Plan: | Tiel Noord en Kleine kernen - Lingeweg 31 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0281.BP00054-va01 |
Het perceel dat in voorliggend bestemmingsplan centraal staat, is gelegen aan de Lingeweg 31 in Tiel (zie figuur 1.1). Op deze locatie is momenteel een woning aanwezig. Initiatiefnemer is voornemens op het perceel Lingeweg 31 in Tiel twee woningen te realiseren, waarbij het huidige perceel in de toekomstige situatie wordt gesplitst in twee percelen.
Figuur 1.1: Luchtfoto met globale aanduiding plangebied in groter verband
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient een partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan plaats te vinden. Voorliggend bestemmingsplan betreft deze herziening.
De doelstelling van dit bestemmingsplan is het bieden van een juridisch kader voor de splitsing van het perceel aan de Lingeweg 31 te Tiel en de realisatie van twee woningen.
De belangrijkste bestemmingen in het bestemmingsplan hebben betrekking op de woonfunctie. De regelgeving van deze functies bouwt voort op de vigerende regelgeving.
De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied betreft de gronden aan de Lingeweg 31 in Tiel en is gelegen aan westzijde van Tiel. Het plangebied is gelegen met de Lingeweg ten westen en de Johan Fabriciusstraat ten noorden. De omgeving van het plangebied bestaat uit woonpercelen. Ten westen van het plangebied zijn agrarische percelen gesitueerd. De begrenzing van het plangebied is in onderstaande figuur met een rode contour weergegeven.
Figuur 2.1: Begrenzing plangebied
Momenteel geldt voor het plangebied het bestemmingsplan “Tiel Noord en Kleine Kernen 2012” vastgesteld (21 maart 2012). In figuur 2.3 is het plangebied weergegeven, afgebeeld op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan. Hierin zijn de betreffende gronden bestemd voor "wonen" en "tuin". De voorgenomen ontwikkeling om het perceel op te splitsen en twee woningen te realiseren is niet mogelijk volgens de huidige bestemming aangezien er maar een bouwvlak aanwezig is op het perceel. Daarnaast is de dubbelbestemming waarde – archeologie is opgenomen. Het plangebied valt hierbij in twee beleidscategorieën: waarde archeologie 4 en waarde archeologie 5.
Figuur 2.3: Plangebied binnen vigerend bestemmingsplan "Tiel Noord en Kleine Kernen 2012"
Naast dit bestemmingsplan zijn ook de volgende overkoepelende (paraplu) bestemmingsplannen van toepassing die ten aanzien van één specifiek onderwerp zaken aanvullen. Het betreft:
Ten aanzien van de regels van het bestemmingsplan 'Omzetten woningen' en 'parkeren' geeft dat ook directe kaders voor de woonbestemmingen in dit plan. De regels van dit plan zijn dan ook overgenomen in artikel 9 van dit bestemmingsplan. de archeologische waarden in dit bestemmingsplan zijn beschermd door de dubbelbestemmingen die zijn gehandhaafd in de regels en op de verbeelding.
Vanaf 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Een van de nationale belangen is het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften (belang 5). Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. Iedereen in Nederland moet prettig kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens, vraagt een groei van de woningvoorraad met circa 700.000 woningen tussen 2019 en 2030. Omdat ook woningen gesloopt en vervangen moeten worden, betekent dit dat er circa 1 miljoen woningen moeten worden gebouwd en/of via transformatie tot stand moeten komen om de toename in de behoefte op te vangen en het woningtekort terug te dringen.
Betekenis voor het plan
Omdat het initiatief geen relatie met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid heeft en hiermee dan ook niet conflicteert, heeft het NOVI geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Betekenis voor het plan
Omdat het initiatief geen relatie met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid heeft en hiermee dan ook niet conflicteert, heeft het Barro geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen.
Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen. De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Een deel van de omvangrijke rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot de ladder blijft ook na 1 juli 2017 van belang. De hoofdlijnen van die rechtspraak zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak in een overzichtsuitspraak (28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) opgenomen. Deze overzichtsuitspraak is bedoeld om de rechtspraktijk houvast te bieden bij de toepassing van de ladder.
Artikel 3.1.6 tweede lid van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening bepaalt, dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Betekenis voor het plan
Bij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt als eerste bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Hierbij geldt voor woningbouw dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt (zie overzichtsuitspraak ABRvS d.d. 28 juni 2017, R.O. 6.3, ECLI:NL:RVS:2017:1724 ).
In onderhavige situatie worden 2 woningen gerealiseerd, waarvan er 1 planologisch al is toegestaan. Daarmee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De conclusie is dat voorliggend bestemmingsplan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toets aan de ladder is derhalve niet aan de orde.
De Omgevingsvisie Gelderland, is op 14 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie wordt om de twee jaar geactualiseerd. In januari 2018 is de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
De provincie Gelderland streeft er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten bij de behoefte van bewoners en ondernemers die verandert door de vergrijzing, de toename van kleine huishoudens, maar ook door het nieuwe werken en winkelen. Voor vitale steden is een integrale afweging nodig van economische, sociale, milieukundige en ecologische belangen.
Betekenis voor het plan
In de Omgevingsvisie zijn de volgende aspecten relevant. Het plangebied is aangeduid als 'Windenergie aandachtsgebied'. Deze aanduidingen zorgen niet voor beperkingen voor de realisatie van woningen. Het voornemen betreft ook niet de realisatie van grootschalige windenergie. Vanuit de themakaart Waterbeleid geldt er specifiek provinciaal beleid voor het plangebied, dat is aangeduid als intrekgebied, waarbij in de omgevingsverordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een intrekgebied de winning van fossiele energie niet mogelijk maakt. Dat is niet aan de orde. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de omgevingsvisie het voornemen niet in de weg staat.
In de Omgevingsverordening staan regels die horen bij de Omgevingsvisie. De verordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
De Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat stedelijke ontwikkelingen in beginsel plaatsvinden in bestaande gebouwen, in bestaand stedelijk gebied of door herstructurering. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden dat er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.3). Daarin blijkt dat er aan de eisen wordt voldaan.
Betekenis voor het plan
Onderhavig plan betreft een locatie gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De bestaande bebouwing ter plaatse wordt gesloopt, waardoor ruimte ontstaan voor twee nieuwe woningen. Het voorgenomen initiatief waar voorliggend plan in voorziet past binnen de uitgangspunten zoals benoemd in de Omgevingsverordening Gelderland.
De Structuurvisie Tiel 2030 omvat een visie op het ruimtelijke beleid van de gemeente Tiel voor de periode tot 2030. De visie biedt daarmee het ruimtelijk kader voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente en vormt het toetsingskader voor toekomstige bestemmingsplannen.
Wat betreft de aanwezige woningbehoefte tot 2030 wordt, gezien de vele onzekerheden, rekening gehouden met een ruime bandbreedte. Er wordt een ondergrens van ruim 4.000 woningen aangehouden en een bovengrens van rond de 6.000 woningen. Wat betreft mogelijke woonmilieus moet Tiel inzetten op de punten waar het sterk in is. Traditioneel zijn dat de stedelijke en suburbane woonmilieus. Voor de periode tot 2030 kan Tiel aan dit lijstje ook groene woonmilieus toevoegen, gekoppeld aan de noodzakelijke landschapsontwikkeling rond de stad.
Ten aanzien van nieuwe woningen zet de gemeente Tiel in op inbreiden voor uitbreiden als hoofduitgangspunt. Het ontwikkelen van de vele binnenstedelijke locaties heeft dus blijvend voorrang. In de Structuurvisie is het plangebied opgenomen als bestaand stedelijk gebied (zie figuur 3.1)
Figuur 3.1: Uitsnede Structuurvisie Tiel 2030 met ligging plangebied (rode contour) in bestaand woongebied (grijs)
Betekenis voor het plan
Middels voorliggend plan wordt voorzien in de realisatie van 1 extra woning, binnen bestaand stedelijk gebied. Hierbij sluit het aan bij het gemeentelijk beleid, zoals wordt beschreven in de Structuurvisie Tiel 2030.
In de Tielse Woonvisie 2019-2023 'Wonen in fruitstad' (vastgesteld 19 juni 2019) wordt de toekomst van het wonen in Tiel uiteengezet. De woonvisie biedt kaders voor de aantallen en typewoningen, afgestemd op doelgroepen en woonwensen. Het aantal geplande woningen is afgestemd op de bevolkingsprognose waarbij een bandbreedte wordt gehanteerd.
Betekenis voor het plan
Middels voorliggend plan wordt er 1 woning extra toegevoegd. De kwantitatieve behoefte aan de woning is reeds onderbouwd in paragraaf 3.1.3. De onderhavige ontwikkeling past binnen de woonvisie.
De initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om op het perceel Lingeweg 31 in Tiel twee woningen te kunnen realiseren (zie figuur 4.1). Er ontstaan met dit bestemmingsplan twee afzonderlijke percelen met beide dezelfde bouwmogelijkheden. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestaande bebouwing worden gesloopt. De bomenrijen aan de noordzijde en oostzijde van het perceel zullen behouden blijven. Het perceel zal worden gesplitst in twee percelen met een afzonderlijke op- / uitrit. De meest westelijke woning heeft het adres aan de Lingeweg en is hierop georiënteerd. De andere woning is georiënteerd op de Johan Fabriciusstraat, en heeft daar de adressering. Deze woning sluit aan op de Johan Fabriciusstraat, op voorwaarde dat hier nog extra onderzoek naar wordt gedaan voor bodem (wortels moeten worden onderzocht) en contact wordt opgenomen met ketenpartners.
Figuur 4.1: Toekomstige situatie plangebied
In dit hoofdstuk komen alle relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van vormvrije m.e.r.-beoordeling, bodem, geluid, bedrijven en milieuzonering, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geurhinder, water, natuur en archeologie, cultuurhistorie en monumenten.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Akoestisch onderzoek
Er is door de Omgevingsdienst een berekening gemaakt naar de geluidbelasting op het perceel door verkeer over de omliggende wegen. Uit de berekening blijkt dat aan de streefwaarde wordt voldaan. Er is dus sprake van een goede ruimtelijk ordening op het gebied van geluid. Het onderzoek is als bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de bijlagen bij de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen of indien dit uit de aard en omvang van het project volgt, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de toevoeging van 1 extra woning. Als worst-case scenario is gerekend met de toevoeging van 2 woningen. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (kantoor- en woningbouwlocaties, specifieke inrichtingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het aantal woningen bedraagt minder dan 1.500 woningen. Het plan kan zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Het Besluit gevoelige bestemmingen die beperkingen stelt aan de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen is niet van toepassing omdat woningen geen gevoelige bestemmingen zijn. Volgens het Besluit zijn dat de volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Onderzoek
Risicovolle bedrijven
Binnen de beoogde bestemming 'wonen' passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone,een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in ieder geval worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 1 mei 2021 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
Wettelijk kader
Woningen zijn 'milieugevoelig objecten' en 'kwetsbaar objecten'. Hiervoor gelden milieu- en veiligheidsafstanden ten opzichte van installaties, voorzieningen en / of inrichtingen, die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor het oprichten van woningen dient bepaald te worden of deze in een milieuzone liggen van omliggende bedrijven. De VNG heeft de Handreiking:“Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk” (2009) opgesteld. Deze handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft het een richtafstand voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het omgevingstype en voor het inpassen van gevoelige functies nabij bedrijven. Deze afstanden gelden in principe tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. De twee omgevingstypes die de VNG hanteert zijn:
Rustige woonwijk en rustig buitengebied: “Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stilte gebied of een natuurgebied.”
Gemengd gebied: “Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”
Het omgevingstype wordt bepaald door het (soort) gebied waarin de locatie zich bevindt en niet door de locatie zelf. Het plangebied wordt beschouwd als een rustige woonwijk. In Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) worden de volgende richtafstanden per bedrijfstype geadviseerd voor nieuwe bestemmingsplannen.
Onderzoek
Rondom het plangebied worden er geen milieubelastende activiteiten uitgeoefend die zijn opgenomen in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Daarnaast betreft de grond reeds een perceel met een woonbestemming. Ten zuiden van het plangebied op 134 meter ligt een constructiebedrijf met milieucategorie 3.2 en richtafstand 100 meter. Er is geen overlap met het plangebied. Ten noorden van het plangebied is een groothandel in dierlijke voedingsmiddelen en een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg op 200 meter gelegen. Deze inrichtingen hebben een milieucategorie van 3.2 met 100 meter richtafstand. Er is geen overlap met dit plangebied.
Ten westen van het plangebied ligt een boomgaard. Er dient rekening gehouden te worden met eventuele spuitzones. Gemiddeld wordt hiervoor een zone van 50 meter aangehouden. Ten aanzien van voorliggend plan is er reeds sprake van een woonbestemming aan de oostkant van deze boomgaard op veel kortere afstand dan deze nieuwe woning die dit bestemmingsplan mogelijk maakt en de verplaatsing van de bestaande woning iets dichter naar deze boomgaard toe. Deze woningen zijn bepalend voor wat de boomgaard kan qua bespuiten van het fruit aan de bomen.
Ten aanzien van deze bestaande woonbestemmingen op de percelen langs de Lingeweg mag er al geen overlap zijn met spuitzones van de boomgaard. Het plangebied van dit bestemmingsplan is hierdoor ook beschermd en dit zal in de toekomstige situatie niet veranderen. Hiermee is de inpasbaarheid van voorgenomen extra woning die verder af wordt gebouwd dan de bestaande woningen direct grenzend aan de Lingeweg vanuit dit aspect acceptabel geacht door de gemeente.
Conclusie
Er zijn vanuit het aspect bedrijven en miliezonering geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken.
Onderzoek
In het kader van voorgenomen plan is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat de locatie sinds 1900 in gebruik is geweest als woonperceel. Uit het historisch kaartmateriaal en de BAG-viewer is gebleken dat in de asbestverdachte periode (1945-1993) bouw én sloop van gebouwen heeft plaatsgevonden. De locatie is derhalve asbestverdacht.
Tijdens voorgaand bodemonderzoek in de omgeving van de onderzoekslocatie is gebleken dat de bovengrond licht verontreinigd is met zink, PAK en DDT/DDE/DDD. In de ondergrond en het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen aangetoond. Tijdens het voorgaande bodemonderzoek zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen.
In het kader van voorgenomen plan is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Conclusie van het onderzoek is dat het lichte puin in de bovengrond niet resulteert in daadwerkelijke verontreiniging. Licht verhoogde gehaltes zijn geen risico voor de volksgezondheid en zijn geen belemmering voor een eigendomsoverdracht of de eventuele ontwikkeling van de locatie. Bevoegd gezag bij de plannen voor ontwikkeling van het perceel is Omgevingsdienst Rivierenland, namens Gemeente Tiel. Zij hebben laten weten de conclusie te onderschrijven (zie bijlage 4).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering is voor de realisatie van voorliggend plan.
Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.
In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
Waterschap Rivierenland
Waterbeheerplan 2016-2021
Het plan, vastgesteld op 27 november 2015, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland de komende zes jaar gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden. Het plan is in samenwerking met onder meer de gemeente Tiel opgesteld.
Keur Waterschap Rivierenland 2014
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland 2014" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Uit het beleid van het waterschap volgt tevens een droogleggingseis bouwpeil van 1,30 m. Het beleid vraagt om grondwaterneutraal te bouwen en regenwater op eigen perceel te verwerken. Het plangebied is kleiner dan 500 m2 waardoor de bergingseis vervalt (Waterbergingseis 436 m3 / ha verharding).
Gemeentelijk beleid
Gemeentelijk rioleringsplan (GRP)
De gemeente Tiel heeft een Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) met daarin het beleid voor de afvalwater-, hemelwater- en grondwatertaken. Ruimtelijke plannen worden aan dit beleid getoetst. Het beleid (GRP) vraagt 30 centimeter peilverschil tussen bouwpeil en straatpeil. Het bouwpeil dient 30 cm boven het straatpeil loodrecht op de woning t.h.v. de hartlijn van de weg te worden uitgevoerd. Dit om bij hevige regenval (klimaatbuien) problemen in gebouwen te voorkomen. Het beleid vraagt om klimaat adaptief bouwen. Dit betekent dat de afvang van regenwater zoveel mogelijk moet worden verwerkt in eigen plangebied. Het beleid vraagt om grondwaterneutraal te bouwen en regenwater op eigen perceel te verwerken. Lozingen mogen geen schade veroorzaken aan de riolering of het milieu, het functioneren van de voorziening belemmeren of gevaar of hinder opleveren voor de omgeving. Het regenwater wordt niet aangesloten op riolering, maar wordt opgevangen in het plangebied en zal maximaal opgevangen worden op de percelen. De verdere uitwerking van de bouwplannen zal hier rekening mee houden. Dit bestemmingsplan en de ruimte op het perceel maken dit mogelijk.
In de Lingeweg ligt geen riolering. Er zijn alleen aansluitmogelijkheden op het gemengd riool in de Johan Fabriciusstraat. Het ontstoppingsstuk van huisaansluiting ligt op de erfgrens. Minimaal ø125 mm. Verhang normaal 1:1000 (Niet te lange lengtes, geen scherpe bochten, dan max toelaatbaar 1:200). Het ontstoppingsstuk is het overdracht punt naar het gemeentelijk stelsel. Vanaf het ontstoppingsstuk worden de voorzieningen op basis van de rioolaansluiting aanvraag door de gemeente uitgevoerd op kosten van de eigenaar / initiatiefnemer. De eigenaar is verantwoordelijk voor de infiltratie / berging van hemelwater. Dit tenzij dit niet redelijkerwijs van hem/haar verwacht kan worden. In dat geval wordt het hemelwater in 1e instantie oppervlakkig afgevoerd naar de nabijgelegen watergang.
Watertoets
In het kader van de ontwikkeling is door Antea Group een watertoets uitgevoerd (zie bijlage 7). Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies. Het huidige perceel wordt opgesplitst in twee percelen, ten behoeve van twee woningen. Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied.
Conclusie
Het waterschap adviseert positief over het plan, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met genoemde aandachtspunten uit de watertoets. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland. Er volgt een meldingsplicht afkoppelen verhard oppervlak.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). De onderzoeken zijn vanuit het beleidskader (hoofdstuk 3), wet- en regelgeving en een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk.
Archeologie
In het kader van het bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder beschreven.
Onderzoek
Het plangebied valt binnen vigerend bestemmingsplan “Tiel Noord en Kleine Kernen 2012” waarvoor een dubbelbestemming waarde – archeologie is opgenomen. Het plangebied valt hierbij in twee beleidscategorieën: waarde archeologie 4 en waarde archeologie 5. Bij waarde archeologie 4 is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 500m² en dieper dan 0,30m -mv. Bij waarde archeologie 5 is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 5000m² en dieper dan 0,30m -mv. Uitgangspunt van het bevoegd gezag de gemeente Tiel is dat hierbij moet worden uitgegaan van de zwaarste onderzoeksplicht (waarde archeologie 4). De geplande bodemingrepen overschrijden deze vrijstellingsgrenzen, archeologisch onderzoek is daarmee verplicht.
Omdat er een hoge kans is op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied, is het advies om een archeologisch vervolgonderzoek door middel van verkennende boringen uit te voeren als er ook daadwerkelijk bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden.
Conclusie
Om dit te borgen heeft de gemeente er voor gekozen om de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 en 5 uit het geldende bestemmingsplan te handhaven op het perceel zodat voordat de bouw daadwerkelijk kan starten er eerst een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
Cultuurhistorie
Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland blijkt dat het plangebied in het landschapstype 'Rivierengebied' ligt. Kenmerkend zijn onder andere een licht glooiend gebied waar keileem en dekzand aan het oppervlak liggen, doorsneden door beekdalen en veenvlakten. Echter komen deze elementen niet voor binnen de grenzen van het plangebied. In onderstaand figuur is een uitsnede van het plangebied en de cultuurhistorische waarden getoond.
Figuur 5.1: Uitsnede cultuurhistorische waarden (rode contour is plangebied)
Binnen en rondom het plangebied liggen geen belangrijke landschappelijke elementen. Zoals te zien is op figuur 5.1 zijn in het plangebied geen beschermde Rijks- en/of gemeentelijke monumenten of werelderfgoed aanwezig. In het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig. Het plan heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden. Direct ten oosten van het plangebied is landschappelijk element gelegen (bruine contour). Dit betreft een oude rivierdijk. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed hierop.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Met de Wet natuurbescherming komt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen in principe bij de provincies te liggen. De Wet natuurbescherming is gericht op zowel de soortenbescherming als de gebiedsbescherming.
Onderzoek
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 6). Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Op korte afstand van het plangebied is NNN-gebied aanwezig. Directe en indirecte effecten op het NNN kunnen echter worden uitgesloten. Op 2,4 km ligt een Natura 2000-gebied. Effecten van verzuring en vermesting als gevolg van stikstofdepositie kunnen niet op voorhand geheel worden uitgesloten. Om deze effecten toch uit te kunnen sluiten is hieronder verdere toelichting gegeven.
Daarnaast is sprake van effecten op -volgens de APV- beschermde houtopstanden, want de bomenrij ten noorden van het plangebied langs de Johan Fabriciusstraat wordt aangetast. Voor de aanleg van de ontsluiting van één van de twee percelen in de nieuwe situatie zal een in- en uitrit worden aangelegd tussen de bomen door. Gezien de geringe afstand tussen de bomen van circa 6,5 meter zal naar verwachting één van de bomen uit de bomenrij verwijderd moeten worden. Gezien de ligging van de houtopstand binnen de bebouwde kom is de houtopstand niet beschermd vanuit de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
Om te bepalen of er beschermde soorten aanwezig zijn in het te slopen gebouw wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Stikstofonderbouwing
In de omgeving van het plangebied zijn Natura 2000-gebieden gelegen waarbinnen stikstofgevoelige habitats aanwezig zijn. Deze gebieden zijn relevant in het kader van stikstofonderzoek (AERIUS). De afstand vanaf het plangebied tot en met het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken) met stikstofgevoelig gebied is circa 2 kilometer. In het kader van de Wet natuurbescherming moet beoordeeld worden of de ontwikkeling leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten in dit Natura 2000-gebied. Gezien de afstand tot dit gebied en de schaal van het plan is de kans op negatieve gevolgen uitgesloten. Het plangebied is daarna reeds bebouwd. Effectief komt dit neer op een toevoeging van 1 extra woning. Uitgaande van een minimale verkeersgeneratie (zie paragraaf 5.10) en gezien de nieuwe woningen gasloos worden verwarmd is een negatief effect uitgesloten.
Conclusie
Er wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het aanwezige gebouw dat gesloopt gaat worden. Dit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan echter niet in de weg. De resultaten hiervan worden verwerkt voordat het plan vastgesteld wordt. Er wordt vooralsnog vanuit gegaan dat dit aanvullende onderzoek de uitvoerbaarheid niet in de weg zal staan.
Verkeer
Vanaf de Lingeweg en Johan Fabriciusstraat zijn de woningen te bereiken. De betreffende wegen zijn geschikt om de (beperkte) verkeersbewegingen van en naar het de woningen te vangen. Door het planvoornemen zal de verkeersgeneratie op de omliggende wegen toenemen. De mate van stedelijkheid van het plangebied is weinig stedelijk. Voor een vrijstaande woning (koop) geldt een verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 per woning per etmaal. In totaal bedraagt het aantal verkeersbewegingen per etmaal maximaal 17,2 (8,6*2). Deze verkeersgeneratie kan binnen de capaciteit van de omliggende wegen worden opgevangen.
Parkeren
Ten behoeve van de realisatie van twee nieuwbouwwoningen worden de parkeerplaatsen aangelegd op eigen terrein. Door de parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren wordt er geen belemmering verwacht. Ook zijn in de algemene gebruiksregels (par 9.2) de door de gemeenteraad vastgestelde parkeerregels opgenomen.
Conclusie
De bouw van de twee woningen en de ontsluiting daarvan zijn in verkeerskundig opzicht mogelijk. De benodigde parkeerplaatsen worden aangelegd op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren is daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Op grond van Arbo-regelgeving is een werkgever verplicht zijn medewerkers een veilige werkomgeving te bieden. De aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (hierna: OO, voorheen aangeduid als conventionele explosieven/CE) vormt een veiligheidsrisico bij de uitvoering van grondroerende werkzaamheden. Daarom moet een werkgever tijdens de voorbereiding onderzoek naar dit risico doen, en eventuele beschermende maatregelen nemen betreffende de uitvoering. Pas als de aanwezigheid van OO een concreet gevaar vormt voor de openbare orde en veiligheid, is een gemeente bevoegd om eisen te stellen of op te treden.
Toetsing
De gemeente Tiel heeft in 2016 via een historisch vooronderzoek (bureaustudie) het risico op de aanwezigheid van OO al voor het gehele grondgebied in kaart laten brengen. In dit onderzoek is onderhavige locatie aangemerkt als 'Onverdacht'.
Conclusie
Er is geen belemmering geconstateerd ten aanzien van voorliggend plan.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voor elke ruimtelijke ontwikkeling die genoemd wordt in de C- of D-lijst een motivering moet worden gegeven waarin wordt beoordeeld of een m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden. Deze motivering dient op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.
In bijlage D is als categorie D11.2 de volgende activiteit opgenomen. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als je het project beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject dan zou de m.e.r.-regelgeving van toepassing zijn.
Om te achterhalen of een m.e.r.-beoordeling nodig is, dient beoordeeld te worden of het plan moet worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het Besluit m.e.r. kent echter geen definitie van een stedelijk ontwikkelingsproject. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, dient te worden gekeken naar de volgende zaken:
Dit volgt uit de volgende uitspraken van de ABRvS:
Uiteindelijk gaat het om een afweging van bovenstaande punten 1 tot en met 4 of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Ad 1 en 3: Aard en omvang - relatie met bestemmingsplan
De aard van de bebouwing (2 vrijstaande woningen) wijkt in zeer beperkte mate af van wat hetgeen er planologisch al op het perceel is toegestaan, namelijk 1 vrijstaande woning. De ontsluiting van het plangebied voor autoverkeer vindt plaats, zoals in het bestemmingsplan is voorzien, namelijk aan de noordkant van het perceel. Dit heeft nauwelijks extra gevolgen voor de omgeving; de toename van het aantal verkeersbeweging ten opzichte van de planologisch reeds toegestane situatie is beperkt (circa 8 verkeersbewegingen per dag extra. Er is derhalve sprake van een zeer beperkte wijziging van het toegestane gebruik, die geen significant effect heeft om de omgeving (zie ook ad 4 hieronder).
Ad 2: Het gebied waarin de ontwikkeling plaats zal vinden
Het plangebied ligt in een omgeving met bestaande woningen langs de Lingeweg. Woningen zijn in dit gebied op voorliggende locatie planologisch al acceptabel geacht, aangezien het vigerende bestemmingsplan deze functies toestaat.
Ad 4: De milieugevolgen
Zoals hierboven onder ad 1 en 3 is aangeven omvat het bouwplan slechts 1 woning meer dan dat het bestemmingsplan toestaat. Gesteld kan worden dat dat geen milieugevolgen heeft.
Conclusie
Op basis van de punten 1-4 wordt geconcludeerd, dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling; de m.e.r.-regelgeving is niet van toepassing.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit plan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoekdsresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Binnen dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.
De tot ‘Tuin’ bestemde gronden zijn bedoeld voor tuinen en groenvoorzieningen bij woningen, inritten en parkeren. Op of in deze gronden mogen uitsluitend uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ worden gebouwd. In de regels is aangegeven hoe groot deze uitbreidingen mogen zijn. Er zijn nadere regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden beroepen of aan huis verbonden bedrijven en gastouderschap, tuinen, erven en verhardingen, groen- en nutsvoorzieningen, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf, en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Per bouwperceel is één vrijstaande woning toegestaan. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd, en gebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is de toegestane bebouwingstypologie (vrijstaand), de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van een aantal bouw- en gebruiksregels. Er zijn gebruiksregels opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Voor het verwijderen van de aawezige hagen en vegetatie is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4 en Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Er zijn in het plangebied twee dubbelbestemmingen opgenomen om eventuele archeologische waarden in de grond te beschermen. Deze dubbelbestemmingen zorgen ervoor dat als er bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden er eerst een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen beschermde waarden aanwezig zijn.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) inwerking getreden met daarin opgenomen een afdeling omtrent grondexploitatie, afdeling 6.4. Het doel van deze afdeling is om de mogelijkheden voor gemeentebesturen te verbeteren, om kosten te verhalen en eisen te stellen aan de inrichting, de kwaliteit of de realisatie van bouwlocaties.
Er is een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer en de gemeente. Hierin zijn afspraken gemaakt over de financiële aspecten die beide partijen dragen. De initiatiefnemer is verantwoordelijk om een planschade risico analyse aan te leveren. Hierover zijn afspraken gemaakt in de overeenkomst. Daarmee is de financiele uitvoerbaarheid voor de gemeente voldoende geborgd.
Artikel 3.1.1 van het Bro geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeente en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 2 september tot en met 14 oktober ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was de mogelijkheid tot het indienen van inspraakreacties. In deze periode zijn er twee zienswijzen binnengekomen die beiden door de raad ongegrond zijn verklaard. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar het zienswijzenverslag dat is opgenomen in de bijlagen bij dit bestemmingsplan.