000 gebied Landgoederen Brummen ligt op 2 kilometer afstand ten zuiden van de locatie. Natura 2000 gebied Rijntakken ligt op 6,6 kilometer afstand van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0017.png"

Afbeelding 14 - Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op een redelijke afstand tot deze gebieden. Door het stoppen van de veehouderij zal de stikstofbelasting afnemen. Het slopen van de opstallen en het bouwen van de nieuwe woning zal deze afname aan stikstof niet overschrijden. Van een externe werking zal geen sprake zijn indien de locatie als wonen of kleine bedrijvigheid wordt bestemd.

Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkelingen die op grond van voorliggend bestemmingsplan worden uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zijn op het betreffende Natura 2000-gebied.

5.3.3 Natuurnetwerk

Het Natuurnetwerk (eerder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) genoemd. De planlocatie ligt buiten het GNN en GO gebied. De sloot, de verloren beek, vormt de grens van deze gebieden. De kernkwaliteiten zijn niet van toepassing op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0018.png"

Afbeelding 15 - ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO gebieden.Donkergroen het GNN, lichtgroen de GO.

5.3.4 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van soorten. Op grond van de Flora- en faunawet is het zonder ontheffing verboden beschermde inheemse planten op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is onderzocht of de beoogde ontwikkelingen gevolgen hebben voor beschermde flora en fauna. Er is een onderzoek uitgevoerd door bureau Foreest Groen Consult. Het advies van dit bureau wordt hieronder kort toegelicht. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 3 van de toelichting.

5.3.4.1 Samenvatting advies

Onder de Wet natuurbescherming wordt elk in het wild levende dier of inheemse plant beschermd. Ook diersoorten of diergroepen, die niet in de lijsten van Wet natuurbescherming voorkomen, bezitten deze bescherming. Voorwaarde is wel dat het inheemse dieren betreft. Dit is de intrinsieke waarde van het dier of de plant. Het is daarom aan te bevelen om direct voorafgaande aan de werkzaamheden het plangebied en de omgeving te controleren op de aanwezigheid van dieren. Worden dieren aangetroffen moeten deze de kans krijgen om zich in veiligheid te brengen. Ook tijdens de werkzaamheden dient met de aanwezigheid van dieren rekening te worden gehouden. Treft men een dier aan dan moet deze de kans krijgen om zich in veiligheid te brengen, of moet het dier in veiligheid gebracht worden. Worden onverhoopt beschermde diersoorten aangetroffen dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en een passende oplossing worden gezocht.

Broedvogels

In de te slopen veestalling broeden huiszwaluwen. Deze dieren verlaten Nederland in september om in april terug te keren naar de locatie waar zij eerder hebben gebroed. In de loopstal broeden enkele spreeuwen. Het is daarom belangrijk om de opstallen buiten de broedperiode van vogels te slopen. Voor de spreeuw zou het kunnen volstaan met het weghalen van het dak waarna de stal later nog kan worden gesloopt. Zwaluwen weten ook in vrij open ruimten nog geschikte plekken te vinden. Geadviseerd wordt om de totale sloop buiten het broedseizoen uit te voeren.

5.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

In opdracht van de gemeente Voorst is in 2017 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2017 is vastgesteld. De aangepaste Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2017 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20285-VS00_0020.png"

Afbeelding 16 - Uitsnede archeologische beleidskaart

De nieuwe woning wordt gerealiseerd in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er vindt echter geen ingreep groter dan 250 m2 plaats. Een waardestellend archeologisch onderzoek is dus niet nodig.

5.5 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 22 oktober 2019 uitgevoerd (Bijlage 1). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels behorend bij de verschillende bestemmingen;
  • Hoofdstuk 3: algemene regels die verschillende algemene bepalingen bevatten die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2;
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

6.2 Planregels

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld goot- en bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan, wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'.

In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden en tenslotte wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier, aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfotos en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen isniet toegestaan.

Aanduidingsregels

In het Reconstructieplan Veluwe is een aantal verschillende zones opgenomen. In het plangebied van dit bestemmingsplan komt de zone extensiveringsgebied voor.

Hierbij gaat het voornamelijk over de uitbreidingsmogelijkheden (zowel oppervlak bebouwing als omvang bouwvlak) van intensieve veehouderijbedrijven.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit deel van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregels opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,50 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.

6.3.2 Tuin

Een deel van de gronden van de nieuwe woningbouwlocaties heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Gronden met deze bestemming dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

6.3.3 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak 

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Zowel voor de bestaande bedrijfswoning als de boerderij is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf 

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast 

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Karakteristieke bebouwing

De boerderij is een overblijfsel van het agrarische verleden van de plek. Het gebouw is vanwege de hoofdvorm en de verschijningsvorm van belang voor de herkenbaarheid van de geschiedenis en de identiteit van de plek. Deze kwaliteiten zijn uitgangspunt geweest voor het functieveranderingsplan. De boerderij is beeldbepalend voor het nieuwe erf. Als belangrijkste gebouw van het "vernieuwde boerenerf" is de bestaande boerderij zowel drager van de nieuwe identiteit als verankering aan de historie van de plek. Handhaving van de uitstraling van het pand is uitgangspunt. Met de aanduiding "karakteristiek" worden de hoofdvorm (en de huidige inhoud), situering en oriëntatie van het gebouw beschermd.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van de boerderij als woning op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting, en het gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van het woongebouw met bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

6.3.4 Waarde - Archeologie (2, 3 en 4)

Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3' en ''Waarde - Archeologie - 4'' beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Inleiding

Flexibiliteit in een bestemmingsplan leidt tot enige beleidsruimte om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van een bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door onder andere het afwijken van de regels of het wijzigen van het plan.

6.4.2 Afwijken van de regels

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingen opgenomen:

  • a. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • b. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naard de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • c. een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid.

Naast deze algemene afwijkingsmogelijkheden zijn in de diverse enkelbestemmingen mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels of de gebruiksregels. Deze afwijkingsmogelijkheden staan beschreven in paragraaf 6.3.

6.4.3 Wijzigingsregels

Naast algemene afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat 2 algemene wijzigingsbevoegdheden:

  • Overschrijding bestemmingsgrenzen: voor zover dit van belang is voor de betere realisatie van de bestemmingen danwel noodzakelijk is in verband met de werkelijke situatie. De overschrijding bedraagt maximaal 3m en het bestemmingsvlak mag hooguit 10% worden vergroot;
  • Categorie indeling Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien als gevolg van technische en/ of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de betreffende bedrijven wijzigt;

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten vooroverleg artikel 3.3.1 Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 december 2019 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.