Plan: | Middendijk 33-35, Nijbroek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.13103-VS00 |
De eigenaar van het perceel Middendijk 33-35 in Nijbroek heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om het perceel anders te kunnen inrichten. Op dit moment kan bedrijfsbebouwing worden opgericht aan de voorzijde van het perceel, op korte afstand van de weg. Het plan is deze bouwmogelijkheden te verplaatsen naar de achterzijde van het perceel en aan de voorzijde, als binnenkomst van het dorp, een groenene aanblik te realiseren. Doel is de beoogde bebouwing op deze wijze beter in te passen in de omgeving en geluidsdruk en activiteiten aan de zijde van het dorp weg te halen.
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan Nijbroek 2008. Het perceel is bestemd als Bedrijf met functieaanduiding 'landbouwmechanisatiebedrijf'. Binnen de bestemming zijn bouwvlakken opgenomen daar waar gebouwen mogen worden gebouwd. Rondom de bedrijfsbestemming hebben de gronden de bestemming Groen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.
Afbeelding 1 - Uitsnede bestemmingsplan (rood omlijnd de planlocatie)
Om de realisatie van de bebouwing op een andere plek op het perceel planologisch mogelijk te maken en de groene ruimte aan de voorzijde te waarborgen, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Doel van dit bestemmingsplan is de gevraagde herinchting van het perceel Middendijk 33-35 in Nijbroek juridisch-planologisch mogelijk te maken.
De situering van het plangebied in de gemeente Voorst is opgenomen in Afbeelding 2. Het perceel ligt aan de zuidkant van de kern Nijbroek ten westen van de Middendijk. Een luchtfoto van het perceel is weergegeven in Afbeelding 3. De gronden zijn kadastraal bekend als NBK02, sectie B, nummers 1601, 1603, 2099, 2100, 2141 en 2146.
Afbeelding 2 - Ligging plangebied
Afbeelding 3 - Luchtfoto perceel
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op de nieuwe situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante beleidskaders. De uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling wordt beschreven in hoofdstuk 5. Een toelichting op de planregels is te vinden in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ten slotte de procedure van inspraak en overleg toegelicht.
In 2006 heeft de eigenaar van het toenmalige landbouwmechanisatiebedrijf een verzoek ingediend voor een uitbreiding op het zuidelijke deel van het bedrijfsperceel. Deze uitbreiding bestond uit een showroom/montageplaats van circa 360 m2 aan de zijde van de weg en een opslaghal van 200 m2 met optie deze met nog 50 m2 uit te breiden. Het plan had mede tot doel het aangezicht van het perceel te verbeteren, waar buitenopslag en stalling van materieel vanwege de ligging aan het rand van het dorp erg opviel. De nieuwe opslaghal was bedoeld om de buitenopslag die plaatsvond aan de westzijde van het perceel onder dak en uit het zicht te plaatsen. Bij de ontwikkeling zijn ook afspraken gemaakt over landschappelijke inrichting van het bedrijfsperceel en de aanleg van een informeel openbaar voetpad. In 2009 is een uiteindelijke vrijstelling ex artikel 19 lid 1 van Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend om de ontwikkeling mogelijk te maken. Deze mogelijkheden zijn doorvertaald in het nadien vastgestelde en nu geldende bestemmingsplan.
Plannen zijn uiteindelijk niet tot uitvoering gebracht, onder andere vanwege verkoop van het bedrijf door de toenmalige aanvrager. In 2015 is het bedrijf opnieuw van eigenaar verwisseld.
Afbeelding 4 - Inrichtingstekening vrijstelling 2009
Jarenlang is het gedeelte waarop de in 2009 verleende uitbreiding zou plaatsvinden niet in gebruik genomen voor bedrijfsactiviteiten. Daarmee is ook nooit invulling gegeven aan de landschappelijke inpassing en aanleg van het voetpad. Het bedrijfsperceel bleef ingericht met bestaande bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning en buitenopslag aan de westzijde. Nadat de huidige eigenaar enkele jaren geleden een stukje van de gronden in gebruik nam voor stalling van onder andere machines, is bezien in hoeverre deze zich verhouden tot de eerdere plannen en afspraken. De machines stonden aan de wegzijde opgesteld, waar in het verleden de showroom voorzien was. In overleg met buren zijn de machines in westelijke richting verplaatst (zie Afbeelding 3 onder paragraaf 1.3), waar ze minder in het oog springen. Ook is groen aangeplant om vroegere afspraken over landschappelijke inpassing na te komen. Vooruitlopend op het voorliggende plan is de beplanting op andere wijze uitgevoerd dan in het verleden overeengekomen.
Gronden aan de westzijde van de bedrijfskavel, waar in 2009 afspraken zijn gemaakt over het planten van onder andere hoogstam fruitbomen en knotwilgen, zijn kadastraal afgesplitst en in eigendom bij particulieren. De gronden worden hobbymatig agrarisch gebruikt.
Zoals eerder in dit plan al aangehaald, is het doel van het plan om te komen tot een andere inrichting van het bedrijfsperceel. Hierin is een balans gezocht tussen een optimale bedrijfsvoering binnen de bestaande bouwmogelijkheden, het belang van een groene entree van het dorp met bij het agrarisch karakter aansluitende bebouwing en belangen van omwonenden en overburen in het bijzonder die zicht hebben op het perceel en de bebouwing. De beoogde toekomstige terreininrichting is weergegeven in Afbeelding 5.
Afbeelding 5 - Toekomstige inrichting bedrijfsperceel
Ter plaatse van bestaande loodsen wordt een nieuw gebouw gerealiseerd voor werkplaats, opslag en montagehal. Met een kantoor en magazijn wordt deze verbonden met de huidige werkplaats, die op termijn de functie van showroom krijgt. In de zuidwestelijke hoek is een keuringsruimte met spuitplaats gepland. Aan de voorzijde van het terrein wordt een deel van de grond als weide ingericht en gebruikt met ruimte voor een klein dierenverblijf. Aan de westzijde en zuidzijde van het perceel wordt een groenstrook aangeplant van 5 meter, bestaande uit gebiedseigen bomen (Hollandse Linde en Zomereik) en bosplantsoen (Meidoorn, Sleedoorn, Hazelaar en Gelderse Roos). Ook aan de achterzijde van de weide wordt een groenstrook aangelegd. Twee Hollandse Lindes en een Zomereik zijn geplaatst in een dubbele beukenhaag, met aan weerzijden ook hier bosplantsoen. Tussen sloot en weide aan de voorzijde van het terrein, is een beukenhaag (dubbele rij) voorzien. Met de aanplant ontstaat zowel in hoogte als met onderbegroeiiing een goede inpassing van het bedrijfsperceel in de omgeving en daarmee ook een afschermende werking van de buitenstalling.
De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de nieuwe bedrijfsgebouwen. Afbeelding 6 van de nieuwe werkplaats/montagehal en Afbeelding 7 van de keuringsruimte/spuitplaats.
Afbeelding 6 - Referentie en doorsnede werkplaats/montagehal
De gevels van beide gebouwen worden uitgevoerd in (metalen) potdekselwerk in een donkere kleurstelling, met een plint voorzien van rood genuanceerde steenstrips. Voor de daken wordt uitgegaan van een bij de omgeving passend dakprofiel en worden mogelijkheden onderzocht dit te combineren met zonnepanelen. De nokhoogte van de werkplaats/montagehal bedraagt 9,6 meter, met de goten van de in een vorm van een kapschuur te bouwen loods op 3,4 meter en 5,1 meter. De hoge inrijdhoogte is wenselijk voor de (steeds groter wordende) machines. De nokhoogte van de keuringsruimte/spuitplaats bedraagt ongeveer 7,5 meter, de goothoogte 4,4 meter (lage kant) en circa 5 meter.
Afbeelding 7 - Referentie en doorsnede keuringsruimte/spuitplaats
Aan de voorzijde van het terrein wordt de weide ingericht als grasland. De weide kan gebruikt worden voor het hobbymatig houden van dieren. Binnen deze grond kan in een hoek van de weide op korte afstand van de groenstroken een dierenverblijf worden gerealiseerd. Dit is een optionele mogelijkheid en geen vooraf uitgewerkt bouwplan. Uitgangspunten voor een eventueel te realiseren dierenverblijf zijn de volgende:
Een klein deel van de openbare weg heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming Bedrijf. Met aanpassing van het bestemmingsplan voor het bedrijfsperceel en groenstroken, wordt deze omissie hersteld en voorzien van een (openbare) verkeersbestemming.
Met het plan wordt een toekomstbestendige invulling gegeven aan het bedrijfsperceel aan de Middendijk 33-35. De nieuwbouwplannen spelen nog niet op korte termijn, maar met het bestemmingsplan worden mogelijkheden richting toekomst planologisch verankerd.
De nieuwe werkplaats/montagehal is een fors gebouw. Voor de bedrijfsvoering is dit noodzakelijk om de landbouwmachines ook met combinatie naar binnen te kunnen rijden. Zowel voor het inrijden als het realiseren van een kraanbaan is hoogte vereist. Door de loods in de vorm van een kapschuur te realiseren, kan één zijde van de loods relatief laag worden gehouden. Weliswaar ontstaat op deze wijze een langgerekte gevel richting de aangrenzende woningen aan de noordzijde, maar deze gevel is lager en fraaier vormgegeven dan bestaande loodsen, die met kopse kant richten de woningen staan. In- en uitrijden van machines gebeurt aan de zuidkant van het gebouw, waardoor eventuele geluidhinder niet in de richting van de woningen plaatsvindt.
Bij de vormgeving van de loods is uitvoerig nagedacht over de verschijningsvorm, zodat deze aansluit bij het agrarische karakter van de omgeving van Nijbroek. De nokrichting is hierbij bewust in de lengterichting van de rondom Nijbroek kenmerkende verkavelingsrichting gesitueerd. Dit geldt ook voor de achterop het perceel voorziene keuringsruimte/spuitplaats, die ook een asymmetrische kapvorm krijgt en gepotdekseld wordt uitgevoerd. De nokhoogte van de werkplaats/montagehal is hoger dan op dit moment op het perceel mogelijk is, maar door de lagere goot oogt het gebouw toch minder fors. De kleurstelling is sober. De te realiseren oppervlakte van de nieuwbouw komt overeen met de te slopen oppervlakte van de nu aanwezige loodsen en de bestaande bouwmogelijkheden (showroom en opslaghal) op het zuidelijke deel van het terrein. Per saldo neemt de bebouwde oppervlakte op het terrein dan ook niet toe.
Aan de voorzijde van het terrein, waar in het verleden de nieuwe showroom was voorzien, wordt een kleine weide aangelegd. Dit geeft een rustiger straatbeeld en groenere dorpsentree dan wanneer de showroom hier gerealiseerd wordt, zeker wanneer daarbij de maximale bouwhoogtes uit het bestemmingsplan worden benut. Aan de westzijde van het perceel, waar een strook grond met buitenopslag in het verleden is wegbestemd, vindt in planologische zin een geringe uitbreiding van het bedrijfsperceel plaats. De verharding en buitenopslag is feitelijk nooit verdwenen. Deze krijgt nu een positieve bestemming, waarmee ook de bestemde oppervlakte van het bedrijfsperceel (na een deel voor weide in te richten en bestemmen) per saldo in evenwicht blijft.
Voor de landschappelijke inpassing van het geheel is aansluiting gezocht bij de opzet van het beplantingsplan dat in 2009 onderdeel vormde van de toen verleende vrijstelling. Die kwam neer op een singel met bomen en heesters langs de zuidkant van het perceel en een dubbele beukenhaag aan de zijde van de weg. In het huidige plan wordt de singel langs de westkant van het terrein doorgetrokken, zodat het bedrijfsperceel vanaf deze zijde ook beter wordt ingepast. Ook wordt tussen de weide en het bedrijfsperceel een singel met enkele bomen en heesters gerealiseerd. Voor de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke maatregelen, wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een nader uitgewerkt Inrichtingsplan. De aanleg van een pad ten zuiden van het perceel is op dit moment niet aan de orde. Conform afspraken uit 2009 wordt deze mogelijkheid richting toekomst opengehouden, mocht hier op een later moment concrete behoefte aan bestaan.
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Afbeelding 8: Schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' die op 19 december 2018 is vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De Omgevingsvisie kent vijf Themakaarten. Hiervan is de Themakaart Waterbeleid op het plangebied van toepassing. Binnen het weergegeven intrekgebied maakt een nieuw bestemmingsplan geen winning van fossiele energie mogelijk, of daarmee gepaard gaande handelingen. In dit plan is dat niet aan de orde.
Afbeelding 9 - Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland
Het plan voorziet niet in grootschalige nieuwe ontwikkelingen, maar op herinrichting van een bestaand bedrijfsperceel. De doelstellingen van de Omgevingsvisie zijn met het plan niet in het geding.
Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed, Veilige Leefomgeving en Natura2000-gebieden. Op het plangebied zijn de kaarten Landschap (Nationaal landschap) en Water (intrekgebied) van toepassing.
Afbeelding 10 - Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland
Artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland geeft aan dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de Groene Ontwikkelingszone, het Groene Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. Het plangebied valt onder het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Noordelijke IJsselvallei. De kernkwaliteiten van dit gebied worden als volgt omschreven:
Het geldende bestemmingsplan staat al een landbouwmechanisatiebedrijf op het perceel toe. Van een nieuwe bestemming is dan ook geen sprake. De voorgenomen aanpassingen hebben geen effecten op de benoemde kernkwaliteiten. Het perceel wordt op een juiste manier landschappelijk ingepast en de beoogde nieuwbouw wordt qua situering en uitstraling zoveel mogelijk afgestemd op de omgeving. De nieuwe juridisch-planologische situatie zorgt niet voor een verslechtering van de kernkwaliteiten van de Noordelijke IJsselvallei.
Ook is het plangebied aangeduid als intrekgebied, zoals in de paragraaf over de Omgevingsvisie al benoemd. Deze gebieden mogen geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Ook dit is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.
Zoals uit bovenstaande blijkt, bestaan geen strijdigheiden met de Omgevingsverordening Gelderland.
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in de omgevingsvisie Gelderland. In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling luidt hierbij: het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De regionale structuurvisie is richtinggevend voor de ruimtelijke ontwikkeling (Intergemeentelijk Structuurplan).
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 doet geen uitspraken over plannen van deze omvang.
Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2021 in werking) opgesteld. Met de nieuwe omgevingswet moet een balans worden gevonden tussen enerzijds dynamiek en zekerheid anderzijds. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is namelijk aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen. De doelen worden uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Ruimtelijke Toekomstvisie. In de uitvoeringsagenda wordt gespecificeerd wat, met wie en op welke termijn de uitvoering plaatsvindt. De uitvoeringsagenda heeft, net zoals de samenleving, een dynamisch karakter. Beiden zijn continu onderhevig aan nieuwe ontwikkelingen en daarom wordt het document met enige regelmaat vernieuwd, aangevuld en geactualiseerd.
Voor de grotere kernen in de gemeente Voorst zijn er afzonderlijke dorpsvisies opgesteld. De planlocatie ligt ten noorden van de kern Twello. Voor dit gebied is geen aparte dorpsvisie opgesteld.
De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit.
Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd.
Het plan leidt alleen tot een herinrichting van een bestaand bedrijfsperceel. In omvang en bouwmogelijkheden vindt per saldo geen verandering plaats. Het perceel wordt landschappelijk ingepast en de toekomstige nieuwbouw heeft een betere uitstraling dan de huidige loodsen op het terrein. Het past daarmee gezien aard en omvang binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
In paragraaf 1.1 is al kort ingegaan op het bestemmingsplan Nijbroek 2008. De gronden zijn hierin bestemd voor Bedrijf met aanduiding 'landbouwmechanisatiebedrijf'. Een deel heeft de bestemming Groen. Dit nieuwe bestemmingsplan maakt het verplaatsen van de bedrijfsbestemming en bouwvlakken mogelijk. In het geldende bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen om dit binnen het plan te realiseren, zoals een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
Bij ruimtelijke ingrepen dient onderbouwd te worden of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Voor het bestaande bebouwde gedeelte en voor de gronden waarop in 2007 de toenmalige uitbreiding was voorzien, zijn in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit bleken geen ernstige verontreinigingen die het bedrijfsmatige gebruik van het perceel in de weg stonden. De onderzoeken zijn nog voldoende representatief voor de milieukundige afweging in deze ruimtelijke onderbouwing. Met name de gronden waarop de uitbreiding voorzien was, zijn -doordat deze plannen tussentijds niet zijn uitgevoerd- al die tijd als grasland in gebruik gebleven. Er bestaat dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat hier een verontreiniging is ontstaan. Op voorhand bestaan dan ook geen belemmeringen voor de huidige voorliggende plannen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. De milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het type rustige woonwijk en gemengd gebied.
Een landbouwmechanisatiebedrijf wordt gezien als dienstverlening ten behoeve van de landbouw en valt onder milieucategorie 3.1. Voor dit type bedrijvigheid geldt een richtafstand van 50 meter, ingegeven door met name geluidsaspecten. Binnen deze afstand van het bedrijf zijn woningen aanwezig. In dit geval is echter sprake van een historisch gegroeide situatie met bestaande rechten. De plannen voorzien niet in een uitbreiding van deze rechten, maar in een andere situering hiervan. Doordat in de nieuwe situatie bebouwing met de gesloten kant in de richting van de woningen (noordzijde) geprojecteerd wordt en aan de zijde van de Middendijk een deel bedrijfsperceel wordt ingericht als grasland, ontstaat een situatie waarbij mogelijke geluidshinder ten opzichte van de omliggende woningen logischerwijs zal afnemen. Verondersteld mag worden dat de situatie voor omliggende woningen dan ook verbetert ten opzichte van de huidige bestemde situatie. Net als in de huidige situatie geldt voor het bedrijf een meldingsplicht en moet het (blijven) voldoen aan algemene milieuregels en geluidsnormen.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Het plangebied ligt aan de Middendijk. Ter plaatse van het plangebied geldt een maximale snelheid van 30 kilometer per uur. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en voor 30 km/u-wegen. Voor deze wegen gelden geen zones. Meestal veroorzaken deze wegen geen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde. Daarbij maakt het bestemmingsplan geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk waarvoor toetsing geldt; de situatie voor de bestaande en bestemde bedrijfswoning (Middendijk 33) verandert met het plan niet. Vanuit de Wet geluidhinder gelden dan ook geen belemmeringen voor de planvorming.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg en voorziet enkel in een andere terreininrichting van een bestaand bedrijf. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.
Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voortvloeit is de zogeheten Gelderse risicokaart. Uit raadplegen van deze kaart blijkt dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel geldt voor het plangebied een klein risico op overstromingen. Dit betekent dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Het plangebied ligt in een beschermd gebied. Dat wil zeggen dat dit gebied beschermd wordt door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc.).
Gezien de huidige planologische mogelijkheden en het feit dat er in de directe omgeving geen stationaire en mobiele risicobronnen aanwezig zijn, kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plan .
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.
Op voorhand is de aanwezigheid van (beschermde) soorten op de locatie niet bekend. Gelet op het bestendige beheer en gebruik van de gronden wordt de aanwezigheid van bijzondere soorten niet verwacht. Dit kan echter niet worden uitgesloten. Omdat het plan niet voorziet in volledig nieuwe ontwikkelingen, maar in het verplaatsen van bestaande rechten op het huidige bedrijfsperceel, is gekozen in het kader van dit bestemmingsplan (nog) geen ecologische quickscan uit te (laten) voeren. Een dergelijk onderzoek is maar beperkt houdbaar en de verwachting is niet dat al op korte termijn wordt overgegaan tot sloop en nieuwbouw; dit is een beoogde ontwikkeling voor wat langere termijn. De onderzoeksplicht wordt om die reden doorgeschoven tot het moment dat de daadwerkelijke werkzaamheden gaan plaatsvinden, net als dat dit ook onder het geldende bestemmingsplan bij vervangende nieuwbouw nodig zou zijn.
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2021 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.
Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.
In 2017 is de archeologische beleidskaart van de gemeente Voorst vastgesteld. Een uitsnede van deze kaart is weergegeven in Afbeelding 11. Op basis van de beleidskaart geldt een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. Voor gronden met deze verwachtingswaarde geldt bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 1.000 m² én dieper dan 30 centimeter een onderzoeksplicht. Een klein stukje van het perceel in de noordwestelijke hoek van het plangebied ligt binnen een bufferzone van een bekende archeologische vindplaats met onderzoek bij een ingreep van minimaal 30 m2.
Afbeelding 11 - Uitsnede archeologische beleidskaart
Voor het zuidelijke -nog onbebouwde- deel van het terrein is rondom de plannen uit 2007 archeologisch onderzoek verricht. Op basis van dit onderzoek bestaan geen beletselen voor het realiseren van de keuringsruimte/spuitplaats. De nieuwe loods met ondermeer werkplaats en opslag, heeft een oppervlakte van ruim 1100 m2 en is daarmee groter dan de oppervlakte waarvoor een onderzoeksplicht geldt. Uit eerste tekeningen van de beoogde bouwconstructie blijkt dat het gebouw op poeren wordt gerealiseerd en voor het realiseren van het gebouw maximaal 570 m2 ontgraven wordt dieper dan 30 cm. Daarmee geldt geen onderzoeksplicht voor het gebouw.
Op basis van voorgaande is geconcludeerd dat in eerste instantie geen archeologisch onderzoek is vereist voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Tijdens het vergunningentraject wordt het archeologische aspect wederom bekeken aan de hand van de uitgewerkte bouwplannen. Op basis hiervan kan dan alsnog een archeologische onderzoek noodzakelijk worden geacht als plannen anders worden uitgevoerd dan nu verwacht. De verschillende archeologische verwachtingswaarden worden als dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan opgenomen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.
De toets is op 23 april 2020 uitgevoerd (zie Bijlage 1). Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft beoordeeld dat het plan geen waterbelang heeft. Bij het uitvoeren van de toets is daarbij beredeneerd en aangehouden dat het plan door de verschuiving van bestaande rechten geen (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden biedt. Dergelijke plannen hebben nauwelijks tot geen effect op de waterhuishouding. Hiermee worden geen essentiële waterbelangen geraakt en geldt een positief wateradvies van het waterschap.
Algemene aandachtspunten
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering en het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heerstende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is sprake van een bouwplan waar geen nieuwe bouwmogelijkheden worden gecreëerd, maar alleen een verschuiving van het bouwvlak op het perceel plaatsvindt. Het plan wordt daarmee niet aangemerkt als een aangewezen bouwplan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan dan ook niet nodig is. Kosten van de procedure en eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld bij de aanwezigheid van een leiding. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de gebruiksregels en omgevingsvergunning.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de BGT, DKK, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De weide aan de voorzijde van de weg heeft de bestemming Agrarisch. Hier zijn hobbymatige agrarische activiteiten toegestaan. Er kunnen geen gebouwen worden opgericht, uitgezonderd één dierenverblijf ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren. Daarnaast zijn andere bouwwerken toegestaan tot 1 meter, zodat rondom de gronden een erfafscheiding/hekwerk gerealiseerd kan worden.
Binnen deze bestemming vallen bedrijven in de categorieën 1 en 2 en de specifiek bij locatie genoemde bedrijven in een hogere categorie, in dit geval het landbouwmechanisatiebedrijf. In principe is het mogelijk nieuwe bedrijven binnen deze bestemming te starten, passend binnen de categorieën 1 en 2. Bedrijven in een hogere categorie kunnen alleen bestaande bedrijven in die hogere categorie vervangen en dan alleen als het om eenzelfde type bedrijf gaat. Hieraan gekoppeld is een ontheffingsregeling, indien deze eis in het desbetreffende geval niet op zijn plaats is. Bij de bedrijfsbestemming zijn niet meer bedrijfswoningen toegestaan dan het bestaande aantal, namelijk één. Verder is het binnen de bestemming Bedrijf mogelijk een Bed & Breakfast te starten. Hiervoor gelden nadere eisen ten aanzien van het aantal slaapplaatsen dat mag worden gebruikt en de voorzieningen die aanwezig moeten zijn.
Met bouwvlakken is aangegeven waar gebouwen kunnen worden opgericht. Binnen twee bouwvlakken is een specifieke bouwaanduiding opgenomen om bebouwing met een asymetrische kap te bouwen, conform de vooraf overeengekomen verschijningsvorm van de nieuw te realiseren gebouwen.
Voorwaardelijke verplichting
Binnen de bedrijfsbestemming is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het deel van de gronden waarop die verplichting geldt, mag uitsluitend gebruikt worden (c.q. bebouwd worden) voor de bedrijfsactiviteiten als het aan het plan gekoppelde landschappelijke Inrichtingsplan binnen een jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd. Daar hoort ook het onderhoud en beheer van de beplantingen bij en daarmee een goede instandhouding. Doel van deze voorwaardelijke verplichting is het borgen van een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf. Worden de landschapsmaatregelen niet uitgevoerd of niet in stand gehouden, dan is het gebruik van de gronden waarop de verplichting geldt, in strijd met de bestemming.
Binnen deze bestemming vallen structurele groenvoorzieningen. Specifiek gaat het hier om de landschappelijke inpassing, maar ook waterberging en de bijbehorende voorzieningen zoals een duiker valt onder deze bestemming. Binnen deze bestemming is bebouwing niet toegestaan, anders dan andere bouwwerken tot 1 meter hoogte. Dit kan een in de groenstrook opgenomen erfafscheiding zijn.
Binnen deze bestemming liggen wegen die voornamelijk een stroomfunctie hebben ten behoeve van lokaal en doorgaand verkeer. Het gaat hier om de Middendijk. Ook zijn hier andere functies mogelijk, zoals parkeren, groen en water, maar het idee is daarbij wel dat ze ondergeschikt zijn aan de doorstroomfunctie van de weg.
Om archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, de archeologische waarden al voldoende in kaart zijn gebracht of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken, die ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan nog niet voorzien zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden, dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De (algemene) afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
en moeten vanuit het oogpunt van stedenbouw, landschappelijke inpassing en welstand acceptabel zijn.
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Alleen wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met provinciale belangen. Om die reden is gekozen geen vooroverleg te plegen.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaatsgevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is formele inspraak in dit geval achterwege gelaten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 oktober 2020 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen over het plan naar voren gebracht.