Plan: | Zandenallee 5, Teuge |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20221-VS00 |
Het buitengebied is van oudsher van groot belang voor de agrarische sector geweest. De sector is echter de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Er vindt schaalvergroting plaats, het aantal bedrijven neemt steeds verder af en ondernemers zijn op zoek naar mogelijkheden om hun agrarische bedrijfsvoering te verbreden. Daarnaast komen, door het verdwijnen van agrarische bedrijven agrarische complexen vrij. Om de vitaliteit en sociaaleconomische kwaliteit van het buitengebied te behouden, is het gewenst om ruimte te bieden aan passende vervolgfuncties op vrijgekomen locaties.
Zo ook aan de Zandenallee 5 te Teuge, waar voorheen een agrarisch bedrijf werd geëxploiteerd. Sinds 2008-2009 zijn de gronden in gebruik als minicamping en theeschenkerij. Tevens vindt caravanstalling plaats en is een kleinschalig loonbedrijf aanwezig. Initiatiefnemer is voornemens de huidige recreatieve activiteiten verder uit te breiden, aangezien er veel vraag is naar het kampeerproduct van camping 't Oegenbos. De gewenste ontwikkeling betreft de uitbreiding van de camping op eigen grond (ca. 2 hectare) in westelijke richting. De gronden ter plaatse van de uitbreiding zijn onbebouwd en in gebruik als agrarische cultuurgrond (grasland). In de toekomstige situatie worden 60 kampeerplaatsen en 3 reeds aanwezige trekkershutten ingepast in gescheiden veldjes. Daarnaast is de wens om een natuurvijver in het plan als extra aantrekkelijk element te voorzien ten behoeve van verbetering van de beleving. Naast deze functies is tevens een kleine sanitair ruimte (75 m2) voor de gasten beoogd. Het geheel wordt op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Een en ander is uitgewerkt in een ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1). De ontwikkeling draagt bij aan versterking van het toeristisch-recreatief product van de gemeente Voorst en draagt bij aan de sociale en economische vitaliteit van het platteland.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch inpassen van het gewenste plan. Aangetoond zal worden dat het voornemen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied bevindt zich aan de Zandenallee 5 te Teuge, in het buitengebied van de gemeente Voorst. In afbeelding 1.1 is de ligging van de locatie weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Opentopo)
Het bestemmingsplan "Zandenallee 5, Teuge" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Voorst. Dit bestemmingsplan is op 28 januari 2013 door de gemeenteraad van Voorst vastgesteld. In dit bestemmingsplan is het perceel voor een deel bestemd tot 'Bedrijf', inclusief bouwvlak en de specifieke functieaanduidingen 'specifieke vorm van horeca- theeschenkerij' en 'caravanstalling'. het overige zijn de gronden bestemd tot 'Agrarisch'. Daarnaast is de gehele locatie is voorzien van de gebiedsaanduidingen ' reconstructiewetzone – verwevingsgebied' en 'luchtvaartverkeerzone - 2'. Tevens kent de locatie geheel de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap' en deels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde – Archeologie – 5' en 'Waarde – Archeologie – 6'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan opgenomen. Met de rode omlijning is de locatie aangegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan “Buitengebied” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl )
De beoogde uitbreiding vindt plaats op gronden met de bestemming 'Agrarisch'. Op deze gronden is de uitbreiding van de recreatieve voorziening in de vorm van een camping planologisch niet mogelijk. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Nu het hoofdgebruik zich in de toekomstige situatie volledig richt op het (verblijfs)recreatieve aspect, wordt het plangebied ook conform dit hoofdgebruik bestemd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het gehele bedrijf in de nieuwe situatie, waarin de bestaande planologisch rechten in de vorm van de theeschenkerij en caravanstalling zijn meegenomen. Tevens is in voorliggend bestemmingsplan het gebruik ten dienste van het loonbedrijf juridisch-planologisch vastgelegd.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de landschappelijke aspecten en wordt een beschrijving van de huidige situatie in en rondom het plangebied gegeven.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het rijk, de provincie, het regionaal beleid en de gemeente Voorst beschreven.
Hoofdstuk 4 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond. Eerst passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Daarna wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid.
In hoofdstuk 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 gaat in op overleg en inspraak.
De locatie is gelegen in het (jonge) ontginningslandschap. Het grootste deel van de jongere ontginningen dateert uit het begin van de twintigste eeuw. Tot ongeveer 1900 werden de heidegronden namelijk gebruikt voor het weiden van vee en het steken van plaggen voor in de potstal. Na de uitvinding van kunstmest ging de functie van de heidegronden verloren en werden deze gronden in cultuur gebracht. Eerst gebeurde dit op kleine schaal, later is de ontginning van de heidegronden planmatig en grootschalig aangepakt. De ontginning ging door tot in de jaren '60 van de twintigste eeuw. Percelen die niet geschikt waren voor akkerbouw zijn bebost. Zodoende is een variatie ontstaan aan groot en klein agrarisch landschap en boscomplexen. Het zijn relatief grote gebieden die op planmatige wijze zijn ontgonnen. De jonge ontginningen zijn herkenbaar aan het grootschalig agrarisch landschap met relatief grote open ruimtes. Het landschappelijk raamwerk bestaat uit rechtlijnige ontginningsstructuren, bestaande uit: rechte wegen, bomenlanen, regelmatige blokverkavelingen en rechte waterlopen. Erven zijn relatief groot, vaak met een stevig raamwerk van erfbeplanting en liggen als blokken aan de weg geschakeld. Beplanting bestaat uit meidoornhagen, elzen, knotwilgen. Populierenrijen staan langs wegen. Bosjes, grienden vormen de grotere groenopstanden.
Het projectgebied bevindt zich aan de Zandenallee 5 te Teuge. De ruimtelijke structuur wordt voornamelijk bepaald door de rechtlijnige, lineaire ontginningsstructuren. De functionele structuur is divers: naast verspreid liggende burgerwoningen, agrarische bedrijven en agrarische cultuurgronden komt ook niet-agrarische bedrijvigheid en natuur (water en bospercelen) in het gebied voor. Ten zuiden van de locatie bevindt zich vliegveld Teuge.
In de bestaande situatie is het erf met voormalige boerderij en schuren dicht aan de Zandenallee gelegen en strekt het zich uit langs de weg, bijgebouwen voor functioneren van de camping (sanitair, receptie) liggen relatief op grote(re) afstand van de weg. Een schuur voor opslag en stalling ligt dichter aan de weg geprojecteerd. Aan de achterzijde ligt momenteel een veld voor kamperen, afgeschermd van de omgeving door een houtsingel van boom- en struikvormers. Momenteel zijn er 27 kampeerplaatsen en 3 trekkershutten beschikbaar. De uitbreidingslocatie is onbebouwd en in gebruik als grasland.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto's plangebied en omgeving (Bron: Bing maps)
Afbeelding 2.2: Bestaande situatie plangebied (Bron: Buro Stad + Land)
In dit hoofdstuk wordt aangetoond hoe het plan zich verhoudt tot het beleid van Rijk, provincie en gemeente Voorst.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de realisatie van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie in ieder geval niet worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Dit blijkt uit de uitspraak ABRvS 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3398. Onderhavige ontwikkeling kan hieronder geschaard worden. Voor wat betreft de legalisatie van de trekkershutten kan gesteld worden dat er een groeiende markt is voor kleinschalige overnachtingen op het platteland die voorzien in een behoefte aan luxe, comfort en de mogelijkheden tot ontspanning. Het agrarisch karakter van de gemeente leent zich ervoor om mogelijkheden op dit terrein te benutten vooral wanneer wordt ingezoomd op de omgevingskwaliteiten (rust, ruimte). De logiesaccommodaties dienen ter versterking van het verblijfsaanbod, de diversiteit en nieuwe doelgroepen. Geconcludeerd kan worden dat de planologisch ontwikkeling in het kader van de Ladder geen belemmeringen met zich meebrengt.
Het initiatief raakt geen rijksbelangen en er is geen sprake van enige vorm van belemmeringen met betrekking tot de doelen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Als het voornemen aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt getoetst, kan worden geconcludeerd dat een kampeerterrein geen stedelijke functie is, maar een gebiedseigen functie voor het buitengebied. De ladder duurzame verstedelijking is dan ook op dit initiatief niet van toepassing.
De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Op basis van de Omgevingsvisie Gelderland zijn de onderstaande thema's van belang om in het kader van voorliggend bestemmingsplan nader te belichten:
Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot. Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag:
In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. In dit gebied zijn drie aspecten aan de orde.
De provincie en haar partners zien de volgende opgaven voor een gezonde vrijetijdseconomie:
De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Natuur en landschap zijn het kapitaal van Gelderland. De opgaven die de provincie en haar partners hierbij zien, zijn:
Het plangebied maakt deel uit van het Nationale Landschap Veluwe. Door ruimtelijke ontwikkelingen beoogt de provincie de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen te behouden, te herstellen en te versterken en de landschappelijke samenhang te vergroten. De provincie beschermt de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.
De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening veiligstellen en daar bij besluiten rekening mee houden. De provincie moet in het kader van de Wet milieubeheer (artikel 2.1) een verordening opstellen. Deze moet regels bevatten voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. Deze regels gelden in de gebieden die in de verordening zijn aangewezen. De provincie is daarmee verantwoordelijk voor de kwaliteit van de drinkwaterbronnen voor de openbare drinkwatervoorziening. Aan deze wettelijke verplichting voldoet de provincie door de vaststelling van de Omgevingsverordening met daarin de regelgeving die van toepassing is op onder andere de intrekgebieden.
Indien het initiatief getoetst wordt aan de relevante beleidsthema's kan geconcludeerd worden dat:
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In voorliggend geval zijn de artikel 2.7.4.2. (Nationaal Landschap) en artikel 2.6.3.1 (Intrekgebied) van belang.
Artikel 2.7.4.2 Nationaal landschap
Toetsing
De locatie bevindt zich in een gebied dat is aangewezen als Nationaal Landschap 'Veluwe'. Het Nationaal Landschap De Veluwe is beschreven in verschillende deelgebieden. Onderhavig plangebied bevindt zich binnen het deelgebied 'Twello'. In de bijlage Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen worden de volgende kenmerken benoemd:
Er is sprake van een bestemming die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet aantast. Door de ontwikkeling op een landschappelijke wijze in te paseen, onder andere door de aanplant van streekeigen soorten, is sprake van een acceptabele inpassing in het landschap ter plaatse. Artikel 2.7.4.2. vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Artikel 2.6.3.1 Intrekgebied
In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.
Toetsing
Er is geen sprake van een functie die de kwaliteit van het grondwater aantast. Artikel 2.6.3.1. vormt geen belemmering.
De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. Het gaat om (grote delen van) het grondgebied van de volgende gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. De structuurvisie is een richtinggevend kader voor beleid en uitvoering, waarin ‘samenhang’, ‘integraal’ en ‘ontwikkelen’ sleutelwoorden zijn.
De Stedendriehoek zet in op het versterken van de recreatieve, toeristische kwaliteiten van het middengebied in de Stedendriehoek, waarbij de bijzondere landschappelijke en waterrijke kwaliteiten van het gebied grote mogelijkheden bieden voor gevarieerde recreatieve activiteiten.
De Stedendriehoek kiest voor:
De regionale structuurvisie gaat niet specifiek in op dergelijke kleinschalige initiatieven. Toetsing van dergelijke intiatieven zijn veelal vervat in gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in paragraaf 3.5. Wel kan worden gesteld dat er sprake is van een ontwikkeling die aansluit bij de visie om de recreatieve, toeristische kwaliteiten van het middengebied in de Stedendriehoek te versterken, waarbij de landschappelijke en waterrijke kwaliteiten van het gebied grote mogelijkheden bieden voor gevarieerde recreatieve activiteiten. Het regionaal beleid staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (2005) geeft op hoofdlijnen het ruimtelijk kader van de gemeente Voorst tot 2030 weer. Dit kader geeft de bestaande ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen. Op basis van de geuite ambities en randvoorwaarden vanuit de Voorster Ambitie wordt per kern een invulling aan het ruimtelijke beleid en de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2030 gegeven. Het landelijk gebied is daarbij onderverdeeld in verschillende deelgebieden. Onderhavig locatie bevindt zich in 'Het Open Middengebied'.
Het Open Middengebied staat onder grote ruimtelijke druk. Door het ontbreken van een herkenbare kwaliteit wordt al snel gekeken naar dit gebied als ruimte wordt gezocht voor te verplaatsen of nieuwe functies. Voor de lange termijn vraagt dit om nadere studie naar de inrichting van dit gebied. Voor de korte termijn kan worden aangesloten bij het bestaande gebruik. Het gaat dan met name om de grondgebonden landbouw en het benutten van de potenties op het gebied van natuur (weteringen en beken) en recreatie (recreatieve dooradering).
De beoogde ontwikkeling sluit uitstekend aan bij de gemeentelijke beleidsambitie om in dit gebied ruimte te bieden aan de versterking van een recreatieve functie in samenhang met een acceptabele landschappelijke inpassing. De ontwikkeling levert op voorhand geen belemmering op voor omliggende functies.
Het landschap van de Veluwe tot de IJssel is niet voor niets aangewezen als Nationaal Landschap, het is een van de aantrekkelijkste landschappen van Nederland. Er zijn uitgestrekte bossen en heiden, een prachtig kleinschalig cultuurlandschap met kastelen, karakteristieke boerderijen, talloze landgoederen en een schilderachtig rivierenlandschap met uiterwaarden en een dijk. De gemeente Voorst is, samen met Epe en Heerde, gelegen binnen dit Nationale Landschap. Gezamenlijk er een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Dit LOP is opgesteld om met elkaar ons waardevolle landschap te bewaren en mooier te maken.
De landschapseenheid kampenontginningen bestaat uit een gebied ten oosten van Apeldoorns Kanaal, dat als het ware in een band ligt tussen Twello, Wilp Achterhoek, Teuge en de Vecht. De kampenontginningen bestaan uit een afwisselend patroon van hoge zandopduikingen en de ertussen gelegen lage delen. De hoge delen van deze eenheid bestaan uit ‘kampen’ die liggen op kleine zandopduikingen te midden van het relatief vlakke landschap van de IJsselvallei.
De uit zandopduikingen bestaande kampen worden beter herkenbaar gemaakt, door ze te verdichten met weg-, erf- en randbeplantingen. Het kampenlandschap ten noordwesten van Twello is regionaal een bijzonder en aantrekkelijk landschap. Ten westen van de IJssel is dit een werinig voorkomend landschap, in de Veluweregio is het zeldzaam.
In de landschaps- en beleidsanalyse, zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1), is het LOP als belangrijk uitgangspunt genomen. Verwezen wordt naar Bijlage 1, waarin de analyse van het LOP en de gewenste landschappelijke inpassing zijn opgenomen. De investeringen in het landschap sluiten goed aan bij de uitgangspunten zoals verwoord in het LOP.
De betekenis van recreatie en toerisme neemt toe, in economische zin (toerisme is (nog steeds) een groeisector), maar ook bijvoorbeeld als mogelijkheid voor gemeenten om zich te onderscheiden. Het toeristisch/recreatief product heeft een erg samengesteld karakter en heeft raakvlakken met een groot aantal beleidsterreinen. De nota Recreatie en Toerisme (vastgesteld d.d. 20 december 2004) is vooral toegespitst op ontwikkelingen en voortgang in onze gemeente en ontwikkelingen in de toeristische markt.
Doelstelling van de nota is:
Geconcludeerd wordt dat met de gewenste ontwikkeling bijgedragen wordt aan de versterking van het toeristisch-recreatief product van de gemeente Voorst. Hiermee wordt bijgedragen aan een belangrijke economische pijler van de gemeente, waar ook andere voorzieningen (bijvoorbeeld restaurant, musea en dergelijke) van kunnen profiteren. In de beleidsnota is aangegeven dat de gemeente Voorst plaats kan bieden aan maximaal vijf kleine campings (maximaal 75 plaatsen) met alleen toeristische plaatsen en beperkte voorzieningen die alleen gedurende het seizoen (15 maart tot en met 31 oktober) geopend zijn. Momenteel zijn er vier kleine campings aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling passend is binnen de beleidskader van deze nota. Tot slot wordt opgemerkt dat de ontwikkeling op een landschappelijk verantwoorde wijze wordt ingepast in het landschap.
Gebleken is dat er veel vraag is naar het product van camping 't Oegenbos. Het is daarom gewenst om 't Oegenbos uit te breiden tot ongeveer 60 kampeerplaatsen. De uitbreiding vindt plaats in westelijke richting. Er zal sprake zijn van gescheiden veldjes. Centraal is een extra (nieuwe) sanitairruimte voorzien. Dit gebouw krijgt een bescheiden verschijningsvorm en bestaat uit een rechthoekige hoofdvorm (75 m2) met zadeldak. De kleurstelling is donker en ingetogen. Het gebouw zal bestaan uit gepotdekseld hout (zwart, met antracietkleurige pannen). Windveren en kozijnen worden in lichte kleurstelling uitgevoerd. Reeds aanwezige trekkershutten worden ook in dezelfde donkere kleurstelling uitgevoerd, waarbij de dakbedekking een donkere kleurstelling krijgt (antraciet pannen of golfplaat). De bestaande kampeervelden met bijbehorende sanitairruimte aan de zuidoostzijde blijven als zodanig functioneren. Dit geldt overigens ook voor de aanwezige theeschenkerij en caravanstalling. Om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen worden centraal in het plangebied nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaatsen worden groen uitgevoerd middels grasbetonstenen. Hierdoor wordt het verkeer op de huidige ontsluiting beperkt en meer exclusief voor tijdelijke bezoekers (passanten) van de camping. Parkeren voor vaste gasten en hun bezoekers moet hier dan ook worden voorkomen (bebording). Verlichting is niet aan de orde. Aan de zuidzijde wordt een natuurvijver aangelegd. Deze vijver wordt op het laagste deel van het terrein aangelegd ten behoeve van de groene beleving, natuurontwikkeling en waterbuffering/-infiltratie. De vijver kan aan de oostzijde tevens als speelvijver dienen. Aan de campingzijde krijgt deze vijver een grote natuuroever door het maaiveld te verlagen tot plasdras. Het beheer zal gericht zijn op het ontwikkelen van bloemrijk, nat grasland, waardoor de vijver/poel ook aantrekkelijk wordt voor flora en fauna.
Afbeelding 4.1: Weergave inpassing (Bron: Buro Stad + Land)
Langs de Zandenallee wordt de uitbreiding aan het oog onttrokken door een bosstrook te voorzien op een licht glooiend grondlichaam. De bosstrook krijgt een variabele breedte van zo'n 10 tot 15 meter breed en aan de westkant zo'n 15 tot 20 meter breed. Het grondlichaam krijgt een hoogte van maximaal 0,75 meter. Aan de buitenzijde is het talud relatief flauw (1:5), aan de binnenzijde kan het talud steiler zijn. De beplanting bestaat uit zowel streekeigen boom- als struikvormers met een laag percentage wintergroene (hulst)heesters. De bosstrook zet zich als groene schermen door op de camping, met een breedte van 5-6 meter. Haaks op de Zandenallee geven deze houtsingels het kampeergebied de gewenste kleinschaligheid, passend binnen de landschapskarakteristiek.
Alle opgaande beplanting wordt streekeigen en inheems. Het terrein met de kampeerplaatsen wordt intensief gemaaid, echter zoveel mogelijk is het de wens om een bloemrijke weide centraal op het terrein te ontwikkelen. Een aantal wandelpaden is uitgemaaid ten behoeve van de ontsluiting. Voor een uitgebreide weergave van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar Bijlage 1.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', publicatie 317 (oktober 2012) opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en een minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Doorgaans wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Uitgangspunten
Qua functie, verstedelijkingsgraad, stedelijke zone, parkeernorm en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Berekening parkeerbehoefte
In de toekomstige situatie zijn er circa 60 kampeerplaatsen en 3 trekkershutten aanwezig. Uitgaande van de gemiddelde parkeerbehoefte betekent dit een parkeerbehoefte van 76 parkeerplaatsen. De parkeerruimte voorziet in 76 parkeerplaatsen. De gewenste ontwikkeling levert hiermee in het kader van het aspect 'parkeren' geen belemmeringen op.
Berekening verkeersgeneratie
Op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' levert het extra aantal van ongeveer 35 standplaatsen een verkeersgeneratie van 14 verkeersbewegingen per weekdagetmaal op. Daarbij wordt opgemerkt dat dit aantal alleen in het kampeerseizoen plaatsvindt. Buiten het kampeerseizoen zijn er nauwelijks verkeersbewegingen. Gezien de dimensionering van omliggende infrastructuur, de goede en verkeersveilige ontsluiting van het plangebied levert het plan vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen op.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieukundige en economische uitvoerbaarheid.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
In voorliggend geval is het aspect rail- en wegverkeerslawaai niet van belang aangezien er geen geluidsgevoelig object wordt mogelijk gemaakt. Voor wat betreft het aspect industrielawaai wordt opgemerkt dat in de omgeving van de locatie geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig is. Wat betreft de invloed van de (nieuwe) functie op omliggende geluidsgevoelige objecten c.q. woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.2.5 (milieuzonering). Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
Akoestische aspecten staan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht. Er zijn echter uitzonderingen. Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Over het algemeen is voor de uitbreiding van een camping, voor zover het standplaatsen betreft en geen bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, geen bodemonderzoek vereist. Daar de realisatie van een sanitairgebouw niet bestemd is voor het verblijf van mensen (structureel) langer dan twee uur, en het een onverdachte locatie betreft, is voor wat betreft dit gebouw sprake van vrijstelling voor het uitvoeren van een bodemonderzoek. De bodemkwaliteit vormt op voorhand geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het gewenste plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Het project heeft een dergelijk kleinschalige omvang dat het is aan te merken als een project welke “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging. Uit de rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Tevens wordt de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode kaders) en omgeving weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart Gelderland (Bron: Provincie Gelderland)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Wel dient aandacht besteed te worden aan de ligging ten opzichte van vliegveld Teuge en de ligging binnen dijkring 52 "Oost Veluwe".
Vliegveld Teuge
In 2012 is in opdracht van de gemeente Voorst door het NLR een analyse gemaakt van de externe veiligheid als gevolg van het vliegverkeer rondom de luchthaven Teuge. De risicoanalyse genaamd "Externe veiligheidsrisico rond luchthaven Teuge door vliegverkeer" (NLR-CR-2012-231, oktober 2012) presenteert de risicoanalyse voor luchthaven Teuge, uitgevoerd volgens de in de RBML vastgelegde methodiek. Uit dit onderzoek kan worden opgemaakt dat de risicocontouren niet tot in het plangebied reiken. Van belemmering ten aanzien van het aspect externe veiligheid als gevolg van vliegveld Teuge is geen sprake.
Dijkring 52 “Oost Veluwe”
Het plangebied bevindt zich binnen dijkring 52 “Oost Veluwe”. Een dijkring is een aaneengesloten ring van waterkeringen (dijken, duinen of kunstwerken), die een gebied beschermen tegen overstromingen. Sommige dijkringen worden omringd door waterkeringen en hoge gronden, zoals het gebied tussen de Veluwe en de IJssel. Het gebied binnen een dijkring is het dijkringgebied. Een dijkring is onderverdeeld in vakken, kunstwerken, dijkvakken en duinvakken, die min of meer even hoog zijn. Het dijkringgebied en het vereiste beschermingsniveau van elke dijkring zijn wettelijk vastgelegd in de Wet op de Waterkering. Voor bestemmingsplannen in deze dijkring is een overstromingsrisicoparagraaf vereist. Verwezen wordt naar paragraaf 5.2.8, waarin de overstromingsrisicoparagraaf is opgenomen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het gewenste plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Het plangebied en de omgeving daarvan is aan te merken als een omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Ad 1: Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een camping als inrichting aangemerkt als 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d.', die worden geschaard onder milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 50 meter (voor het aspect geluid). Voor de aspecten geur en gevaar gelden richtafstanden van 30 meter. Voor het aspect stof geldt een richtafstand van 0 meter.
Het meest nabijgelegen gevoelige object betreft de burgerwoning gelegen aan de Zandenallee 7. De afstand tussen de westelijke grens van de uit te breiden camping en de gevel van de woning bedraagt circa 100 meter. De afstand tussen de grens van de uit te breiden camping en woonbestemming Zandenallee 7 bedraagt 50 meter. Om dit ook planologisch te verankeren is een groenbestemming opgenomen, waarbij de afstand tussen de woonbestemming en recreatieve bestemming exact 50 meter bedraagt. Er wordt in alle gevallen voldaan aan de richtafstand en dit is ook als zodanig vastgelegd.
Tot slot voorziet dit bestemmingsplan ook in het planologisch vastleggen van de loonwerkactiviteiten. Ter plaatse van de schuur waar deze activteiten plaatsvinden is een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf' opgenomen. Deze activiteit kan op basis van de VNG-brochure worden aangemerkt als 'Dienstverlening ten behoeve van de landbouw - algemeen (onder andere loonbedrijven): b.o.<= 500 m²' (milieucategorie 2), waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Binnen deze richtafstand bevinden zich geen milieugevoelige objecten.
Ad 2: Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De gewenste functie is niet aan te merken als milieugevoelig. Bestaande functies in de omgeving van het plangebied vormen dan ook geen belemmering voor het voornemen.
Gezien het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) / de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
De locatie is niet gelegen in of nabij een Natura-2000 gebied. Tevens zijn gebieden aangewezen als EHS gelegen op grote afstand. Gezien de ruime afstand tot beschermde gebieden, de aard en omvang van de ontwikkeling en de invulling van het tussenliggende gebied met infrastructuur en bebouwing (barrièrewerking), wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
De uitbreidingslocatie is in gebruik als weiland. De gronden worden intensief onderhouden (maaien, bemesting). Er bevinden zich op de locatie geen groenelementen en er worden geen gebouwen gesloopt. De gronden zijn gezien hun aard niet geschikt als verblijf- of foerageerplaats. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde en is niet van belang voor beschermende planten- en diersoorten. Er kan zelfs gesteld worden dat bijvoorbeeld door de aanleg van nieuw water nieuwe ecologische potenties ontstaan.
Een (veld)onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet wordt niet noodzakelijk geacht. Overigens wordt benadrukt dat ten alle tijden rekening dient te worden gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.
Ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Voor het plangebied gelden volgens het geldende bestemmingsplan (zie ook paragraaf 1.4) diverse archeologische dubbelbestemmingen. Gelet op de oppervlakte van de bodemingrepen betekent dat in voorliggend geval een archeologische waardestelling nodig is. Hiervoor dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Het in Bijlage 2 opgenomen onderzoek geeft invulling aan die onderzoeksplicht. Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een lage verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten uit alle archeologische perioden. Dit is zowel gebaseerd op de lage en natte landschappelijke ligging van het plangebied evenals de gedeeltelijke omwerking van het oorspronkelijk bodemprofiel. Dekzandwelvingen met hierin een intacte bodem zijn binnen het plangebied niet aanwezig.
In het plangebied is sprake van een lage archeologische verwachting. Er is hiermee in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de uitgraving van het waterpartij in het plangebied. Er hoeven ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) in de rest van het plangebied geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Voorst).
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De hierbij behorende 'Watertoets' is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies.
Het plangebied is gelegen in een 'overstromingsgebied' (dijkring 52, Oost Veluwe). Voor de keringen van dijkring 52 geldt een veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar. De overschrijdingskans is 1/1250 per jaar. De Risicokaart geeft de maximale overstromingsdiepte aan maar niet de tijd tot een overstroming.
In voorliggend geval betreft het de uitbreiding van een camping. Mede gezien de grote afstand tot aan de IJssel, het feit dat de aanwezige personen zelfredzaam zijn en het gegeven dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de personendichtheid, wordt geconcludeerd dat de ligging van het plangebied in de dijkring geen belemmering met zich meebrengt ten aanzien van de ontwikkeling.
Een kampeerterrein zoals in voorliggend geval wordt in het kader van de Wgv niet aangemerkt als een geurgevoelig object / functie. Dit wordt bevestigd door jurisprudentie (LJN: BM5607, Raad van State , 200905955/1/H1) . Er is immers geen sprake van een 'gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt' (artikel 1 Wgv). De standplaatsen op de camping zijn maar een beperkt gedeelte van het jaar geopend en hiermee zodanig beperkt van duur dat van permanente bewoning of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik geen sprake is.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Een exploitatieplan is ingevolge artikel 6.12 Wro aan de orde bij een aangewezen bouwplan. Daar is hier geen sprake van. Kosten voor de bestemmingsplanprocedure worden verhaald middels de Legesverordening. Voor het verhalen van eventuele planschade wordt een planschadeovereenkomst gesloten.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de bestemmingen 'Groen', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', 'Waarde - Archeologie - 3', 'Waarde - Archeologie - 5', ' Waarde - Archeologie - 6' en 'Waarde - Landschap' voor.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel.
Anti-dubbeltelbepaling ( Artikel 9 )
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Algemene bouwregels ( Artikel 10 )
Dit artikel bevat bepalingen ten aanzien van overschrijding bouwgrenzen, toegelaten bouwwerken met afwijkende maten, herbouw woningen en ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels ( Artikel 11 )
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
Algemene aanduidingsregels ( Artikel 12 )
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Het gaat hierbij specifiek om de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 2' die conform het geldende bestemmingsplan is overgenomen.
Algemene afwijkingsregels ( Artikel 13 )
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Algemene wijzigingsregels ( Artikel 14 )
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Het gaat hierbij om het overschrijden van bestemmingsgrenzen en het geheel of gedeeltelijk verwijderen van voorkomende archeologische dubbelbestemmingen.
Overige regels ( Artikel 15 )
In dit artikel is een verwijzing naar andere wettelijke regelingen opgenomen.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De grotere, afschermende groenelementen zijn specifiek bestemd tot 'Groen'. Enerzijds om dit passend te bestemmen, anderzijds ook om aan de westzijde te kunnen voldoen aan milieuzonering (zie ook 5.2.5). De tot 'Groen' bestemde gronden zijn aangewezen voor landschapsverzorging in de vorm van houtopstanden, afschermende beplanting en voorzieningen ten behoeve van ontsluiting. Binnen de bestemming zijn alleen andere-bouwwerken toegestaan, tot een hoogte van 2 meter.
Recreatie - Verblijfsrecreatie (Artikel 4)
Nu het hoofdgebruik zich volledig richt op het recreatieve aspect is gekozen voor de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Binnen deze bestemming is recreatief verblijf in niet permanent aanwezige kampeermiddelen ten behoeve van toeristisch kamperen en seizoenstandplaatsen toegestaan. Tevens zijn maximaal 3 trekkershutten toegestaan. Ook zijn de bestaande planologische rechten in de vorm van caravanstalling en theeschenkerij opgenomen in dit plan. Ook is in de huidige situatie een loonbedrijf aanwezig. Deze functie is planologisch vastgelegd middels het opnemen van een specifieke functie-aanduiding ter plaatse van de schuren die in gebruik zijn ten dienste van het loonbedrijf. Tevens zijn aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven (maximaal categorie 2), bed and breakfast, horeca, detailhandel, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals deze nader genoemd zijn in de bestemmingsomschrijving.
Waarde - Archeologie - 3, Waarde - Archeologie - 5, Waarde - Archeologie - 6 (Artikel 5, Artikel 6 en Artikel 7)
Deze archeologische dubbelbestemmingen zijn conform het moederplan wederom overgenomen, met uitzondering van de gronden waar archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Waarde - Landschap (Artikel 8)
Voor de verschillende zones uit het landschapsontwikkelingsplan (LOP) is in het bestemmingsplan Buitengebied één dubbelbestemming Waarde - Landschap opgenomen. In de bestemmingsomschrijving zijn de aanwezige landschappelijke waarden omschreven. Om de aanwezige waarden te beschermen of te versterken, is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen. Dit vergunningenstelsel is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak. Voor elke zone is dit vergunningenstelsel gelijk. De mate waarin de werken of werkzaamheden van belang zijn, dient per waarde afzonderlijk bepaald te worden op het moment van de aanvraag. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden in het gebied die via een afwijkingsregel of een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, dient tevens te allen tijde rekening gehouden te worden met de waarden zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn. Eventuele vooroverlegreacties worden opgenomen in deze paragraaf.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend tegen het plan.