direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brede school, De Fliert
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.171036-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Stichting Maatschappelijk Vastgoed (SMV) is voornemens om op de locatie van basisschool de Hietweide (Sweelinckstraat 43) een brede school te gaan realiseren. Deze nieuwe school moet onderdak gaan bieden aan drie bestaande basisscholen. Daarnaast biedt het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid voor de vestiging van een buitenschoolse opvang en een peuterspeelzaal. Eventueel kan ook een kinderdagverblijf gevestigd worden op de locatie. De school moet plaatsbieden aan ca 500 kinderen.

Om bovenstaande ontwikkeling mogelijk te maken heeft al een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen (vanaf donderdag 20 december 2012 t/m woensdag 30 januari 2013). Dat plan (destijds aangedragen door IJsseldal Wonen) is niet afgerond. IJsseldal Wonen heeft zich namelijk als initaitiefnemer teruggetrokken uit deze ontwikkeling, SMV heeft daarop de ontwikkeling overgenomen. De nieuwe plannen en ideeën van de SMV wijken in behoorlijke mate af van het vorige plan. Hierdoor biedt het reeds in ontwerp ter inzage gelegen bestemmingsplan geen goed planologisch kader meer. Er zal dus opnieuw een bestemmingsplan in procedure gebracht moeten worden. Het vorige ontwerpbestemmingsplan (van IJsseldal Wonen) wordt gezien het bovenstaande niet meer verder in procedure gebracht.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het hart van het dorp Twello. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een parkachtige omgeving bij sporthal Jachtlust met daarbinnen een speelterrein. De oostzijde van het plangebied wordt gevormd door de Twellose Beek met daarachter de woonbebouwing aan de Karel Doormanstraat. De zuid- en westkant van het plangebied bestaat uit een drietal tegen het plangebied gelegen rij van woningen aan de Sweelinckstraat. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Aangrenzende ontwikkeling

Naast de procedure voor onderliggend bestemmingsplan, is recentelijk ook de bestemmingsplanprocedure doorlopen voor de herontwikkeling van een gebied dat grenst aan onderliggende ontwikkeling. Dit plan “Beekzone” betreft het gebied ten noordoosten van de Twellose Beek waar nu een appartementencomplex en een voormalige supermarkt gevestigd zijn. In figuur 1.2 is de ligging van beide plannen weergegeven. Onder de figuur is nog een korte toelichting gegeven op het plan Beekzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0002.png"

Figuur 1.2 Plangebied in relatie tot aangrenzende ontwikkeling Beekzone

Beschrijving plan Beekzone

Het gebied tussen de Duistervoordseweg, de Karel Doormanstraat en de Twellose Beek wordt opnieuw ingericht. In de nieuwe situatie verdwijnen de panden van de voormalige Edah supermarkt en appartementencomplex Beekzicht. Hiervoor in de plaats komt vervangende nieuwbouw in één pand waarin zowel een supermarkt als een 37-tal appartementen gevestigd worden. Door de ruimte intensiever te gebruiken, komt er ruimte vrij op maaiveld. Op de plek waar zich voorheen appartementencomplex Beekzicht bevond, wordt in de nieuwe situatie een openbare parkeerplaats ingericht ten behoeve van de supermarkt, het appartementencomplex en de brede school.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Om de ontwikkelingen van deze brede school mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. In de huidige situatie is in het plangebied het bestemmingsplan "Jachtlust I 1983" van kracht, dat is vastgesteld op 28 november 1983. In het vigerende bestemmingsplan geldt in het plangebied de bestemming “Bijzondere bebouwing” (zie figuur 1.3). De geplande nieuwbouw past niet binnen de regelingen zoals opgenomen in de regels. Zo kan niet voldaan worden aan de goot- en bouwhoogte. Ook past het gebouw niet geheel binnen het huidige bouwvlak. Een wijziging van het bestemmingsplan is daarmee noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0003.png"

Figuur 1.3 Vigerend bestemmingsplan Jachtlust I 1983

1.5 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het plan toegelicht. De uitvoerbaarheid van de plannen wordt beschreven in hoofdstuk 5. Een toelichting op de planregels is te vinden in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 ten slotte wordt de doorlopen procedure van inspraak en overleg toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

In de huidige situatie is in het plangebied een drietal gebouwen gelegen, namelijk basisschool de Hietweide, een naastgelegen fietsenstalling en het nutsgebouw van KPN. De Hietweide is momenteel nog in gebruik als basisschool. Het terrein aan de noord- en oostzijde van de school is grotendeels verhard en ingericht als speelterrein. Aan de zijde van de Twellose Beek is een onverharde speelplek met klimtoestellen aanwezig. Aan de zuidkant van de school is geen speelterrein ingericht, hier is gekozen voor een groene inrichting met gras. Het gebied ten noorden en ten oosten van het plangebied kent een parkachtige inrichting door de aanwezigheid van veel groen in de vorm van bomen en struiken. Daarnaast is vlak naast de school de Twellose Beek gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0004.png"

Figuur 2.1 Onverhard speelterrein gelegen tussen de Hietwede en de Twellose Beek

De school is gelegen nabij een woonwijk. Aan de noordzijde van het plangebied is het Kulturhus Jachtlust gelegen. Ter plaatse van het terrein tussen Jachtlust en de school is een skatebaan voor jongeren aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0005.png"

Figuur 2.2 Verhard speelterrein aan de noordkant van de Hietweide (op de achtergrond de fietsenstalling)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's zoals milieu, archeologie of water worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in maart 2012 een structuurvisie opgesteld: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”.

Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / AmvB Ruimte) opgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De AmvB ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

De SVIR en AmvB ruimte hebben geen directe betrekking op onderhavige ontwikkeling.

Ten aanzien van het bevorderen van krachtige steden/dorpen en een vitaal platteland wordt gestreefd naar een basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan. Hierbij staat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten voorop. In onderliggend plan wordt hiervoor gezorgd door nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd te lokaliseren, dat wil zeggen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied. Daarbij wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke structuren. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening

Duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd, in het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 de wettelijke basis gelegd voor de ladder. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wanneer in de planvorming de mogelijkheid geboden wordt voor nieuwbouw in het kader van een stedelijke ontwikkeling (zoals wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen), moet de ladder voor duurzame verstedelijking worden gevolgd, om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De ladder is als volgt opgebouwd. Allereerst moet bepaald worden of er sprake is van een regionale behoefte. Wanneer aangetoond is dat er sprake is van een regionale behoefte, wordt de vraag gesteld of deze regionale behoefte op te vangen is binnen bestaand stedelijk gebied. Wanneer op beide vragen positief geantwoord kan worden is er sprake van een duurzame vorm van verstedelijking. Wanneer op de tweede vraag geen positief antwoord gegeven kan worden, moet bekeken worden de regionale behoefte opgevangen kan worden op een locatie welke multimodaal ontsloten is of kan worden.

Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van een brede school. In het nieuwe gebouw komen drie bestaande basisscholen, een bestaande buitenschoolse opvang en een peuterspeelzaal. Tevens wordt de mogelijkheid voor vervangende nieuwbouw van een bestaand kinderdagverblijf voorzien. Op de nieuwbouwlocatie staat een bestaande school, die op dit moment voor een deel leeg staat.

Ten behoeve van de brede school De Fliert zijn leerlingprognoses opgesteld op basis van het ruimtebehoeftemodel van de VNG 2009. Het betreft een normatieve ruimtebehoefte, inclusief de beoogde kindfuncties. Hieruit komt naar voren dat een normatieve oppervlakte van 3567 m2 noodzakelijk is om de drie scholen inclusief het kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang en de peuterspeelzaal te herbergen. Hierbij is gekeken naar de behoefte in 2028.

Door het samenvoegen van de verschillende scholen, kan er op een effectieve manier gebruik worden gemaakt van de ruimte. De bestaande locaties van de verschillende scholen kunnen worden gesloopt. De vrijgekomen percelen die daardoor ontstaan zullen in een latere fase worden herontwikkeld. Op dit moment zijn hiervoor nog geen concrete plannen.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de behoefte naar een dergelijk functie aanwezig is en ook in de toekomst zal blijven. Daarnaast vindt de nieuwbouw plaats op de bestaande locatie, waardoor gesproken kan worden van een optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Het verzoek is daardoor passend binnen het duurzame verstedelijkingsbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De ladder voor duurzame verstedelijking is uitgewerkt in paragraaf 3.2.2. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan op dit onderdeel niet strijdig is met de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0006.png"

Figuur 3.1 uitsnede Omgevingsvisie Gelderland

Het plangebied

Het plangebied ligt in de regio Stedendriehoek. Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke troef van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot.

Centrale opgave is een nog verdere versterking van het vestigingsklimaat in de regio. Daaraan liggen vier deelopgaven ten grondslag:

  • innovatie krachtig maken;
  • sociaal kapitaal beter benutten;
  • blijven werken aan bereikbaarheid;
  • de leefomgeving met kwaliteit versterken.

Uit deze speerpunten komt naar voren dat het afstemmen van wonen, werken en voorzieningen belangrijk is. Deze school is een samenvoeging van reeds bestaande scholen. Het betreft dus niet het toevoegen van een school. Hierdoor ontstaat er geen strijdigheid met dit beleid.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan regels beschreven, welke er voor moeten zorgen dat de visie beschreven in de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk uitgevoerd kunnen worden. De Omgevingsverordening dient dan ook als het toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0007.png"

Figuur 3.2 uitsnede Omgevingsverordening Gelderland

Uit bovenstaande figuur blijkt dat het gebied is gelegen in verschillende zones. Het gaat hierbij om de zone Glastuinbouw in overige gebieden en Grondwaterbescherming.

Omdat het verzoek geen betrekking heeft op een glastuinbouwbedrijf, is het verzoek op dit punt niet strijdig met het voorliggende beleid.

Voor wat betreft de grondwaterbescherming wordt verwezen naar de waterparagraaf. Deze paragaaf is te vinden onder 5.3. Op basis van deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat er ook geen strijdigheden zijn met dit beleid.

3.4 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het Streekplan. In de structuurvisie wordt aangegeven dat steeds meer wordt ingezet op de bouw van multifunctionele gebouwen, waarbij voorzieningen van verschillende sectoren binnen een gebouw gehuisvest worden. Dergelijke multifunctionele gebouwen bieden bij uitstek de kans om de dienstverlening vanuit verschillende sectoren aan de burger goed op elkaar af te stemmen. De realisatie van de brede school sluit aan het beleid zoals dat is vastgesteld in deze structuurvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) is een uitgangspunt voor onderliggend bestemmingsplan. Er wordt een visie gegeven op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Met name voor de kleine kernen binnen de gemeente Voorst is het van groot belang voor de leefbaarheid dat basisscholen behouden blijven. Basisscholen in de kern Twello worden niet in hun voortbestaan bedreigd. De ruimtelijke toekomstvisie heeft dan ook niet direct betrekking op onderhavige ontwikkeling.

Erfgoedverordening 2010 gemeente Voorst

Op 29 november 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. In de erfgoedverordening wordt aandacht besteed aan zowel de bescherming en aanwijzing van gemeentelijke monumenten, gemeentelijk beschermd dorpsgezicht en archeologische waarden binnen de gemeente.

Doordat de gemeentelijke monumenten en eventuele beschermde dorpsgezichten zijn opgenomen in de erfgoedverordening, kan bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ook getoetst worden aan de monumentale waarden van het betreffende pand. In het plangebied is geen beschermd dorpsgezicht aanwezig. Er is voor gekozen om zowel rijks- als gemeentelijke monumenten niet op de verbeelding op te nemen. De monumentenwet beschermt deze gebouwen al voldoende.

Voor wat betreft de archeologische beleidskaart en de daarbij behorende regels wordt verder verwezen naar paragraaf 5.5. Hier wordt inhoudelijk ingegaan op dit onderdeel.

Groenbeheervisie: Optimalisatie groenbeheer gemeente Voorst

In de rapportage optimalisatie groenbeheer is de structuur en inrichting van het groenbeheer nader vastgelegd. Het groen is hiertoe ingedeeld in:

  • Ruimtelijke groenstructuur: het groene raamwerk van het dorp, ontworpen met een duidelijke ecologische, landschappelijke of stedenbouwkundige visie. Belangrijke onderdelen van deze structurele groenstructuur zijn onder andere grotere doorgaande groenstructuren binnen de bebouwde kom, grotere tuinen, parken, landgoederen en bossen. Het groen heeft een representatief karakter en meerdere functies (verblijfsgebied, wandel en fietspaden, ecologie).
  • Centrumgroen: maakt onderdeel uit van een gebouw of centrum van een dorp of wijk, zoals het groen in dorpscentra, de groene ruimte om scholen en andere voorzieningen. Het heeft een hoge representatieve functie en een hoge gebruiksintensiviteit.
  • Wijk- en buurtgroen: hieronder vallen grotere en kleinere stukken groen in woonwijken en straten.
  • Overig groen: hiertoe behoren veelal overhoekjes.

Uit onderstaande kaart blijkt dat het plangebied is aangeduid als centrumgroen. De groene wig voor het plangebied heeft de aanduiding ruimtelijk structuurgroen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0008.png"

Figuur 3.3 structuur en inrichting groenbeheer

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Inleiding

Het ontwerpen van deze nieuwe school gebeurt niet op de standaard wijze. In plaats van eerst een uitgewerkt plan te realiseren, op basis waarvan een bestemmingsplan wordt gerealiseerd, wordt hier gekozen voor een Design & Build aanbestedingstraject. Dit betekent dat ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan er nog geen definitief ontwerp is.

Door deze vorm van ontwikkelingen worden vooraf duidelijke randvoorwaarden gesteld, waaraan de ontwikkeling moet voldoen. Het gaat hierbij onder andere om het ruimtelijk-functioneel Programma van Eisen, het Technisch Programma van Eisen, het Ruimteboek, het Technisch Omschrijving Werktuigbouwkundige Installaties en het Stedenbouwkundig Programma van Eisen. Deze verschillende documenten vormen samen de basis voor de aanbesteding van het gebouw. Het stedenbouwkundig programma van eisen is daarbij in het kader van het bestemmingsplantraject het belangrijkste document.

In dit hoofdstuk zal verder ingegaan worden op het stedenbouwkundig programma van eisen.

4.2 Stedenbouwkundig programma van eisen

4.2.1 Visie

De nieuwe brede school ligt aan een rustige woonbuurt en grenst aan de “groene wig” met daaraan het Kulturhus. Door de nieuwe school te oriënteren op het Kulturhus en daar een relatie mee aan te laten gaan zal deze (meer) gaan aanhaken bij, en onderdeel gaan uitmaken van, de bovenwijkse voorzieningencluster aan het Jachtlustplein. De school ligt als het ware niet meer “achter” een woonbuurt. De groene wig tussen school en het Kulturhus krijgt zo een centralere betekenis en de woonbuurt wordt ontlast van verkeer. Voor halen en brengen wordt voorzien in een “zoen & zoefzone” aan de groene wig.

De groenstructuur in de directe omgeving is beeldbepalend en waardevol. Uitgangspunt is om deze (zoveel mogelijk) intact te houden en er, met de inrichting van het schoolterrein, op aan te sluiten. De wens bestaat om het speelplein ten dele natuurlijk in te richten. Hiermee zou aansluiting kunnen worden gezocht met de groene zone (bos) langs de Twellose Beek. Op deze manier wordt tevens het zicht op het KPN schakelstation onttrokken.

Aan de zuidwest- en zuidoostzijde heeft de begroeiing een afschermende werking richting de aangrenzende woonerven. Het bebouwingsvlak is zo gepositioneerd dat er voldoende afstand is tot de woningen rondom de school. Hierdoor kan er een zachte overgang worden gemaakt tussen straat en het schoolgebouw, dit is ook typerend voor de woonbuurt met de vele voortuinen.

Het nieuwe gebouw zal qua schaal en karakter op de plek moeten passen, en daaraan worden verankerd door de samenhang tussen benadering, terreininrichting, buitenruimtes (en de relatie binnen-buiten), toegangen, volumeopbouw en architectuur. Het gebouw moet daarnaast uitdrukking geven aan zijn functie en de identiteit van de gebruikers. Hoewel het gebouw zich aan alle zijden moet voegen op de plek, mag het een eigen karakter hebben. Daarbij moet het rondom “voorgevelkwaliteit” hebben, maar zich toch vooral oriënteren op de groene ruimte en het Kulturhus.

4.2.2 Kaders

Bebouwingscontour en -percentage

Op onderstaande verbeelding is met een dikke zwarte lijn aangegeven waar het bouwvlak van de school komt te liggen. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van 2.578 m2. Op basis van het ruimtelijk programma van eisen en het ruimtebehoefte onderzoek blijkt dat een gebouw met een footprint van ca 1.855 m2 in twee bouwlagen voldoende is om het volledige gewenste programma kwijt te kunnen.

Door een bebouwingspercentage op te nemen van maximaal 90% wordt gewaarborgd dat er niet alsnog een vrij groot gebouw gerealiseerd kan worden. Verder wordt verwacht dat de footprint niet veel zal afwijken van de 1.855 m2. Er is echter wel voor gekozen de genoemde extra ruimte te bieden zodat architecten de vrijheid hebben een onderscheidend gebouw te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0009.png"

Figuur 4.1 bestemming perceel Brede School, De Fliert

Bouwhoogte

De bouwhoogte van het gebouw mag maximaal 9 meter bedragen. Dit is voldoende voor een tweelaags gebouw. Bij deze bouwhoogte dient rekening gehouden te worden met verdiept aangelegde speellokalen.

Oriëntatie

De hoofdentree wordt georiënteerd aan het Jachtlustplein. Deze geeft toegang tot het hart van de school, dat door de verschillende gebruikers wordt gedeeld. Daarnaast hebben de drie scholen en de peuterspeelzaal allen hun eigen nevenentree. Voor de Twellosebeek is het van groot belang dat de school een kleinschalige, vertrouwde uitstraling heeft. Een dorp als Twello heeft een rijke geschiedenis van verschillende scholen die ieder een eigen ‘achterban’ hadden. De verschillende scholen zullen een gelijkwaardige uitstraling hebben.

De schoolpleinen zijn aangrenzend aan de groepsruimten. Deze functies hebben een etalagefunctie richting de buurt.

Bereikbaarheid

De huidige school, OBS de Hietweide, heeft geen eigen parkeerplaats. Er wordt momenteel geparkeerd in de wijk. Met de vergroting van het aantal leerlingen is dit niet meer wenselijk voor de buurt (Sweelinckstraat) aan de zuidzijde van de toekomstige brede school. Autoverkeer ten behoeve van de brede school dient in principe van de zijde Jachtlustplein of Karel Doormanstraat (locatie Beekzone) de brede school te bereiken.

Om bovenstaande te bereiken moet het nieuwe gebouw georiënteerd worden naar het Jachtlustplein. Aan het Jachtlustplein, nabij het Kulturhus, worden de parkeerplaatsen voor het kort parkeren en de zoen & zoefzone aangelegd. Hierdoor komt een groot deel van de leerlingen vanaf deze zijde per voet aangelopen. Hiervoor moet een duidelijke voetgangerszone aangelegd worden tussen het Kulturhus en de hoofdentree. Lang parkeren dient zoveel mogelijk plaats te vinden bij de locatie Beekzone.

Naast de verkeersbewegingen die ontstaan door het halen en brengen van kinderen, zijn er ook nog verkeersbewegingen door vrachtverkeer. Het gaat hierbij om het laden en lossen van goederen en het ophalen van afval. Uitgangspunt is deze verkeersbewegingen zoveel mogelijk te laten plaatsvinden via het Jachtlustplein en niet via de Sweelinckstraat, zoals in de bestaande situatie het geval is. Het is niet zeker of dit in alle gevallen mogelijk is.

Parkeren

Het gebruik van de auto moet worden ontmoedigd. De voetgangers komen op de eerste plaats, fietsers op de tweede en auto’s op de derde plaats.

De school bestaat uit 22 groepen met in totaal 503 leerlingen. Voor scholen met meer dan 500 leerlingen geldt een norm van 6,2 fietsplekken per 10 leerlingen. Voor medewerkers een norm van 0,4 per 10 leerlingen (CROW 291 leidraad fietsparkeren). In totaal zijn er 332 fietsparkeerplaatsen nodig. Fietsparkeersystemen moeten geschikt zijn voor een grote diversiteit aan fietsen: van kleuterfietsen tot ‘normale’ fietsen. De fietsparkeervoorzieningen hebben (een) eigen zone(s) aansluitend op de ontsluiting rondom het perceel, om zo de parkeerplaatsen maximaal vrij te spelen van het speelterrein.

Daarnaast zullen er ook voldoende autoparkeerplaatsen in de omgeving gerealiseerd moeten worden. Het gaat hierbij om in het totaal 55 parkeerplaatsen, waarvan 30 parkeerplaatsen voor kort parkeren (halen en brengen) en 25 parkeerplaatsen voor langer parkeren (leraren en bij speciale activiteiten).

Het kort parkeren wordt geregeld aan het Jachtlustplein. Hier wordt een zoen & zoef zone geïntroduceerd (zie onderstaande afbeelding). Dit is een kiss&ride voor ouders die hun kinderen afzetten om zonder begeleiding naar school te kunnen lopen. De parkeerplaats ten zuiden van het Kulturhus moet hiervoor opnieuw worden ingericht. Aan de zuidstrook komen de zoen & zoefplekken, direct gelegen aan de groene wig, zodat de leerlingen door kunnen steken naar de hoofdentree van de school. Daarnaast kan deze zone gebruikt worden voor de toelevering van goederen en het ophalen van afval.

Het lang parkeren vindt plaats op het parkeerterrein van de Beekzone. Hier zijn 25 parkeerplaatsen meegenomen voor de brede School. Eventueel kunnen ook de parkeerplaatsen voor de sporthal gebruikt worden. Volgens berekening zijn er opgeteld 300 openbare parkeerplaatsen bij Beekzone en Jachtlustplein.

Er is een voorstel voor de inrichting van de parkeervoorziening meegenomen op de plankaart. De inschrijvende partijen zijn vrij hiervan af te wijken, mits ze met een betere of vergelijkbare oplossing komen. De gemeente stelt hieraan de volgende eisen:

  • minimaal 30 parkeerplaatsen (inclusief zoen & zoef);
  • 3 parkeerplaatsen voor mindervaliden (deze zijn nu al bestaand en moeten gehandhaafd blijven);
  • de bestaande toegang tot het Kulturhus moet goed bereikbaar blijven;
  • er mag maximaal een strook van 2 meter diep over de breedte van het huidige parkeerterrein (inclusief mini-rotonde) worden toegevoegd aan verharding;
  • daarnaast moet worden aangegeven dat het ontwerp op zowel stedenbouwkundige als verkeerskundige aspecten beoordeeld zal worden, waarbij ook gekeken wordt naar de relatie tussen het parkeerterrein en de school en de daarbij behorende nieuwe indeling van de groene zone, waarin nu de skatebaan ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0010.png"

Figuur 4.2 parkeren

Groen en bomen

De groenstructuur is dominant en karakteristiek. De brede school wordt ingepast in deze groene parkachtige omgeving. De bestaande groene structuur zorgt voor privacy naar de aangrenzende percelen en draagt bij aan het kleinschalige uitstraling van het gebouw. Bestaande bomen op het terrein en in de directe omgeving worden zoveel mogelijk behouden. Enkel die bomen die in de weg staan voor het gebouw worden gekapt. Hiervoor geldt overigens wel een herplantplicht wanneer het gaat om bomen waarvoor een kapvergunning noodzakelijk is.

Duurzaam

De Gemeente Voorst en de onderwijsinstellingen wensen de ambities op het vlak van duurzaamheid waar te maken. Er wordt om die reden gestreefd naar een “gasloos” gebouw, waarbij de verwarming en de koeling geschiedt door middel van bodemwarmte en waarvoor het benodigde elektrische vermogen voor een groot deel wordt opgewekt middels zonnepanelen. Deze worden integraal ontworpen met het gebouw ofwel uit het zicht ontnomen. Omdat het benodigde dakoppervlak van de brede school te klein is voor het plaatsen van voldoende zonnepanelen, wordt tevens gebruikt gemaakt van het dakoppervlak van de naastgelegen sporthal Jachtlust. Daarnaast wordt gestreefd naar een nagenoeg onderhoudsvrij casco en onderhoudsarme installaties.

4.2.3 Beeldambities

Kwaliteitskader

Ruimtelijke kwaliteit wordt door vrijwel iedereen belangrijk gevonden en heeft een ondertussen aangetoonde invloed op woon/werkplezier en economische waarde. Ruimtelijke kwaliteit heeft betrekking op landschap, stedenbouw en architectuur en de samenhang daartussen. Het is het resultaat van een complex samenspel van aspecten en argumenten die, afhankelijk van vele omgevingsfactoren, verschillend gewaardeerd worden. Ruimtelijk ontwerp (Landschap, stedenbouw en architectuur) vraagt vakmanschap, ervaring en talent.

Aan ruimtelijke kwaliteit liggen de volgende (vrij) universele principes ten grondslag:

  • relatie tussen bouwwerk en omgeving;
  • relatie tussen vorm, gebruik en constructie;
  • betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context;
  • evenwicht tussen helderheid en complexiteit;
  • schaal en maatverhoudingen;
  • materiaal, textuur, kleur en licht (verwezen wordt naar jet algemene kwaliteitskader in de welstandsnota).

Thema's

A. “de Plek”

Het gebouw moet zichtbaar “thuis zijn” op de plek. Het zal zich harmonieus moeten voegen in het omgevingsbeeld, zonder dat het zichzelf en zijn functie verloochent. Er wordt in ieder geval, in relatie tot de inpassing in de omgeving en het ontwerp op zichzelf, op de volgende aspecten gelet:

  • 1. Massa(vorm), Maat & Schaal.
    • a. Het ontwerp moet qua massaopbouw en vorm passen in de omgeving.
    • b. In een groot blok dient een geleding (gedifferentieerde kubus) aangebracht te worden, zodat massaliteit wordt voorkomen.
  • 2. Ligging en terrein.
    • a. Het terrein wordt (voor scholieren en bezoekers) ontsloten vanaf de noord-westzijde (groene wig). De routing op het terrein geeft op vanzelfsprekende wijze vorm aan de benadering, in relatie tot de verschillende nevenentrees.
    • b. Het terrein wordt zoveel mogelijk "natuurlijk” en “groen” ingericht. Overgangen zijn “zacht” vormgegeven.
    • c. Speelplaatsen zijn herkenbare “plekken” die op logische wijze aansluiten op routes en het gebouw.
    • d. “Routes”, “plekken”, toegangen, massaopbouw en architectuur zijn samenhangend ontworpen.
    • e. Afscheidingen en terreininrichting als straatmeubilair en speelvoorzieningen ondersteunen de inpassing in de omgeving. Het terrein is afsluitbaar.
  • 3. Materiaal & kleur.
    • a. Materiaal en kleur moeten bijdragen aan de inpassing van het complex in de omgeving.
    • b. Materiaal en kleur ondersteunen of versterken het ontwerpconcept.
    • c. De wijze van (natuurlijke) veroudering van het materiaal is daarbij van belang.
    • d. In hoofdzaak materiaaleigen, aardse kleuren en texturen toepassen.

B. Vormgeving

  • 1. Architectuur.
    • a. Er wordt geen specifieke architectuurstijl voorgeschreven maar puur "historiserend" ligt hier niet voor de hand. In het architectonische ontwerp zijn de aspecten zoals benoemd onder het kopje "kwaliteitskader” eveneens van belang.
  • 2. Gelaagdheid.
    • a. Het gebouw “communiceert” op verschillende afstanden (detail en textuur).
  • 3. Aanvullende aspecten.
    • a. Gevelelementen (zoals zonweringen, naamsaanduidingen, luifels) maken integraal onderdeel uit van het ontwerp (geven niet de indruk “aangeplakt” te zijn).
    • b. Installatietechniek (luchtbehandeling, zonnepanelen, enz) in het ontwerp meenemen, bouwkundig integreren of uit het zicht plaatsen. Installaties zijn altijd ondergeschikt in het beeld.
    • c. Hoe speelt het ontwerp in op de aanwezigheid van het kpn-gebouw? Hoewel ruimtelijk de wens bestaat om dit gebouw te verwijden of verkleinen is het onwaarschijnlijk dat dit (spoedig) zal gebeuren.
    • d. Grote (metselwerk)vlakken verfijnen/verzachten (suggestie: textuurvlakken in metselwerk).
  • 4. Materiaal & kleur.
    • a. Materiaal en kleur ondersteunen of versterken het ontwerpconcept.
  • 5. Detaillering.
    • a. Het ontwerp moet tot in detail uitdrukking geven aan het ontwerpconcept.

C. Evenwicht

De ontwerpopgave roept een aantal ontwerpthema's op die (schijnbare) tegenstellingen in zich dragen. Het ontwerp brengt hier evenwicht in:

  • 1. Omvang van het gebouw <=> kleinschaligheid.
    • a. Het gebouw zal met meerdere scholen relatief fors worden. Het zal aansluiting moeten vinden bij de informele kleinschaligheid van de woonbuurt maar ook een (visuele) relatie worden aangegaan met het Kulturhus.
    • b. Het moet één, rondom samenhangend ontworpen gebouw zijn.
  • 2. Eenheid/samenhang in beeld <=> eigenheid gebruikers.
    • a. Het betreft hier één gebouw, met verschillende gebruikers. Hoe speelt het ontwerp hier op in. De eigen identiteit van de gebruikers is ondergeschikt aan de eenheid van het totaal.

Deze thema’s onderbouwen de ontwerpkeuzes in relatie tot de volgende aanvullende aspecten:

  • relatie binnen buiten;
  • logische ordening van volumes en functies;
  • omgang met toegangen;
  • terreininrichting en groen;
  • parkeren;
  • routing & (speel)plekken.

Beeldreferenties:

  • gedifferentieerde kubus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0011.png"

Noot: deze afbeeldingen zijn geen referenties voor materiaal en kleur.

  • Materiaal & kleur: Onderhoudsarme gevel, aardse materialen en materiaaleigen kleuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0012.png"

  • Evenwicht: Licht en rondom ontworpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0013.png"

Noot: deze afbeeldingen zijn geen referenties voor materiaal en kleur.

  • Zachte overgangen publiek- privé, natuurlijk karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0014.png"

4.3 Verschil met vorig ontwerpbestemmingsplan

Zoals in de inleiding al beschreven staat, heeft eerder al een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen voor de herontwikkeling van de voorliggende locatie. Hieronder worden kort de verschillen van de hierboven beschreven nieuwe uitgangspunten naast de vorige uitgangspunten gelegd.

  Het nieuw plan   Het oude plan (plan van IJsseldalwonen)  
Omvang gebouw in m2 BVO   3600   4400  
Maximale bouwhoogte in meter   9   12  
maximum aantal bouwlagen   2   3  
footprint volgens het functioneel programma van eisen in m2   1855   3700  
maximale footprint in m2   2320   3700  
oppervlakte bouwvlak in m2   2320   3700  
bebouwingspercentage   90%   100%  

Bovenstaande uitgangspunten beschreven in de tabel zijn zowel nu als de vorige keer vertaald in een verbeelding. Hieronder zijn voor de duidelijkheid beide verbeeldingen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0015.png"

Figuur 4.3 verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan uit 2012

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0016.png"

Figuur 4.4 verbeelding voorliggend bestemmingsplan

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de thema's water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, planschade en verkeer en parkeren.

Zoals uit paragraaf 1.1 blijkt heeft in 2012/2013 al een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Bij dit ontwerpbestemmingsplan zaten alle noodzakelijke onderzoeken al bijgevoegd. In paragraaf 1.3 is aangegeven dat de beekzone een aangrenzende ontwikkeling was. In het begin leek het er zelfs op dat beide plannen gelijktijdig zouden oplopen. Er is destijds dan ook voor gekozen om de noodzakelijke onderzoeken te combineren. Dit betekent dat ook in de onderzoeken bij dit bestemmingsplan soms nog de locatie Beekzone wordt genoemd.

In basis worden deze onderzoeken opnieuw gebruikt bij het voorliggende bestemmingsplan. Echter, omdat de bouwmogelijkheden in het voorliggende bestemmingsplan anders zijn dan het ontwerpbestemmingsplan uit 2012/2013, is per onderzoek beoordeeld of een actualisatie noodzakelijk is. De volgende onderzoeken zijn geactualiseerd:

  • Onderzoek geluid: wegverkeerslawaai.
  • Akoestisch onderzoek (invloed op omgeving).
  • Onderzoek bedrijven en milieuzonering.
  • Luchtkwaliteitsonderzoek.
  • Quickscan externe veiligheid.
  • Watertoets.
  • Flora- en faunaonderzoek.

5.2 Milieu-onderzoeken

5.2.1 Geluid: Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch beschouwing vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. De brede school is een geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Voor deze ontwikkeling is toetsing van wegverkeerslawaai noodzakelijk. De brede school ligt binnen het invloedsgebied van een aantal wegen. Railverkeerslawaai is hier niet aan de orde; de locatie ligt buiten de zone van het spoor.

Adviesbureau Tauw heeft de geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai op de gevels van de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemming berekend en getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Tauw, R001-1226249RSA-kwe-V02-NL, 12 november 2014).

Het betreft een actualisatie van het bestaande rapport van Tauw met kenmerk R002-4638202RSA-cmn-V03-NL d.d. 20 november 2012. De actualisatie heeft betrekking op de presentatie van het gewijzigde ontwerp van de nieuw te bouwen brede school. Andere uitgangspunten blijven ongewijzigd. In het vorige rapport was ook de geluidsbelasting op de gevels van de appartementen boven de supermarkt opgenomen. Dit is niet relevant voor de realisatie van de brede school en daarom verwijderd uit deze rapportage. Het nieuwe bouwvlak ligt op vrijwel gelijke positie ten opzichte van de onderzochte wegen. Daarnaast is de bouwhoogte gewijzigd van 3 naar 2 bouwlagen. In het onderzoek van 20 november 2012 is aangetoond dat de berekende geluidsbelasting van de afzonderlijke wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Vanwege de beperkte wijzigingen in het ontwerp worden de berekeningen en resultaten op de gevels representatief geacht voor het nieuwe schoolgebouw dat op basis van dit bestemmingsplan gerealiseerd kan worden.

Onderzoek

De hoogste waarde van de individuele geluidsbelasting als gevolg van de Beethovenlaan en de Maarten Tromplaan bedraagt respectievelijk 34 dB en 26 dB. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidszones van de beide wegen vormen dan ook geen belemmering voor de gewenste realisatie van de brede school.

De gecumuleerde geluidsbelasting van alle relevante wegen rondom de brede school bedraagt 46 dB op de derde bouwlaag van de hoogst belaste gevel. Hierbij is geen rekening gehouden met de aftrek conform artikel 110g uit de Wet geluidhinder. Uitgaande van een minimale gevelwering van 20 dB zoals gesteld in het Bouwbesluit is de eis van 28 dB voor het binnenniveau gewaarborgd bij gevelbelastingen tot 48 dB. In de situatie van de brede school, met een hoogste waarde van de gecumuleerde geluidsbelasting van 46 dB, kan geconcludeerd worden dat de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai geen aanleiding geeft tot het treffen van aanvullende gevelweringsmaatregelen.

De geluidsbelasting als gevolg van de 30 km/uur weg de Sweelinckstraat bedraagt ten hoogste 47 dB op de zuidelijke gevel van de brede school. Dit is lager dan voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidsgezoneerde wegen. Wanneer de 48 dB voorkeursgrenswaarde als dosismaat wordt gehanteerd voor geluidhinder is de conclusie dat er geen sprake is van geluidhinder als gevolg van deze 30 km/uur weg ter plaatse van de brede school. De geluidsbelasting als gevolg van het 30 km/uur wegvak van de Karel Doormanstraat bedraagt ten hoogste 34 dB op de oostelijke gevel van de brede school. In vergelijking tot de voorkeurgrenswaarde van 48 dB voor geluidsgezoneerde wegen zal dit niet leiden tot geluidhinder ter plaatse van de brede school.

Conclusie

De geluidsbelasting op de gevels van de brede school als gevolg van wegverkeerslawaai voldoet aan de in de Wet geluidhinder gestelde voorkeursgrenswaarde. De geluidszones van de individuele wegen vormen dan ook geen knelpunt voor de gewenste realisatie van de brede school op de aangewezen locatie. Ook hoeft geen rekening te worden gehouden met aanvullende geluidweringsmaatregelen.

De geluidsbelasting als gevolg van de nabijgelegen 30 km/uur wegen heeft geen geluidhinder tot gevolg ter plaatse van de brede school. Dit leidt dan ook niet tot bezwaren in het kader van een goede ruimtelijke ordening

5.2.2 Akoestisch onderzoek invloed op de omgeving

De brede school valt onder de werkingssfeer van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Aan het Activiteitenbesluit zijn voorschriften verbonden ten aanzien van geluid. Aan de hand van deze voorschriften kan bepaald worden of de geluidsbelasting als gevolg van de activiteiten op de gevels van nabijgelegen gevoelige bestemmingen toelaatbaar is.

Daarnaast moet ook aandacht besteed worden aan indirecte hinder (onder andere de verkeersaantrekkende werking). De indirecte hinder wordt beoordeeld volgens de circulaire 'Geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996.

Naast de wettelijke bepalingen voortvloeiend uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient akoestisch onderzoek ook voor een afweging in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Adviesbureau Tauw heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de ontwikkeling van de brede school op gevoelige bestemmingen in de omgeving (R002-1226249RSA-pws-V01-NL, 17 okt 2014). In dit onderzoek is de geluidsbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de brede school en van het stemgeluid van spelende kinderen op de buitenspeelplaatsen van de brede school inzichtelijk gemaakt. Dit onderzoek betreft een actualisatie van het reeds eerder uitgevoerde onderzoek (datum: 20 november 2012, kenmerk: R005-4638202RSA-kwe-V02-NL). Immers de vormgeving van het voorliggende bouwvlak is volledig anders dan het bouwvlak waarbij rekening is gehouden in het onderzoek uit 2012.

Onderzoek

De berekende geluidsbelastingen op de gevels van de bestaande woningen in de nabije omgeving van de parkeerplaats Kulturhus/ Jachtlustplein bedragen ten hoogste 45 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de norm van 50 dB(A) voor de etmaalwaarde uit het Activiteitenbesluit.

Formeel gezien kan het stemgeluid van spelende kinderen op het buitenterrein buiten beschouwing worden gelaten. Conform het Activiteitenbesluit zijn hier geen geluidsvoorschriften op van toepassing. Omdat hinder naar de omgeving echter niet is uit te sluiten, is dit in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk gemaakt en beschouwd. Hierbij is de normering uit het Activiteitenbesluit gehanteerd om een uitspraak te kunnen doen over de mogelijke hinderbeleving.

De totale geluidsbelasting inclusief stemgeluid van spelende kinderen bedraagt maximaal 55 dB op een westelijk gelegen woning. De totale geluidbelasting op de overige nabijgelegen woningen is tussen de 52 en 54 dB. De waarde liggen dus tot maximaal 5 dB hoger dan de norm van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Mogelijke geluidhinder voor omwonenden is dan ook niet uit te sluiten. Geadviseerd wordt om een geluidswerende erfafscheiding met een hoogte van 2,0 meter te realiseren om deze hinder te reduceren. De optredende maximale geluidsniveaus vanwege het stemgeluid overstijgen de normstelling van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit niet. Om die reden wordt de mate van hinder hiervan als acceptabel beschouwd.

5.2.3 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Adviesbureau Tauw heeft een milieuzoneringsonderzoek (Tauw, N001-1226249MTU-wga-V02-NL, 12 november 2014) uitgevoerd naar de invloed van omliggende bedrijven en inrichtingen op de gevoelige bestemming in de plangebieden van plan Beekzone en onderliggend plan voor de brede school.

Dit is een actualisatie van het onderzoek met kenmerk Kenmerk N008-4638202MTU-mfv-V01-NL van 20 november 2012. Inhoudelijk is het onderzoek op één punt aangepast. In het onderzoek uit 2012 staat beschreven dat het KPN gebouw binnen ca 5 jaar zal verdwijnen. Dit is niet meer zeker, daarom wordt er vanuit gegaan dat dit gebouwtje zal blijven bestaan.

Onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat slechts één bedrijf een contour heeft die het plangebied van de brede school overlapt (zie figuur 5.1). Het gaat om het KPN gebouw (8), welke binnen het plangebied van de brede school gevestigd is. Omdat het schoolgebouw op voldoende afstand van het KPN gebouw is gepositioneerd, veroorzaakt deze overlapping met het plangebied geen knelpunten voor de ontwikkeling van de brede school.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0017.png"

Figuur 5.1 Hindercontouren van bedrijven en instellingen rondom het plangebied

Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen knelpunten die de ontwikkeling van de brede school in de weg staan.

5.2.4 Luchtkwaliteit

De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet Milieubeheer (Wet luchtkwaliteit). Daarbij is sprake van grens- en richtwaarden voor concentraties van stoffen in de buitenlucht. In de wet luchtkwaliteit is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Wanneer een project een NIBM bijdrage aan de luchtkwaliteit kent, is het inpasbaar. Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3 % van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat het plan aan niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het voornemen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Adviesbureau Tauw heeft een luchtkwaliteitonderzoek (N003-1226249MTU-wga-V02-NL, 12 november 2014) uitgevoerd om na te gaan of de ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit onderzoek betreft een actualisatie van het vorige onderzoek met kenmerk N005-4638202MTU-evp-V01-NL, 18 juli 2012.

Onderzoek

Uit de worstcase berekening blijkt dat de bijdrage van extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling van de brede school in Twello ’niet in betekenende mate’ (NIBM) is (0,28 µg/m³ voor NO2 en 0,07 µg/m³ voor PM10). Nader onderzoek met betrekking tot luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

5.2.5 Externe veiligheid

In het kader van het ruimtelijke plan conform de Wet ruimtelijke ordening, moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor externe veiligheid onderzocht worden. Een extern veiligheidsonderzoek beschouwt alle activiteiten met gevaarlijke stoffen, welke een mogelijk externe veiligheidsrisico voor de planlocatie vormen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in risicovolle inrichten (bedrijven) en transport van gevaarlijke stoffen (over weg, water, spoor en door buisleidingen).

Onderzoek

Adviesbureau Tauw heeft een quickscan externe veiligheid (N002-1226249MTU-wga-V02-NL, 12 november 2014) uitgevoerd om in kaart te brengen of er externe veiligheidsknelpunten zijn die de voorgenomen planontwikkeling kunnen belemmeren. Uit de quickscan blijkt dat er in de nabije omgeving geen bedrijven zijn met opslag van gevaarlijke stoffen. Daarnaast vindt er ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen over water, spoor, weg en door buisleidingen plaats welke zorgen voor knelpunten voor de ontwikkeling van het plangebied.

Conclusie

Externe veiligheid is geen belemmering voor de ontwikkeling van de plannen rond de brede school.

5.2.6 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanwijziging moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.

Onderzoek

Adviesbureau Tauw heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Tauw, R001-4638202IHV-baw-V01-NL, 19 juli 2012). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Voorafgaand aan het bodemonderzoek is een vooronderzoek conform de NEN 5725 verricht. Voor zover bekend zijn er geen eerdere bodemonderzoeken uitgevoerd op de locatie.

Conclusie

De onderzoeksresultaten wijzen uit dat op de locatie enkele stoffen zijn aangetroffen, waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er echter geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor de sloop en nieuwbouw van de brede school.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Waterbeleid

Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in het Nationaal Waterplan van de Rijksoverheid, het Waterplan Gelderland van de provincie Gelderland en het Waterbeheerplan van Waterschap Vallei en Veluwe. Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (geen verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën die zijn vastgelegd in het Nationaal Waterplan:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater. De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.

5.3.2 Uitgangspunten gemeente en waterschap

Bij de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied hanteren gemeente Voorst en waterschap Vallei en Veluwe een aantal uitgangspunten. Zo wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het hemelwater binnen het plangebied niet naar de riolering wordt afgevoerd. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater. Aangezien het hemelwater niet op de riolering aangekoppeld wordt, dient ter voorkoming van wateroverlast voldoende waterberging gecreëerd te worden. Waterschap Vallei en Veluwe en gemeente Voorst hanteren het uitgangspunt dat voor het totale verhard oppervlak minimaal 36 mm berging per m2 gerealiseerd moet worden.

Tevens hanteren gemeente Voorst en waterschap Vallei en Veluwe het uitgangspunt dat het plan ‘grondwaterneutraal’ wordt ontwikkeld. Dit houdt in dat (grond)water niet structureel afgevoerd wordt in het plangebied en het grondwater geen overlast zal veroorzaken. Bij de ontwikkeling dient daarom rekening te worden gehouden met een voldoende grote ontwateringsdiepte. Voor dit plangebied geldt vanaf het maaiveld een minimale ontwateringsdiepte van 0,7 meter. Voor wegen en parkeerplaatsen hanteert de gemeente een ontwateringsdiepte van 0,7 meter boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG), voor bebouwing minimaal 1,0 meter.

5.3.3 Watertoets

Voor alle ruimtelijke plannen dient de watertoetsprocedure te worden doorlopen. In dit proces wordt de waterbeheerder in vroegtijdig stadium betrokken, waardoor water een volwaardige plaats krijgt in de planvorming. Bij de nadere uitwerking van de plannen zal het aspect 'water' op zorgvuldige wijze worden meegenomen. Adviesbureau Tauw heeft een watertoetsdocument opgesteld (Tauw, Kenmerk N004-1226249IGO-kwe-V02-NL, 18 december 2014, bijlage 7) waarin de relevante wateraspecten voor dit deelgebied worden besproken.

Grondwater

In de omgeving van het plangebied is sprake van een relatief diepe ontwatering. Er is sprake van grondwatertrap VI. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is ongeveer 125 tot 140 cm beneden maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) is ongeveer 100 cm dieper dan de GHG. Ten opzichte van NAP bevindt de GHG zich daarmee op globaal NAP +4,0 tot 4,4 m, de GLG wordt aangetroffen op globaal NAP +3,0 tot 3,4 m. Uit grondwaterstandsmetingen in een nabijgelegen gemeentelijke peilbuis (TWE014 - Duistervoordseweg ter hoogte van de Aldi, circa 250 m ten noordoosten van het plangebied), worden deze grondwaterstanden bevestigd. In deze peilbuis zijn in recente jaren grondwaterstanden gemeten tussen ongeveer NAP + 3,6 m tot NAP +4,4 m. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Het plangebied ligt niet een grondwaterbeschermingsgebied of nabij een drinkwaterwinning.

Oppervlaktewater

Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de Twellose beek. De Twellose beek is een A-watergang. Op deze watergang en de bijbehorende beschermingszone (de keurzone, tot 5 m uit de insteek van de watergang) is de Keur van waterschap Vallei en Veluwe van toepassing.

Natuur

Binnen en nabij het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

Riolering

In de omgeving van de school is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Nabij de school is een hemelwateroverloop aanwezig richting de Twellose beek.

Conclusie

Bezien vanuit het aspect water is het bestemmingsplan uitvoerbaar, mits de hierboven genoemde uitgangspunten gehanteerd worden.

5.4 Ecologie

In Nederland is de wetgeving omtrent de bescherming van natuurwaarden gesplitst in soortbescherming en gebiedsbescherming. De bescherming is geregeld in respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet en Wro.

Flora- en faunawet:

De bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland is geregeld via de Flora- en faunawet. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan op grond van artikel 75 worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Een ontheffingsaanvraag wordt beoordeeld door de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Natuurbeschermingswet en Wro:

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Vanuit de Natuurbeschermingswet (NB-wet) zijn dat Natura 2000-gebieden. Daarnaast zijn er gebieden aangewezen die behoren tot de ecologische hoofdstructuur (EHS), deze zijn beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Adviesbureau Tauw heeft ter plaatse een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Tauw, N005-1226249MTU-evp-V02-NL, 13 november 2014). Dit betreft een onderzoek van een in 2012 uitgevoerd onderzoek (kenmerk N002-4638202TFK-evp-V02-NL, datum 27 maart 2012).

Gezien het karakter van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden worden effecten op Natura 2000-gebieden en Ecologische Hoofdstructuur niet verwacht. Deze toetsing richt zich dan ook alleen op het beschermingsregime voortkomend uit de Flora- en faunawet.

Uit het onderzoek blijkt dat bij de sloop van bebouwing in het plangebied verstoring kan optreden van de functies die het plangebied heeft voor beschermde soorten vleermuizen en broedende vogels.

Broedvogels

Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Tevens zijn rust- en verblijfplaatsen en de functionele omgeving van een aantal vogelsoorten jaarrond beschermd. Sloop van gebouwen en het verwijderen van bomen en struiken dienen gezien te worden als voor vogels verstorende activiteiten en dienen buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Mits de werkzaamheden in de periode augustus t/m februari plaatsvinden en actieve nesten ontzien worden, zijn negatieve effecten op broedvogels niet te verwachten.

Vleermuizen

Adviesbureau Tauw heeft naar aanleiding van de conclusies uit het flora en fauna onderzoek ook nog een vleermuizenonderzoek uitgevoerd (Tauw, N001-1210097EDR-cmn-V01-NL, 19 november 2012). Uit het onderzoek blijkt dat de omgeving van de planlocatie van belang is als foerageergebied en als vliegroute voor de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger.

Door de sloop van de gebouwen gaan echter geen foerageergebieden en geen vliegroutes verloren. Voor dit aspect is daardoor geen sprake van overtreding van de Flora- en faunawet.

De beoogde ontwikkeling is daarom redelijkerwijs uitvoerbaar waardoor de bestemmingsplanwijziging doorgang kan vinden.

Conclusie

Vanuit het aspect vleermuizen is er bij de sloop van de gebouwen geen sprake van overtreding van de Flora- en faunawet. Wanneer bovenstaande maatregelen ten aanzien van vogels worden uitgevoerd, worden geen verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet overtreden.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Voor de gemeente Voorst is een archeologische beleidskaart opgesteld. Deze kaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de aanwezigheid en trefkans van archeologische resten. Er worden twee soorten archeologische gebieden onderscheiden: Archeologisch waardevolle gebieden (AWG) en Archeologische verwachtingszones (AV). De eerste kent vier categorieën en de tweede 6 categorieën. In figuur 5.2 wordt een uitsnede getoond van de archeologische beleidskaart voor het te ontwikkelen gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.171036-VS00_0018.png"

Figuur 5.2 uitsnede archeologische beleidskaart

Het te ontwikkelen gebied valt alleen binnen de Archeologische verwachtingszones (AV). Het plangebied ligt in de zone met een lage archeologische verwachtingswaarden (AV - 7 categorie). In dit gebied is een inventariserend archeologisch onderzoek verplicht, wanneer de oppervlakte van de ingreep groter is dan 2500 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm -Mv.

In het voorliggende bestemmingsplan is een bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van 2578 m2. 90% van dit bouwvlak mag maximaal bebouwd worden. Bij het bouwvlak mogen verder geen bijgebouwen worden gerealiseerd. Hierdoor komt de totale oppervlakte dat op het terrein bebouwd mag worden op ca. 2300 m2. Aangezien dit minder is dan 2500 m2, is een inventariserend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Omdat er geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er géén archeologische waarden in de grond aanwezig zijn, is het beleid van de gemeente om alsnog de dubbelbestemming waarde archeologie op te nemen. Op deze manier wordt het gebied ook voor de toekomst beschermd.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig. Ook op andere vlakken heeft het gebied geen cultuurhistorische waarde.

5.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

De brede school is gelegen aan de Sweelinckstraat. De ontsluiting van de school voor autoverkeer vindt echter niet plaats via deze zijde. Autoverkeer ten behoeve van de brede school dient van de zijde Jachtustplein of Michiel de Ruijterstraat (locatie Beekzone) de brede school te bereiken. Daar zijn voldoende parkeerplaatsen van waaruit de brede school op een veilige manier bereikt kan worden. Fietsverkeer kan de brede school vanuit alle richtingen bereiken. Om dit te bereiken zal de hoofdentree van de school ook aan de zijde van de groene zone worden gerealiseerd. Daarnaast kan men vanuit de Sweelinckstraat niet direct het terrein van de school op komen. Mensen kunnen alleen via de voorzijde (gelegen aan de groene zone) het terrein van de school op.

Parkeren

Zowel personeel als bezoekers van de brede school kunnen hun auto's parkeren op het Jachthuisplein bij het Kulturhus (30 plekken) en op de nieuwe parkeerplaats aan Michiel de Ruyterstraat (25 plekken, locatie Beekzone). Hierbij moet worden opgemerkt dat de 30 parkeerplaatsen bij het Kulturhus heringericht gaan worden, zodat deze locatie geschikt is voor het halen en brengen van de kinderen. Dit gebeurt onder andere door het aanleggen van een zoen & zoef zone.

Naast deze parkeerplaatsen is er ruime parkeergelegenheid rondom Jachtlust en langs de Karel Doormanstraat. In totaal zijn er ruim 300 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Alle parkeerplaatsen zijn openbaar en gelegen buiten het bestemmingsplangebied. Deze parkeerplaatsen worden echter integraal en multifunctioneel gebruikt. Hierdoor zijn er in het gebied ruim voldoende parkeerplaatsen aanwezig om de parkeerdruk van de school op te vangen.

Naast voldoende parkeergelegenheid voor de auto's, moet er ook rekening gehouden worden met ruimte voor het fietsparkeren. De school bestaat uit 22 groepen met in totaal circa 500 leerlingen. Voor scholen met meer dan 500 leerlingen geldt een norm van 6,2 fietsplekken per 10 leerlingen. Voor medewerkers een norm van 0,4 per 10 leerlingen (CROW 291 leidraad fietsparkeren). In totaal zijn er 332 fietsparkeerplaatsen nodig. Deze fietsparkeerplaatsen zullen op eigen terrein worden gerealiseerd.

5.7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de gemeenteraad een exploitatieplan op te stellen voor gronden waarop door middel van een bestemmingsplan, een bouwplan is voorgenomen. In afwijking hiervan kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de betreffende gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak (waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden) of een fasering van de uitvoering (van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen) niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen (voor het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied), regels (omtrent het uitvoeren van het bouwrijp maken) of een uitwerking van regels (ten behoeve van de uitvoerbaarheid volgend uit een bestemmingsplan of projectbesluit) niet noodzakelijk is.

Op 1 april 2015 is de samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot de realisatie van de brede school Twello getekend door de gemeente Voorst, de drie onderwijsinstellingen, Smallsteps en Stichting Maatschappelijk Vastgoed. In de samenwerkingsovereenkomst liggen de (financiële) kaders vast voor het ontwikkelen en realiseren van de brede school. Stichting Maatschappelijk Vastgoed is binnen die kaders verantwoordelijk voor de ontwikkeling en exploitatie van de brede school.   

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Bedrijf - Nutsvoorziening;
  • Groen;
  • Maatschappelijk.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie voor.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdige gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Bedrijf - Nutsvoorziening

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen en paden, infrastructurele voorzieningen en groenvoorzieningen.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening is een onderscheid gemaakt tussen welke bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak en welke erbuiten. Binnen het bouwvlak mogen gebouwen worden gerealiseerd. Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde mogelijk.

Maatvoering bouwvlak en bouwhoogte

De maatvoering van het bouwvlak is gebaseerd op het bestaande gebouw. Er zijn verder geen uitbreidingsmogelijkheden opgenomen. Het is een bestaand trafostation, waarvan niet verwacht wordt dat deze binnen de komende planperiode uitgebreid zal gaan worden.

Ook de bouwhoogte van het gebouw is gekoppeld aan de bestaande hoogte van het gebouw. Buiten het bouwvlak is de mogelijkheid voor het realiseren van erf- en perceelafscheidingen tot een hoogte van 3 meter en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal 2 meter.

6.3.2 Groen

Bestemmingsomschrijving

De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen (in het dorp) te bestemmen. In deze gebieden staat de groene inrichting voorop, ook voor de langere termijn. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals verhardingen, bankjes, prullenbakken, enz. Wegen zijn niet toegestaan. Paden en wegen voor langzaam verkeer zijn wel mogelijk. Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

6.3.3 Maatschappelijk

Bestemmingsomschrijving

Binnen de bestemming Maatschappelijk vallen maatschappelijke voorzieningen zoals educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming Maatschappelijk is een onderscheid gemaakt tussen welke bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak en welke erbuiten. Waar gebouwen mogen worden gebouwd is dat middels een bouwvlak aangegeven. Dit onderscheid maakt dat op de plankaart de grootte en ligging van het bouwvlak de bouwmogelijkheden bepalen. Binnen het bouwvlak staat de toegestane bouwhoogte vermeld. Buiten het bouwvlak zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

Maatvoering bouwvlak en bouwhoogte

Er is een bouwvlak opgenomen met een oppervlakte van 2578 m2. Het bouwvlak ligt redelijk centraal op het perceel. Het bouwvlak is ruimer dan de beoogde footprint van het gebouw. Op basis van het ruimtelijk programma van eisen en het ruimtebehoefte onderzoek blijkt dat een gebouw met een footprint van ca 1855 m2 in twee bouwlagen voldoende is om het volledige gewenste programma kwijt te kunnen.

Door een bebouwingspercentage op te nemen wordt voorkomen dat het volledige bouwvlak volgebouwd zal gaan worden. Het bouwvlak mag voor 90% worden bebouwd.

Binnen het bouwvlak mag het gebouw tot een maximale hoogte van 9 meter worden gebouwd. Dit betekent een schoolgebouw in twee bouwlagen.

6.3.4 Waarde - Archeologie

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan 2500 m2 en dieper dan een 30 cm. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6 Wro) dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan is de volgende afwijkingsmogelijkheid opgenomen:

  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt -voor zover het bouwwerken binnen een bouwvlak betreft- alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat bij overschrijding hiervan sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;

De algemene afwijkingsmogelijkheid mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In dit geval is sprake van een inbreidingsplan van lokaal belang. Voor dergelijke plannen achten de provincie Gelderland en de VROM-Inspectie vooroverleg niet noodzakelijk. Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 maart 2015 tot en met 22 april 2015 ter inzage gelegen. Gedurende de inzagetermijn is één zienswijze naar voren gebracht. In de in Bijlage 10 opgenomen zienswijzennotitie is de zienswijze samengevat en van een reactie voorzien.

7.3 Aanpassingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan

De afwijkingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders uit artikel 8.1, sub a onder 2 van de regels (het oprichten van onder andere openbare nutsgebouwen) is komen te vervallen. Voor het overige zijn geen aanpassingen aangebracht in de regels en/of op de verbeelding van het bestemmingsplan. De toelichting is op enkele punten tekstueel aangepast.