1.1 Aanleiding
Aan de Barneveldsestraat 6 in Scherpenzeel is een veehouderij aanwezig. De eigenaar heeft het voornemen om het bedrijf uit te breiden met een nieuwe pluimveestal. Daarvoor is een wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Het bouwperceel voor het bedrijf dient een andere vorm te krijgen en dient uitgebreid te worden. Daartoe is dit wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging en begrenzing
Het perceel Barneveldsestraat 6 is gelegen in het buitengebied van Scherpenzeel. De Barneveldsestraat is de doorgaande weg tussen Barneveld en Scherpenzeel. Kadastraal is dit perceel bekend als gemeente Scherpenzeel, sectie C, nummer 607.
Ligging in omgeving
Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt gevormd door de delen van het genoemde perceel waar het bestemmingsvlak voor het bedrijf geldt of gaat gelden en de delen waar dat vlak komt te vervallen. Tevens maken die gronden, die nodig zijn voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie, onderdeel uit van het plangebied.
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 maart 2014. In dit plan geldt voor de aanwezige bedrijfsgebouwen en bijbehorend erf de bestemming Agrarisch – Bedrijf. Met deze bestemming wordt voorzien in een agrarisch bouwperceel. Voor het hele bestemmingsvlak geldt de aanduiding ‘intensieve veehouderij’. Daarmee wordt in de aanwezige intensieve veehouderij voorzien.
Ten oosten van de bestemming Agrarisch – Bedrijf, daar waar de nieuwe pluimveestal gedacht is, geldt de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap. Gronden met die bestemming zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarische bedrijvigheid en ‘het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf, het begroeiingpatroon (houtsingels), het verkavelingpatroon, de (relatieve) openheid en/of in de kleinschaligheid’. Ter plaatse wordt in deze bestemming niet voorzien in het oprichten van agrarisch bedrijfsgebouwen. Derhalve past de nieuwe pluimveestal niet binnen de nu geldende mogelijkheden.
In het bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het veranderen van vorm van de bouwvlakken binnen (onder meer) de bestemming Agrarisch – Bedrijf. Daarnaast is in de bestemming Agrarisch met waarden – Landschap een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming Agrarisch – Bedrijf, onder toevoeging van de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Beide wijzigingsbevoegdheden zijn toereikend om in de nieuwe pluimveestal te kunnen voorzien. In hoofdstuk 5 zal op de bijbehorende voorwaarden worden ingegaan.
Verder rusten op het plangebied de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (hoog) en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag). Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden daarmee beschermd.
Uitsnede plankaart met in rood omkaderd het plangebied
1.4 Leeswijzer
Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het initiatief. In het daarop volgende hoofdstuk wordt stilgestaan bij het relevante beleidskader. In hoofdstuk 4 vindt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden plaats. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
Hoofdstuk 2 Beschrijving van het initiatief
2.1 Omgeving
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noorden van het dorp Scherpenzeel. Het landschap is te typeren is als een kampenlandschap. Dit is een kleinschalig landschap met een onregelmatig, bochtig wegenpatroon, onregelmatige perceelsvormen en veel opgaande begroeiing in de vorm van bospercelen, houtsingels, laanbeplantingen en erfbeplantingen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap.
Luchtfoto omgeving in rood omkaderd het plangebied
2.2 Plangebied
In het plangebied is een van de agrarische erven aanwezig, die zich onregelmatig verspreid langs de Barneveldsestraat bevinden. De Barneveldsestraat is de doorgaande, provinciale weg tussen Barneveld en Scherpenzeel. Het bedrijfsperceel is gelegen ter hoogte van de kruising met de Heintjeskamperweg. Ten westen van het erf bevindt zich een bosperceel. Ten zuiden van het bedrijf is, gescheiden door de Heintjeskamperweg, een verblijfsrecreatieterrein aanwezig. De bebouwing van dat terrein is echter op ruime afstand gelegen. In het noordelijke deel van het terrein is namelijk alleen een omvangrijke vijver aanwezig. Voor het overige is het plangebied omgeven door cultuurgrond, meest weilanden. Andere erven bevinden zich op ruime afstand; 250 m en meer.
Het agrarische erf in het plangebied is direct aan de Barneveldsestraat gelegen. Gescheiden door een voortuin, is de bedrijfswoning het gebouw dat het dichtst bij de weg staat. Bezien vanaf de weg zijn de bedrijfsgebouwen, sleufsilo’s en erf achter de bedrijfswoning gegroepeerd. De bedrijfsgebouwen zijn wisselend van grootte en, qua lengterichting, wisselend gesitueerd. Een dergelijke erfopzet is kenmerkend voor een kampenlandschap. Naast het bosperceel ten westen van het bedrijf, vormen enkele bomen bij de bedrijfswoning de beplanting rond het bedrijf. Het aanwezige bedrijf betreft een melkrundvee- annex varkenshouderij.
Het erf gezien vanaf de Barneveldsestraat
2.3 Voornemen
Het bedrijf in het gebied is toe aan de volgende stap in de bedrijfsontwikkeling. Het voornemen is de bedrijfsvoering te verbreden met een pluimveetak en daarvoor een nieuwe stal te realiseren. Die nieuwe stal zal ruimte moeten bieden aan 21 duizend biologische leghennen. Dat vraagt een enkellaags stal van circa 23 meter breed en circa 125 meter lang. Aansluitend aan de stal bevindt zich een overdekte uitloop (wintergarten) en een vrije uitloop op het naastgelegen weiland.
Vooral door de ligging tussen de Barneveldsestraat en de Heintjeskamperweg is maar één plek geschikt voor de nieuwe stal. Dat is de grond ten noordoosten van het huidige erf. Hier is ruimte beschikbaar om de nieuwe stal parallel te plaatsen aan de melkveestal van het bedrijf, die nu ten oosten van de bedrijfswoning staat. Zo wordt goed aangesloten bij de bestaande opzet van het erf en kan het erf compact blijven. De nieuwe stal zal wel dichter bij de weg worden geplaatst dan de melkveestal. Er zijn concrete plannen om de melkveestal te vergroten (binnen het huidige bouwperceel) waardoor de onderlinge afstand tussen de gevels kleiner wordt. De bedrijfswoning zal het dichtst bij de weg blijven staan. Wat dat betreft wordt de huidige opzet van het erf dan ook voortgezet.
De Barneveldsestraat heeft de bestemming Verkeer – C in het geldende bestemmingsplan. De afstand van gebouwen tot de as van de weg dient daarbij minimaal 30 meter te zijn. De nieuwe stal komt op circa 26 meter van de as van de weg te staan. De Heintjeskamperweg heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming Verkeer – Overig. Daarbij geldt voor gebouwen een aan te houden afstand van 15 meter tot de as van de weg. De nieuwe stal komt op circa 12 meter van de as van de bestemming van de Heintjeskamperweg te staan. Voor beide situaties biedt het bestemmingsplan bevat echter een afwijkingsbevoegdheid voor het toestaan van bebouwing op een korter afstand tot de weg. Voorwaarde voor toepassing is dat de wegbeheerder, de provincie Gelderland voor de Barneveldsestraat en de gemeente voor de Heintjeskamperweg, daartegen uit oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaar heeft. Gelet op de reeds aanwezige bebouwing op het erf, is de mogelijkheid om de afwijkingsbevoegdheid voor de pluimveestal toe te passen in dit verband aannemelijk.

Situatietekening nieuwe pluimveestal
De nieuw te bouwen pluimveestal wordt landschappelijk ingepast middels de aanleg van een strook boswilgen (Salix caprea). Deze strook ligt aan de voor- en achterzijde van de stal op een afstand van circa 5 meter. Aan de langsgevelzijde betreft de afstand 10 meter. De plantafstand bedraagt 2,5 meter. Omdat aan deze langszijde de uitloop van de hennen is gesitueerd zal het gedeelte tussen de stal en de strook boswilgen worden voorzien van gedeeltelijke halfverharding (grind/kiezel). In de nieuw te bouwen pluimveestal zullen de hennen gehouden worden conform de biologische productiemethode. De voorschriften van de SKAL/KAT-richtlijnen zijn hiervoor van toepassing. Naast het feit dat een vrije uitloop dan een vereiste is, dient er voor het pluimvee ook beschutting te zijn. De boswilg is hiervoor zeer geschikt.
Daarnaast zal een nieuwe rij elzen (Alnus glutinosa) worden geplant langs een bestaande sloot/greppel ten noordoosten van de nieuwe pluimveestal. Het plangebied en de omgeving betreft een kampenlandschap. Kenmerkend voor dit landschap is een sterke, kleinschalige afwisseling van open ruimten, bosjes, weg- en perceelsrandbegroeiing. Door de nieuwe rij elzen wordt de relatief open ruimte ten noordoosten van de nieuwe stal 'doorgegeknipt'. De kenmerkende kleinschaligheid van het landschap word hierdoor versterkt. Door met de nieuw aan te planten elzen af te wisselen in onderlinge afstand ontstaat er een natuurlijk beeld.
Landschappelijke inpassing
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 bevat grotendeels een actuele beschrijving van het relevante beleidskader. Die beschrijving is dan ook van toepassing op deze wijziging. Kortheidshalve wordt dan ook naar die beschrijving verwezen. Wel vormt in die beschrijving het reconstructieplan Gelderse Vallei /Utrecht-Oost een belangrijke bouwsteen voor het beleid op het punt van landbouw. Het reconstructieplan is inmiddels ‘opgevolgd’ door de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Op die beide instrumenten wordt hierna ingegaan.
3.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
- kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
- het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
- het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
- het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
- een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
- een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
- ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
- zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
- een gezonde en veilige leefomgeving;
- een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Ten aanzien van intensieve veehouderij c.q. niet-grondgebonden veehouderij wordt het volgende opgemerkt. Doel van de provincie is om de randvoorwaarden te creëren voor duurzame niet-grondgebonden landbouw. Daarbij gaat het om maatschappelijk verantwoord ondernemen. De ontwikkelingsmogelijkheden van een bedrijf hangen in de eerste plaats af van de bedrijfslocatie. In Gelderland behoort het grootste deel van de pluimvee- en varkensbedrijven tot de niet-grondgebonden landbouw. Het voer voor deze dieren komt van buiten het bedrijf en veelal zelfs van buiten Nederland. Specifiek voor deze bedrijven blijft de reconstructiezonering op hoofdlijnen gehandhaafd.
Qua reconstructiezonering ligt het plangebied in een verwevingsgebied. Hier is volgens de Omgevingsvisie ruimte voor bestaande bedrijven om te groeien in de vorm van een vergroting van het bestaande agrarisch bouwperceel. Aan deze groei zijn duurzaamheidseisen verbonden. De voorwaarden hiervoor worden in het gemeentelijk bestemmingsplan vastgelegd.
Uiterlijk 1 januari 2016 worden gemeenten in de provinciale Omgevingsverordening de mogelijkheid geboden tot het toepassen van een nieuw, op regionaal (of eventueel provinciaal) niveau uitgewerkt beoordelingssysteem voor de te stellen duurzaamheidseisen. De aanpassing van de Omgevingsverordening wordt gebaseerd op de beschikbaar gekomen beoordelingssystemen. Daarbij zal rekening worden gehouden met eventuele nieuwe landelijke regelgeving over het kunnen beperken van dieraantallen op provinciaal en gemeentelijk niveau. Tot uiterlijk 1 januari 2016, dan wel een eerder moment van aanpassing van de Omgevingsverordening, blijven de bouwblokregimes gelden die in het kader van de Reconstructie van kracht zijn geworden.
Toetsing
Een nieuwe beoordelingssysteem, in de tegenwoordige tijd beter bekend als het nieuwe ‘Plussenbeleid’, is nog niet van kracht. Derhalve geldt het huidige bouwvlakregimes in het geldende bestemmingsplan nog steeds volgens de Omgevingsvisie. Aan die regimes voldoet onderhavige ontwikkeling, zodat geen sprake is van strijdigheid met provinciaal beleid.
3.2 Omgevingsverordening Gelderland
In de Statenvergadering van woensdag 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. In de verordening, artikel 8.2.2, wordt een bestemmingsplan, waaronder de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden, aangemerkt als bestaande rechten, als het ontwerp van dat plan ter inzage is gelegd voor het tijdstip inwerkingtreding van de verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend. Aan beide condities voldoet het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Derhalve gelden de bepalingen uit het hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening, enkele uitzonderingen daargelaten, niet voor dat plan. Zodoende bevat de Omgevingsverordening geen bepalingen die relevant zijn voor dit wijzgingsplan. Dit wijzigingsplan betreft de toepassing van bestaande rechten.
Hoofdstuk 4 Toetsing aan de wijzigingsreges
4.1 Algemeen
Voor de nieuwe pluimveestal is het nodig om de bestemming Agrarisch – Bedrijf van vorm te veranderen. Een gedeelte van het bouwperceel, parallel aan de noordwestelijke grens van het bouwperceel, is namelijk praktisch niet bruikbaar voor gebouwen. Hetzelfde geldt voor de meest zuidwestelijke hoek van het bouwperceel. Door beide delen in westelijke richting te ‘verschuiven’ kunnen bestaande bouwmogelijkheden beter benut worden. Alleen een vormwijziging is niet voldoende om in de nieuwe stal te voorzien. Ook een vergroting is nodig.
Voor beide veranderingen bevat het geldende bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden. In het bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid, artikel 36, opgenomen voor het veranderen van vorm van de bouwvlakken in de bestemming Agrarisch – Bedrijf. Daarnaast is in de bestemming Agrarisch met waarden – Landschap een wijzigingsbevoegheid, sublid 5.6.1, onder b., opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming Agrarisch – Bedrijf, onder toevoeging van de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Hieronder worden beide bepalingen aangehaald en vervolgens getoetst.
4.2 Vormwijziging
Artikel 36
Burgemeester en wethouders kunnen de bouwvlakken binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf', 'Agrarisch - Paardenhouderij' en 'Bedrijf' wijzigen van vorm, onder voorwaarden dat:
- de oppervlakte van een bouwvlak niet wordt vergroot;
- de wijziging noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
- de toepassing van milieuregelgeving en andere wettelijke regelingen niet in het geding komt;
- de wijziging voldoet aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan Functieveranderingen Gelderse Vallei en uit het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie voor zover de percelen waar de wijziging betrekking op heeft zijn gelegen binnen de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie - Grebbelinie;
- naastgelegen percelen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd.
Toetsing
- De twee gedeeltes van het bouwperceel die komen te vervallen zijn van gelijke grootte met het gedeelte dat aan de westelijk zijde van het bouwperceel wordt toegevoegd. Toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid leidt per saldo niet tot een groter bouwperceel. Voor de gewenste vergroting wordt de andere wijzigingsbevoegdheid gebruikt.
- De ontwikkelingen in de markt zijn zodanig dat het aanwezige bedrijf zijn bedrijfsvoering heeft uit te breiden. Om uit te kunnen breiden, heeft het bedrijf bouwmogelijkheden nodig die ook in praktische zin bruikbaar zijn. Voorts heeft de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen advies uitgebracht over de beoogde uitbreiding. Ook hieruit blijkt dat de uitbreiding vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is. Dit advies vormt bijlage 2 van de Bijlagen bij de Toelichting
- De wijziging voldoet aan alle milieuregelgeving en andere regelgeving. In hoofdstuk 5 wordt dit uitgebreid aangetoond.
- Met de situering van de geplande nieuwbouw is aangesloten bij de kenmerken van het omliggende kampenlandschap. Daarmee wordt ook voldaan aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan Gelderse Vallei. De gronden van deze wijziging liggen niet binnen de bestemming Waarde – Cultuurhistorie – Grebbelinie, zodat het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie niet van toepassing is.
- Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstanden gelegen. Van het beperken van de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen is geen sprake.
4.3 Vergroting
Artikel 5, lid 6, sublid 1
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om: (…) b. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' onder toevoeging van de aanduiding 'intensieve veehouderij' ten behoeve van uitbreiding van de op de kaart als zodanig aangeduide intensieve veehouderijbedrijven, mits:
- de uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse van belang zijnde omgevingskwaliteiten (landschap, natuur en/of water), hetgeen moet blijken uit een in te dienen en te realiseren omgevingsplan;
- de uitbreiding bedrijfseconomisch noodzakelijk is, hetgeen moet blijken uit een in te dienen ondernemersplan;
- de (gezamenlijke) uitbreiding(en) ten hoogste 30 % bedraagt/bedragen van de oppervlakte van het agrarische bouwperceel en de oppervlakte van de legaal opgerichte bebouwing buiten het agrarische bouwperceel, zoals dat bouwperceel en die oppervlakte bestonden op het tijdstip van vaststelling van het Reconstructieplan "Gelderse Vallei/Utrecht-Oost" (vastgesteld op 22 december 2004 en 26 januari 2005);
- de in sub 1, 2 en 3 genoemde voorwaarden niet gelden indien de uitbreiding plaatsvindt in het kader van dierenwelzijn, waarbij het aantal dierplaatsen niet toeneem
- Zoals uit paragraaf 2.3 blijkt, sluit de uitbreiding goed aan bij de aanwezige, landschappelijke situatie. Daarvoor wordt zelfs een versterking bereikt middels de nieuwe, landschappelijke inpassing ten noordoosten van het gewijzigde bouwvlak. Uit het volgende hoofdstuk blijkt dat er ook geen andere omgevingskwaliteiten in het gedrang komen door dit wijzigingsplan.
- Ten behoeve van de bedrijfsuitbreiding is een ondernemersplan opgesteld. Dat plan vormt bijlage 1 van de Bijlagen bij de Toelichting. Hieruit blijkt dat de uitbreiding bedrijfseconomisch noodzakelijk is. Verder heeft de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen advies uitgebracht over de beoogde uitbreiding. Hieruit blijkt dat de uitbreiding vanuit landbouwkundig oogpunt gewenst is en vanuit bedrijfseconomisch oogpunt als noodzakelijk kan worden beschouwd. Dit advies vormt bijlage 2 van de Bijlagen bij de Toelichting.
- Het agrarische bouwperceel meet nu 10.900 m². Als gevolg van deze wijziging, zal het bouwperceel 13.295 m² groot worden. Dat komt neer op een uitbreiding van circa 20%. Aan deze voorwaarde wordt dan ook voldaan.
- De beoogde uitbreiding vindt niet plaats in het kader van dierenwelzijn. Deze voorwaarde c.q. uitzondering geldt dan ook niet voor dit wijzigingsplan.
4.4 Conclusie
De beoogde vormwijziging en vergroting van het agrarisch bouwperceel voldoet aan de voorwaarden van beide, beschreven wijzigingsbevoegdheden.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
5.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van gebouwen en ook niet in functies waarbij mensen meer dan twee uur per dag structureel aanwezig zijn. Bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
5.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
-
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in de vestiging van een milieubelastende functie. Daarom is alleen sprake van uitwaartse zonering. Voor het geuraspect volgen de aan te houden afstanden voor het bedrijf in het plangebied uit de Wet geurhinder en veehouderij. Van de andere aspecten is geluid het maatgevende aspect. Daarvoor geldt een aan te houden afstand van 50 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan. Voor het geuraspect geldt dat de meeste woningen in de omgeving bedrijfswoningen bij andere veehouderijen betreffen. Daarvoor geldt een vaste afstandseis van 50 meter. Daaraan wordt ruimschoots voldaan. Voor de andere, geurgevoelige objecten in de omgeving is een geuronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de maximale geurnorm, 14 OuE/m³, niet wordt overschreden voor die objecten. Het uitgevoerde onderzoek vormt bijlage 3 van de Bijlagen bij de Toelichting. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.
5.1.4 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.
Dit plan voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
5.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuwe stal. Effecten op de luchtkwaliteit treden op door vervoersbewegingen en door het gebruik van de nieuw stal. Hierop is in, in het kader voor dit plan opgestelde m.e.r.-beoordeling, een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. Hieruit blijkt dat, zowel de verkeersbewegingen, als het gebruiken van de stal niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. De m.e.r.-beoordeling vormt bijlage 4 van de Bijlage van de Toelichting.
5.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
- Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
- Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het besluitgebied ligt niet binnen de invloedssfeer van Bevi-bedrijven en van transportassen voor gevaarlijke stoffen.
5.1.7 Milieueffectrapportage
De nieuwe pluimveestal valt niet onder een categorie van bijlage C van het Besluit milieueffectrapportage. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een inrichting waarin meer dan 40.000 stuks pluimvee (RAV categorie E, F, G en J) worden gehouden, aangewezen als een activiteit waarop het bevoegd gezag moet beoordelen of een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld. Het aantal stuks pluimvee blijft in de beoogde situatie onder die drempel. Desondanks is voor dit wijzigingsplan geoordeeld dat het op zijn plek is een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uit te voeren om te bepalen of sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze beoordeling vormt bijlage 4 van de Bijlage van de Toelichting. Uit de beoordeling blijkt dat de voorgenomen activiteiten niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu leiden.
5.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten
Op de gemeentelijke, archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied deels in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde en deels in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor ingrepen in de bodem die groter zijn dan 250 m² en die dieper gaan dan 30 cm onder maaiveld geldt een onderzoeksplicht in het gedeelte met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor de lage archeologische verwachtingswaarde is de ondergrens 10.000 m². Dit is doorvertaald in het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Voor plangebieden boven de genoemde ondergrenzen geldt dat archeologisch onderzoek in principe noodzakelijk is. In een plangebied met meerdere verwachtingszones is de ondergrens voor de hoogste verwachting van toepassing.
De nieuwe pluimveestal ligt grotendeels in het gebied dat een hoge, archeologische verwachtingswaarde heeft. De nieuwe stal is meerdere malen groter dan 250 m² en naar verwachting zal voor de bouw dieper dan 30 cm gegraven moeten worden. Daarop heeft Laagland Archeologie een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek vormt bijlage 5 van de Bijlagen bij de Toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat op de plek van de nieuwe pluimveestal geen archeologische resten te verwachten zijn. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn niet aanwezig.
5.3 Ecologie
Het plangebied ligt op ruime afstand van natuurgebieden die beschermd zijn op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde natuurgebied is Natura 2000-gebied Veluwe, op ruim 8 km afstand. Effecten op Natura 2000-gebieden zijn dan ook alleen te verwachten doordat het bedrijf in het plangebied meer stikstof zal uitstoten als gevolg van de nieuwe pluimveestal. Voor de nieuwe pluimveestal is daarom een vergunning aangevraagd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Op 8 augustus 2016 heeft de provincie Gelderland het voornemen bekend gemaakt om de vergunning te verlenen. Uit de bijbehorende stukken blijkt dat de stikstofeffecten van de bedrijfsuitbreiding inpasbaar zijn in de Programma Aanpak Stikstof.
Het plangebied ligt ruim buiten het Gelders NatuurNetwerk uit de Omgevingsverordening Gelderland.
Ten aanzien van de Flora en Faunawet is door adviesbureau Groenewold Natuur & Milieu onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde natuurwaarden op de plek van de nieuwe pluimveestal. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 6 van de Bijlagen bij de Toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de nieuw stal zonder overtreding van de Flora en Faunawet kan worden gerealiseerd.
5.4 Waterparagraaf
Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen als bijlage 7 van de Bijlagen bij de Toelichting. Op basis van deze resultaten en overige gegevens is het volgende van belang.
Met dit bestemmingsplan wordt extra verhard oppervlak, circa 2400 m², mogelijk gemaakt op een nu onbebouwd gedeelte van het perceel. Uit gegevens van de peilbuizen in de omgeving van het plangebied valt af te leiden dat de hoogste grondwaterstand gemiddeld tussen de 40 en 80 cm zal liggen. Met deze grondwaterstand is het praktisch niet uitvoerbaar om op het perceel infiltratie- of bergingsvoorzieningen voor hemelwater te realiseren door de toename van het verhard oppervlak. Hemelwater zal daarom worden afgevoerd richting de omliggende watergangen, wanneer mogelijk oppervlakkig via de omliggende, onverharde gronden. Bij een oppervlakkige afvoer kan een deel van het hemelwater toch infiltreren, als ter plekke nog infiltratiecapaciteit resteert. Omdat de toename van het verhard oppervlak minder dan 4000 m² bedraagt is voor de afvoer van hemelwater geen vergunning nodig van het waterschap.
De omliggende watergangen c.q. sloten in de omgeving betreffen C-watergangen, met uitzondering van de watergang langs de Heintjeskamperweg, langs de zuidwestelijk grens van het plangebied. Die watergang betreft namelijk een B-watergang. In de keur van het waterschap gelden algemene regels voor B-watergangen, die met name gaan over werken en werkzaamheden ter plaatse van de watergang zelf en de toegankelijkheid voor onderhoud. Deze regels staan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. De B-watergang langs de Heintjeskamperweg wordt vanaf die weg onderhouden.
Onevenredig negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
5.5 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat van deze plicht kan worden afgezien als het een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval is.
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in een bouwplan in de zin van de Bro; het oprichten van een nieuw hoofdgebouw en/of de uitbreiding van een gebouw met meer dan 1000 m² bruto vloeroppervlak. Toch is het niet noodzakelijk om voor dit wijzigingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten zijn anderszins verzekerd en deze wijziging heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen.
Hoofdstuk 6 Juridische planopzet
De wijzigingsbevoegdheden voor het veranderen van vorm respectievelijk voor het vergroten van agrarische bouwpercelen voorzien in het wijzigen van het bouwperceel en het ‘meeveranderen’ van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’. Met dit plan wordt dan ook de plankaart c.q. de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 gewijzigd. De bestemming Agrarisch – Bedrijf wordt vergroot en het vrijkomende gedeelte van het bouwperceel krijgt de bestemming Agrarisch met waarden – Landschap. Tevens worden de geldende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen overgenomen op de verbeelding. De geldende regels blijven onverkort gelden.
Toch bevat dit plan regels. Om te voldoen aan wettelijke eisen wordt in de aanhef van de regels de beoogde wijziging doorgevoerd en wordt bepaald waar het plan overgaat: het wijzigen van de plankaart. Daarnaast gaat het over de administratieve bepalingen die een wijzigingsplan met zich meebrengt. In artikel 1 zijn drie definities opgenomen (plan, wijzigingsplan, bestemmingsplan), om dit wijzigingsplan goed te definiëren en om daarbij de juridische binding met bestemmingsplan Buitengebied 2013 aan te geven. Uit de definitie voor wijzigingsplan volgt dat de plankaart c.q. de verbeelding van toepassing is. Voor de andere definities wordt verwezen naar het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Hetzelfde voor de regels die bij de verschillende bestemmingen in het plangebied horen.
Ook voor de algemene regels wordt, in hoofdstuk 3, verwezen naar het bestemmingsplan Buitengebied 2013. In aanvulling daarop wordt middels artikel 8 voorzien in een voorwaardelijke verplichting. Hiermee wordt vastgelegd dat de uitbreiding van het bouwperceel alleen gebruikt mag worden als de landschappelijke inpassing binnen een jaar (na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan) gerealiseerd is en daarna in stand wordt gehouden. Het artikel bestaat uit twee onderdelen: een lid waarmee de verplichting wordt bepaald en een lid waarmee van de voorgeschreven inrichting kan worden afgeweken als een doelmatig of veilig gebruik van de grond of omliggende gronden dat vereist.
Wettelijk zijn voor wijzigingsplannen overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling voorgeschreven. Deze zijn opgenomen in de artikelen 7 en 9. Verder heeft dit plan een eigen slotregel: artikel 10. Voor het overige blijven de regels van bestemmingsplan Buitengebied 2013 van toepassing.
Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg
7.1 Vooroverleg
Het concept van dit wijzigingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding zijn. Een concept van dit plan is voorbesproken met het waterschap Vallei en Veluwe. De toen gemaakte opmerkingen en adviezen zijn verwerkt in paragraaf 5.4.
7.2 Voorontwerp
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.
7.3 Ontwerp
Het ontwerp van dit plan heeft van 14 december 2016 tot en met 24 januari 2017 ter inzage gelegen. Er zijn toen geen zienswijzen ingediend.