direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Melkleenweg 3, Terwolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20268-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Melkleenweg 3 in Terwolde heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend voor een bestemmingsplanwijziging. Aanleiding voor dit verzoek is de wens van initiatiefnemer om de bestaande bebouwing op het perceel te slopen en elders op het perceel een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren.

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is het perceel bestemd als wonen. De woonbestemming is conform de systematiek in het buitengebied tevens het bouwvlak. Binnen het bouwvlak is één woning toegestaan. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 5 en Waarde - Landschap van toepassing op het plangebied. Het plangebied wordt eveneens aangeduid met de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied.

1.2 Doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel het juridisch-planologische kader te scheppen voor de realisatie van de ontworpen woning met bijgebouw. Het beeldkwaliteitsplan en de landschappelijke inpassing worden eveneens vastgelegd met dit bestemmingsplan.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich tussen kernen Terwolde en Twello aan de Melkleenweg. Het plangebied ligt binnendijks op korte afstand van de Bandijk. De locatie van het plangebied is in afbeelding 1 weergegeven. Afbeelding twee geeft een luchtfoto van het perceel weer. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Voorst, sectie P, nummers 460 en 712. De totale oppervlakte van het plangebied is 5.890 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0002.png"

Afbeelding 1 - ligging van het plangebied afbeelding 2 - luchtfoto plangebied

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van de plannen aan de hand van de verschillende milieuthema's en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 5 beschrijft in het kort het plan. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 tot slot gaat in op overleg en inspraak tijdens de procedure van het plan.

Hoofdstuk 2 Analyse plangebied

In dit hoofdstuk wordt kort een analyse van het plangebied gegeven. Allereerst de historische situatie van zowel het landschap, beplanting en bebouwing. Daarnaast wordt de huidige situatie op het perceel kort beschreven.

2.1 De bestaande situatie

Initiatiefnemer heeft het perceel in 2017 aangekocht. Naast de houten vrijstaande woning was ook een schuur aanwezig op het perceel. Deze had een oppervlakte van circa 145 m². Deze schuur heeft initiatiefnemer, vooruitlopend op de bestemmingsplanherziening en het bouwplan, al gesaneerd. Op het perceel is een omvangrijk (meer dan 1.000 m²) naaldbos aanwezig. Dit bos is in de loop der jaren ontstaan als gevolg van een niet gerooide kerstbomenkweek.

Het plangebied ligt kort aan de Bandijk aan de Melkleenweg. Deze weg wordt ten westen van het plangebied (ter hoogte van de Melkleenweg 6) onderbroken. De Melkleenweg is zodoende geen doorgaande route (meer) tussen de Bandijk en de Haverkampsweg. Initiatiefnemer heeft de Melkleenweg ter hoogte van zijn perceel voor 50% in eigendom. De andere helft is in eigendom van de overburen. Doordat de Melkleenweg onderbroken wordt functioneert deze in principe alleen als toegangsweg voor de aanwezige woningen.

Het perceel is in het geldende bestemmingsplan Buitengebied bestemd voor woondoeleinden. Omdat initiatiefnemer de nieuwe woning gedeeltelijk buiten het bestaande bouwvlak wil realiseren is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. De toelichting op de nieuwe woning, het nieuwe bijgebouw en de landschappelijke inpassing is terug te vinden in Hoofdstuk 5.

2.2 Cultuurhistorie (landschap en bebouwing)

Landschap

Het plangebied ligt binnen het landschapstype rivierkleiontginningen, type stroomrugontginningen. Al ver voor de bedijking was het rivierengebied een aantrekkelijke vestigingsplaats voor de mens. De rivierklei was erg vruchtbaar en het transport verliep via de rivieren. In het specifieke geval van de IJssel bestaat wel de vraag of het rivierenlandschap zelf al zo oud is. De IJssel in zijn huidige gedaante bestaat namelijk nog niet zo lang. Er wordt vanuit gegaan dat de IJssel tot in de Vroege Middeleeuwen (rond de 6e eeuw) een kleine rivier was, vergelijkbaar met de Overijsselse Vecht. De IJssel voerde water uit Oost-Nederland en het aangrenzende deel van Duitsland richting het zuiden af. Ter hoogte van de gemeente Voorst lag tot die tijd nog geen IJssel. Pas later ging de rivier ook Rijnwater afvoeren, keerde de stroomrichting om en werden de oudere zandige afzettingen deels overdekt met rivierklei, waarop nu een plaats als Terwolde ligt. In de Vroege Middeleeuwen, toen Wilp als plaatsnaam al werd genoemd, was het rivierenlandschap dus pas net ontstaan en minder bepalend voor het landschappelijk beeld dan nu. Wilp ontstond, net als Voorst, waarschijnlijk op een hoge zandrug in een zandlandschap, waar de lagere delen geleidelijk bedekt werden met rivierklei. De bewoning kon zich hier handhaven door de hoge ligging van deze zandrug.

De stroomrugontginningen waren waarschijnlijk al ontgonnen voor de bedijking tot stand kwam. Waarschijnlijk lag er in 1328, althans ten noorden van Twello, een doorgaande dijk op de linkeroever van de IJssel. Mogelijk is die voorafgegaan door plaatselijke dijken die dorpspolders droog hielden. Vanaf het moment van dijkaanleg bestond de stroomrug uit binnen- en buitendijks gebied. In 1850 resulteerden de verschillen tussen hoog en laag in diverse typen landgebruik (akkers, grasland, bosjes), die elkaar op korte afstand konden afwisselen. Fruitteelt kwam vooral na 1850 op.

Op de meest droge delen van de stroomrug was veel akkerbouw. Doordat hier grote percelen lagen met minder opgaande begroeiing was het landschap grootschalig. Er lagen hier complexen van akkers met een open fieldkarakter, zonder zichtbare perceelsgrenzen. De eigendommen waren hoogstens met wat stenen of een enkele paal vastgelegd. Net als in het zandlandschap werden deze wel enk genoemd. De gebieden met grasland lagen veelal op lagere en nattere plekken. In deze gebieden was het landschap kleinschaliger en was er meer opgaande begroeiing, in de vorm van (mogelijk vee kerende) houtwallen of hagen langs perceelsgrenzen en bomenrijen langs wegen. Op afbeelding 3 is te zien dat het perceel een historische nederzettingslocatie is (voor 1832). De paden en wegen die voor 1832 aanwezig waren in het plangebied zijn grotendeels verdwenen. De boerderij tegenover het plangebied staat van oudsher bekend als 'De Grote Polmate'. Ten noordwesten van het plangebied komen op de kaart groenstructuren voor die historisch passend zijn (fruitboomgaard).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - uitsnede landschapstypenkaart gemeente Voorst

Bebouwing

Op afbeelding 4 (topografische kaart van 1900) is te zien dat de gronden voornamelijk gebruikt worden voor agrarische doeleinden. De perceelsgrenzen werden vroeger aangegeven door het gebruik van landschappelijke elementen zoals bomenrijen. In de periode 1912 tot circa 1964 kende het perceel geen bebouwing. Vanaf midden jaren 60 is er weer sprake van bebouwing en wordt het plangebied (weer) bewoond. Afbeelding 5 laat zien dat er sinds die tijd in de directe omgeving van het plangebied veel (fruit)bomen voorkwamen. Deze zijn in de loop der tijd ook weer grotendeels verdwenen. Het aanwezige naaldbos is in de loop van de jaren 90 ontstaan. Deze gebiedsvreemde soort komt van oudsher niet voor in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0005.png" 

Afbeeldingen 4 en 5 - topografische situatie in 1900 en 1964 (bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - topografische situatie in 2017 (bron www.topotijdreis.nl)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente). Andere beleidsthema's, zoals milieu, flora en fauna, archeologie en wateraspecten, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in Hoofdstuk 4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuwe rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid van voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de SVIR geïntroduceerd. Deze ladder is vanaf 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (weergegeven in afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - schema ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het gaat enkel om een aanpassing van het bouwvlak waarbinnen vervangende nieuwbouw plaatsvindt. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan
en enkele andere structuurvisies. De visie is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - uitsnede Omgevingsvisie Gelderland

Het plangebied is niet gelegen in een Nationaal Landschap. Daarnaast maken de gronden binnen het plangebied geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en/of de Groene ontwikkelingszone (GO). De uiterwaarden aan de andere zijde van de Bandijk maken hier wel onderdeel van uit (zie afbeelding 8). Andere kaartlagen uit de Omgevingsvisie Gelderland zoals windenergie, landbouw en glastuinbouw zijn niet van toepassing op onderliggend plan. Het gaat om een verruiming van het bouwvlak voor vervangende nieuwbouw voor de woning en het bijgebouw.

Daarnaast wordt het plangebied aangemerkt als een intrekgebied. In deze intrekgebieden streeft de provincie en haar partners naar bescherming van het grondwater voor de drinkwatervoorziening. In het kader van de Wet milieubeheer moet de provincie een verordening opstellen met regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in de bij verordening aangewezen gebieden. In de Omgevingsverordening is dit vastgesteld.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven, die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en Milieu en Erfgoed.

Er is verschillend provinciaal beleid van invloed op het perceel. Zo moet glastuinbouw in overige gebieden plaatsvinden (en geldt een tijdelijk verbod op nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging van glastuinbouw). Daarnaast geldt het Gelderse Plussenbeleid voor niet-grondgebonden veehouderijen. Dit beleid heeft geen raakvlakken met onderhavige ontwikkeling.

Het plangebied is aangewezen als een Intrekgebied. Artikel 2.6.3 van de Omgevingsverordening geeft aan dat deze gebieden geen bestemming mogen krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Het aanpassen van het bouwvlak voor vervangende nieuwbouw heeft hier geen raakvlak mee.

Het plan is niet in strijd met de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Gelderland. De wijziging van het bouwvlak doet geen afbreuk aan de kwaliteiten van het gebied. In Hoofdstuk 5 van deze toelichting wordt verder onderbouwd waarom medewerking aan voorliggend plan mogelijk is.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.

De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:

  • Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • Natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
  • Regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer;
  • Stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
  • Toevoegen van centrumstedelijke en landelijke woonmilieus.

In de RSV is geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van het wijzigen van het bouwvlak van de woonbestemming. Gezien de kleinschalige aard en omvang van het plan is er geen sprake van een strijdigheid met de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2021 in werking) opgesteld. Met de nieuwe Omgevingswet moet een balans worden gevonden tussen enerzijds dynamiek en zekerheid anderzijds. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is namelijk aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. Ook bij deze visie geldt dat deze als toetsingskader fungeert voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Een groot verschil met de vorige toekomstvisie is dat nu samen met de samenleving naar de toekomst wordt gekeken en een koers wordt bepaald. Dit is in de geest van de nieuwe Omgevingswet waarbij initiatieven vanuit de samenleving, waar mogelijk, meer ruimte krijgen. Het afwegen van alle belangen is en wordt een belangrijke taak van de gemeente.

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst heeft een dubbele doelstelling. Aan de ene kant het bepalen van de ambities samen met de samenleving en ook behalen. Aan de andere kant dient de visie ook als een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd.

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

De koers die wordt ingezet en de strategische keuzes die worden gemaakt op basis van bovenstaande thema's worden uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Ruimtelijke Toekomstvisie. Deze wordt met enige regelmaat vernieuwd, aangevuld en geactualiseerd. Net zoals de samenleving is de uitvoeringsagenda continue onderhevig aan veranderingen.

Bij de uitwerking van dit specifieke plan is voldoende aandacht besteed aan de kwaliteit van het perceel en de omgeving. De conclusie luidt dan ook dat het plan past binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen moet onderbouwd worden dat het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren, water en de economische uitvoerbaarheid.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening te worden onderzocht of de aanwezige bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Zoals gezegd voorziet het plan in de sloop van de bestaande woning om vervolgens een nieuwe woning met bijgebouw (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak te realiseren. Vanwege de aanpassing van het bouwvlak wordt een deel van de agrarische gronden gewijzigd naar een woonbestemming. Vanwege deze gevoelige functie is op 11 augustus 2018, in opdracht van initiatiefnemer, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Montferland Milieu B.V. (zie Bijlage 1).

De conclusie uit het onderzoek luidt als volgt:

  • in geen van de geanalyseerde parameters in de grond is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden;
  • de aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik;
  • de aangetroffen matig verhoogde gehalten (barium) in het grondwater vormt formeel aanleiding voor een nader onderzoek. Echter worden de verhoogde gehalten toegeschreven aan een natuurlijke oorsprong;
  • de aangetroffen matig verhoogde gehalten (barium) in het grondwater vormt geen belemmering voor het toekomstige gebruik;
  • de hypothese 'De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als onverdacht worden beschouwd' wordt grotendeels aangenomen. Het aangetroffen barium gehalte wordt toegeschreven aan een natuurlijke oorsprong.

Op basis van het verkennende bodemonderzoek luidt de conclusie dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van het wijziging van het bouwvlak voor de realisatie van de nieuwe woning met bijgebouw. Ten behoeve van de verwerking van eventuele vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. In dit geval is uitgegaan van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied.

Aan de overzijde van de Melkleenweg liggen de woonbestemmingen van de Melkleenweg 4 en 6. De overige gronden in de directe omgeving zijn bestemd als Agrarisch. Ten zuiden van het plangebied is een rioolwaterzuiveringsinstallatie gevestigd. De VNG-brochure gaat voor deze locatie uit van milieucategorie 4.2 (richtafstand 300 meter). De afstand tussen het bouwvlak van het plangebied en de bedrijfsbestemming bedraagt circa 185 meter. In de nieuwe situatie wordt deze afstand iets kleiner, maar blijft de afstand ruim 175 meter.

Ondanks dat niet aan de richtafstand volgens de VNG-brochure wordt voldaan luidt de conclusie dat het woon- en leefklimaat op het perceel Melkleenweg 3 in Terwolde niet (significant) verslechtert ten opzichte van de bestaande situatie. Ook wordt het bedrijf niet verder belemmerd in de bedrijfsvoering. Er zijn namelijk al woonbestemmingen op kortere afstand van de rioolwaterzuivering aanwezig dan het plangebied. De verruiming van de woonbestemming heeft geen extra beperkende werking op de bedrijfsmogelijkheden van de waterzuivering.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

De Melkleenweg is geen doorgaande weg (meer). Omdat deze enkel wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel ligt het plangebied in de nabijheid van de Bandijk. De verkeersintensiteit is redelijk hoog op deze weg en is bovendien hoog boven het maaiveld gelegen. Het is mogelijk dat hierdoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Echter, het plan voorziet in de bouw van een vervangende woning, gedeeltelijk buiten het bestaande bouwvlak maar niet of nauwelijks dichter bij de Bandijk. Daarnaast is het aannemelijk dat de nieuwe woning het wegverkeerslawaai beter zal isoleren dan de huidige woning. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is om deze reden niet zinvol geacht. Het bestaande woon- en leefklimaat blijft gehandhaafd of verbetert zelfs door de bouw van de nieuwe woning.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Omdat het er vervangende nieuwbouw wordt gepleegd, gedeeltelijk buiten het bouwvlak, heeft het bestemmingsplan niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Zodoende wordt niet verder op het aspect luchtkwaliteit ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - uitsnede Gelderse risicokaart

Uit de risicokaart van de provincie Gelderland (zie afbeelding 9) blijkt dat op circa 180 meter afstand van de nieuw te bouwen woning een inrichting aanwezig waarbij (mogelijk) gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen. Het rode vierkantje toont potentieel bij overstroming getroffen IPPC-bedrijven. Dit type bedrijven kunnen bij overstromingen ernstige milieuverontreiniging en gevaar voor personen in de omgeving veroorzaken. Het plangebied ligt echter in een gebied dat een klein risico loopt op overstromingen waarbij de Bandijk fungeert als primaire waterkering. Het is onwaarschijnlijk dat het gebied tijdens een mensenleven deels of geheel overstroomt en daardoor is ook het risico ten aanzien van het IPPC-bedrijf minimaal.

Omdat de afstand ten opzichte van potentiële risicobronnen in de nieuwe situatie niet of nauwelijks toeneemt en de geringe kans op overstromingen vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het plan om het bouwvlak te wijzigen voor vervangende nieuwbouw.

4.3 Flora en Fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming. De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Daarnaast dient te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht te worden genomen, die tijdens eventuele werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

De aanwezige schuur is al gesloopt. Hier is geen ecologisch onderzoek aan voorafgegaan. Ook voor dit bestemmingsplan en het voornemen voor het slopen en vervangen van de woning is geen ecologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van foto's (zowel binnen als buiten de bestaande woning) is geconcludeerd dat er geen beschermde dieren en/of planten in de woning aanwezig zijn. Er worden geen belemmeringen gezien ten aanzien van de sloop en vervangende nieuwbouw op het perceel Melkleenweg 3 in Terwolde. Wel wordt geadviseerd om buiten het broedseizoen te slopen en beplanting te rooien. Daarnaast geldt te allen tijde dat de algemene zorgplicht geldt. Het maakt hierbij geen verschil of de aangetroffen soorten al dan niet beschermd zijn.

4.4 Archeologie

4.4.1 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2021 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

Ten tijde van het ingaan van het traject met initiatiefnemer was de archeologische beleidskaart uit 2009 van toepassing. De archeologische waarden uit deze beleidskaart zijn opgenomen als dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan Buitengebied. Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied een middelmatige archeologische verwachting. Dit betekent dat een archeologisch onderzoek nodig is bij een ingreep met een grotere oppervlakte dan 1.000 m² én die dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld. Gezien de aard van het plan, vervangende nieuwbouw van een woning en bijgebouw, is er van uitgegaan dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk was.

In 2017 is een nieuwe archeologische beleidskaart voor de gemeente Voorst vastgesteld (zie afbeelding 11). De archeologische verwachtingen in het plangebied zijn nu hoger dan de beleidskaart uit 2009. Dit betekent dat eerder een archeologisch onderzoek vereist is dan op basis van de situatie waarbij bij de planvorming vanuit is gegaan. Bekende archeologische vindplaatsen met een bufferzone van 25 meter zijn nu ook opgenomen op de kaart. Binnen deze bufferzone geldt een onderzoeksverplichting als de oppervlakte groter is dan 30 m² én dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld. Omdat het voortraject al een lange periode loopt en er toen nog werd uitgegaan van de destijds geldende archeologische situatie (die ook is doorvertaald in het bestemmingsplan Buitengebied, en Buitengebied, eerste herziening) is, in overleg met de regioarcheoloog, besloten dat voor wat betreft de archeologische situatie de geldende situatie (uit het bestemmingsplan Buitengebied en Buitengebied, eerste herziening) van toepassing blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0010.png"

Afbeelding 11 - uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Voorst (2017)

Om bovenstaande redenen luidt de conclusie dan ook dat er geen archeologisch onderzoek is vereist voor de vaststelling van dit bestemmingsplan en het voorgenomen bouwplan. Wel is initiatiefnemer verplicht om eventuele archeologische vondsten te melden (dit kan bij de regio archeoloog).

4.5 De Watertoets

4.5.1 De Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Op 9 oktober 2018 is de digitale Watertoets van waterschap Vallei en Veluwe ingevuld. Het resultaat van deze toets is opgenomen in Bijlage 2. Aan de hand van de digitale Watertoets is beoordeeld dat er mogelijk sprake is van een groot waterbelang. De motivatie hiervoor is dat er binnen het plangebied één of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat mogelijk primaire waterkeringen worden geraakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0011.png"

Afbeelding 12 - uitsnede Watertoets

Voor dit specifieke bestemmingsplan wordt één belang aangemerkt, namelijk de leggerwatergangen met beschermingszones. Omdat het plan geen extra bouwmogelijkheden creëert, maar voorziet in een vergroting van het bouwvlak ten behoeve van vervangende nieuwbouw is bepaald dat het plan de waterbelangen niet op een onevenredige manier schaadt.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering van de bouwplannen zijn voor rekening van initiatiefnemer. Evenals de kosten voor eventuele planschade. Hiertoe is tussen de gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het verzoek van initiatiefnemer om vervangende nieuwbouw te plegen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak. Toen initiatiefnemer het perceel kocht was er een houten schuur aanwezig (circa 145 m²) en een houten vrijstaande woning. De schuur is op moment van schrijven al gesaneerd. Met initiatiefnemer heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden. Naast een goedgekeurd ontwerp van de woning vindt er ook een landschappelijke verbetering plaats ten opzichte van de bestaande situatie. Om ook de situatie met het oog op de toekomst juridisch-planologisch goed vast te leggen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

5.2 Uitgangspunten

In het voortraject is veelvuldig overlegd met initiatiefnemer over de uitgangspunten, wensen en voorwaarden voor medewerking. Deze uitgangspunten zijn gezamenlijk geformuleerd en zijn als volgt:

  • De nieuwe woning moet een architectonische hoge kwaliteit met zich meebrengen;
  • De nieuwe woning moet qua vormgeving en maatvoering in verhouding staan tot omliggende bebouwing (erfgedachte);
  • Het verbeteren van de landschappelijke kwaliteiten van het plangebied.

Bovenstaande uitgangspunten zijn vertaald naar ontwerpen voor de nieuwe woning, het bijgebouw en het landschap die terug te vinden zijn in Bijlage 3 Ontwerpboekje woning Melkleenweg 3, Terwolde en Bijlage 4 Landschapsplan Melkleenweg 3, Terwolde. Een verruiming van het bouwvlak moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In het kort komt het er op neer dat de nieuwe woning architectonisch van hoge kwaliteit moet zijn en passend in de omgeving. De landschappelijke maatregelen moeten voorzien in een aanzienlijke verbetering van het perceel ten opzichte van de bestaande situatie.

5.3 De nieuwe woning

Het ontwerpboekje van de nieuwe woning is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Naast de woning wordt ook een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Uitgangspunt bij het ontwerpen van de nieuwe woning was dat deze goed passend is in de omgeving. Qua vormgeving, kleur- en materiaalgebruik niet te villa-achtig maar juist de agrarische sfeer ademend. Aansluiting bij de (agrarische) omgeving is van belang. Stedenbouwkundig uitgangspunt was, ondanks dat het twee verschillende woningen zijn, een erf te 'creëren' met de tegenover gelegen boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0012.png"

Afbeelding 13 - erfopzet Melkleenweg 3 en 4

Erfopzet

Het plangebied en de bestaande boerderij aan de Melkleenweg 4 in Terwolde staan nagenoeg direct aan de Melkleenweg. Stedenbouwkundig wordt het ensemble samen bezien en vormt dit als het ware een erf die wordt doorkruist door de Melkleenweg. Om enige afstand en privacy te creëren wil initiatiefnemer de woning enkele meters verder naar achteren op het perceel situeren. Door de plaatsing van de nieuwe woning parallel aan de Melkleenweg ontstaat een erf. Deze wordt in het oosten afgebakend door de nieuw te bouwen schuur. Tussen de woningen ontstaat optisch gezien een binnenerf.

Ontwerp nieuwe woning

Afbeeldingen 14 tot en met 16 geven de nieuw te bouwen woning (en bijgebouw) weer. De woning draagt een goede architectonische kwaliteit met zich mee en past voldoende in de omgeving. Mede vanwege de privacy en ruimtelijke uitstraling is ervoor gekozen om de voorzijde van de woning een meer gesloten karakter te geven dan de achterzijde van de woning.

Er wordt voornamelijk gebruik gemaakt van natuurlijke materialen zoals hout (de gevels, kozijnen etc.) en riet (voor het dak). Ook wordt er veel gebruik gemaakt van glas. Naast de ramen op de benedenverdieping worden er aan de voorzijde ook in het dak een aantal ramen gerealiseerd. Deze zijn ingetogen vormgegeven en vallen weg in het dakvlak. Zo wordt op een subtiele manier toch voldoende lichtinval gecreëerd. De dakvlakken aan de zijkanten en achterzijde van de woning zijn gesloten.

Afbeeldingen 15 en 16 geven dit ook goed weer. Het gebruik van de lamellen aan de voorzijde zorgt voor een meer ingetogen uitstraling én ontstaat er meer privacy voor initiatiefnemer. Aan de achterzijde van de woning is de oppervlakte glas groter en duidelijker aanwezig. Ook is hier een overdekt terras voorzien. Ruimtelijk gezien is een meer gesloten karakter aan de voorzijde en een meer open karakter aan de achterzijde logisch. De achterzijde van de woning staat zo meer in verbinding met het terras, de tuin en het achterliggende landschap.

Op de begane grond van de nieuwe woning wordt onder andere een slaapkamer, badkamer, keuken en woongedeelte gerealiseerd. Op de verdieping worden nog twee slaapkamers gerealiseerd met een kleinere badkamer. Boven de woonkamer wordt geen verdieping gerealiseerd, maar een vide. Dit zorgt ervoor dat de woning intern een open karakter heeft en erg ruimtelijk aandoet. Daarnaast wordt er ook een kelder gerealiseerd waarin ruimte is gereserveerd voor een warmtepomp en boiler. Intentie van initiatiefnemer is om de nieuwe woning en het bijgebouw energieneutraal te realiseren.

De fundering van de kelder ligt circa 3,40 meter onder maaiveld. Op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied is ondergronds bouwen tot een diepte van 4 meter onder het peil toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwhoogte van de woning bedraagt 7,50 meter. De goothoogte is maximaal rond de 3 meter. Dit geldt voor ongeveer de helft van de woning. De goothoogte voor de andere helft van de woning is aanzienlijk lager.

In het buitengebied van Voorst wordt in de basis een maximale inhoud van 750 m³ aangehouden voor woningen. Van deze inhoud kan worden afgeweken als het ontwerp getuigt van hoge architectonische kwaliteit en zeer goed past in het nagestreefde, hoogwaardige kwaliteitsbeeld, er een forse landschappelijke inpassing plaatsvindt én de vergunningvrije mogelijkheden voor een groot deel worden uitgesloten.

Aan de achterzijde van de woning is een overdekt terras mee ontworpen. Feitelijk gezien is dit een buitenruimte. Maar omdat de overstekken groter dan 70 cm zijn worden deze meegenomen bij de inhoudsberekening. Door dit overdekte terras is de inhoud van de ontworpen woning groter dan 750 m³. In dit specifieke geval bevat het ontwerp van de woning elementen die de woning kwalitatief beter maken. Voorbeelden hiervan zijn de relatief lage goten (maximaal 3m en een groot deel circa 2m) én de grote rieten dakvlakken. Het ontwerp ademt de agrarische sfeer maar is toch modern vormgegeven. Daarnaast wordt er fors geïnvesteerd in het landschap (zie 5.4). Het grote naaldbos en diverse andere gebiedsvreemde beplanting wordt verwijderd en hiervoor komen gebiedseigen landschapselementen voor terug. Er ontstaat een kwalitatief hoogwaardig geheel die een grotere inhoud dan 750m³ rechtvaardigt. In vergelijking met de huidige situatie vindt er een aanzienlijke kwaliteitsverbetering plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0013.png"

Afbeelding 14 - aanzichten nieuwe woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0015.png"

Afbeeldingen 15 en 16 - impressies nieuwe woning Melkleenweg 3, Terwolde

Bijgebouw

Naast een nieuwe woning wordt ook een nieuw bijgebouw op het perceel gerealiseerd. Afbeelding 17 geeft deze weer. Als inspiratie heeft initiatiefnemer de monumentale steltenberg aan de Bandijk 21 in Terwolde gebruikt. Het nieuwe bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 109 m² (8,75m x 12,5m). Het bijgebouw past qua vormgeving en typologie goed in het buitengebied van Voorst. De bouwhoogte van het bijgebouw bedraagt 7 meter. Op basis van het geldende bestemmingsplan is een bouwhoogte van 6 meter toegestaan. In dit specifieke geval is gekozen om 7 meter bouwhoogte juridisch-planologisch mogelijk te maken omdat dit het ontwerp van het bijgebouw ten goede komt (de juiste verhoudingen in relatie tot de oppervlakte).

Het bijgebouw wordt in de toekomst deels gebruikt als berging en deels als bed & breakfast en/of gastenverblijf. Initiatiefnemer is voornemens eerst het bijgebouw te realiseren om hier tijdelijk te wonen. Nadat deze is gerealiseerd wordt de bestaande woning gesloopt en wordt de nieuwe woning gerealiseerd. Van belang is, wanneer initiatiefnemer het bijgebouw in gebruik wil nemen als bed & breakfast en/of gastenverblijf dat er maximaal twee van de drie essentiële voorzieningen (douche/bad, wc en keuken) aanwezig mogen zijn. Bovendien mogen er maximaal 3 kamers met een maximum van 8 slaapplaatsen gebruikt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0016.png"

Afbeelding 17 - nieuw bijgebouw Melkleenweg 3, Terwolde

5.4 Het landschap

Naast de architectonische kwaliteit van de bebouwing geldt ook de landschappelijke inrichting van het perceel als voorwaarde. Het behalen van een landschappelijke kwaliteitswinst is meegenomen in de overweging om het bouwvlak te wijzigen voor de realisatie van de bouwplannen. Initiatiefnemer heeft in samenwerking met de gemeente Voorst een landschapsplan voor het perceel opgesteld (zie Bijlage 4 Landschapsplan Melkleenweg 3, Terwolde).

Afbeelding 18 geeft de landschappelijke inrichting van het perceel weer. Het bestaande naaldbos wordt gerooid en het perceel wordt landschappelijk ingericht met streekeigen soorten. De perceelsgrenzen worden benadrukt door het aanleggen van bomensingels (bestaande uit eiken en knotwilgen). Ook wordt er gebruik gemaakt van onderbeplanting om een gesloten geheel te creëren. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van streekeigen soorten zoals de meidoorn en de sleedoorn. Om de privacy van initiatiefnemer te borgen enerzijds en anderzijds om enige openheid te behouden zijn de bomensingels niet overal compleet aaneengesloten. Het behouden en creëren van doorzichten past erg goed in de kenmerken van het landschap.

De bestaande beuken die verspreid staan op het perceel worden waar mogelijk gehandhaafd. Aan de voorzijde van de woning wordt halfverharding gerealiseerd. Om het beeld te verzachten en natuurlijker te maken wordt ook aan de voorzijde gewerkt met bomen en onderbeplanting.

Rondom de woning is het beheer en gebruik van het grasland intensiever van aard. Verder naar achteren wordt het landschap extensiever beheerd. De singels en onderbeplanting krijgen voldoende ruimte om te groeien en het bloemrijke grasland dat is voorzien past erg goed binnen gebiedskenmerken. Een strak gemaaid gazon wordt hier niet beoogd. De natuurlijke elementen krijgen de ruimte om te groeien. én

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20268-VS00_0017.png"

Afbeelding 18 - landschappelijke inrichting van het perceel

Gezien het ontwerp van de woning zijn zonnepanelen op het dak van de nieuwe woning niet gewenst. Initiatiefnemer wil daarom op termijn een grondgebonden opstelling van een aantal zonnepanelen achter op perceel terrein realiseren. Van belang is dat deze op een adequate manier landschappelijk worden ingepast. De totale oppervlakte aan zonnepanelen is 121 m² en middels een specifieke bouwaanduiding mogelijk gemaakt. Rondom de panelen worden meidoornhagen gerealiseerd waardoor het zicht op de panelen zoveel mogelijk wordt ontnomen.

Overeenkomst

Een overeenkomst tussen de gemeente Voorst en initiatiefnemer zorgt ervoor dat de uitvoering en instandhouding van het landschapsplan en de nieuwe woning wordt gegarandeerd. Binnen 3 jaar na inwerktreding van het bestemmingsplan moet dit zijn gerealiseerd. In het bestemmingsplan is dit vastgelegd middels een voorwaardelijke verplichting.

5.5 Ruimtelijke afweging

Na veelvuldig overleg is een door alle partijen gedragen plan ontwikkeld. De woning getuigt van voldoende architectonische kwaliteit om mee te werken aan een wijziging van het bouwvlak.

Zowel de vormgeving (zoals de lage goten) als het materiaalgebruik (hout en riet) zorgen ervoor dat de woning goed past in de omgeving en het buitengebied van de gemeente Voorst. De modern vormgegeven woning ademt toch voldoende agrarische sfeer die is beoogd op deze locatie. Ten opzichte van de bestaande houten bungalow is de nieuwe woning een ruimtelijke verbetering. De situering en vormgeving van de nieuwe woning met bijgebouw zorgen er stedenbouwkundig gezien voor dat er als het ware een erf wordt gecreëerd tussen de Melkeenweg 3 en het perceel aan de overzijde van de Melkleenweg (nummer 4). De bestaande en toekomstige bebouwing vormen stedenbouwkundig gezien een ensemble. Hoewel de twee percelen van verschillende eigenaren zijn doet de situering en vormgeving van de bebouwing denken aan een (oud) agrarisch erf.

Naast het ontwerp van de nieuwe woning en het bijgebouw maakt ook de landschappelijke inpassing van het perceel deel uit van het plan om een wijziging van het bouwvlak te verantwoorden. In de huidige situatie is de landschappelijke waarde van het perceel niet hoog. Met name het omvangrijke naaldbos komt van oudsher niet in de omgeving voor en vormt een gebiedsvreemd element in het landschap. Deze wordt dan ook gerooid. Initiatiefnemer heeft een landschapsplan opgesteld die goed past in de omgeving en gebruik maakt van gebiedseigen soorten en landschappelijke elementen (zie ook Bijlage 4) . Initiatiefnemer maakt gebruik van verschillende landschapselementen zoals bloemrijk grasland en bomensingels met onderbeplanting. Het perceel wordt landschappelijk ingepast met gebiedseigen soorten. Voorbeelden hiervan zijn de knotwilgen, de eik en de meidoorn. Landschappelijk vindt er ook een kwaliteitsverbetering plaats.

In paragraaf 5.3 is toegelicht dat de inhoud van de woning (inclusief de overdekte buitenruimte) meer is dan 750 m³. De woning en het bijgebouw draagt een hoge architectonische kwaliteit met zich mee én er wordt fors geïnvesteerd in het landschap. Bovendien zijn de vergunningvrije mogelijkheden in de toekomst beperkt. Gezien de kwaliteitsverbetering die het plan met zich mee brengt in vergelijking met de huidige situatie is het ruimtelijk aanvaardbaar om medewerking te verlenen aan de realisatie van de woning en het bijgebouw.

Al met al zorgt het nieuwbouwplan inclusief de landschappelijke inpassing van het perceel ervoor dat er een aanzienlijke kwaliteitswinst wordt geboekt op het perceel. Daarnaast wordt met het plan geen extra woning mogelijk gemaakt op het perceel. De bestemmingswijziging heeft bovendien geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de BGT en DKK, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdige gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden hebben landschappelijke en ecologische waarden. De bestemmingsregeling richt zich op de bescherming van deze waarden. Binnen deze bestemming is geen bouwvlak opgenomen en mogen terreinafscheidingen tot een hoogte van 1 meter worden gebouwd. De uitvoering van een aantal werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden is gekoppeld aan een omgevingsvergunning.

6.3.2 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, een beroep of bedrijf aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij alle bebouwing (de woning en overige gebouwen) binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis toegestaan. Hiervoor geldt wel dat het een bedrijf of beroep is dat is opgenomen in categorie 1 of 2 van de in Bijlage 1 bij de regels opgenomen 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • maximaal 100 m² aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of -bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed en breakfast

De woning en het bijgebouw mag (gedeeltelijk) worden gebruik voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. De bed en breakfast mag over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen beschikken, te weten douche/bad, wc en keuken(blok). Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer. Er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein binnen het bestemmingsvlak Wonen.

Voorwaardelijke verplichting

Binnen de woonbestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. De bouwmogelijkheden die met dit bestemmingsplan worden gecreëerd zijn gekoppeld aan een kwaliteitsimpuls van het plangebied. Binnen 3 jaar na inwerktreding van dit bestemmingsplan dienen de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 3 van deze regels opgenomen 'Plan Melkleenweg 3, Terwolde' uitgevoerd te zijn om tot een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing te komen. Worden de erfinrichtings- en landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van de bebouwing binnen de bestemming 'Wonen' in strijd met de bestemming.

6.3.3 Waarde - Archeologie - 4

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is alleen toegestaan als uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken, die ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan nog niet voorzien zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Als gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden:

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van de realisatie van een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 20m²;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van het toestaan van het treffen van andere landschapsmaatregelen die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden zoals die zijn bepaald in Bijlage 3;
  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van uitstel van de uitvoering van de landschapselementen uit Bijlage 3;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 of 2 van de bij het plan behorende standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten, of ten behoeve van bedrijven in hogere categorieën, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 of 2;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.
  • De algemene afwijkingsmogelijkheden die hierboven genoemd staan, mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid.
6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. van de Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 7 maart 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen over het ontwerp naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.