Plan: | De Nieuwenhof, Voorst 2011 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20151-VS00 |
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn.
Aangezien het hier gaat om vervangende nieuwbouw, waarbij het gebruik van het perceel met bijbehorende gebouwen niet veranderd is een bodemonderzoek pas noodzakelijk bij afgifte van de bouwvergunning. Het bodemonderzoek zal dan ook pas worden uitgevoerd na de sloop van het gebouw.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is niet gelegen binnen de zones van railverkeers- of industrielawaai. Het plangebied is wel gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Door Tauw bv is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de nieuwbouw van serviceflat de Nieuwenhof (rapportage R001-4825803HDI-pws-V03-NL, datum 9 januari 2012). dit akoestisch onderzoek is als bijlage bijgevoegd.
Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting voor de beoogde ontwikkeling de voorkeursgrenswaarden van 48dB overschrijdt. De geluidsbelasting van de Rijksstraatweg (N345) ligt bij de serviceflat boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder maar voldoet aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB. De geluidsbelasting van de Deventerweg (N790) en Nijenbeekseweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh en vormen geen belemmering voor de planvorming. De cumulatieve geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer bedraagt op meerdere gevels meer dan 53 dB (maximaal 55 dB). Dit betekent dat mogelijk aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om een binnenniveau van 33 dB te waarborgen. Hiervoor is een gevelwering van 22 dB nodig.
Omdat voor wat betreft de Rijjksstraatweg (N345) niet wordt voldaan aan de grenswaarden, moet worden bezien of geluidsbeperkende maatregelen doelmatig zijn.
In de wet geluidhinder wordt een voorkeur uitgesproken waarin de haalbaarheid van de maatregelen moet worden onderzocht. Deze volgorde is
Maatregelen aan de bron zijn niet (financieel) realistisch. De snelheid zou ter hoogte van de serviceflat verlaagd kunnen worden naar 60 km per uur, dit levert dan een geluidreducerend effect op van circa 2 tot 3 dB. Deze maatregel is daarmee onvoldoende effectief, tevens stuit de verlaging naar 60 km per uur zeer waarschijnlijk op bezwaren van verkeerskundige aard. Het aanbrengen van stiller asfalt is ook niet aan de orde, er ligt al een vorm van stil asfalt en de kosten hiervan staan niet in verhouding tot de gewenste ontwikkeling. Ook overdrachtsmaatregelen zijn niet de oplossing. Eventuele geluidschermen van minimaal 3 meter hoog, zijn vanuit landschappelijk, stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt niet wenselijk.
Gezien het vorenstaande, waarbij is geconcludeerd dat niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dient te worden verzocht om een hogere grenswaarde. Vóór het verkrijgen van een omgevingsvergunning zal deze procedure doorlopen dienen te worden. Een onderzoek naar maatregelen aan de gevels van de woningen ter bescherming van de geluidniveaus in verblijfsruimten dient onderdeel uit te maken van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
De bouw van de serviceflat is akoestisch gezien mogelijk, omdat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden als gevolg van maatregelen aan de serviceflat. De precieze maatregelen moeten nog onderzocht worden, maar gezien de geringe overschrijding wordt vooralsnog gedacht aan de toepassing van suskasten zwaarder glas zodat voldaan kan worden aan de binnenwaarde van minimaal 33 dB.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 3.6 Wro gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.
Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
De gewenste ontwikkelen voorziet niet in de uitbreiding van het aantal woningen, het aantal woningen neemt zelfs in aantal af. Hierdoor kan het project worden aangemerkt als een project dat "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Deze risicobronnen moeten getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving.
Uit een inventarisatie van de omgeving blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobedrijven aanwezig zijn. Over de N345 worden weliswaar gevaarlijke stoffen vervoerd, echter het gebouw ligt zowel buiten de contour voor het groepsgebonden risico als de contour voor het plaatsgebonden risico. Derhalve is vervolg onderzoek niet noodzakelijk.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat milieugevoelige functies (woningen, verzorgingshuizen, campings) niet komen te liggen binnen belemmeringencirkels van nabijgelegen bedrijven. Voor wat betreft de onderbouwing daarvan dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de brochure VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Op veehouderijen is niet de VNG-brochure van toepassing, maar is de Wet geurhinder en veehouderijen van toepassing. a De VNG-brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.
Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding aangebracht te worden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan stankhinder van agrarische bedrijven en hinder van bedrijven die verspreid in de wijk en in de directe omgeving aanwezig zijn.
In de directe omgeving is enkel Bakker Bril aanwezig. Op basis van de VNG-richtlijnen heeft een dergelijke bakkerij een hindercirel van 10 meter. De bakkerij ligt op ruim 60 meter van de serviceflat. De ontwikkeling ondervind dus geen hinder van omliggende bedrijven en gelijktijdig heeft de ontwikkeling ook geen invloed op bedrijven in de omgeving.
Op 14 maart 2011 is door Tauw een quickscan flora en fauna uitgevoerd ("Quickscan De Nieuwenhof in Voorst” met kenmerk N001-4749820PMM-evp-V01-NL), dit onderzoek is als bijlage bijgevoed. Uit deze quickscan blijkt dat er geen vervolg onderzoek noodzakelijk is omdat het nieuwe gebouw nagenoeg op dezelfde plek blijft en er geen bomen worden gekapt. Voor de sloop van het huidige pand is nog wel een vleermuizenonderzoek uitgevoerd.
De vleermuizeninventarisatie is gericht op het vaststellen van de functie van de gebouwen en het omliggende gebied voor de in het plangebied voorkomende vleermuissoorten.
Het plangebied en directe omgeving zijn de volgende vleermuissoorten aangetroffen:
Het plangebied vormt een essentieel onderdeel van het leefgebied van vleermuizen, in de vorm van vaste verblijfplaatsen (zomerverblijven en kraamplaatsen), en is onderdeel van een vliegroutes en foerageergebied. Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek wordt wel geconcludeerd dat negatieve effecten op essentiële gebruiksfuncties van het leefgebied van de vleermuizen door de beoogde werkzaamheden in de eerste fase kunnen worden uitgesloten. De functionaliteit van het plangebied wordt niet aangetast bij doorgang van de werkzaamheden. Voor de functie foerageren blijven voldoende alternatieven over. De vliegroutes blijven, doordat de groenstructuren in stand blijven, grotendeels intact. De aangetroffen verblijfplaats, bevindt zich aan de noordzijde van de noordvleugel, en wordt in de eerste fase niet aangetast. Buiten de overwinteringperiode, dient tijdens de werkzaamheden wel rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van vleermuizen. Dit houdt in dat werkzaamheden alleen overdag dienen te worden uitgevoerd, zodat geen gebruik hoeft te worden gemaakt van kunstmatige verlichting, waardoor verstoring wordt voorkomen. Tevens dient de zorgplicht zoals bedoeld in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen.
Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op essentiële gebruiksfuncties van het leefgebied van de vleermuizen door de beoogde werkzaamheden niet zijn uitgesloten voor de tweede fase. Echter, bij het treffen van afdoende mitigerende maatregelen (in de eerste fase) is geen sprake van een overtreding van verbodsbepalingen. De noodzaak tot het daadwerkelijk in bezit hebben van een goedgekeurd mitigatieplan of een ontheffing is gekoppeld aan de uitvoeringsfase. De ruimtelijke vergunning- en planprocedures kan daarom doorgang vinden. Het laten goedkeuren van het mitigatieplan en het uitvoeren van de bijbehorende mitigerende maatregelen dient echter vóór aanvang van de werkzaamheden, de sloop van de noordvleugel, afgerond te zijn.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten is in de Monumentenwet 1988 geregeld. Hierbij gaat de wet uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. Het gebied de Nieuwenhof heeft op basis van dit beleid de archeologische verwachtingswaarde categorie 5, dit betekent dat het een zone met een hoge archeologische verwachting betreft. Daarnaast heeft dit perceel ook nog deels de aanduiding “Archeologisch waardevol gebied, categorie 3”. Deze aanduiding zorgt niet voor een extra bescherming ten opzichte van de beschermende waarde die is gekoppeld aan een zone “archeologische verwachtingswaarde categorie 5”. De ontwikkelaar laat de sloopwerkzaamheden archeologisch begeleiden, volgens een Programma van Eisen dat goedgekeurd moet worden door het bevoegd gezag. Tijdens de sloop kan dan meteen bekeken worden of er iets in de grond zit en of het verstoord is.
Op basis van bovenstaande is er voor gekozen om over het plangebied de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" op te nemen. Omdat het onderzoek via archeologische begeleiding gebeurt tijdens de sloopwerkzaamheden, is er maar beperkt onderzoek op het terrein uitgevoerd. Het archeologische onderzoek zal zich beperken tot die delen van het gebied waar ook daadwerkelijk gebouwd gaat worden. Daarnaast waren de plannen voor de nieuwbouw, ten tijde van het opstellen van dit ontwerpbestemmingsplan nog, in de conceptfase. Door het opnemen van de dubbelbestemming wordt de archeologische waarden gewaarborgd ook wanneer de plannen deels veranderen.
De cultuurhistorische waarde van het plangebied is in beeld gebracht. De geschiedenis begint bij het oude huis de Nieuwenhof dat plaats moest maken voor de serviceflat. Deze statige villa stond op een aantrekkelijk stuk grond, gelegen aan de toen nog rustige Rijksweg en is gebouwd in de jaren 30 van de 19e eeuw. De villa werd omringd door een grote tuin met een bijzondere aanleg van paden en bomen in Engelse landschapsstijl, waaronder een singel van eikenhakhout. Uit de aanleg van de tuinen blijkt de smaak en deskundigheid van de toenmalige tuinontwerpers. Er staan bomen die nu nog de Nieuwenhof sieren. Na het overlijden van de laatste bewoners, de dames Wilkens in 1957, was het huis ernstig in verval en is de villa afgebroken om plaats te maken voor de serviceflat van architect ir. Van der Tak. Serviceflat De Nieuwenhof is gerealiseerd in 1964 en was destijds een experiment. Bij dit ontwerp is destijds ook weer rekening gehouden met de bijzondere tuininrichting. Men koesterde de verwachting dat de serviceflats dé oplossing zouden brengen voor goede huisvesting van ouderen. Echter, de laatste jaren is gebleken dat de huidige serviceflats niet meer voldoen aan de huidige eisen die aan zorg gesteld worden. Daarom werkt de gemeente Voorst mee aan een nieuwe ontwikkeling voor De Nieuwenhof, met respect voor de cultuurhistorische waarde van het gebied. Dit komt tot uiting door:
Ter bescherming van bovenstaande waarden is er voor gekozen om ook een dubbelbestemming "Waarden-Cultuurhistorie" op te nemen. Door deze dubbelbestemming wordt geregeld dat het niet direct mogelijk is om de oorspronkelijke tuinaanleg te verstoren.
Bovenstaande betekent dus niet dat het kappen van bomen en het veranderen van de tuinaanleg niet mogelijk is, echter via deze dubbelbestemming kan gestuurd worden op behoud van de cultuurhistorische waarden.