Regels
Bestemmingsplan
Tiel West - Bedrijven Papesteeg
vastgesteld
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan 'Tiel West - Bedrijven Papesteeg' met identificatienummer NL.IMRO.0281.BP00017-va01 van de gemeente Tiel.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
Een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.
1.5 Archeologisch onderzoek
Onderzoek dat wordt verricht door een dienst, bedrijf of instelling dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Voor archeologisch veldonderzoek is tevens een opgravingsvergunning (ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988) vereist.
1.6 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende (dan wel te verwachten) zichtbare en/of onzichtbare sporen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.7 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 Beperkt kwetsbaar object
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico cq. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
1.9 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
-
bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, danwel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
-
het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.10 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.11 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 Bevi-inrichtingen
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.13 Bodemverstoring
Alle grondwerkzaamheden/activiteiten die een effect hebben op het voortbestaan van archeologische waarden of verwachtingen in de bodem
1.14 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.16 Bouwperceel
Een aangesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.18 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.20 Consumentenvuurwerk
Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.21 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het slotenpatroon of de architectuur.
1.22 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.23 Evenementen
Periodieke en/ of incidentele manifestaties zoals beurzen, concerten, markten, sportmanifestaties en dergelijke.
1.24 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 Geluidzoneringsplichtige inrichting
Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.26 Geurgevoelig object
Burgerwoningen, ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen, specifieke objecten voor zeer jonge kinderen (zoals peuterspeelzalen en kinderdagverblijven), hotels en restaurants.
1.27 Jongeren ontmoetingsplaats
Een openbare voorziening voor jongeren met een zitgelegenheid en een beschutting tegen regen en wind.
1.28 Kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder tevens congres- en vergaderaccomodatie.
1.29 Kunstwerk
Een civieltechnisch bouwwerk, zoals sluizen, viaducten en dergelijke, met uitzondering van een beeldend kunstwerk, waaronder verstaan wordt een uiting van beeldende kunsten.
1.30 Kwetsbaar object
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico cq. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen.
1.31 Normale onderhoudswerkzaamheden
Werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken.
1.32 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, etc.
1.33 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.34 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.35 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Een vergunning als vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.36 Productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.37 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.38 Prostitutiebedrijf
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht al dan niet in combinatie met een erotisch getinte vermaaksfunctie, met de daarbij behorende en daaraan ondergeschikte horeca.
1.39 Staat van bedrijfsactiviteiten
De als bijlage1 Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen standaard milieucategorisering van bedrijvigheid.
1.40 Vloeroppervlak
Totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
1.41 Vuurwerkbedrijven
Inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/ of meer dan 10.000kg consumentenvuurwerk aanwezig is.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
De afstand tot een bouwperceelgrens
De kortste afstand van een bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk. -
Het bebouwingspercentage
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal met bouwwerken mag worden bebouwd. -
De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. -
De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. -
De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. -
De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. -
De horizontale diepte van een gebouw
De lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel. -
De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. -
Peil
-
Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang
-
Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, met uitzondering van het bouwen binnen de bestemming Wonen – Woonwagens, worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
doeleinden van handel en bedrijf:
-
in de categorieën 1 en 2 van deze regels deeluitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten;
-
alsmede voor doeleinden van handel en bedrijf ter plaatse van de aanduidingen:
|
Type bedrijf |
categorie |
aanduiding op de verbeelding |
|
een chemiebedrijf |
4.2 |
'specifieke vorm van bedrijf - chemiebedrijf' |
|
een coatingbedrijf |
4.2 |
'specifieke vorm van bedrijf - coatingbedrijf' |
met inachtneming van het volgende:
-
geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan;
-
vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan;
-
Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan, tenzij anders aangeduid op de verbeelding;
met daaraan ondergeschikt:
-
productiegebonden detailhandel;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterpartijen en waterlopen;
met de daarbijbehorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de aanduidingen op de verveelding en de volgende regels:
-
gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
-
de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte’ aangegeven bouwhoogte;
-
voor zover een bebouwingspercentage is opgenomen, mag de gezamenlijke oppervlakte voor gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan de maximaal toegestane bouwhoogte voor gebouwen bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer dan 3,5 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
-
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 sub a en toestaan dat een gebouw wordt gebouwd buiten het bouwvlak mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de waterhuishoudkundige situatie;
-
de milieusituatie; en
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
-
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 sub a en een bouwhoogte toestaan tot maximaal 15 m mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de (woon) situatie van de (woon)omgeving.
-
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 sub b en een bouwhoogte toestaan van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid.
-
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 sub d en een bouwhoogte toestaan tot maximaal de maximum hoogte van gebouwen op het bouwperceel voor een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie; en
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
-
Opslag is uitsluitend toegestaan voor opslag van materialen of goederen, met dien verstande dat:
-
opslag uitsluitend is toegestaan achter de naar de wegzijde gekeerde (voorste) bouwgrens of het denkbeeldige verlengde daarvan;
-
de hoogte van de opslag buiten het bouwvlak boven het aansluitende afgewerkte terrein, mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de hoogte van opslag binnen het bouwvlak niet meer dan de maximaal toegestane bouwhoogte voor gebouwen mag bedragen;
-
de afstand van opslag tot de bouwperceelgrens minimaal 5 m bedraagt.
-
Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gebouwen als zelfstandige kantoren.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 sub a voor een bedrijf in een categorie hoger dan de maximaal toegestane categorie alsmede voor bedrijven die niet zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, mits deze bedrijfsactiviteiten qua hinder en overlast voor de omgeving –blijkens een door aanvrager te overleggen onafhankelijk deskundig onderzoeksrapport- gelijkgesteld kan worden met een bedrijf in de toegestane categorie.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen;
-
waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterpartijen en waterlopen;
met daaraan ondergeschikt:
-
evenementen;
-
speelvoorzieningen;
-
jongeren ontmoetingsplaatsen;
-
beeldende kunstwerken;
-
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
-
paden en bruggetjes;
-
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van de in 4.1 onder d, e, f, en g genoemde functies en hiervoor gelden de volgende regels:
-
de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 50 m3 bedragen;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterpartijen en waterlopen;
-
het verkeer te water;
-
recreatie te water;
met daaraan ondergeschikt:
-
aanleggelegenheden;
-
wegen en paden;
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
evenementen;
met de daarbijbehorende:
-
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, sluizen, dammen en/of duikers.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de inhoud van een gebouw mag per gebouw niet meer dan 50 m3 bedragen;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Vaststelling archeologische waarde
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
6.2.2 Voorwaarden
Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder 6.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
-
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/ of onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden
Het onder 6.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen voor:
-
de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,30 meter onder het maaiveld;
-
de bouw van een bouwwerk met een maximum oppervlakte van 500 m²;
-
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;
-
het ontginnen, het ophogen, het egaliseren en het vergraven dieper dan 0,30 meter;
-
het bodemverlagen en het afgraven dieper dan 0,30 meter;
-
het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere watergangen;
-
het scheuren van grasland anders dan ten behoeve van het inzaaien van gras;
-
het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- en andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
-
het bebossen van gronden of aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting;
-
het rooien van bos of boomgaarden dieper dan 0,30 meter;
-
het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakte-verhardingen dieper dan 0,30 meter;
-
het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,30 meter.
6.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden
Het verbod als bedoeld onder 6.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
-
een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 500 m².
6.4.3 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 verlenen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
6.4.4 Vaststelling archeologische waarde
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
6.4.5 Voorwaarden
Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
-
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
-
uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 6
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Vaststelling archeologische waarde
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt door de aanvrager een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
7.2.2 Voorwaarden
Indien uit het archeologisch rapport zoals bedoeld onder 7.2.1 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
-
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden en/ of onderzoeken door een deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Uitgezonderde bouwwerkzaamheden
Het onder 7.2.1 bepaalde is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen voor:
-
de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,30 meter onder het maaiveld;
-
de bouw van een bouwwerk met een maximum oppervlakte van 10.000 m²;
-
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 6', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het tot stand brengen of in exploitatie nemen van boor- en pompputten;
-
het ontginnen, het ophogen, het egaliseren en het vergraven dieper dan 0,30 meter;
-
het bodemverlagen en het afgraven dieper dan 0,30 meter;
-
het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere watergangen;
-
het scheuren van grasland anders dan ten behoeve van het inzaaien van gras;
-
het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- en andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
-
het bebossen van gronden of aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting;
-
het rooien van bos of boomgaarden dieper dan 0,30 meter;
-
het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakte-verhardingen dieper dan 0,30 meter;
-
het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,30 meter.
7.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden
Het verbod als bedoeld onder 7.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
-
een oppervlakte hebben die minder bedraagt dan 10.000 m².
7.4.3 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 verlenen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
7.4.4 Vaststelling archeologische waarde
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
7.4.5 Voorwaarden
Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
-
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
-
uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
-
het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Bestaande bouwwerken
9.1.1 Bestaande afmeting bouwwerken
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
9.1.2 Bestaande afstanden bouwwerken
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
9.1.3 Bestaand bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
9.2 Dakhelling
Indien een gebouw met een kap is afgedekt mag de dakhelling niet meer dan 65º bedragen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan bepaalde.
10.2 Specifiek gebruiksverbod
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie tenzij dit gebruik middels deze regels is toegestaan.
10.3 Evenementen
10.3.1 Tijdelijk gebruik
De gronden en bouwwerken binnen het plangebied mogen worden gebruikt ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.
10.3.2 Algemeen gebruik
In aanvulling van het bepaalde in artikel 10.3.1 zijn binnen de bestemmigen Groen en Water evenementen in het algemeen toegestaan. De beperkingen die zijn opgenomen in artikel 10.3.1 met betrekking tot de duur van evenementen geldt niet voor evenementen binnen deze bestemming.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 milieuzone - geurzone
11.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van het geurhinderveroorzakend object.
11.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen, zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan.
11.1.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen overeenkomstig de daar voorkomende bestemmingen, mits de geurhinderveroorzakende activiteiten van het geurhinderveroorzakende object feitelijk zijn geëindigd en niet langer mogelijk dan wel toegestaan is om ter plaatse geurhinderveroorzakende activiteiten uit te voeren.
11.1.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de aanduidingen 'milieuzone - geurzone' te verwijderen indien de geurhinderveroorzakende activiteiten ter plaatseblijvend zijn beëindigd.
11.2 veiligheidszone-bevi
11.2.1 veiligheidszone - bevi 1
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-bevi 1' zijn de gronden tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen zijn in of op deze gronden geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
11.2.2 veiligheidszone - bevi 2
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-bevi 2' zijn de gronden tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen zijn in of op deze gronden geen kinderdagverblijven en verpleegfuncties toegestaan.
11.2.3 Afwijking
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
-
het bepaalde in artikel 11.2.1 teneinde beperkt kwetsbare objecten toe te staan, met dien verstande dat toename van het aantal personen ten gevolge van het toestaan van deze functies dient te worden verantwoord en bij gelijkblijvend of vermindering van het aantal personen de veiligheidssituatie niet mag verslechteren.
-
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.2.2 teneinde kinderdagverblijven of verpleegfuncties toe te staan, met dien verstande dat toename van het aantal personen ten gevolge van het toestaan van deze functies dient te worden verantwoord.
11.2.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de aanduidingen 'veiligheidszone-bevi 1' en 'veiligheidszone-bevi 2' te verwijderen indien de risicovolle activiteiten ter plaatse blijvend zijn beëindigd.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
-
de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximum bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de verhoging niet meer dan 25% van de oppervlakte van het gebouw bedraagt;
-
de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt met een maximum van 4 m.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1 Overgangsbepaling
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1.1 met maximaal 10%.
13.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Artikel 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Overgangsbepaling
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.2.3 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Artikel 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Tiel West - Bedrijven Papesteeg'
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 juli 2013
De griffier, De voorzitter,
