direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Quabbenburgerweg 23, Terwolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20226-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Quabbenburgerweg 23 in Terwolde heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om een tweede agrarische bedrijfswoning te mogen realiseren in de bestaande wagenschuur op zijn erf. De eigenaar wil ten behoeve van het behoud van de monumentale deel (achterhuis) van de boerderij deze tweede woning creëren in de bestaande wagenschuur. Binnen het geldende bestemmingsplan is dit niet mogelijk.

Het perceel is gelegen op een landelijke locatie. Momenteel staan op dit perceel, naast de boerderij en wagenschuur, een bakhuis, twee schuurbergen, een kleine schuur en een grote schuur van recente datum. Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en heeft daarin de bestemming Agrarisch. Daarnaast gelden de volgende dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie (5 & 6) en Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone. Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Doel

Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een tweede agrarische bedrijfswoning op het perceel, en wel in de bestaande wagenschuur. Daarbij blijft de monumentale deel van de boerderij behouden in de huidige staat.

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 1. Het perceel ligt in het buitengebied aan de Quabbenburgerweg 23 tussen de kernen Terwolde en Twello. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in Afbeelding 2. De gronden zijn kadastraal bekend als VOO00, sectie O, nummers 148, 149 en 151.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0001.png" A Afbeelding 1 - ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - luchtfoto perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - voorzijde monumentale boerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - monumentale steltenbergen

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan Quabbenburgerweg 23, Terwolde bestaat uit de volgende hoofdstukken:

hoofdstuk 2: een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie;

hoofdstuk 3: een beschrijving van het relevante beleidskader;

hoofdstuk 4: een beschrijving van het plan;

hoofdstuk 5: een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan;

hoofdstuk 6: een beschrijving van de juridische planopzet waarin de bestemmingen worden toegelicht;

hoofdstuk 7: een beschrijving van de resultaten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Op het perceel Quabbenburgerweg 23 in Terwolde is momenteel een agrarisch bedrijf actief. Op het perceel staat de oorspronkelijke, monumentale boerderij bekend onder de naam "De Ruiterkolk". Deze boerderij stamt uit 1699. De boerderij is een zogenaamde langsdeeltype hallehuisboerderij. Het dak is een rietgedekt wolfsdak met uitzondering van het linker gedeelte van het woonhuis. De veranda is gedekt met gegolfde Friese pannen.

Naast deze monumentale boerderij zijn er ook twee monumentale steltenbergen op het perceel aanwezig. Deze zijn in gebruik als recreatiewoningen. Het overgrote deel van de agrarische bebouwing op het erf is vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol, met uitzondering van de grote schuur uit de jaren 80. Ook het bakhuisje krijgt binnenkort een monumentale status. De twee schuren achter de boerderij versterken het ensemble van gebouwen op het erf. De totale oppervlakte aan agrarische bebouwing bedraagt circa 1280 m².

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door veelal agrarische gronden en verspreid liggende (woon)bebouwing. Tevens grenst het perceel in het zuiden aan een bedrijfslocatie (hovenier). Het perceel wordt in het westelijk deel doorkruist door het Toevoerkanaal. Oostelijk (aan de kant van de Quabbenburgerweg) ligt de Twentsche Wetering.

2.2 Toekomstige situatie

Door dit plan zal er qua indeling en bebouwing op het erf weinig veranderen. Rondom het erf en de omliggende percelen, zal sprake blijven van agrarische gronden, grasland en hier en daar enkele bomen, gelijk aan de huidige situatie. Met dit plan wordt de huidige wagenschuur geschikt gemaakt voor een (tweede) agrarische bedrijfswoning. De totale oppervlakte aan bebouwing op het perceel zal gelijk blijven. Zowel de monumentale boerderij als de monumentale steltenbergen blijven hun huidige functie behouden.

Voorwaarde voor het herbestemmen van de wagenschuur is dat de boerderij, steltenbergen, bakhuis, wagenschuur, kleine schuur en erf als monumentaal complex worden beschermd. De wagenschuur en de kleine schuur zijn in dit bestemmingsplan aangeduid als 'karakteristiek'. Dit betekent dat zij niet zonder meer gesloopt mogen worden. Het bakhuis zal in de toekomst de status van gemeentelijk monument krijgen. Door de tweede woning in de wagenschuur te realiseren, blijft de authentieke deel van de boerderij behouden. Het nieuwe bestemmingsplan voorkomt tevens dat er in de monumentale deel in de toekomst een nieuwe woning gecreëerd kan worden. In onderliggend plan is tevens maximaal één huishouden per bedrijfswoning toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Hierin heeft zij gekozen voor thema's zoals concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen opgesteld: concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Voor de ruimtelijke ordening heeft dit geleid tot minder nationale belangen (van 39 naar 13) en eenvoudigere regelgeving. Hiermee is duidelijk het roer omgegooid, meer ruimte voor provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie. Dit komt voort vanuit de gedachte dat provincies en gemeenten beter weten wat er lokaal speelt en daardoor beter kunnen afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Dit biedt ook meer mogelijkheden voor burgers en bedrijven voor eigen initiatief en ontwikkeling.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de omvang van de ontwikkeling, is de SVIR en de ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies)
is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor onze natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die er voor moeten zorgen dat de in de Omgevingsvisie opgenomen visie ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De verordening dient dan ook als het (juridische) toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De verordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.

Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties uit de Omgevingsverordening Gelderland stelt dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat in artikel 2.2.1.1 om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering worden gerealiseerd. Vanuit de provincie wordt hierbij gestuurd op regionale afstemming. De regio Stedendriehoek hanteert hierbij het uitgangspunt dat er een kwalitatieve koppeling aan het woningbouwprogramma zal plaatsvinden bij meer dan drie nieuwe woningen per locatie. Bij minder dan drie woningen is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten. In dit geval wordt er één nieuw woning aan de locatie toegekend.

De planlocatie ligt in de Groene Ontwikkelingszone (GO). De provincie streeft in deze gebieden naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat hierbij om landbouwgrond, maar ook woningen en bedrijven. In de GO is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Het gaat hier om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten.

De planlocatie ligt tevens binnen het Nationaal Landschap Veluwe. De provincie wil met ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. Water als verbinder is ook een kenmerk van het plangebied volgens de omgevingsvisie Gelderland. De provincie en haar partners streven er samen naar om een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden te realiseren. Daarnaast streeft de provincie ook naar bescherming van het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening. Het plangebied valt in een boringsvrije zone.

Verder bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard en omvang (aantal woningen) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.

Op basis van de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland bestaan er geen bezwaren ten opzichte van voorgenomen ontwikkelingen .

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De Regionale Structuurvisie doet geen uitspraken over functieverandering van een agrarische opstal naar (gedeeltelijk) een bedrijfswoning.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen.

Het plangebied is gelegen in het gebied het Groene Carré. De primaire functie van dit gebied, gezien de ligging en de ruimtelijke druk, is het zoeken naar het mengen van 'rode' (de verstedelijking) en groen-blauwe functies aangevuld met recreatie. De cultuurhistorisch waardevolle landschappen binnen dit gebied vormen een drager voor natuurontwikkeling, landschapsversterking en verdere ontwikkelingen van het recreatieve netwerk. Binnen het Groene Carré is er (gelijke) ruimte voor recreatie, landschap en water.

Onderliggend bestemmingsplan maakt een tweede bedrijfswoning mogelijk in de wagenschuur, zodoende blijft de monumentale deel in zijn huidige staat behouden. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is dit zeer belangrijk en past daardoor binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Verder ligt het plangebied in het buitengebied waarvoor de gemeente Voorst het bestemmingsplan Buitengebied heeft vastgesteld.

3.5.2 Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven

In de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven Gemeente Voorst (2009) is een aantal algemene richtlijnen en randvoorwaarden opgenomen betreffende de veranderende erven in het buitengebied. Hierin wordt tevens opgenomen welke punten van belang zijn als schuren worden verbouwd tot woningen:

  • in geval van karakteristieke schuren gelden extra kaders vanuit cultuurhistorie, in het bijzonder wanneer sprake is van een beschermd monument;
  • woning(en) ontsluiten vanaf het gemeenschappelijke erf, aan die zijde relatief gesloten gevels;
  • privacy gevoelige delen van de woning(en) naar de buitenzijde van het erf richten;
  • behoud van de eenvoud van de schuur t.o.v. het hoofdgebouw (vaak de oude boerderij);
  • Opener gevel op één plek mogelijk.

Vanuit cultuurhistorie heeft wonen in de schuur de voorkeur boven het wonen in de authentieke deel. Op deze manier wordt de deel beschermd en blijven alle authentieke kenmerken behouden. De nieuw te bouwen woning voldoet bovendien aan bovenstaande punten waardoor het plan past binnen de visie van de gemeente Voorst.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het verzoek voor een tweede agrarische bedrijfswoning op het perceel Quabbenburgerweg 23. In het verzoek staat beschreven dat, ten behoeve van het behoud van de authentieke deel van de boerderij, de wens bestaat om de tweede bedrijfswoning in de bestaande wagenschuur te realiseren. Om medewerking te kunnen verlenen aan het verzoek moet de te verbouwen schuur op een goede manier landschappelijk worden ingepast.

4.2 Uitgangspunten

Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan zijn gebaseerd op de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit van het gebied. Door de nieuwe bedrijfswoning in de wagenschuur te realiseren in plaats van het verbouwen van de authentieke deel van de boerderij wordt een bijdrage geleverd aan het behoud van de cultuurhistorische waarden op het erf. Tevens zal het erf met het aanliggende landschap verbeteren met onder andere de aanleg van beplanting.

4.3 Het gebouw

In de nieuwe situatie wordt de bestaande wagenschuur gedeeltelijk verbouwd zodat er gewoond kan worden. De andere helft van de schuur blijft in gebruik als veeschuur, werktuigenstalling en hooiopslag. In bijlage 2 (Verbouw schuur tot schuurwoning) is het ontwerpplan opgenomen waarin wordt toegelicht op welke manier de wagenschuur verbouwd en gebruikt gaat worden in de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - huidige indeling benedenverdieping

Het gedeelte van de huidige wagenschuur (afbeelding 6) alsmede een gedeelte van de dierenverblijven aan de noordzijde van de schuur en een gedeelte van de werktuigenstalling worden in de nieuwe situatie geschikt gemaakt voor bewoning. Afbeelding 7 geeft de nieuwe situatie weer. Het linkergedeelte van de schuur blijft in gebruik voor dieren en stalling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - nieuwe indeling benedenverdieping

De hooizolder op de bovenverdieping wordt eveneens (gedeeltelijk) geschikt gemaakt voor bewoning. Op de bovenverdieping worden twee slaapkamers, een kast en een badkamer gerealiseerd (afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - nieuwe indeling hooizolder

Aan de buitenzijde van de wagenschuur worden ook veranderingen doorgevoerd. Aanzichten van de voor- en achterzijde zijn weergegeven in afbeelding 9. Links een vooraanzicht van de wagenschuur, rechts het achteraanzicht. In de nieuwe situatie valt op dat er aan de zijkant ten hoogte van hooizolder een raam wordt gecreëerd ten behoeve van de slaapkamer. Op de benedenverdieping wordt een extra raam gerealiseerd voor de keuken. Aan de achterzijde verdwijnt een buitenverblijf voor de dieren. Aan de achterkant komen twee toegangen met naar buiten openslaande deuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - voor- en achteraanzicht huidige en nieuwe situatie

4.4 Het erf

Al eerder heeft Landschapsbeheer Gelderland een landschapsplan gemaakt voor dit erf. Dat plan is uitgevoerd. Als aanvulling hierop heeft het Gelders Genootschap een advies uitgebracht voor de erfinrichting en beplanting voor de Quabbenburgerweg 23 in Terwolde. Dit advies doet aanbevelingen voor het erf in het algemeen, maar in het bijzonder rond de wagenschuur die tot woning wordt verbouwd.

De Ruiterkolk heeft een aantrekkelijk erf dat is gelegen aan de wetering en het Toevoerkanaal. Aanbevolen wordt om de informele sfeer op het erf te behouden. Dit wordt bepaald door zowel de situering van de gebouwen, als door de bestrating en het aanwezige groen.

Aan de andere zijde van het toevoerkanaal, bij de recreatiewoningen en de grote landbouwschuur staan knotwilgen. Om landschappelijke inpassing van de grote schuur te verbeteren wordt geadviseerd om op één of twee doordachte plekken een boom toe te voegen.

De wagenschuur blijft ook na herbestemming gelegen aan het verharde erf. Aan de brugkant wordt aangeraden het informele karakter in stand te houden met de bestaande grasstrook zonder verdere afscheiding van het erf.

Aan de achterkant van de schuur, het driehoekige gedeelte tussen het Toevoerkanaal en het hoveniersbedrijf, wordt geadviseerd het vrije zicht op het Toevoerkanaal zoveel mogelijk in tact te laten. Dit is te realiseren door middel van het gebruik van hagen. Langs het Toevoerkanaal wordt geadviseerd dit laat te houden (circa 1 meter). Aan zuidzijde, grenzend aan het hoveniersbedrijf kan dit hoger zijn (circa 2 meter). Dit zou voldoende moeten zijn om de privacy van de toekomstige bewoners te waarborgen.

De inrichtingsschets van Landschapsbeheer Gelderland en het advies van het Gelders Genootschap zijn als bijlage 1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0010.png"

Afbeelding 10 - overzicht perceel en situering wagenschuur

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

5.2 Milieu-aspecten

5.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In opdracht van V.o.f. B.G. van der Horst is in maart 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3,Verkennend Bodemonderzoek ) door Rouwmaat Groep. Hier is gekeken naar de eventuele aanwezigheid van verontreiniging in de grond en het grondwater in het plangebied.

Uit het onderzoek is gebleken dat de het gebied rondom de tank schoon is en dat er geen oliecomponenten in grond en grondwater aangetoond zijn. Er is ook gelet op het voorkomen van asbest, zowel visueel op de bodem als in opgeboord materiaal is geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

Op het overige terrein kent de bovengrond een lichte (plaatselijke) verontreiniging met PAK, deze worden waarschijnlijk veroorzaakt door antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). In het grondwater is een lichte verontreiniging van Tolueen en Barium waargenomen. In de bodem kunnen (zware) metalen in fluctuerende gehalten voorkomen, zowel door natuurlijke als menselijke bronnen veroorzaakt.

Op het terrein is er voor zover bekend geen bronlocatie aanwezig of aanwezig geweest die een dergelijke tolueen verontreiniging veroorzaakt kan hebben. Dit is mogelijk afkomstig van een bron elders. Het betreft een licht verhoogd gehalte waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er volgens het onderzoek op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein.

5.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan het perceel van een hoveniersbedrijf. Direct aan de perceelsgrens wordt hier met name zand in bakken opgeslagen. De werkzaamheden van het bedrijf vinden op locatie plaats, bij de klanten thuis. Het gedeelte van de te verbouwen wagenschuur dat grenst aan het terrein van het bedrijf behoudt de huidige functie van dierenstalling. Hier zal niet gewoond worden. De conclusie is dan ook dat het bedrijf geen belemmeringen zal ondervinden van de nieuwe woonfunctie in de schuur. Vice Versa zullen de toekomstige bewoners geen noemenswaardige overlast ondervinden van het hoveniersbedrijf.

In de directe omgeving komen verder enkele burgerwoningen voor. De bewoners hiervan zullen geen overlast ondervinden van de nieuwe woning. De nieuwe woning zal worden bestemd als agrarische bedrijfswoning en de bestemming blijft agrarisch. Zodoende werkt de nieuwe woning niet belemmerend ten aanzien van agrarische bedrijven in de omgeving.

Er is geen belemmering om medewerking te verlenen aan de beoogde wijziging van de bestemming. Het plan leidt dan ook niet tot beperkingen voor de omliggende bedrijvigheid of overlast voor omwonenden.

5.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

De geprojecteerde woning komt op ruim 40 meter vanaf de Quabbenburgerweg te liggen, vanuit verkeersgegevens over deze weg is al eerder bij een ander woningbouwplan berekend dat een minimale afstand van 22 meter aangehouden dient te worden om te kunnen voldoen aan de voorkeurswaarden vanuit de Wgh.

De 40 meter afstand is in dit geval dan ook ruim voldoende. Er is geen akoestisch onderzoek nodig. Er is geen spoorweg in de nabijheid gelegen. De te ervaren geluidsoverlast van het naastgelegen hoveniersbedrijf is te verwaarlozen omdat de werkzaamheden van dit bedrijf vooral op locatie plaatsvinden.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximum concentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het voorliggende plan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

5.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20226-VS00_0011.png"

Afbeelding 11 - uitsnede risicokaart Gelderland

Uit de risicokaart (afbeelding 11) blijkt dat de gehele planlocatie een klein risico loopt op overstromingen. Een kleine kans betekent dat de kans dat er overstromingen in dit gebied plaatsvinden gedurende een mensenleven zeer onwaarschijnlijk is. Het plangebied ligt in een beschermd gebied. Gezien de geringe kans en de al aanwezige bebouwing (omzetting in gebruik) vormt dit aspect uit de risicokaart geen probleem voor het wijzigingsplan.

Op circa 900 meter van de planlocatie ligt een buisleiding. Normaal gesproken wordt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van het hard van de buisleiding aangehouden. Zodoende levert zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmering op voor het bestemmingsplan Quabbenburgerweg 23, Terwolde.

Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat deze geen belemmeringen vormen voor het nieuwe bestemmingsplan.

5.2.6 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).

In maart 2016 is er in het kader van de bestemmingsplanprocedure een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 4, Quickscan flora en fauna). Hieronder is deze quickscan kort samengevat:

Flora

Het terrein is ongeschikt voor beschermde of bijzondere vaatplanten. Door het aanwezige vee zijn de omstandigheden zeer voedselrijk. Door vermesting en verzuring worden slechts zeer algemene nitrofiele soorten verwacht zoals Straatgras en Vogelmuur. Ondanks dat niet alle plantensoorten in de onderzoeksperiode zichtbaar aanwezig zijn geweest, is de aanwezigheid van beschermde soorten vanwege bovengenoemde reden uitgesloten.

Fauna

Er zijn in de quickscan geen concrete aanwijzingen in de schuur gevonden die erop duiden dat er beschermde broedvogels aanwezig zijn. Wel wordt aangeraden de werkzaamheden plaats te laten vinden buiten het broedseizoen.

Ook zijn er geen concrete aanwijzingen voor de aanwezigheid van grondgebonden zoogdieren. Er zijn geen sporen van de aanwezigheid van steenmarters. De aanwezigheid van zwaarder beschermde zoogdiersoorten kan worden uitgesloten, hiervoor ontbreekt geschikt leefgebied.

Reptielen kunnen ook uitgesloten worden, algemene amfibieën zijn wel te verwachten. Buiten de voorplantingsperiode is het niet volledig uit te sluiten dat de licht beschermde Bruine kikker en Gewone pad aanwezig zijn in het gebied. De aanwezigheid van andere beschermde soorten uit overige soortgroepen kan uitgesloten worden.

Concluderend kan gesteld worden dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Wel dient ten allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht te worden genomen voor alle soorten planten en dieren die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

5.2.7 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan Buitengebied. De locatie ligt in een gebied dat aangeduid wordt als archeologische verwachtingszone (5 & 6). De voorschriften in categorie 5 zijn het streven naar behoud in huidige staat. Dit betekent dat een inventariserend archeologisch onderzoek verplicht is (IVO-Protocol 1) als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 100 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld. Voor de archeologische verwachtingszone 6 geldt dat hier gestreefd wordt naar behoud in huidige staat. Een inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht (IVO-Protocol 2) als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 1000 m² en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld.

Een archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het betreft een verbouwing van een gedeelte van de wagenschuur tot een tweede agrarische bedrijfswoning. Omdat er geen nieuwe bebouwing wordt gecreëerd is een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk ten behoeve van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

5.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 29 juni 2016 uitgevoerd (bijlage 5, Watertoets. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

5.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels vormen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. in dit bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:

  • Agrarisch met waarden - Landschap.

De bestemming Agrarisch met waarden - Landschap is toegekend aan het gehele plangebied.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie - 5
  • Waarde - Archeologie - 6
  • Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene bouwregels

Hierin zijn de algemene regels opgenomen die betrekking hebben op de overschrijding van bouwgrenzen en het toelaten van bouwwerken met afwijkende maten.

Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan.

Algemene aanduidingsregels

Het plangebied is gelegen binnen de Milieuzone - boringsvrije zone. De regels die van toepassing zijn, zijn bij de algemene aanduidingsregels opgenomen.

Algemene afwijkings- en wijzigingsregels

Voor een beschrijving van de algemene afwijkings- en wijzigingsregels wordt verwezen naar de paragrafen 6.4.2 en 6.4.3.

Overige regels

Het perceel van het agrarische bedrijf wordt doorsneden door het kanaal. Deze maakt geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Beide delen van het agrarische bedrijf zijn met een 'relatie-teken' aan elkaar verbonden. De regels die daarvoor gelden, staan onder de Overige regels.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor het gehele plangebied. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij woningen en bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen dit bouwvlak is opgenomen dat er maximaal twee (bedrijfs)woningen worden toegestaan. De nieuw te bouwen bedrijfswoning in de schuur wordt binnen de huidige afmetingen van de schuur gerealiseerd.

Karakteristieke bebouwing

Een aantal gebouwen op het erf heeft een monumentale status. De bescherming daarvan is al op grond van andere wet- en regelgeving geregeld. Daarnaast is een tweetal gebouwen op het erf beoordeeld als beeldbepalend. Deze hebben op de verbeelding de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. De bouwregels zijn daarop aangepast. Sloop van deze karakteristieke gebouwen is gekoppeld aan een verguningplicht.

Omgevingsvergunningsplicht

Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.

6.3.2 Waarde Archeologie - 5 & 6

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Tevens geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan 100 m² (bij de archeologische waarde 3 ) of 1000 m² (archeologie waarde 6) en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.3.3 Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die aangewezen zijn als Groene Ontwikkelingszone (GO). Doelstellingen in deze gebieden zijn:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen, het functioneren als netwerk versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren,
  • ruimte bieden voor verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en thuishoren. Het gaat dan vooral om de niet-stedelijke functies landbouw , het landgoedbedrijf (volgens de definitie van de Natuurschoonwet) en dagrecreatie,
  • Substantiële versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap in combinatie met ruimte voor stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie. De doelstellingen van de Groene Ontwikkelingszone bieden kansen voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem: het samenhangend geheel van water, natuur, landschap en ondergrond.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Inleiding

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 of 2 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, of ten behoeve van bedrijven in hogere categorieën, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 of 2;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van paardenbakken, kuilvoeropslag, waterbassin en mestbassin kunnen deze buiten het bouwvlak worden toegestaan;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van paardenbakken kan afgeweken worden van de maximale oppervlakte;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van goot- en bouwhoogtes van de bedrijfsgebouwen kunnen hogere maximale hoogtes toe worden gestaan;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van de bouwhoogte van silo's en hooibergen kan een bouwhoogte van maximaal 15 m worden toegestaan;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van een omschakeling naar bosbouw, sierteelt, fruitteelt of boomkwekerij toe te staan. Mits omliggende bedrijven niet worden beperkt;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van het toestaan de oppervlakte aan bebouwing in gebruik voor nevenfuncties te vergroten;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van woningen en de maatvoering van bebouwing ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek";
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwt niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid.
6.4.3 Wijziging

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van deze gronden kan bepaald worden dat de agrarische bouwvlakken mogen worden vergroot tot maximaal 2 ha;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van deze gronden is het mogelijk het bouwvlak van vorm te veranderen;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van de vervolgfunctie wonen is het mogelijk de gronden te wijzigen naar de bestemming Wonen;
  • bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap': ten behoeve van deze gronden kan de bestemming gewijzigd worden in de bestemming Natuur of Bos, mits er sprake is van realisatie van natuur of bos;
  • een algemene wijzigingsmogelijkheid voor de overschrijding van bestemmingsgrenzen;
  • een algemene wijzigingsmogelijkheid voor het aanpassen van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. van de Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 september 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn heeft iedereen de mogelijk gehad een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.