Plan: | Islamitische Begraafplaats Papesteeg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0281.BP00073-va01 |
De initiatiefnemer heeft het voornemen om een islamitische begraafplaats te realiseren ten westen van de algemene begraafplaats Papesteeg in Tiel, tussen de Papesteeg en de Tielerwaardlaan.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt tussen de Papesteeg en Tielerwaardlaan in Tiel West. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied betreft in de huidige situatie een onbebouwde strook grond in de bebouwde kom van Tiel, tussen de Papesteeg en de Tielerwaardlaan. Ten oosten van het plangebied ligt de algemene begraafplaats Papesteeg, welke omringd wordt door water. Ten westen van het plangebied is een bedrijventerrein aanwezig. Aan de zuidzijde ligt aan de overkant van de Tielerwaardlaan een woonwijk. Direct ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een moskee. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied (Bron: Opentopo)
Met voorliggend plan wordt een islamitische begraafplaats gerealiseerd op een onbebouwd stuk grond ten westen van de algemene begraafplaats Papesteeg in Tiel. De wens is om de ontvangstruimte te realiseren in de moskee grenzend aan de zuidoostzijde van het plangebied en hierbij gebruik te maken van de bestaande parkeerplaatsen. De moskee verhuist binnenkort naar een nieuwe locatie in Tiel. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het schetsontwerp. Het volledige schetsontwerp is als bijlage 1 bij de toelichting bijgesloten.
Impressie toekomstige situatie
De hoofdontsluiting van de begraafplaats vindt plaats aan de Tielerwaardlaan, aan de zuidzijde van het plangebied. Aan de noordzijde komt een ontsluiting voor langzaam verkeer via de Papesteeg. In noord-zuidelijke richting ligt een hoofdweg over het terrein met daaraan voetpaden richting de graven. De graven op de begraafplaats zullen volgens islamitisch gebruik gericht zijn naar Mekka. De graven worden met sedum bedekt. In het midden van het plangebied wordt een waterpunt gerealiseerd voor de wassing en het begieten van graven. De paden worden uitgevoerd in halfverharding. Op verschillende plaatsen in het plangebied worden zitplaatsen en bezinningsplekken gerealiseerd. De bestaande watergang met groene afscheiding tussen het plangebied en de algemene begraafplaats blijft behouden. Deze watergang wordt deels verder afgegraven. De grond die hierbij vrij komt wordt gebruikt om de nieuwe begraafplaats op te hogen. Langs de westzijde van het plangebied wordt opgaand groen als afscheiding gerealiseerd.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Allereerst moet worden bepaald of hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Ingevolge art. 1.1.1 onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), wordt onder "overige stedelijke voorzieningen" zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Een begraafplaats valt niet in die categorieën. Gelet hierop kan de voorziene begraafplaats niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een islamitische begraafplaats op een onbebouwde strook grond in de bebouwde kom van Tiel. Het provinciaal beleid stelt geen specifieke randvoorwaarden voor onderhavige locatie. Met voorliggend plan wordt wel tegemoet gekomen aan de ambities vanuit de Omgevingsvisie met betrekking tot klimaat en duurzaamheid. De begraafplaats wordt zo ingericht dat er voldoende ruimte is voor groen, water en biodiversiteit. Dit wordt gerealiseerd in de vorm van sedum bedekte graven, halfverharde paden, groene afscheidingen en uitbreiding van de naastgelegen watergang. Hiermee sluit het plan aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie en -verordening.
Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.
De Structuurvisie Tiel 2030 omvat een visie op het ruimtelijke beleid van de gemeente Tiel voor de periode tot 2030. De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen. De keuzemogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkeling van Tiel zijn verkend aan de hand van drie scenario’s voor de periode tot 2030. De ruimtelijke ontwikkelingsstrategie voor de periode tot 2030 is tot stand gekomen door de sterke punten uit de verschillende scenario’s weloverwogen met elkaar te combineren.
Planspecifiek
In de structuurvisie wordt de onder andere de focus gelegd op 'groen & natuur in de stad'. Het te ontwikkelen plangebied wordt in de structuurvisie als locatie genoemd voor het realiseren en behouden van bos, park en begraafplaatsen in het groen. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de 'groen en natuur' kaart uit de structuurvisie.
Kaart uit structuurvisie Tiel 2030 voor het behoud van groen & natuur (bron: Structuurvisie Tiel 2030)
Met voorliggend initiatief wordt voldaan aan de vraag vanuit de structuurvisie naar 'groen als bindmiddel'. Met de aanleg van de islamitische begraafplaats wordt het plangebied verbonden met de algemene begraafplaats door middel van de aansluiting op de bestaande watergang. Tegelijkertijd biedt de structuur van de paden en de aan te leggen bomen en overig groen de connectie met de groenstrook aan zowel de Papesteeg als de Tielerwaardlaan. Het initiatief is daarmee passend binnen de structuurvisie Tiel 2030.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Tiel West', vastgesteld op 15 februari 2012. Het plangebied heeft de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde-archeologie 4' en 'Waarde-archeologie 6'. Over de planlocatie ligt tevens de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-bevi 2'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het 'Paraplubestemmingsplan parkeren', vastgesteld op 17 oktober 2018 en het 'Paraplubestemmingsplan Omzetten woningen', vastgesteld op 19 december 2018.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van een begraafplaats is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief mogelijk te maken, is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt een begraafplaats gerealiseerd op een onbebouwde strook grond. Het plan voorziet daarmee niet in het toevoegen van een bodemgevoelige functie. Het plan voorziet ook niet in een bodembedreigende functie. Bovendien zijn er niet structureel mensen langer dan twee uren achtereen op een dag aanwezig. Een bodemonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 28696 (aan de Provinciale weg, Tiel (ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 17,5 µg/m3 | 17,1 µg/m3 | 9,6 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realiseren van een begraafplaats) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het realiseren van een begraafplaats. De voorgenomen ontwikkeling maakt daarmee geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk en behoeft dan ook geen bescherming van geluidhinder uit de omgeving. Een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met voorliggend plan is geen sprake van het toevoegen van een milieugevoelig object of een milieugevoelige functie. Een begraafplaats kan zelf wel een beperkt effect hebben op milieugevoelige objecten in de omgeving. Voor begraafplaatsen wordt op basis van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van minimaal 10 meter geadviseerd op basis van het aspect geluid. De dichtstbij gelegen milieugevoelige objecten zijn de woningen ten zuiden van het plangebied aan de overkant van de Tielerwaardlaan op ruim 30 meter afstand. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan. Bestaande milieugevoelige objecten in de omgeving van het plangebied belemmeren de ontwikkeling dus ook niet.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid heeft betrekking op het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer (over weg, water en spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen.
Bij een grootschalige calamiteit met deze gevaarlijke stoffen kunnen personen die geen directe relatie hebben tot die risicovolle activiteit komen te overlijden.
Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden.
Planspecifiek
De Omgevingsdienst Rivierenland heeft een advies uitgebracht over de ontwikkeling. Nabij de beoogde Islamitische begraafplaats liggen twee risicobronnen waar rekening mee moet worden gehouden. Het betreft:
Personen in het plangebied kunnen komen te overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen binnen de inrichting van PPG en met toxische stoffen op de transportroute. Het
plangebied ligt binnen het invloedsgebied, maar buiten de contour van het plaatsgebonden risico (PR 10-8/jaar) van PPG. Verder ligt de begraafplaats binnen het invloedsgebied van de Betuweroute, maar
buiten de 200 meter zone van het spoor. Het is voor de beoogde ontwikkeling verder relevant dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Risico’s vanwege PPG
PR-toets:
Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR), omdat de PR 10-6/jaar contour van PPG aan de kant van de beoogde begraafplaats niet buiten de grens van de eigen inrichting ligt en dus ook niet over het plangebied.
Verantwoording groepsrisico:
Het plangebied ligt wel binnen de 1% letaliteitsafstand (invloedsgebied), maar uit eerder uitgevoerde risicoberekeningen blijkt dat er geen groepsrisico is bij PPG (dus niet meer dan 10 slachtoffers). Omdat het gebouw (bouwvlak) binnen het plangebied buiten de PR 10-8/jaar contour van PPG ligt, is het aannemelijk dat de beoogde ontwikkeling niet bijdraagt aan het opeens ontstaan van een groepsrisico. Het laten uitvoeren van een risicoberekening, waarin de beoogde ontwikkeling is meegenomen, heeft in deze situatie daarom geen toegevoegde waarde. Dit betekent dat er ook geen aanleiding is voor het uitvoeren van een nader onderzoek naar het treffen van mogelijke maatregelen om het groepsrisico te verlagen en voor het in beeld brengen van de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico (alternatieve locatie).
Op grond van artikel 13 van het Bevi moet nog wel worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
In de onderstaande uitwerking is aansluiting gezocht bij een op 16 mei 2023 ontvangen advies van Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ).
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit bij PPG, waarbij toxische of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron en niet direct bij het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies in beginsel om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. Dit kan met voorliggend plan in de de toekomstige ontvangstruimte (nu nog in gebruik als moskee). Verder is het van belang dat de personen worden geïnstrueerd over het handelingsperspectief in geval van een grootschalige calamiteit met gevaarlijke stoffen bij PPG.
Risico’s vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de Betuweroute
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen, maar dan alleen vanwege het vervoer over de Betuweroute. Het
plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 en 8 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 16 mei 2023 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Daarbij is het van belang dat hier sprake is van een ruimtelijke besluit dat geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de
zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is een verantwoording van het groepsrisico vanwege buisleidingen dan ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en vanwege Brzo-bedrijf PPG. Er wordt voldaan aan de normen voor het plaatsgebonden risico. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen, de voorgeschreven voorziening en het toepassen van risicocommunicatie, zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute en bij PPG. Dit betekent dat daarboven geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan betreft het realiseren van een Islamitische begraafplaats met een maximale oppervlakte van circa 1,5 hectare en blijft daarmee (ver) onder de drempel van activiteiten met een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit m.e.r. bijlage D11.2). Op basis van jurisprudentie kan worden aangenomen de ontwikkeling van voorliggend plan in bestaand stedelijk gebied qua aard en omvang niet wordt aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van Besluit m.e.r. bijlage D11.2. Daarom kan worden afgezien van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen, water eerlijk verdelen, voorbereiden op extreem weer, streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit, bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur, kwaliteitsverbetering zwemwater, toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit en toewerken naar circulariteit.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperken tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² extra verhard oppervlak voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Deze is als bijlage 2 bijgevoegd. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Langs de oostzijde van het plangebied ligt een c-watergang. Deze watergang wordt in het kader van voorliggend plan verder afgegraven/uitgebreid (zie schetsontwerp). De grond die hierbij vrijkomt wordt gebruikt voor de ophoging van het plangebied. Het terrein ligt lager dan de naastgelegen algemene begraafplaats. Ten tijde van de aanleg hiervan is het terrein opgehoogd (tot 5,70 m +NAP) om ervoor te zorgen dat de graven boven het grondwater komen te liggen. Aangenomen wordt dat het grondwaterpeil niet of beperkt is gewijzigd en dat ook onderhavig plangebied dient te worden opgehoogd tot een vergelijkbaar niveau. Het plangebied heeft in de huidige situatie een hoogte van 4,5 m +NAP. Grondwatergegevens in de omgeving laten zien dat in tijden van hoge grondwaterstanden, deze tussen de 4 – 4,3 m+NAP liggen (bron: gemeente Tiel). De richtlijn van het Waterschap voor begraafplaatsen stelt dat de bodem van een graf zich tenminste 30 cm boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) moet bevinden. Het is wettelijk verplicht dat een graf minimaal 65 cm onder de grond ligt (binnen de Islam is het zo dat er slechts één overledene in een graf komt te liggen). De ruimte voor het lichaam of een kist bedraagt maximaal 50 centimeter. Daarmee komt een graf tot 1,15 meter diep. Wanneer het plangebied met minimaal 1,25 meter wordt opgehoogd tot 5,75 m +NAP liggen de graven 30 cm boven de hoogste grondwaterstanden en daarmee ook boven de GHG (5,75 m - 0,65 m - 0,5 m - 0,3 m = 4,3 m).
Het plangebied is in de huidige situatie geheel onverhard. Met voorliggend initiatief zal het verhard oppervlak in het plangebied enkel toenemen door het toevoegen van paden (790 m²), zitplaatsen (312 m²) en de centrale ruimte in het midden (461 m²). De maximale toename aan verharding zal daarmee circa 1.560 m² bedragen (waarbij nog geen rekening is gehouden met halfverharding). Voor ontwikkelingen met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan conform het beleid van het Waterschap Rivierenland een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is. De benodigde compensatie voor voorliggend plan komt daarmee op 1.560 * 0,0436 = 68 m³. Met het verder afgraven/uitbreiden van de watergangen zoals hierboven beschreven wordt extra ruimte voor waterberging gecreëerd. Er wordt circa 1.666 m² aan extra waterberging gerealiseerd. Hierin kan circa 500 m³ water worden geborgen (1.666 * 0,3 m, maximale peilstijging). Hiermee is er binnen het plangebied voldoende ruimte om de benodigde waterberging te realiseren. Verder worden de graven bedekt met sedum en de paden en parkeerplaatsen grotendeels uitgevoerd in halfverharding. Hiermee wordt er zo min mogelijk verharding aan het plangebied toegevoegd. De concrete uitwerking van de waterberging en ophoging van het plangebied wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is onderzocht of het plangebied in een Natura 2000 gebied ligt. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk
Nederland. Het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied (Rijntakken) ligt op ca. 1 kilometer afstand. Door de geringe omvang van de ontwikkeling (realiseren begraafplaats) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten, zoals licht, geluid en trillingen worden uitgesloten. Om de gevolgen van stikstofdepositie door het plan te bepalen is een voortoets stikstof uitgevoerd. De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie in de gebruiksfase niet toeneemt. In de aanlegfase is sprake van een bijdrage van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Rijntakken van maximaal 0,01 mol/ha/j. Deze beperkte tijdelijke toename in stikstof op de habitatgebieden leidt echter niet tot een significant negatief effect en daarmee niet tot aantasting van instandhoudings- doelstellingen. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnbvergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Locatie plangebied ten opzichte van dichtsbijzijnde Natura 2000 (Rijntakken) gebied (Bron: geocontent.rvo.nl)
Soortenbescherming
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat ten aanzien van soortenbescherming geen negatieve effecten worden verwachten. Nader onderzoek is niet nodig. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren, kolonisatie door rugstreeppadden en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Tijdens de werkzaamheden zal de algemene zorgplicht in acht worden genomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De hoofdontsluiting van de begraafplaats wordt gerealiseerd aan de Tielerwaardlaan, ten zuiden van het plangebied. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de bestaande inrit bij de huidige moskee. Aan de noordzijde komt een ontsluiting voor langzaam verkeer via de Papesteeg. Met het realiseren van de begraafplaats kan een beperkte toename van verkeersbewegingen worden verwacht. Voor de ontvangstruimte en het parkeren wordt echter gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing en parkeerplaatsen van de huidige moskee. De moskee verhuist naar een andere locatie, waardoor de verkeersbewegingen die hierbij horen van en naar het plangebied verdwijnen. De Tielerwaardlaan en de omliggende straten hebben voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen ten aanzien van de begraafplaats op te vangen en af te wikkelen.
Op 17 november 2021 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Tiel 2022 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Voor een begraafplaats geldt hierin een parkeernorm van 31,6 parkeerplaatsen per (deels) gelijktijdige plechtigheid. In het plangebied is aan de zuidzijde, bij de bestaande parkeerplaatsen van de huidige moskee, ruimte voor 32 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan. Voor het parkeren kan tevens gebruik worden gemaakt van een bestaande inrit.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het initiatief wordt gerealiseerd op een onbebouwde strook in de bebouwde kom van Tiel. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig waar het plan een negatief effect op kan hebben.
Archeologie
Over het plangebied liggen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6'. Binnen de bestemming 'Waarde – Archeologie 6' geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld. Binnen de bestemming 'Waarde – Archeologie 4' geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld. Met voorliggend plan is het oppervlak van de bodemingrepen groter dan 500 m², waardoor een archeologisch onderzoek nodig is. Er is dan ook een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd voor het gehele plangebied. Deze is als bijlage 5 bijgevoegd. Het onderzoek concludeert dat er binnen het plangebied geen sprake is van een archeologische vindplaats. Gezien de afwezigheid van (grootschalige) verstoringen van de lokale bodemopbouw kan worden geconcludeerd dat deze afwezigheid ook echt de afwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied impliceert en menselijke activiteiten in het gebied in het verleden relatief beperkt waren. Aangezien er geen sprake is van een archeologische vindplaats binnen het plangebied wordt geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Daarom zijn in voorliggend plan de archeologische dubbelbestemmingen niet overgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Tiel diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.
Planspecifiek
Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd.
Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor de regels van dit plan is aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan 'Tiel West' van de gemeente Tiel, vastgesteld op 15 februari 2012. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het waterschap is middels de digitale watertoets en het vooroverleg op de hoogte gesteld van het plan. Naar aanleiding van enkele opmerkingen van het waterschap is paragraaf 4.2 Water uitgebreid.
In het kader van de omgevingsdialoog zijn de omwonenden op de hoogte gesteld van het plan middels een brief en een informatieavond. Deze informatieavond heeft plaatsgevonden op dinsdag 5 september. De buurtbewoners waren deze avond positief over het plan. De initiatiefnemers hebben ook de naastgelegen bedrijven op de hoogte gebracht van het plan. Ook zij reageerden positief.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 november tot en met 27 december 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.