Plan: | Buitengebied - Streeckerij De Betuwe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0281.BP00043-va01 |
Op een aantal percelen gelegen aan de zuidzijde van afslag 31 van de A15 bevindt zich een kersenboomgaard. De eigenaar van deze percelen heeft het voornemen om op een aantal van deze percelen een (dag)recreatieve voorziening te realiseren. Deze voorziening is niet toegestaan binnen de huidige bestemmingen van het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkelingen toch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
De recreatieve voorziening is uitgewerkt in nauw overleg met het Regionaal Bureau voor Toerisme (RBT) Rivierenland en de gemeente Tiel.
De doelstelling van het bestemmingsplan Buitengebied - Streeckerij De Betuwe is het bieden van een juridisch kader om de voorgenomen recreatieve voorziening te ontwikkelen. Het plan moet daarbij voldoende flexibiliteit hebben om in te spelen op veranderingen in de toekomst.
Het plangebied is gelegen in de gemeente Tiel. Het plangebied ligt ten westen van de kern van Tiel, vlakbij het plaatsje Wadenoijen. Het plangebied is goed bereikbaar vanwege de ligging aan de A15. Het plangebied is direct gelegen aan de zuidzijde van afslag 31.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de luchtfoto weergegeven met daarop het plangebied in de directe omgeving.
Uitsnede luchtfoto. Plangebied rood omlijnd.
De toelichting van dit bestemmingsplan is op de volgende wijze opgebouwd. In hoofdstuk 2 zijn de huidige en de toekomstige situatie op het plangebied weergegeven. Daarbij is ook het vigerende bestemmingsplan weergegeven. In hoofdstuk 3 is het vigerende rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid uiteengezet. Hoofdstuk 4 beschrijft de randvoorwaarden en de conclusies van de onderzoeken die rondom het voorliggende initiatief zijn uitgevoerd. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
Het plangebied is gelegen in het agrarisch gebied van de gemeente Tiel. In de nabijheid van het plangebied stroomt de rivier de Linge. Een groot deel van het plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt als boomgaard. Deze boomgaard draagt de historische naam "Boomgaard d'n Kerkewaerdt". Aan de noordoostzijde van deze boomgaard is een kersenstalletje aanwezig. Deze schuur wordt gebruikt voor de verkoop van kersen in het kersenseizoen, en als voorzieningenhuisje ten tijde van evenementen zoals de open kersendagen.
De percelen in het midden van het plangebied zijn op het moment in gebruik als grasland. Op dit grasland is een gebouw aanwezig.
Aan de noordwestzijde wordt het gebied omsloten door de Overlaat. Dit is tevens de ontsluitingsroute van het plangebied. De oostzijde wordt omsloten door een agrarisch perceel. De zuidzijde wordt omsloten door een watergang en de spoorlijn Geldermalsen - Tiel.
Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele sfeerimpressies van het plangebied weergegeven.
Open vlakte op het plangebied met de aanwezige bebouwing
Aanrijpunt van de locatie met zicht op de boomgaard en het schuurtje
De boomgaarden op het plangebied ter hoogte van de watergang.
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 18 december 2019. In het bestemmingsplan is het plangebied voorzien van een agrarische bestemming. Ter plaatse van de watergang is een bestemming water opgenomen. Het plangebied is voorzien van twee archeologische dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 6. Binnen het plangebied bevindt zich een gebiedsaanduiding: Overige zone - oeverwallen rondom de Linge.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede bestemmingsplan. Plangebied rood omlijnd.
De initiatiefnemer heeft het voornemen om een recreatieve voorziening binnen het plangebied te realiseren. De voorziening krijgt als thema 'de streekproducten van de Betuwe'. Met dit thema wordt de voorziening typerend voor de regio. De initiatiefnemer wil verschillende, educatieve activiteiten realiseren rondom het thema 'fruit': Er komt een jamfabriek waarin bezoekers mee kunnen kijken bij het proces van jam maken, en waar bezoekers ook hun eigen jam kunnen maken, er komen retailvoorzieningen waar de gemaakte jam wordt verkocht en er komt een miniveiling waar de bezoekers de fruitveiling kunnen ervaren.
Naast de educatieve activiteiten wil de initiatiefnemer vermaak en speelfaciliteiten realiseren. Deze faciliteiten zullen in het thema van de Betuwe staan. Er komen indoor en een outdoor speelmogelijkheden waar de kinderen zich, onder andere met elektrische tractortjes, een klimparcours en een treintje kunnen vermaken. Vlak bij de watergang wordt er een waterspeelplaats gerealiseerd waar de bezoekers even tot rust kunnen komen, en waar met water gespeeld kan worden. Verder kunnen de bezoekers tot rust komen in een van de wandelroutes door de boomgaarden.
Ten slotte worden er op het terrein enkele horeca voorzieningen gerealiseerd zoals restaurants en foodtrucks. Deze horeca is ondersteunend aan de recreatieve functie van het park.
De westzijde van het plangebied wordt gebruikt voor de realisatie van circa 450 parkeerplaatsen. Hiermee wordt het parkeerprobleem op eigen terrein opgelost en wordt er geen parkeerdruk uitgeoefend op de omgeving. Om eventuele onvoorziene drukte op te vangen wordt het meest westelijk gelegen perceel als overloop parkeerplaats ingezet.
Ter herkenning van het geheel wil de initiatiefnemer enkele landmarks op het terrein plaatsen. Hierbij is te denken aan gethematiseerde landmarks, bijvoorbeeld in de vorm van houten beelden.
Het ontwerp van de recreatieve voorziening is op onderstaande afbeelding weergegeven. Daaronder is een sfeerimpressie van de toekomstige situatie weergegeven.
Ontwerp van het initiatief
Sfeerimpressie toekomstige situatie
Er worden bij het initiatief enkele retailvoorzieningen gerealiseerd. Deze retailvoorzieningen zullen ondergeschikt zijn aan de recreatieve functie van het park. Naast de retailvoorzieningen in het plan zal er ook een klein verkooppunt blijven voor de snelle verkoop van kersen. Hiervoor wordt de bestaande schuur aan de noordoostzijde van het plangebied ingezet. Passanten kunnen hier snel kersen halen en hoeven daarvoor niet eerst het park te betreden.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.
Conclusie
Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is getoetst in paragraaf 3.1.2. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan gemeente en provincie overgelaten.
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”
Dit bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van een accommodatie voor cultuur en leisure. Voorzieningen voor dit soort functies zijn aan te merken als stedelijk. Om deze reden is de voorgenomen ontwikkeling aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er moet dan beoordeeld worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Deze ontwikkeling voorziet in een functiewijziging van agrarisch naar recreatie. Gelet op de omvang van het plangebied en de aard van de functiewijziging kan deze ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
Behoefte aan de ontwikkeling
Ten tweede moet er worden aangetoond dat er behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. De initiatiefnemer wil met dit plan een unieke ontwikkeling mogelijk maken op het gebied van recreatie en leisure. Om de unieke beleving te waarborgen is het van belang dat het initiatief tussen de boomgaarden wordt gerealiseerd. Aangezien er voor dit initiatief een unieke locatie nodig is, kan dit niet plaatsvinden binnen bestaande bebouwing.
Uit de Marktverkenning Streeckerij de Betuwe (Juli 2019, zie Bijlage 16) blijkt de behoefte naar een concept als Streeckerij de Betuwe. Deze is gebaseerd op trends en ontwikkelingen zoals onderscheidende belevingen, de wensen van doelgroepen in recreatie, het succes van nieuwe concepten rond streekproducten, een groeiende vraag naar vrijetijdsmogelijkheden in Rivierenland en het potentieel aan bezoekers rond de geplande locatie.
Bestaand stedelijk gebied
Er is gebleken dat het plan kan worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden afgewogen of het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Bestaand stedelijk gebied is volgens het Bro: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tiel en wordt omringd door boomgaarden, weilanden en agrarische bebouwing. Het plangebied is daarmee aan te merken als niet stedelijk
Het initiatief is niet op een fatsoenlijke wijze te realiseren in stedelijk gebied. De locatie die benodigd is voor de beleving kan in de eerste instantie al niet in stedelijk gebied gerealiseerd worden. Daarnaast is er op de voorgenomen locatie een zekere mate van vrijheid in het produceren van geluid en dergelijke. In stedelijk gebied zou dit snel tot overlast leiden. Ook de verkeersstroom kan op deze locatie goed worden opgevangen, waar deze in stedelijk gebied snel tot overbelasting van de wegen leidt.
Conclusie
Het plan is afgewogen aan de hand van de criteria die de Ladder voor duurzame ontwikkeling geeft. Uit deze afweging blijkt dat de ontwikkeling op een duurzame manier wordt ingepast. De Ladder vormt hiermee geen verdere belemmering voor het initiatief.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of AmvB Ruimte) is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen of vrijwaren van (ruimtelijke) functies, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
De volgende onderwerpen zijn in het Barro opgenomen: rijksvaarwegen, het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Conclusie
Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen heeft betrekking op het onderliggende plangebied. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten van Gelderland de omgevingsvisie vast. De bijbehorende omgevingsverordening is vervolgens op 24 september 2014 vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de omgevingsvisie en de -verordening Gelderland in werking getreden. Op 19 december 2018 is een Actualisatieplan omgevingsverordening vastgesteld.
De omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. In de omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de omgevingsvisie. De omgevingsverordening bevat de regels, waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd.
De provincie kiest er in de omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:
Via cocreatie en uitnodigingsplanologie streeft de provincie ernaar sneller in te spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland.
Relevante punten zijn:
Conclusie
De omgevingsvisie en -verordening doen geen uitspraken over het plangebied. Ook conflicteren het plan en de uitgangspunten van de omgevingsvisie niet met elkaar. De omgevingsvisie en omgevingsverordening vormen dan ook geen belemmering voor dit plan.
In dit werkdocument heeft de regio in september 2015 drie speerpunten vastgelegd voor een ijzersterke regio, te weten:
Conclusie
Dit initiatief zet zich in voor het speerpunt recreatie en toerisme en maakt een verbinding naar het speerpunt Agribusiness. Er wordt een nieuwe recreatieve voorziening ontwikkeld welke meer toeristen naar het gebied zal trekken. Bovendien zet het initiatief in op het thema fruit wat op een goede manier aansluit bij de kenmerkende aspecten van de omgeving. Het initiatief sluit goed aan bij het Ambitiedocument 2016 - 2020 en voorziet in het versterken van twee speerpunten.
De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 17 februari 2010 de Structuurvisie Tiel 2030 vastgesteld. De voor het buitengebied belangrijkste elementen daaruit zijn hieronder aangegeven:
Conclusie
De structuurvisie doet geen uitspraken over het plangebied. Ook is het initiatief niet strijdig met één van de uitspraken. De structuurvisie vormt geen belemmering voor het initiatief.
De milieuvisie is in 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Milieuvisie 2010-2020 is aangegeven wat de milieudoelstellingen van de gemeente voor deze periode zijn. De visie valt in twee delen uiteen. Het eerste deel geeft een doelstelling voor 2020 per milieuthema aan. Het tweede deel omschrijft de gewenste milieukwaliteit die bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt nagestreefd. Daarbij is de gewenste milieukwaliteit afgestemd op het gebiedstype. De gebiedstypen 'wonen in het groen' geldt voor het gebied tussen Waal en Passewaaij, en 'buitengebied' voor overig buitengebied.
Omdat de milieukwaliteit in Tiel op veel plaatsen wezenlijk beter is dan de wettelijke milieunormen aangeven, is het uitgangspunt van de Milieuvisie om deze kwaliteit tenminste te behouden.
De bijbehorende na te streven milieukwaliteit zoals gedefinieerd voor onder andere de thema's geluid, luchtkwaliteit en bodem kan consequenties hebben voor het ontwerp en de inrichting van deze ontwikkellocaties.
Conclusie
De milieuvisie doet geen uitspraken over het plangebied. Ook is het initiatief niet strijdig met één van de uitspraken. De milieuvisie vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Onderzoek
Voor het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 14. Uit dit onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de planlocatie geen alarmerende verontreinigingen zijn te verwachten. Tevens is er een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in puin. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 15. Ook uit dit onderzoek blijkt dat er geen van betekenis zijnde verontreinigingen aanwezig zijn op de planlocatie. Verder onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem geen belemmering voor dit initiatief.
Kader
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Quickscan flora en fauna
Voor het plangebied is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie Bijlage 4. Het doel van de quickscan flora en fauna is om te komen tot inzicht in de mogelijkheden voor kwetsbare en/of beschermde flora en fauna op de planlocatie en de eventuele risico’s en randvoorwaarden die hiermee verband houden.
Uit de quickscan blijkt dat er geen nader onderzoek uitgevoerd hoeft te worden als er maatregelen getroffen worden om mogelijk aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen van de bunzing, hermelijn en wezel in de oeverzones van de watergangen te ontzien. Wel wordt er aanbevolen om natuurinclusief te bouwen. Dit houdt in dat er in de gebouwen verblijfplaatsen worden gecreëerd voor vogels en/of vleermuizen. Ook wordt er aanbevolen buiten het broedseizoen te bouwen. Naast de maatregelen die in de quickscan staan vermeld, wil de initiatiefnemer ook gebruik maken van maatregelen als hoogstamfruitbomen, knotwilgen, steenuilkast, torenvalkkast, meidoornhaag etc. om de natuurwaarden te versterken.
Er is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van de bunzing, hermelijn en wezel in het plangebied, zie Bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt dat vaste rust- of verblijfplaatsen van de genoemde soorten niet in het plangebied aanwezig zijn. Maatregelen hoeven om deze reden niet getroffen te worden.
Gebiedsbescherming
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan zijn verder geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid te verwachten.
In het kader van de plannen zijn er een tweetal AERIUS-berekeningen uitgevoerd om een eventuele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te toetsen. De berekeningen zijn gemaakt voor de gebruiksfase en voor de realisatiefase. Uit de berekeningen komt naar voren dat de toename van stikstofdepositie niet meer is dan 0,00 mol/ha/jaar (zie Bijlage 8 voor de realisatiefase en Bijlage 9 voor de gebruiksfase). Negatieve effecten door de toename van stikstofdepositie zijn niet aan de orde.
Conclusie
Er worden geen leefomgevingen van beschermde diersoorten bedreigd. De ontwikkeling is verder niet in strijd met het nationaal en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Er zal buiten het broedseizoen gebouwd worden en er zullen maatregelen getroffen worden om de natuurwaarden te versterken middels natuurinclusief bouwen. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1 Wro) moet voorkomen worden dat milieubelastende activiteiten voorzienbare hinder opleveren aan milieugevoelige activiteiten. Bij het toetsen van afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige activiteiten wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009).
Onderzoek en conclusie
Dit plan betreft de realisatie van een recreatieve voorziening. Binnen deze recreatieve voorziening worden geen gevoelige bestemmingen gerealiseerd die last kunnen ondervinden van functies in de omgeving. Het plan voorziet wel in de realisatie van geluid genererende activiteiten welke mogelijk hinder kunnen veroorzaken voor de woonbestemmingen in de omgeving. In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ is het initiatief aangemerkt als een functie in de milieucategorie 4.2 waarbij een richtafstand van 300 m moet worden aangehouden. Het aspect geluid is hierbij de doorslaggevende factor voor de 300 m. De dichtstbijzijnde woonbestemming bevindt zich op circa 250 m van de buitenste grens waar de geluid genererende activiteiten vandaan zullen komen. Om deze reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonomgevingen in de nabijheid van het plangebied.
In het onderzoek is rekening gehouden met het feit dat er geen feesten, partijen en evenementen op het terrein worden georganiseerd. Het is dan ook niet toegestaan om dit op het terrein te organiseren. Het verbod hierop is verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit initiatief .
Kader
Conform de Wet geluidhinder (Wgh) is het noodzakelijk akoestisch onderzoek te doen als nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen) of uitbreidingen daarvan binnen de geluidszone van een weg, spoorlijn of industrieterrein worden gesitueerd.
Conclusie
In het plan worden geen geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. Een akoestisch onderzoek is niet nodig en het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit initiatief.
In paragraaf 4.3 is beschreven dat de komst van het initiatief geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen in het kader van bedrijven en milieuzonering.
Kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wm. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 g/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Onderzoek
Voor het initiatief is een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 12. Uit dit onderzoek blijken de volgende constateringen:
- LUCHTKWALITEIT
Het plan kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat een goed verblijfsklimaat wordt gewaarborgd.
Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
- SPUITZONES
De benodigde breedte voor spuitzones zal worden gereduceerd door het plaatsen van wallen en bomen. Evengoed is op de plattegrond voor de ontwikkeling een marge aangehouden. Tot slot zal er beperkt bespoten worden om nadelige effecten door drift tegen te gaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen (binnen het invloedsgebied) overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Een oriënterende waarde geldt daarbij als ijkpunt.
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan voor een gebied, dat ligt binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet het groepsrisico worden verantwoord. Daarbij moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor de hulpverlening bij een ongeval met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van personen. De Veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om over deze mogelijkheden te adviseren.
Toetsingskaders
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. De toetsingskaders zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (Bevt) en het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).
Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden. Ook zijn in de Milieuvisie 2010-2020 ambities opgenomen over het aspect externe veiligheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (zie paragraaf 3.3.2).
Situatie plangebied
Op onderstaande afbeelding is de locatie van het plangebied weergegeven ten opzichte van de relevante risicobronnen.
Risicokaart met plangebied rood omlijnd
De beoogde bestemmingen, bestaande uit een dagrecreatieterrein, detailhandel en horeca-activiteiten, zijn volgens de EV-regelgeving in ieder geval te beschouwen als "beperkt kwetsbare objecten". Het plangebied ligt op circa 150 meter van de A15 welke is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Aan de noordzijde van de A15 ligt de Betuweroute, welke ook dient als transportroute voor gevaarlijke stoffen, en een transportleiding voor gas.
Hieronder is ingegaan op een toets aan PR normen en (voor zover nodig) een verantwoording van het groepsrisico.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 contouren en de invloedsgebieden van de Bevi-inrichtingen. Het plangebied ligt ook niet binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen, zoals propaantanks. Ook passen binnen de beoogde bestemming geen activiteiten die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken voor de omgeving. De risico's als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het plangebied.
Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en andere gevaarlijke stoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Transport over water
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water (zoals de Waal). Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege transport over water.
Transport over weg en spoor
Het aspect externe veiligheid is wel relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Uit de Regionale signaleringskaart externe veiligheid (zie afbeelding) blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling, met name het dagrecreatieterrein, ligt:
Ligging van plangebied t.o.v. EV-relevante zones
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet dan in ieder geval worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Aangezien het plangebied voor een deel (met name een deel van terrein met de bestemming Dagrecreatie) ligt binnen de 200 m zone van de A15 is ook artikel 8 van het Bevt van toepassing. In dat geval moet worden nagegaan of een uitgebreide verantwoording nodig is. Het gaat dan om:
Uit toepassing van vuistregels, die in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn opgenomen, en indicatieve risicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Dit betekent dat een uitgebreide verantwoording niet nodig is.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 16 april 2020 een maatwerkadvies verstrekt, waarin zij adviseert om:
Gelet op het advies van de VRGZ worden de volgende maatregelen toegepast en wordt voor uitwerking van de maatregelen nader advies gevraagd aan een specialist van de VRGZ.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied vanwege relevante incidentscenario's op A15 of Betuweroute.
Het plaatsgebonden risico en de Milieuvisie Tiel leveren echter geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling. Mede gelet op het advies van de VRGZ is er wel aanleiding om een aantal maatregelen te treffen voor het beschermen van personen en het verbeteren van de bereikbaar van het terrein voor hulpdiensten in het geval van een worst-case incidentscenario op A15 of Betuweroute. Na het treffen van deze maatregelen is er aanleiding om het restrisico te accepteren.
Algemeen
Op basis van de Arbowetgeving en de Openbare Orde en veiligheid dienen alle risico's van de voorgenomen werkzaamheden vooraf in kaart gebracht te worden. Hierbij moeten de voorkomende risico's zoveel mogelijk worden ingeperkt. Het is niet bekend of er op het plangebied conventionele explosieven (CE) aanwezig zijn. Wanneer er CE aanwezig zijn in het plangebied, dan bestaat de mogelijkheid op ene ongecontroleerde detonatie tijdens de werkzaamheden.
Onderzoek
Er is een bureauonderzoek naar conventionele explosieven uitgevoerd, zie Bijlage 6.
Het doel van dit vooronderzoek CE is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op/in de (water)bodem zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn dat (delen van) het onderzoeksgebied betrokken (zijn) is geweest bij oorlogshandelingen dan wordt (worden) het (de) verdachte gebied(en) horizontaal afgebakend en worden de volgende zaken vastgesteld:
Conclusie
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat de zuidwestzijde van het onderzoeksgebied verdacht is van CE uit de Tweede Wereldoorlog. Het overige gebied is onverdacht van CE.
De voorgenomen bouwwerkzaamheden zullen niet plaatsvinden ter plaatse van de verdachte zones. Bij een eventuele toevalsvondst wordt het 'Werkprotocol Spontane Vondst explosief (ce) gemeente Tiel' gehanteerd. Het aspect conventionele explosieven vormt dan ook geen belemmering voor dit initiatief .
Kader
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder Keurontheffing en, indien nodig, een Wvo-vergunning (Wet verontreiniging oppervlaktewater) verlenen.
Rijksbeleid: Deltaplan Ruimtelijke adaptatie
Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie maakt onderdeel uit van het Deltaprogramma 2018, verschenen op 19 september 2017. In het Deltaprogramma beschrijft het Rijk hoe zij Nederland wil beschermen tegen overstromingen, in voldoende mate wil voorzien van zoet water, en hoe Nederland zo klimaat bestendig mogelijk ingericht kan worden. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie voorziet in een visie voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen en extreme weersomstandigheden, en de klimaatadaptieve inrichting van Nederland. Dit gebeurt aan de hand van 6 ambities:
In dit plan worden ook suggesties gedaan voor de klimaatbestendige inrichting van openbare ruimtes en woonwijken zoals groene daken, de aanleg van semi- verharde parkeerplaatsen, enzovoorts.
Beleid Waterschap Rivierenland, Waterbeheerprogramma 2016-2021 ‘Koers houden, kansen benutten'
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma richt zich op het veilig houden van het rivierengebied tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het plan is ingegaan op 22 december 2015 en heeft een looptijd van zes jaar.
Waterschap Rivierenland speelt bij het waterbeheer in op veranderingen in de omgeving zoals klimaatverandering. De doelen richten zich op de lange termijn. Zo moeten bijvoorbeeld de dijken in 2050 voldoen aan de nieuwe veiligheidsnormen en de waterkwaliteit moet in 2027 aansluiten bij de doelen uit de Kaderrichtlijn Water. Hogere overheden als het rijk, de provincies en de Europese Unie hebben deze doelen voor het waterbeheer bepaald. Waterschappen hebben ook gezamenlijke doelen afgesproken, onder andere in het Bestuursakkoord Water en het Klimaatakkoord.
Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 de lijn door van het vorige waterbeheerplan. De koers wordt niet gewijzigd, maar het werk wordt gecontinueerd. De doelen voor de lange termijn blijven het uitgangspunt. Om de inhoudelijke ambities te realiseren, wordt geanticipeerd op nieuwe ontwikkelingen en worden strategische allianties aangegaan. Het accent ligt in de periode 2016-2021 onder meer op:
De doelen voor 2021 zijn waterveiligheid, watersysteem en waterketen.
KEUR
Naast het beheerprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening. Middels de watertoets heeft toetsing aan het beleid van het waterschap plaatsgevonden.
LEGGER
De legger hoort bij de keur van het waterschap en geeft alle infrastructuur en kunstwerken rondom het water weer. Op de keur is te zien dat in het plangebied enkele B- en C- watergangen aanwezig zijn. Direct naast het plangebied is een A- watergang gelegen. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de legger weergegeven.
Uitsnede legger WSRL
Gemeentelijk waterbeleid
Tiel heeft samen met het waterschap Het Integraal Waterplan Tiel opgesteld. Dit beleid heeft als doel het watersysteem te laten voldoen aan de normen (wateropgaven) en streefbeelden (natuurvriendelijke oevers) en zo de kans op wateroverlast verminderen en de waterkwaliteit verbeteren.
De gemeente heeft een Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) met daarin het beleid voor de afvalwater-, hemelwater- en grondwatertaken. Ruimtelijke plannen worden aan dit beleid getoetst. Het beleid (GRP) vraagt 30 cm peilverschil tussen bouwpeil en straatpeil. Dit om bij hevige regenval (klimaatbuien) problemen in gebouwen te voorkomen.
Het beleid (GRP en waterschapsbeleid) vraagt om regenwater op eigen perceel te verwerken. Het regenwater wordt niet aangesloten op riolering, maar wordt opgevangen in het open water in en rondom het plangebied.
Ontwikkelingen en gevolgen plangebied
In het plangebied wordt een dagrecreatieve voorziening ontwikkeld. Door deze ontwikkeling zal het verharde oppervlak toenemen waardoor het water minder goed in de bodem kan infiltreren. Vanwege deze toename in verhard oppervlak is het nodig om compenserende maatregelen te treffen. In totaal zal het verharde oppervlak met circa 2,5 ha toenemen. Het waterschap hanteert als vuistregel dat er 436 m3 waterberging nodig is per hectare verharding. Voor dit plan geldt dat er ongeveer 1.090 m3 compensatie nodig is. Deze compensatie wordt gerealiseerd door een aanleg van een waterplas in het plangebied welke tevens wordt aangesloten op een B-watergang, welke in het plangebied ligt. Daarnaast wordt de A-watergang, in overleg met het waterschap, verbreedt als dit nodig blijkt te zijn. Indien er als gevolg van de ontwikkeling watergangen gedempt worden, worden deze gecompenseerd door de aanleg van extra oppervlaktewater. Deze verplichting is verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.
Daarnaast voorziet het initiatief in de realisatie van een waterspeelplaats met strandje. Dit geheel wordt aan de zuidoostzijde van het plangebied gerealiseerd. Deze waterspeelplaats dient ook als compensatie voor de toevoeging in verharding.
Op onderstaande afbeelding zijn de toe te voegen watermassa's weergegeven in combinatie met de watergangen die indien nodig in overleg met het waterschap verbreed worden.
Watertoets
Op 8 november 2018 is de digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Uit de watertoets blijkt dat er waterschapsbelangen in het plangebied spelen. Er bevindt zich een A-watergang direct naast het plangebied en er wordt een significant oppervlak aan nieuwe verharding toegevoegd. Om deze reden zal er een normale waterschapsprocedure plaatsvinden.
Kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied zijn meerdere archeologische dubbelbestemmingen aanwezig. Deze dubbelbestemmingen geven een onderzoeksverplichting in het geval van nieuwe ontwikkelingen. Hiertoe is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 1.
Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse van één boring archeologische sporen zijn aangetroffen. Het rapport adviseert om ter plaatse van deze boring proefsleuvenonderzoek uit te voeren wanneer er nieuwe ontwikkelingen ter hoogte van deze boring plaatsvinden. Initiatiefnemer heeft besloten om deze locatie ongeroerd te laten en de ontwikkelingen zodanig uit te voeren dat de archeologie niet in gevaar komt. Op onderstaande afbeelding is weergegeven dat er ter plaatse van de boring 50 m aan alle zijden wordt vrijgehouden van bouwwerken waarbij de grond geroerd wordt.
Rood gestreepte cirkel: 50 m vrijwaringszone archeologie.
Verkeer
Met betrekking tot het aspect verkeer is er een verkeersonderzoek en, in overleg met de begeleidingsgroep van omwonenden, een second opinion uitgevoerd. Hieronder zijn de belangrijkste conclusies uit de rapporten weergegeven. Het volledige rapport is weergegeven in Bijlage 10 en Bijlage 11.
De toegang naar de parkeerplaats wordt geregeld via de bestaande ingang tegenover de kruising bij de afrit A15. Op deze manier wordt er zo min mogelijk gekruist met de route van de passerende fietsers.
Parkeren
De parkeergelegenheid voor de recreatieve voorziening wordt volledig op eigen terrein gerealiseerd. Er worden in totaal circa 450 parkeerplaatsen gerealiseerd. In Bijlage 10 is een berekening opgenomen ter behoeve van het aantal parkeerplaatsen. De berekening van de parkeerplaatsen is gebaseerd op de te verwachten bezoekersaantallen zoals weergegeven in Bijlage 10. Bezoekers kunnen op het terrein kostenloos parkeren. Tevens wordt een deel van het meest westelijk gelegen perceel gebruikt als overloop parkeerplaats. De overloopparkeerplaats wordt niet verhard. De ontsluiting vindt plaats via de toegangswegen van het park.
Het park biedt ook ruimte voor groepen die komen in touringcars. Deze groepen komen meestal buiten de tijden dat individuele recreanten aanwezig zijn. Voor de touringcars kan dan ruimte van de autoparkeerplaatsen met aangepaste belijning worden gebruikt, waarbij bussen worden begeleid door medewerkers van het park.
Conclusie
De extra verkeersdrukte van het park vormt geen probleem en de parkeergelegenheid wordt op eigen terrein opgelost. Het aspect verkeer en parkeren vormt hiermee geen belemmering voor dit initiatief .
In 2020 moet er conform de Europese wetgeving bijna energieneutraal gebouwd worden. Daarnaast is het landelijk beleid om de afhankelijkheid van aardgas sterk te verminderen.
Op grond van deze twee uitgangspunten, is in een vroegtijdig stadium een onderbouwde keuze nodig welk energieconcept toegepast gaat worden. Deze keuze hangt samen met locatiekenmerken, de aard van de nieuwbouw en de gebruikers.
Aan een energieconcept zijn veelal voorwaarden verbonden die van invloed zijn op het proces en/of het ontwerp.
Duurzaamheid moet een integraal onderdeel zijn van ontwerp-, bouw- én gebruiksfase. Volgens de Rijksoverheid betekent dit energie, water en materialen besparen, een gezond binnenmilieu creëren en weinig hinder van licht, geluid en vervuiling veroorzaken. Energie- en CO2-neutraal, gastransitie en waterafvoer zijn vaak kostbare zaken die dan voorbij komen.
Voor dit initiatief is een duurzaamheidsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in bijlage 13. Dit rapport geeft een uiteenzetting van de duurzaamheidsmaatregelen welke getroffen worden bij het initiatief.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.
Voor de beoordeling of een project m.e.r-plichtig is, is relevant of de activiteit is opgenomen in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D10 e. De aanleg, van themaparken.
Dit plan betreft het realiseren van een recreatieve voorziening. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In onderstaande tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.
Tabel: Vormvrije mer-beoordeling
1 kenmerken van het project | |
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | Dit project maakt de realisatie van een recreatieve voorziening mogelijk. Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr. D10 e). De omvang van dit project blijft onder de gestelde grenzen van 25 hectare en 250.000 bezoekers. De milieueffecten op de omgeving van de toekomstige functie zijn in dit bestemmingsplan onderzocht. Waar nodig worden (compensatie) maatregelen getroffen. De recreatieve voorziening voorziet in de komst van een aantal verschillende activiteiten. Inpandig zullen er faciliteiten zoals een restaurant, een speelhal en educatieve voorzieningen komen. Buitenpandig komen er speelgelegenheden, wandelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Een uitgebreide planbeschrijving is opgenomen in paragraaf 2.3 van dit bestemmingsplan. |
Cumulatie met andere projecten | Geen |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Gebruik van natuurlijke hulpbronnen is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen. |
Productie van afvalstoffen | Bedrijfsafval, afvalwater |
Verontreiniging en hinder | De recreatieve voorziening veroorzaakt CO2 uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer. |
2 Plaats van het project | |
Bestaand grondgebruik | Het huidige grond gebruik is agrarisch. Op het moment worden de gronden gebruikt ten behoeve van de kweek van kersen. In de nieuwe situatie wordt het gebruik omgezet naar dagrecreatief gebruik ten behoeve van een recreatieve voorziening. |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang | In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. Cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied. Archeologische waarden worden in deze ontwikkeling behouden en beschermd. Er is geen overschrijding van de normen luchtkwaliteit in en rond plangebied. Overige effecten op het milieu en het daarbij horende onderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk 4. |
3) kenmerken van potentieel effecten | |
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking) | Dit project leidt tot veranderingen van de effecten op de omgeving. De negatieve effecten worden gecompenseerd. Waar mogelijk worden ongewenste effecten voorkomen. |
Grensoverschrijdend karakter | Nee |
Orde van grootte en complexiteit effect | De effecten zijn niet groot en niet complex |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Verbruik van bouwmaterialen is beperkt. |
Conclusie | |
De transformatie van agrarisch gebruik naar recreatieve voorziening leidt niet tot significante omgevingseffecten. |
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.
Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De realisatie van de recreatieve voorziening veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu die zodanig zijn dat het uitvoeren van een MER noodzakelijk is.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is
beschreven.
Agrarisch
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en agrarisch grondgebruik met uitzondering van intensieve kwekerijen, grondgebonden veehouderijen, niet-grondgebonden veehouderijen en paardenhouderijen. Daarnaast is de verkoop van ter plaatse voortgebrachte producten toegestaan tot een oppervlakte van 20 m2. Een deel van de gronden is bestemd als een overloopparkeerplaats, deze zijn op de verbeelding aangeduid als 'parkeerterrein'. Uitsluitend de gronden die als zodanig zijn aangeduid mogen worden gebruikt voor parkeerplaatsen, buiten deze aanduiding is dat dus niet toegestaan. Verder regelen de specifieke gebruiksregels van deze bestemming dat deze overloopparkeerplaats alleen op dagen mag worden gebruikt als de primaire parkeerplaatsen, in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie', voor 90% gebruikt worden. Het gebruik van deze overloopparkeerplaats (in de bestemming 'Agrarisch') moet vervolgens om 23:00 op dezelfde dag dat de overloopparkeerplaats in gebruik is genomen, worden gestaakt. Zo wordt bewerkstelligt dat het gaat om incidenteel gebruik op dagen dat er bovengemiddeld aantal bezoekers wordt getrokken. De gronden zijn verder bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduiding overige zone - oeverwallen rondom de linge.
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik van de gronden voor fruitteelt en boomgaarden binnen een afstand van 50 m tot het bouwvlak gelegen binnen de bestemming 'Recreatie', tenzij is aangetoond dat geen gebruik wordt gemaakt van gewasbestrijdingsmiddelen, dan wel indien gewasbestrijdingsmiddelen worden toegepast wordt voorzien in een windcirkel en gebruik wordt gemaakt van driftarme spuitdoppen en het verblijfsklimaat van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies niet onevenredig wordt aangetast.
Recreatie- Dagrecreatie
Binnen deze bestemming wordt de recreatieve voorziening mogelijk gemaakt. De regeling betreft het al dan niet bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak, ontspanning en educatie, gericht op het beleven van de Betuwse streekproducten en ambachten, waaronder toeristische attracties en dagrecreatieve activiteiten. Daarnaast voorziet de bestemmingsregeling in het gebruik van de gronden voor aan recreatie ondergeschikte themafestivals, detailhandel en horeca-activiteiten.
Water
De bestemming 'Water' is opgenomen ten behoeve van de bestaande watergang. Deze gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterpartijen en waterlopen, en waterrecreatieve functies. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
Het plan kent twee dubbelbestemmingen, te weten 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6'. Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
In het plan is een algemene aanduiding opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oeverwallen rondom de Linge' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de volgende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden:
Voor het uitvoeren van een aantal werken en werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde, is een omgevingsvergunning vereist.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer onderzoek gedaan naar de behoefte aan het initiatief, en de potentiële winstgevendheid van het initiatief. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 16.
Aanloop
Op 5 november 2018 is er een inloopavond georganiseerd door de initiatiefnemer. Op deze avond konden omwonenden en andere geïnteresseerden zich laten informeren over de voorgenomen plannen. Op 22 januari 2019 hielden de gemeente Tiel en de initiatiefnemer samen een startbijeenkomst voor omwonenden en andere geïnteresseerden. Verslagen van beide bijeenkomsten zijn te vinden in Bijlage 2 en 3. Met de startbijeenkomst begon officieel het proces om belanghebbenden inhoudelijk bij de ontwikkeling te betrekken, onder andere d.m.v. een begeleidingsgroep.
Begeleidingsgroep
De begeleidingsgroep kwam gedurende 2019 en begin 2020 in totaal 8 keer bij elkaar. De groep bestond uit 9 personen die woonachtig zijn in Wadenoijen, deels in de directe nabijheid van het geplande initiatief. De gemeente Tiel organiseerde de bijeenkomsten, zat deze voor en verzorgde de verslaglegging. De initiatiefnemer liet zich vertegenwoordigen door een adviseur. Vanuit de begeleidingsgroep is bij de eerste bijeenkomst aangegeven dat men liever niet de ondernemer zelf wilde betrekken bij de begeleidingsgroep. Vanaf de vijfde bijeenkomst was de initiatiefnemer wel welkom en is hij aanwezig geweest.
Tijdens de bijeenkomsten zijn de zorgen van de begeleidingsgroep besproken en rapporten behandeld van de noodzakelijke onderzoeken voor de bestemmingsplanprocedure. De inbreng van de begeleidingsgroep heeft onder meer geresulteerd in aanpassingen in concept en voorgenomen aanleg, zoals het verlagen van geplande klimtorens en het aanbrengen van een geluidswal met begroeiing. Bij de zevende bijeenkomst (14 november 2019) toonden de leden van de begeleidingsgroep zich content over deze aanpassingen en het feit dat er naar zorgen geluisterd is. Een verslag van de bijeenkomsten is verkrijgbaar bij de gemeente Tiel.
Steunbetuigingen
De begeleidingsgroep vormt het officiële overleg met omwonenden. Naast dit spoor zijn er doorlopend gesprekken geweest met inwoners van Wadenoijen en van de bredere streek rond de locatie. Dit heeft geresulteerd in vele steunbetuigingen en ambassadeurs die graag zien dat het initiatief tot ontplooiing komt. Een deel van deze sympathisanten is te vinden op https://streeckerijdebetuwe.nl/#ambassadeurs. De steun heeft in veel gevallen betrekking op de kans om het streekproduct te promoten en op het feit dat een nieuwe toeristische trekker op basis van het 'eigen DNA' het gebied een flinke boost kan geven.
Inzage bestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze op het plan in te dienen. In totaal zijn er in deze periode 12 zienswijzen ingediend. Enkele van deze zienswijzen hebben tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid. Tevens zijn er enkele ambtshalve reacties verwerkt in het bestemmingsplan.