direct naar inhoud van 5.2 Milieuaspecten
Plan: Broekstraat 25, Klarenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20165-VS00

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Uit een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 1 bij de toelichting) blijkt dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie (Broekstraat 25) bestaat uit zeer fijn tot zeer grof zwak tot uiterst siltig zand. De bovengrond is veelal zwak humeus. In de ondergrond wordt plaatselijk in het traject 100-260 cm -mv een zwak zandige leemlaag aangetroffen. De kleur van het zand varieert van licht bruin/beige tot grijs/bruin. Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen tot een diepte van 190 cm -mv.

Behoudens een zwak puinhoudende laag in boring 8 (18-30 cm -mv) zijn er zintuigelijk tijdens de veldwerkzaamheden geen waarnemingen in de bodem gedaan die duiden op het voorkomen van een bodemverontreiniging.

Tijdens het veldonderzoek is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ook in het opgeboorde materiaal van de uitgevoerde boringen is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Opgemerkt dient te worden dat op de locatie geen verkennend asbestonderzoek conform NEN-5707 "Monsterneming en analyse van asbest in bodem"of NEN-5897 "Monsterneming en analyse van asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat heeft plaatsgevonden.

uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • Het bovengrondmengmonster BG1 licht verontreinigd is met PAK (10 van VROM) en PCB;
  • het bovengrondmengmonster BG2 licht verontreinigd is met PAK (10 van VROM);
  • In he ondergrondmengmonster OG geen van de onderzochte stoffen zijn aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof;
  • Het grondwatermonster uit peilbuis 1 licht verontreinigd is met barium;

De bodem van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Achtergondwaarde. Door het aantreffen van een lichte verontreiniging van PAK (10 van VROM) en PCB in de bovengrond en barium in het grondwater, dient de hypothese "Onderzoekslocatie is onverdacht" verworpen te worden. Nader onderzoek naar de lichte verontreinigingen wordt niet noodzakelijk geacht.

Gebaseerd op de resultaten van dit onderzoek kan gesteld worden dat er geen bezwaar is tegen de voorgenomen bouwactiviteiten op de locatie.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een spoorweg en ondervindt dan ook geen hinder van railverkeer.

Wegverkeer

De Broekstraat, waaraan de woningen worden geprojecteerd, is een gemeentelijke weg, waar een maximaal toegestane snelheid geldt van 80 km/uur. De nieuwe woningen worden alleen belast door geluid afkomstig van de Broekstraat en worden achter de huidige woning op nummer 25 geprojecteerd. De voorgevel van de woning op nummer 25 staat op een afstand van ongeveer 70 meter van de Broekstraat.

De verkeersintensiteit op de Broekstraat in het jaar 2022, met verkeer in beide richtingen, bedraagt ongeveer 2500 motorvoertuigen per etmaal. Deze aantallen zijn afkomstig uit het verkeersmodel van de gemeente Voorst en zijn afgeleid van tellingen en prognoses (rekening houdend met een groei van 1.1% per jaar). Voor de berekeningen is bovenstaande intensiteit aangehouden. De voertuigverdeling komt voort uit tellingen door provincie Gelderland en is vastgelegd in het Verkeersmilieukaartprogramma 2020. Het wegdek bestaat uit DAB (glad asfalt).

Uitgaande van een vrijeveld-situatie (geen woningen en vrij zicht naar te bouwen woning), ligt de 48 dB contour op 73 meter. Wanneer de woningen op een afstand van meer dan 73 meter van de Broekstraat worden gebouwd, dan wordt de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschreden.

De nieuwe woningen worden op een grotere afstand van de Broekstraat gebouwd zodat geen hogere geluidwaarde nodig is. Aan de gevels zijn de standaard gevelmaatregelen verplicht, zoals vermeld als minimumeis in het Bouwbesluit.

Conclusie

Gezien de ligging van de nieuwe woningen vanaf de openbare weg (minimaal 90 m) bestaat er geen akoestisch bezwaar tegen de bouw van de woningen en behoeft geen aanvullend akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit').

In zijn algemeenheid kan worden gestelde dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen.

Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

De locatie is niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit of fijnstof worden overschreden.

Het voorliggende verzoek betreft het realiseren van één extra woning en de verplaatsing van één bestaande woning. De woningaantallen in dit verzoek zijn veel lager dan de 1500 woningen die genoemd worden bij de afweging 'niet in betekenende mate'. Het is daarom niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.4 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • 1. bedrijven waar opslag en/ of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zoals een lpg station;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • 3. vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen;
  • 4. propaantanks bij particulieren.

Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving. Hieronder wordt een puntsgewijze toelichting gegeven.

ad 1 en 4. Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen propaantanks op het terrein van een particulier.

ad 2. De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.

ad 3. Binnen het onderhavige plangebied liggen geen drukleidingen van aardgas of aardolieproducten zoals bedoeld in de Regeling externe veiligheid buisleidingen.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaren zijn tegen voorgenomen ontwikkeling.

5.2.5 Milieuzonering

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat milieugevoelige functies (woningen, verzorgingshuizen, campings) niet komen te liggen binnen belemmeringencirkels van nabijgelegen bedrijven. Voor wat betreft de onderbouwing daarvan dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de brochure VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding aangebracht te worden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan stankhinder van agrarische bedrijven en hinder van bedrijven die verspreid in de wijk en in de directe omgeving aanwezig zijn.

In de directe omgeving zijn maar een beperkt aantal bedrijven aanwezig. Het gaat hierbij om de volgende bedrijven:

  • een constructiewerkplaats aan de Broekstraat 31. De afstand tussen dit bedrijf en het plangebied is meer dan 200 meter.
  • Een melk- en rundveehouderij aan de Broekstraat 22. De afstand tussen dit bedrijf en het plangebied is meer dan 500 meter.
  • Een melk- en rundveehouderij aan de Henkenburg 4. De afstand tussen dit bedrijf en het plangebied is meer dan 300 meter.
  • Een vleeskalverenbedrijf aan de verlengde Broekstraat 12. De afstand tussen dit bedrijf en het plangebied is meer dan 800 meter.

In alle gevallen zijn de afstanden dusdanig groot dat de ontwikkeling niet zal zorgen voor een belemmering van de bedrijfsvoering. Daarbij moet worden opgemerkt dat tussen de verschillende bedrijven en de nieuwe ontwikkeling altijd op kortere afstand van het bedrijf al bestaande woningen aanwezig zijn. Bij de beoordeling voor de uitbreiding van de bedrijven zullen deze woningen als maatgevend worden beschouwd.

Op basis van bovenstaande zijn er milieutechnisch geen bezwaren tegen de realisatie van een nieuwe woning op het perceel Broekstraat 25.

5.2.6 Flora en Fauna

Op 1 maart 2011 is in het kader van de bestemmingsplanprocedure een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 2 bij de toelichting). Hieronder is deze quickscan samengevat in de verschillende onderdelen, flora, zoogdieren, amfibieën/ reptielen/ ongewervelde, broedvogels, vissen en vleermuizen. Zowel voor Broedvogels als voor vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk.

Flora

De weiden, percelen A,C en F (figuur 9) zijn langdurig als intensieve weiden in gebruik geweest. Op basis van de aangetroffen soorten kan geconcludeerd worden dat zich in de weiden geen strikt beschermde soorten bevinden. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen nadelige invloed op de aanwezige flora. Een overtreding van de flora en faunawet is niet aannemelijk.

Het kavelpad, perceel B, is zeer soortenrijk. De nu aangetroffen soorten zijn geen van allen beschermd. Niet uit te sluiten is dat zich op en langs het kavelpad soorten van lijst 2 van de flora- en faunawet bevinden. Tabel 2 soorten zijn soorten waarvoor geen ontheffing van de flora en faunawet nodig mits een goedgekeurde gedragscode wordt gehanteerd. In de plannen zoals deze nu bekend zijn, wordt het kavelpad gehandhaafd. Blijft het kavelpad vrijwel ongewijzigd dan zal niet snel een overtreding van de flora- en faunawet ontstaan.

De voormalige kwekerij, E en tuincentrum, G zijn dicht, met opgaande bomen en heesters beplant. Op het voormalige tuincentrum, perceel G, zijn geen bijzondere of beschermde soorten te verwachten. Mogelijk komt op perceel E de gewone salomonszegel voor. Deze soort is niet beschermd. Er is een kans aanwezig dat op deze percelen meer beschermde soorten als ruig klokje of veldsalie aanwezig kunnen zijn. Dit zijn tabel 2 soorten waarvoor een ontheffing van de flora en faunawet geldt mits een goedgekeurde gedragscode wordt gehanteerd.

De houtwal, perceel D, is een oud relict uit het voormalige landschap. Tijdens de inspectie zijn hier geen beschermde soorten aangetroffen. Niet uitgesloten kan worden dat zich hier meer beschermde soorten van tabel 2 bevinden. Tabel 2 soorten zijn soorten waarvoor geen ontheffing van de flora en faunawet nodig is mits een goedgekeurde gedragscode wordt gehanteerd. In de plannen zoals deze nu bekend zijn wordt de houtwal gehandhaafd. Blijft de houtwal vrijwel ongewijzigd dan zal niet snel een overtreding van de flora- en faunawet ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20165-VS00_0009.png"

Figuur 9: de deelgebieden die zijn onderscheiden in kader van de flora- en fauna quickscan

Zoogdieren

Behalve de das zijn alle aangetroffen soorten, soorten van lijst 1 van de flora en faunawet. Voor het uitvoeren van de activiteiten geldt voor deze soorten een algehele ontheffing. De aanwezigheid van de das kon niet met een absolute zekerheid worden vastgesteld. Het vermoeden dat het hier om een das gaat wordt versterkt door verspreidingswaarnemingen van deze soort. In de spoorzone vanaf de richting Klarenbeek en het EHS gebied van Klarenbeek zijn dassen meerdere malen waargenomen. Dit gebied behoort tot een van de kerngebieden van de das. De das is een soort van lijst 3 van de flora en faunawet. Dit betekent dat bij activiteiten die bedreigend zijn voor deze soort altijd een ontheffing van de flora en faunawet moet worden aangevraagd. Het toepassen van een gedragscode is ontoereikend. In de plannen zoals deze nu aanwezig zijn, blijft dit deel van het gebied intact en vinden geen nadelige ingrepen plaats. Door de voorgenomen aanplant van houtige gewassen langs de kavelgrenzen verbeterd het biotoop van de das. De plannen hebben hierdoor een positieve uitwerking op deze soort. Het omvormen van de kwekerij en het voormalige tuincentrum zal eveneens een positieve invloed hebben op de soort.

Amfibieën/ reptielen/ ongewervelden

De aanwezigheid van amfibieën en reptielen kon niet worden vastgesteld. Op basis van het aangetroffen biotoop kunnen algemene soorten als bruine kikker en gewone pad worden verwacht. De houtwal (perceel D op figuur 9) maar ook het kavelpad (perceel B op figuur 9) is geschikt als winterverblijf voor meer beschermde soorten als kamsalamander en knoflookpad. In de directe omgeving zijn echter geen waarnemingen van beide soorten bekend. Het terrein rondom de boerderij en de overige agrarische bebouwing is niet echt geschikt voor amfibieën. Bij de huidige plannen lopen amfibieën daarom geen gevaar en wordt de flora en faunawet niet overtreden.

Reptielen worden op basis van de aangetroffen biotopen niet verwacht. Beschermde ongewervelden worden evenmin op het perceel verwacht.

Broedvogels

Op het perceel zijn een groot aantal vogels aangetroffen. Veel van de aangetroffen vogelsoorten zullen ook op het perceel broeden. De gebouwen zijn in principe geschikt voor huismussen om er te broeden. De huismus is tijdens het veldbezoek niet waargenomen. De kans op de aanwezigheid van de huismus is reëel. Voordat de bebouwing gesloopt gaat worden, is het noodzakelijk om een vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vervolgonderzoek zal in ieder geval ruim voordat de werkzaamheden op het terrein beginnen, moeten worden uitgevoerd.

Daarnaast heeft in het verleden een steenuil op het perceel gebroed. Het terrein is in potentie voor steen- en kerkuilen geschikt, maar aanwijzingen dat beide soorten aanwezig zijn, ontbreken.

Vissen

Vissen zijn niet aanwezig en worden ook niet verwacht door het ontbreken van het jaarrond aanwezig zijn van open water.

Vleermuizen

Een aantal gebouwen en het terrein zijn geschikt voor vleermuizen. Uit de verspreidingsgegevens komt naar voren dat drie soorten vleermuizen in de directe omgeving zijn waargenomen. Het betreft de dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis. Dwergvleermuis en laatvlieger zijn gebouwbewonende vleermuizen. De rosse vleermuis is een boombewonende vleermuis en heeft in de houtwal (perceel D op figuur 9), op het kavelpad en in de walnoot nabij de boerderij enkele potentieel geschikte verblijfplaatsen. Vooral de bosranden zullen door vleermuizen worden gebruikt om te jagen. Het bos zelf is oninteressant. Doordat de beplanting vrij gesloten is en relatief jong zijn hier nog niet veel insecten aanwezig. Daarnaast wordt de insectenrijkdom beperkt door de soorten bomen en heesters die zijn aangetroffen. Dit zijn vrijwel allemaal uitheemse boom- en struiksoorten.

Bij het uitvoeren van de plannen kunnen een of meer verblijfplaatsen van vleermuizen mogelijk verdwijnen. Het jachtterrein van de vleermuizen zal door de toenemende randlengte als de plannen worden uitgevoerd juist verbeteren. Voordat de bebouwing gesloopt gaat worden, is het noodzakelijk om een vervolgonderzoek naar het gebruik van met name de gebouwen door vleermuizen uit te voeren. Dit vervolgonderzoek zal in ieder geval ruim voordat de werkzaamheden op het terrein beginnen, moeten worden uitgevoerd.

5.2.7 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

Om aan bovenstaande te voldoen is een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 bij de toelichting voor het volledige rapport). In het plangebied zullen twee woningen worden gebouwd (het verplaatsen van een bestaande woning en het realiseren van een nieuwe woning). Het onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. Op basis van het bureauonderzoek werden archeologische resten verwacht uit perioden vanaf het Laat-Paleolithicum. Het vondstniveau werd verwacht onder het humeuze dek en in de top van de C-horizont, die naar verwachting uit verspoeld dekzand bestond. Er waren geen aanwijzingen dat de bodem is verstoord, behalve ter plaatse van de bestaande bebouwing en mogelijk de voormalige boomkwekerij. Teneinde deze verwachting te toetsen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat in het plangebied geen intact bodemprofiel aanwezig is. In een aantal boringen was tussen het humeuze dek en de C-horizont een omgewerkte laag aanwezig. Er zijn geen (restanten van) natuurlijke bodemhorizonten aangetroffen. In twee boringen is de C-horizont niet aangeboord binnen 120 cm –mv.

Op basis van deze bevindingen is het niet noodzakelijk vervolgonderzoek uit te voeren. Wel moet worden opgemerkt dat het niet volledig uit te sluiten is, dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.