direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Koningin Julianastraat 2, Twello
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.171060-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Makelaar van den Belt heeft in opdracht van de huidige bewoners van Koningin Julianastraat 2 in Twello hebben een verzoek gedaan om de bestemming te wijzigen naar Wonen ter plaatse van de Koningin Julianastraat 2 in Twello. Er worden geen bedrijfsactiviteiten meer uitgevoerd. Het perceel heeft in het bestemmingsplan ''Twello Noordoost'' een bedrijfsbestemming. De woning heeft een functieaanduiding ''bedrijfswoning''. Op het perceel is 1 bedrijfswoning toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Doel van bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Het volledige plangebied heeft nu de bestemming bedrijf en heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Het bouwvlak komt overeen met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. De bestemming 'bedrijf' zal worden gewijzigd in een woonbestemming met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast zullen de aanduidingen tuin en erf worden toegevoegd.

1.3 Ligging plangebied

1.3.1 Ligging plangebied met kadastrale aanduiding en luchtfoto's

De locatie van Koningin Julianastraat 2 in Twello is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied is gelegen in het dorp Twello. De grotere steden in de omgeving van het plangebied zijn het ten westen gelegen Apeldoorn, en het ten oosten gelegen Deventer.

Het volledige plangebied beslaat een oppervlakte van 1310 m2. In afbeelding 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied bestaat uit het perceel welke kadastraal bekend staan als TLO00, sectie B, perceelnummer 7860 en 8700.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Locatie plangebied Koningin Julianastraat 2 in Twello (Google Maps

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - Situering Koningin Julianastraat 2 (Street Smart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0003.png"

Afbeelding 3 - Luchtfoto Koningin Julianastraat 2 (Street Smart)

1.3.2 Geldende bestemmingsplan met bijbehorende bestemmingen

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan ''Twello Noordoost''. Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Het volledige plangebied heeft nu de bestemming bedrijf en heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Uitsnede geldende bestemmingsplan met daaronder luchtfoto Koningin Julianastraat 2 (Ruimtelijke Plannen)

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten van het plan

2.1 Dorp en omgeving

Het plangebied is in Twello gelegen. Twello, de hoofdkern van de gemeente Voorst ligt centraal binnen de gemeente. Het dorp ligt aan de N344 tussen Apeldoorn en Deventer in. Via de Iordensweg heeft Twello aansluiting op de rijksweg A1. De spoorlijn Apeldoorn-Deventer loopt dwars door het dorp. Twello sluit aan de noord-, oost- en westzijde aan op de lommerrijke landgoederenzone. In het zuidwesten grenst het rationele ontginningslandschap rondom Wilp-Achterhoek aan het dorp. Van hieruit komt ook de Twellosebeek het dorp binnen.

Twello is ontstaan op een rivierduin van de IJssel en wordt voor het eerst genoemd rond 1300. Lange tijd blijft het een klein dorp met verspreide agrarische bebouwing rondom de kerk aan de Dorpsstraat en een klein bebouwingscluster rond het huis Duistervoorde. Dit huis wordt al in 1358 genoemd. Vanaf de 18e eeuw ontstaan rondom het dorp de eerste landgoederen. Met de aanleg van de straatweg en de spoorlijn in de 19e eeuw neemt de bereikbaarheid van Twello sterk toe. Welgestelde stedelingen bouwen er buitenplaatsen, terwijl het spoor bedrijvigheid aantrekt. Twello groeit al snel uit tot een regionaal centrum voor vleesverwerking. Het dorp groeit en aan de zuid- en westkant van het oude dorp vinden relatief grootschalige uitbreidingen plaats. Met deze uitbreidingen gaat ook Duistervoorde deel uit maken van Twello. Na het verdwijnen of verplaatsen van de oude industrieën, blijft Twello zich verder ontwikkelen als vestigingsplaats voor de lokale en (op beperkte schaal) regionale woningvraag en bedrijvigheid.

De ruimtelijke hoofdstructuur van Twello wordt gekenmerkt door het oost-west verloop van een groot aantal belangrijke historische en infrastructurele lijnen in een zone rondom de spoorlijn. Deze zone vormt het hart van het dorp. Daarbinnen is sprake van een grote menging van functies en bebouwing van verschillende ouderdom. Centraal ligt het dorpscentrum. Als ruggengraat van de zone kan de Duistervoordseweg worden gezien, die tussen het dorpscentrum en het historische Duistervoorde loopt. Ten zuiden van deze zone liggen voornamelijk homogeen opgebouwde woongebieden. De Iordensweg vervult aan de oostkant een belangrijke ontsluitende functie als noord-zuid verbinding. De Zuiderlaan sluit het dorp aan de zuidkant af en vormt een eerste aanzet tot een randweg om het dorp richting Rijksstraatweg. Van zuid naar noord doorsnijdt de Twellosebeek het dorp. Deze kleine beek kent een groene inrichting van de oevers, maar is binnen het dorp weinig herkenbaar. Twello wordt omringend door een groene landgoederenzone dat de rand van het dorp maakt tot een aantrekkelijk parkachtig gebied.

2.2 Erf

De woning aan de Koningin Julianastraat 2 is in 1955 gebouwd. De voorzijde van de woning is gericht op de straatzijde. Achter de woning bevindt zich een aangebouwde schuur. Naast en aan de voorzijde van de woning bevindt zich een tuin.

In het verleden zat op de Koningin Julianastraat 2 in Twello transportbedrijf Booij gevestigd. Aan de Koningin Julianastraat had het transportbedrijf langere tijd een grote stalling voor paardenwagens en een paardenstal. Ze reden toen met 4 paarden. In 1953 werd de eerste vrachtwagen aangeschaft; een verhuiswagen. De paarden gingen echter nog niet voor goed op stal. Tot 1962 werden de besteldiensten nog met paard en wagen gereden, of met de bak- en transportfiets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - Foto genomen tussen 1913- 1967 

In Twello en omgeving waren in de jaren 60 de vlees- en vleeswarenindustrie sterk vertegenwoordigd. Er kwam meer vraag naar speciaal ingerichte wagens voor het vervoer van vlees. Eerst waren dat geïsoleerde aluminium laadbakken zonder koelmachine. Bij lange transporten werd er droogijs in het laadruim gelegd om de lading nog enigszins koel te houden. Booij heeft de hele ontwikkeling van de koelmachines op de vrachtwagen meegemaakt. Dat verliep in de beginjaren natuurlijk lang niet altijd zonder problemen. Ook het vervoeren van hangend vlees was een vak apart. Booij is zich daarop gaan specialiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0006.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0007.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0008.png"

 Afbeelding 6, 7 & 8 - Aanleg brandstoftanks parkeerterrein voorjaar 1970 , welke in 1994 weer is gesaneerd.

In het begin reden de koelwagens door Nederland. Maar al snel ook door Duitsland toen Booij het vervoer van vlees en vleeswaren verzorgde naar de Nederlandse legerplaatsen. In 1971 werd het terrein van buurman van Loenen, aan de andere kant van het Spiegelbosje, aangekocht. Hier werden een parkeerterrein en opslagruimtes voor inboedels gerealiseerd. In 1979 werd daar een nieuw kantoor gebouwd. De garage bleef op de oude locatie gevestigd. Met 20 vrachtwagens en 25 chauffeurs in dienst, 4 mensen op kantoor en 3 in de werkplaats, was er ruimte genoeg. Het bedrijf bleef echter snel groeien. In 1986 waren er 35 vrachtwagens en 45 chauffeurs.

Aan de Koningin Julianastraat was al lang niet meer genoeg ruimte om alle vrachtwagens te kunnen parkeren. Op het oude veilingterrein, aan de andere kant van de spoorlijn, werd een parkeerplaats ingericht. Toen daar in 1990 een grote brand uitbrak in de aangrenzende loodsen, is nog een poos gebruik gemaakt van het oude Veldhoen terrein, aan de Stationsstraat in Twello. In 1991 werd grond gekocht in Apeldoorn aan de Laan van Malkenschoten. Het bedrijf met ondertussen ca. 80 medewerkers en 45 vrachtwagens zat te springen om ruimere huisvesting. In 1991 heeft de familie Booij het bedrijf verkocht aan R.S.B., een dochter van de Duitse energiemaatschappij R.W.E. In september 1994 is het bedrijf verhuisd naar Apeldoorn. De familie Booij is tot het heden eigenaar gebleven van de woning aan de Koningin Julianastraat 2 in Twello.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0009.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0010.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0011.png"

Afbeelding 9, 10 & 11 - Foto's genomen tussen 1975- 1997

 afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0012.png"

Afbeelding 12 - Ontwikkeling plangebied en omgeving (TopoTijdreis)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Het plan is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (zie afbeelding 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0013.png" Afbeelding 13 - Schema ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zijn de SVIR en de Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Gezien de kleinschalige aard en omvang én de effecten van onderliggend plan past deze bestemmingswijziging binnen de kaders van de Omgevingsvisie. In dit geval gaat het enkel om een het opstellen van een nieuw bestemmingsplan waarbij de bestemming wordt gewijzigd van bedrijf naar wonen. Hiermee is er geen strijdigheid met de provinciale kaders.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0014.png"

Afbeelding 14 – Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland (bron: Planoview)

Afbeeldingen 14 laat zien dat er verschillend provinciaal beleid van invloed is op het plangebied. Het plangebied valt buiten het Nationaal Landschap, de Groene Ontwinkkelingszone (GO), het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW).

Het gehele plangebied is aangewezen als intrekgebied (zie afbeelding 14). De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.

In dit geval gaat het enkel om een het opstellen van een nieuw bestemmingsplan waarbij de bestemming wordt gewijzigd van bedrijf naar wonen. Het plan levert hierom ook geen problemen op voor de bescherming van het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening. Het plan is dus niet in strijd met provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden (vastgesteld 2009) geven de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De basis voor de inhoudelijke keuzes in de structuurvisie is de bestuurlijke doelstelling die door alle partners wordt gedragen als leidend beginsel voor het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. Gezien de kleinschalige aard en omvang van het plan is het niet in strijd met regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De gemeenteraad heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" als structuurvisie vastgesteld. De visie volgt de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst uit 2005 op. De visie zet ambities neer, maar geldt ook als kader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Leidend is onze identiteit: de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in onze gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in onze gemeente. Duurzaamheid is daar in de visie als vijfde element aan toegevoegd. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij deze identiteit en die -waar mogelijk- versterken.

Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen.

De verhouding tussen de verdichting in de kernen en de ruimte in het buitengebied is typisch voor de gemeente Voorst. Het leidt tot een omgeving en een landschap waarin mensen zich thuis voelen, waarin de menselijke maat leidend is.

In dit geval gaat het enkel om een het opstellen van een nieuw bestemmingsplan waarbij de bestemming wordt gewijzigd van bedrijf naar wonen. Gezien de kleinschalige aard en omvang van de ontwikkeling, past het plan binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Hierna wordt ingegaan op de plannen die ten grondslag liggen aan de beoogde ontwikkelingen. De plannen zijn getoetst aan het geldende nationale, provinciale en gemeentelijke beleid zoals in Beleidskader eerder is uitgewerkt.

4.2 Bestaande situatie

In de huidige situatie valt het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan ''Twello Noordoost''. Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologisch kader te scheppen waarbinnen de voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd. Het volledige plangebied heeft nu de bestemming bedrijf en heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0015.png"

Afbeelding 15 - Uitsnede geldende bestemmingsplan met daaronder luchtfoto Koningin Julianastraat 2 (Ruimtelijke Plannen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0016.png"

Afbeelding 16 - Situering Koningin Julianastraat 2 (Street Smart)

4.3 Nieuwe ontwikkelingen

Met het nieuwe plan wordt de bestemming bedrijf gewijzigd naar een woonbestemming. De enkelbestemming Bedrijf zal hiermee wijzigen naar de enkelbestemming Wonen. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 zal ongewijzegd blijven.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

5.2 Milieu-aspecten

5.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

De Koningin Julianastraat 2 Twello maakte in het verleden deel uit van het transportbedrijf booij, en op de locatie van de Koningin Julianastraat 2 was sprake van een tankinstallatie en drie ondergrondse brandstoftanks. De bodem is in 1994 gesaneerd, de locatie is nu geschikt voor de functie wonen met tuin. Daarnaast vindt in dit plan geen sloop en nieuwbouw plaats. De bestaande bebouwing krijgt de bestemming Wonen. Een verkennend bodemonderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Dit aspect vormt dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwe bestemmingsplan.

5.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Een woning wordt aangemerkt als een geurgevoelig object. Daarom moet bij dit nieuwe bestemmingsplan beoordeeld worden of de (agrarische) bedrijven in de omgeving worden belemmerd en of er aan de Koningin Julianastraat 2 in Twello sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0017.png"

Afbeelding 17 - Overzicht bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied (bestemmingsplan Twello Noordoost)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0018.png"

Afbeelding 18 - Overzicht bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied (bestemmingsplan Twello-Centrum)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0019.png"

Afbeelding 19 - Overzicht bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied (bestemmingsplan Veilingterrein, Twello)

Afbeeldingen 17, 18 en 19 laten zien dat het plangebied in een omgeving met voornamelijk woonbestemmingen ligt. Direct naast het perceel liggen twee percelen met een maatschappelijke bestemming (een kinderdagverblijf en een tandartspraktijk). De naastgelegen kinderopvang heeft een richtafstand van 30 meter in de VNG-richtlijn voor milieuzonering. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan, de werkelijke afstand van het kinderdagverblijf tot de woning is 5 meter.

Aangezien de kinderopvang hier reeds gevestigd is, is er sprake van een verworven recht. De kinderopvang wordt niet belemmerd door deze nieuwe woonfunctie, aangezien stremgeluid in de milieuregelgeving uitgeonderd is van geluidsnormen. Er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat, daarom is een akoestisch onderzoek niet nodig.

Ook ligt er aan de overkant van het spoor op ongeveer 35 m afstand de middelbare school Veluws College Twello met de bestemming Gemengd. De bedrijvigheid in de omgeving is een motorwinkel op ongeveer 130 m afstand, de verfwinkel Draaijer op ongeveer 55 m afstand en de haardenwinkel Boddeke op een afstand van 270 m. Dit voldoet ruimschoots aan de VGN-richtafstanden voor deze bedrijvigheden. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de toevoeging van een woning geen belemmering vormt voor omliggende bedrijven. Onderliggend plan voldoet aan een goede milieuzonering.

Gezien de bestaande afstanden en de aard en omvang van het bestemmingsplan is geconcludeerd dat er geen (extra) beperkingen voor (agrarische) bedrijvigheid ontstaan. Bovendien wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied gegarandeerd.

5.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

De spoorlijn tussen Apeldoorn en Deventer ligt op ongeveer 20 m van het plangebied. In het verleden stond de Koningin Julianastraat 2 op de lijst van woningen, waarvoor maatregelen nodig zijn (de zogenaamde Raillijst). In 2006 zijn een geluidsscherm langs het spoor (1 m hoog) en raildempers aan het spoort aangebracht. Na uitvoering van deze maatregelen voldeed de woning aan de Koningin Julianastraat 2 aan het vereiste binnen-niveau op grond van geluidsaneringscriteria. Het pand kwam niet meer in aanmerking voor geluidwerende maatregelen aan de gevel.

De geluidsbelasting op de gevel is nog steeds relatief hoog. Het binnen-niveau voldoet naar verwachting niet aan het vereiste binnenniveau voor nieuwbouw. Het initiatief gaat in deze situatie over een voortzetting van het huidige gebruik (wonen). Toch is er een akoestisch gevelweringsonderzoek geeist met betrekking tot het spoorgeluid. De geluidsbelasting beinvloedt het woon- en leefklimaat van de Koningin Julianastraat 2 op dusdanige wijze, dat er verder onderzoek nodig is om toekomstige bewoners te beschermen en informeren. Hierom is door de initiatiefnemer een Akoestisch onderzoek op 25 maart 2024 uitgevoerd door SoundForse. Zie onderstaande alinea voor de conclusie uit dit akoestische onderzoek en de vertaling van de gemeente Voorst.

Conclusie uit akoestisch onderzoek

Door toepassing van de in dit rapport aangegeven bouwmaterialen is een zodanige geluidreductie te verwachten dat de karakteristieke geluidwering van een verblijfsruimte (GA;k) tenminste gelijk is aan de hoogste geluidbelasting op de gevel minus 31 dB.

In de werkkamer (voor- en zijgevel) is de plaatsing van glas met een hogere akoestische isolatiewaarde noodzakelijk. Gekozen is voor Climalit Silence 33/43 ASTA. In de tuinkamer (zijgevel) is het verwijderen van de ventilatieroosters noodzakelijk, in deze raamframes kan HR++ glas worden geplaatst. In de slaapkamer 2 en 3 (voor- en zijgevel) is de plaatsing van glas met een hogere akoestische isolatiewaarde noodzakelijk. Gekozen is voor Climalit Silence 33/43 ASTA. Voor het behalen van voldoende kierdichting bij de openslaande ramen dienen de huidige stolpstellen vervangen of aangepast te worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gewerkt worden met een vast deel en een openslaand deel en het aanbrengen van een isolatieprofiel zoals bijvoorbeeld het Deventer isolatieprofiel SPV12. In de slaapkamer 4 (voor- en zijgevel) is de plaatsing van HR++ glas voldoende. Echter Voor het behalen van voldoende kierdichting bij de openslaande ramen dienen de huidige stolpstellen vervangen of aangepast te worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gewerkt worden met een vast deel en een openslaand deel en het aanbrengen van een isolatieprofiel zoals bijvoorbeeld het Deventer isolatieprofiel SPV12.

In de woning wordt in alle verblijfsruimtes mechanische ventilatie geplaatst om te voldoen aan de ventilatieplicht in het bouwbesluit. Er is in de berekening en het advies gekozen voor decentrale mechanische ventilatie in de vorm van de Sonair van Brink climate systems. Alternatieven zijn centrale ventilatie (met of zonder wtw) of suskasten boven de ramen. De eventuele alternatieven moeten voldoen aan dezelfde akoestische isolatiewaarde.In de woning wordt in alle verblijfsruimtes mechanische ventilatie geplaatst om te voldoen aan de ventilatieplicht in het bouwbesluit. Er is in de berekening en het advies gekozen voor decentrale mechanische ventilatie in de vorm van de Sonair van Brink climate systems. Alternatieven zijn centrale ventilatie (met of zonder wtw) of suskasten boven de ramen. De eventuele alternatieven moeten voldoen aan dezelfde akoestische isolatiewaarde. In de woning dienen alle kozijnen voorzien te worden van dubbele naaddichting.

Mogelijk dat uit meetrapporten van fabrikanten blijkt dat zij materialen kunnen leveren met dezelfde of een hogere reductiewaarde, doch bij een andere samenstelling. Er zal op gelet moeten worden dat te allen tijde aan de in dit rapport omschreven akoestische isolatiewaarden (spectrumafhankelijke RA-waarden) moet worden voldaan.

Conclusie gemeente Voorst naar aanleiding van akoestische onderzoek

De conclusies uit het akoestisch onderzoek vormen geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Wel blijkt uit het akoestische onderzoek dat het binnenniveau absoluut niet voldoet. Het is bijvoorbeeld 44 dB in een slaapkamer en 34 dB in de woonkamer. Terwijl 33 dB de norm voor nieuwbouw is. De woning staat momenteel te koop. Het doel van het uitvoeren van akoestisch onderzoek was het beschermen en informeren van de toekomstige bewoners. Dit is gedaan doormiddel van het uitvoeren van akoestisch onderzoek. Daarnaast wordt er in de huidige situatie al gewoond in de woning. Hierom verlangen wij niet van de verkoper dat deze geluidsisolatie gaat aanbrengen, voordat het pand een woonbestemming krijgt. Wel wordt een eventuele toekomstige bouwaanvraag getoetst aan deze geluidsnormen. Op deze wijze is elke koper een bewuste koper.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Er is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit door dit bestemmingsplan 'niet in betekenende mate' verslechtert. Er wordt daarom niet verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

5.2.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een maximale waterhoogte bij een dijkdoorbraak heeft van minder dan 0,5. Er is hiermee dus een klein risico op overstromingen. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171060-VS00_0020.png"

Afbeelding 20 - Risicokaart maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak (Rijkswaterstaat, 2022)

Rondom het plangebied zijn weinig risicobronnen gelegen, alleen de spoorlijn Apeldoorn - Deventer is relevant. In casu is derhalve geen sprake van een noodzakelijke toepassing aan het Plaatsgebonden risico (PR). De spoorlijn voorziet niet in een contour voor Plasbrandaandachtsgebieden, wel ligt de planlocatie binnen 200m van het trace, waardoor een toetsing aan het Groepsrisico (GR) dient plaats te vinden.

Het plan betreft een wijziging van de bestemming van een bestaande woning, van bedrijfswoning naar woning. Omdat het plan niet leidt toit een daadwerkelijke wijziging van het pand, treedt er geen wijziging van het Groepsrisico op. Een berekening is daarom niet uitgevoerd.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering oplevert voor het beoogde plan en op dit onderdeel voorziet in een goede ruimtelijke ordening. Het aspect externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen. Activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

Bij het plan is er geen sprake van sloop- en of bouwactiviteiten. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan is verder geen onderzoek naar aanwezige flora en fauna uitgevoerd. Wel geldt altijd de zorgplicht voor de aanwezige flora en fauna.

5.4 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (ter plaatse) niet mogelijk is;
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2021 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De archeologische waarden zijn in het moederplan 'Twello Noordoost' vertaald naar een dubbelbestemming. Het plangebied kent een archeologische dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie - 3). Deze waarde is overgenomen uit de archeologische beleidskaart van 2017.

Er vinden met dit bestemmingsplan geen grootschalige ingrepen plaats. Voor deze ruimtelijke procedure is dan ook geen waardestellend archeologisch vooronderzoek vereist.

5.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De Watertoets is op 6 juli 2023 uitgevoerd. Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in voorliggend plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:

  • Wonen

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Archeologie 3

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed & breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een flexibele systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, de overige gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Feitelijk maakt het dus niet uit wat hier gebouwd wordt, mits het voldoet aan de maximale maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maat van het hoofdgebouw is dan ook leidend bij de maatvoering van het bouwvlak.

Maatvoering bouwvlak

De breedtemaat van het bouwvlak wordt in principe bepaald door de bestaande afstanden tussen de woningen. Is de bestaande afstand minder dan 15 meter dan worden de bouwvlakken op de verbeelding gegroepeerd. Bij meer dan 15 meter kan sprake zijn van een belangrijk doorzicht of aangezicht van naastgelegen woningen en wordt het bouwvlak afgesloten aan weerszijden van de woning. Bij beeldbepalende wanden is bij een tussenruimte van minimaal 10 meter al sprake van ruimtelijke kwaliteit. Als er sprake is van grote tussenruimtes en het bouwvlak op de verbeelding individueel wordt begrensd dan wordt een standaard breedtemaat van 10 meter op de verbeelding aangehouden. Is het bestaande hoofdgebouw smaller dan wordt de stedenbouwkundig best passende richting gekozen voor uitbreiding tot die maximale breedte van 10 meter en is het hoofdgebouw al breder dan wordt de bestaande breedte genomen.

De diepte van het bouwvlak wordt bepaald door het type woning. Gaat het om een vrijstaande woning dan wordt een diepte van 15 meter aangehouden op de kaart. Bij twee-aaneengebouwde woningen wordt een diepte van 12 meter gehanteerd. Bij aaneengebouwde woningen maximaal 10 meter. Deze dieptematen geven voldoende uitbreidingsruimte per woningtype. Anderzijds wordt voorkomen dat aan de achterzijde het hoofdgebouw over een te grote diepte over twee lagen kan worden uitgebouwd en buren hier mogelijk last van ondervinden.

Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak

Het hele bouwvlak mag worden volgebouwd met het hoofdgebouw en overige gebouwen. Voor hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen' geldt een maximale breedte van 10 meter of maximaal de bestaande afmeting. Bij woningen waartussen een grotere ruimte bestaat dan 15 meter (en 10 meter bij beeldbepalende straten) wordt dit al geregeld door de maximale breedtemaat van het bouwvlak.

De bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal de op de kaart aangegeven hoogte bedragen. Hierbij is standaard uitgegaan van goot- en bouwhoogtes afhankelijk van het aantal bouwlagen:

Aantal bouwlagen (excl. kap)   Goothoogte (in meters)   Bouwhoogte (in meters)  
1   3,5   8  
2   6,5   10  

Mocht de bestaande goot- of bouwhoogte hoger zijn dan de aangegeven maat dan is deze toegestaan. Langs beeldbepalende straten wordt aansluiting gezocht bij de bestaande hoogtematen vanuit het principe “diversiteit is kwaliteit”. Deze kwaliteit moet behouden blijven.

Om de hoofdgebouwen van elkaar te kunnen blijven onderscheiden en te voorkomen dat er een aaneengesloten wand van 2 bouwlagen ontstaat, is geregeld dat binnen een afstand van 2,5 meter tot de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter en de goothoogte niet meer dan 3 meter. Deze maatvoering sluit aan bij de maatvoering van overige gebouwen.

Erf

De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de verbeelding aangeduid met de aanduiding erf. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. Voor overkappingen geldt dat deze minimaal 1 meter achter de voorgevel moeten worden gebouwd. Het gaat hier vaak om carports. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen mits de bestaande hoogte niet meer is. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) verbeelding onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen de hoogteaanduiding voor overige gebouwen niet op de kaart op te nemen.

De oppervlakte overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding erf. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 50 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding erf de 50% niet overschrijden. Deze oppervlaktemaat aan overige gebouwen biedt - naast het toegestane oppervlak binnen het bouwvlak en de mogelijkheid om vergunningvrij te bouwen - de burger voldoende flexibiliteit om direct in hun behoefte te voorzien. Anderzijds blijft de open ruimte op het erf voldoende gewaarborgd.

Tuin

Op de gronden aangeduid met tuin zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan met uitzondering van aan de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde erkers of entreepartijen.

Diepe erven

Bij diepe percelen kan er voor gekozen worden het achterste deel niet mee te nemen in de bestemming wonen of de aanduiding erf. Vooral bij dorpsranden is het wenselijk ongebreidelde verstening tegen te gaan. Vaak worden deze gronden agrarisch gebruikt en voldoet de bestemming 'Agrarisch'. De bestemming 'Natuur' is ook een mogelijkheid wanneer de situatie die rechtvaardigt. Als het achterste deel toch gebruikt wordt als tuin is gekozen voor de bestemming 'Wonen' zonder aanduiding waarbinnen alle bebouwing en zelfs andere bouwwerken zijn uitgesloten.

Andere bouwwerken

Op de gronden met de aanduiding bouwvlak, erf en tuin mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding tuin geldt een maximale hoogte van 1 meter en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 meter. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 8 meter hoog zijn. Overkappingen vallen ook onder andere bouwwerken en de oppervlakte van alle andere bouwwerken samen mag niet meer dan 20 m² bedragen.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum van 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m². Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast

De woningen en de bijgebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen per bouwperceel maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

6.3.2 Waarde - Archeologie 3

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er een archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

Binnen de bestemming zijn 2 afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze hebben te maken met de aan huis toegestane bedrijven.

Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan de volgende algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Ook geldt deze afwijking alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bestemmingsvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid, vanwege een te grote impact op de omgeving;
  • voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 meter;
  • voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan, maar te regelen via een afwijking, zodat voorwaarden gesteld kunnen worden. Eén van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan mededeling worden gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd;
  • en algemene afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van de vestiging van bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan of bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie;

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het straat- en/of bebouwingsbeeld;

- de sociale veiligheid;

- de verkeersveiligheid;

en moeten vanuit het oogpunt van stedenbouw, landschappelijke inpassing en welstand acceptabel zijn.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Naast de afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.

Het bestemmingsplan bevat de volgende wijzigingsbevoegdheden:

  • Algemene wijzigingsregels: het wijzigen van de in de bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten indien nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is gebruik gemaakt. Er is 1 zienswijze ingediend.