direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zelder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Scherpenzeel heeft zich in de periode van 2020 tot 2030 de ambitie gesteld voor de realisatie van een woningbouwopgave van circa 1.000 woningen. In de gemeentelijke structuurvisie zijn de gronden ten zuiden van de kern aangewezen als de voornaamste uitbreidingslocatie binnen de gemeente. In Scherpenzeel-Zuid zal een groot deel van het woningbouwprogramma worden gerealiseerd. Langs de zuidelijke rand van Scherpenzeel zijn, zowel ten westen als ten oosten van Landgoed Scherpenzeel, gebieden aangewezen als zoekgebied voor wonen. Op deze gronden kunnen dorpse woonbuurten worden gerealiseerd, passend binnen de typerende landschappelijke structuur van kampenontginningen: kleinschalige enclaves in het landschap die bestaan uit een verzameling van bebouwing tussen de nattere gronden en de drogere (bos)gebieden. De locatie Zelder is in de visie aangeduid als dergelijk zoekgebied wonen (tweede tranche). Daarnaast geldt dat de hier aanwezige (vooralsnog tijdelijke) verbindingsweg is aangeduid als mogelijk tracé voor nieuwe ontsluiting op de lange termijn.

Als onderdeel van de ontwikkeling van Scherpenzeel-Zuid zal, na de bouwlocatie Heijhorst en Akkerwinde, gestart worden met de locatie Zelder. Het gebied dat wordt omsloten door de Groeperlaan, de Hopeseweg en een positief te bestemmen verbindingsweg (tussen de Groeperlaan en Hopeseweg) wordt ontwikkeld tot woongebied waar ruimte is voor de bouw van ca. 35 woningen geschikt voor 1-2-persoons huishoudens (starters en/of senioren). Het gebied Zelder is ten noordoosten van de nieuwbouwlocatie Akkerwinde gelegen. Ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied is de ruimtelijke visie 'Zelder Scherpenzeel' (d.d. 12 januari 2021) opgesteld. Deze ruimtelijke visie is geen gedetailleerd en uitgewerkt plan. Het heeft een globaal karakter en bevat een voorbeelduitwerking en richtlijnen voor de bebouwing en het openaar gebied. In de ruimtelijke visie zijn de hoofdstructuur van het nieuwe woongebied en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling vastgelegd. De exacte verkaveling en inrichting zijn niet vastgelegd, zodat bij de uitvoering van de plannen nog flexibiliteit bestaat en er kan worden ingespeeld op de marktsituatie en de wensen van de nieuwe bewoners.

Voorliggend bestemmingsplan heeft daarom ook een globaal karakter: het legt de hoofdlijnen van de nieuwe ontwikkeling vast, maar maakt binnen deze hoofdstructuur nog verschillende invullingen van het plan mogelijk. Belangrijke randvoorwaarden, zoals het maximaal aantal te bouwen woningen, de maximale goot- en bouwhoogte en te handhaven (groen)structuren, zijn in het bestemmingsplan wel vastgelegd.

Het bestemmingsplan 'Zelder' voorziet in een adequate juridisch-planologische regeling voor de realisering van woningen, de aanleg van de openbare ruimte (groen- en parkeervoorzieningen) en een verbindingsweg in het nieuwe woongebied. De regels van het bestemmingsplan sluiten zoveel mogelijk aan op de regels van de overige bestemmingsplannen van de gemeente Scherpenzeel, met name op het bestemmingsplan 'Akkerwinde', dat is vastgesteld op 9 november 2017 en betrekking heeft op een vergelijkbare onwikkeling. Voor wat betreft de woning aan de zuidzijde van de verbindingsweg is aangesloten op de plansystematiek en regeling van vergelijkbare bestemmingsplannen voor woningbouw op een aan een particulier uit te geven kavel. Evenals voor de groenstrook met water parallel aan de Groeperlaan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Scherpenzeel (Gelderland), ten zuiden van de kern Scherpenzeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0001.png"

Luchtfoto Scherpenzeel met globale aanduiding plangebied bij rode aanwijzer

De woningbouwlocatie Zelder maakt onderdeel uit van ‘Plan Zuid’. Dit plan betreft een dorpsuitbreiding langs de zuidrand van Scherpenzeel en bestaat uit vier deelgebieden waaronder de woningbouwlocatie Zelder. De locatie Zelder is een agrarisch gebied dat wordt omsloten door de Groeperlaan in het westen, de Hopeseweg in het oosten en een positief te bestemmen verbindingsweg (tussen de Groeperlaan en Hopeseweg) in het zuiden.

Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Scherpenzeel, sectie E, nummers 3759, 3760 en 3780 (ged.).

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De geldende bestemmingsplannen voor het plangebied betreffen de bestemmingsplannen 'Parapluplan parkeernormen' (vastgesteld 13 maart 2018), 'Buitengebied 2013' (vastgesteld 24 september 2015) en 'Oost' (vastgesteld 2 oktober 2014). Het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeernormen' is opgesteld ter juridische borging van het gemeentelijke parkeerbeleid. Het Parapluplan is vastgesteld als een partiële herziening en geldt aanvullend op de vigerende bestemmingsplannen.

Conform het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013’ is ter plaatse van het plangebied de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’ van kracht. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2 (hoog)' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)'. Tevens is ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ van toepassing.

Ter plaatse van de westelijke strook van het plangebied is bestemmingsplan 'Oost' van toepassing. De bestemmingen 'Groen' en 'Water' zijn hier van kracht, alsmede de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0002.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplannen met globale aanduiding plangebied

Op basis van de vigerende bestemming ‘Agrarisch met waarden’ zijn de gronden ter plaatse van het plangebied bestemd voor agrarisch gebruik ten behoeve van de uitoefening van het agrarische bedrijf. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De realisatie van woningen binnen het plangebied is daarmee niet mogelijk qua bouwen en gebruik.

Ter plaatse van de westelijke strook zijn mogelijkheden voor ontsluiting van het plangebied voorzien. De vigerende bestemmingen 'Groen' en 'Water' staan aanleg en gebruik van ontsluiting echter niet toe.

De realisatie van het woongebied, het gebruik van een verbindingsweg en mogelijkheden voor ontsluiting aan de westzijde van het plangebied zijn op basis van de vigerende bestemmingsplannen planologisch-juridisch niet toegestaan. Om het planvoornemen op deze locatie toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient naast de rechtszekerheid ook een zekere mate van flexibiliteit te bieden om in te kunnen spelen op eventuele wijzigingen c.q. aanpassingen van het planvoornemen als gevolg van voortschrijdend inzicht dan wel op toekomstige woningmarktontwikkelingen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en het planvoornemen gegeven (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 3). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Dan volgt een hoofdstuk met een toelichting op de juridische regeling van het planvoornemen (Hoofdstuk 5). Tenslotte wordt aandacht besteed aan de haalbaarheid (Hoofdstuk 6) en de voor de onderhavige bestemmingsplanherziening te doorlopen procedure (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Omgeving en plangebied

De omgeving van het plangebied is onderdeel van het buitengebied van Scherpenzeel. Het plangebied ligt direct ten oosten van het dorp en vormt hier het overgangsgebied naar het aangrenzende buitengebied. Het aangrenzende buitengebied kent voornamelijk een agrarische functie in combinatie met een differentiatie aan functies zoals agrarische bedrijvigheid, niet agrarische bedrijvigheid en wonen.

Het plangebied Zelder is ongeveer 9.691 m2 groot en is momenteel hoofdzakelijk in agrarisch gebruik. Het noordelijk deel van het plangebied is in gebruik als moestuincomplex. Het meer zuidelijk gelegen deel van het plangebied is in gebruik als grasland c.q. weiland. Tevens is aan de zuidwestzijde van het plangebied een warmtestation aanwezig. De zuidzijde van het plangebied bestaat uit een tijdelijke verbindingsweg ten behoeve van het bouwverkeer van Akkerwinde. In de toekomst krijgt deze verbindingsweg een permanent karakter in de ontsluitingsstructuur.

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Groeperlaan aan de (noord)westzijde, de Hopeseweg aan de (noord)oostzijde en een positief te bestemmen verbindingsweg aan de zuidzijde. Ten westen / noordwesten van het plangebied zijn woningen behorend bij de kern Scherpenzeel gelegen. De bebouwingsrand van Scherpenzeel wordt hier gekenmerkt door grondgebonden (aaneengesloten) woningen in twee bouwlagen met kap. Een gedeelte van deze woningen zijn ter hoogte van het plangebied met hun voorkant georiënteerd op het aangrenzende buitengebied. Ten noordoosten van het plangebied is het kleinschalig bedrijventerrein Hogekamp Oost, achter de lintbebouwing met woningen aan Oosteinde, gelegen. Verder zijn ten zuiden / zuidwesten van het plangebied agrarische gronden, twee bedrijfslocaties (grondverzetbedrijf en afvalverwerkingbedrijf) en een aantal (bedrijfs)woningen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0003.png"

Globale begrenzing plangebied

2.2 Projectbeschrijving

2.2.1 Stedenbouwkundig ontwerp

Binnen het plangebied Zelder worden maximaal 35 woningen voor de doelgroepen starters en senioren (1-2 persoonshuishoudens) ontwikkeld. Het uitgangspunt is nadrukkelijk om deze woningen voor de doelgroep te behouden in de zin dat het gaat om woningen die qua omvang en perceelgrootte relatief klein zijn. Daardoor zijn de woningen betaalbaar en worden er geen mogelijkheden voor uitbreiding van de woningen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat als de behoefte anders wordt men moet verhuizen en komt de woning weer voor de doelgroep op de markt en blijft daarmee bescchikbaar.

Aan het planvoornemen ligt een ruimtelijke visie met een proefverkaveling ten grondslag. Deze ruimtelijke visie is de basis c.q. uitgangspunt voor onderhavig bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan maakt eventueel een andere invulling mogelijk.

Het gebied zal in verschillende kleinere woonclusters worden onderverdeeld, gescheiden door groen. Deze woonclusters liggen nog niet definitief vast. Zolang het warmtestation niet is verplaatst vindt de onwikkeling van Zelder gefaseerd plaats. Gedurende de eerste fase worden 25 woningen gerealiseerd, waarvan:

  • 10 Rug aan rug woningen met een gebruiksvloeroppervlakte van ca. 65 m2;
  • 4 Kwadrant woningen met een gebruiksvloeroppervlakte van ca. 55 m2;
  • 1 Vrijstaande woning met een gebruiksvloeroppervlakte van ca. 120 m2;
  • 10 Appartementen met een gebruiksvloeroppervlakte van ca. 57 m2.

Voor wat betreft de rug aan rug woningen en de kwadrant woningen geldt dat de goot- en bouwhoogte hiervan respectievelijk maximaal 3 meter en 8 meter (1 bouwlaag met eventuel kap) bedraagt. Deze woningtypen zijn voorzien in de noordelijke helft van het plangebied. De appartementen zijn voorzien in het zuidelijk deel van het plangebied. De appartementen worden gestapeld uitgevoerd, waarbij de bouw-/goothoogte maximaal 11 meter (2 bouwlagen met een derde terugliggende bouwlaag) bedraagt. Voor de vrijstaande woning geldt dat de maximale goothoogte 6 meter bedraagt en de maximale bouwhoogte 10 meter (2 bouwlagen met kap of opbouw/setback).

Verder vindt gedurende de eerste fase de inrichting van de openbare ruimte plaats, waarbij o.a. groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden en parkeerkoffers, om te voorzien in de parkeerbehoefte, worden gerealiseerd. Tevens wordt de verbindingsweg aan de zuidzijde van het plangebied heringericht ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied en het woongebied Akkerwinde. Deze verbindingsweg krijgt daarmee een permanent karakter in de ontsluitingsstructuur waardoor (het noordelijk deel van) de Groeperlaan ter hoogte van het plangebied wordt 'ontlast'. Het warmtestation dat aan de zuidwestzijde van het plangebied is gelegen blijft gedurende de eerste fase behouden en in bedrijf.

Gedurende de tweede fase wordt het warmtestation gesloopt en worden op deze locatie nog eens 10 (gestapelde) appartementen met een gebruiksvloeroppervlakte van ca. 57 m2 gerealiseerd. De maximale goot-/bouwhoogte bedraagt hier tevens 11 meter (2 bouwlagen met een derde terugliggende bouwlaag). Ten zuiden van de te realiseren appartementen, aan de verbindingsweg, worden vier parkeerplaatsen voor langsparkeren ingericht en ten oosten van de te realiseren appartementen wordt de bestaande parkeerkoffer uitgebreid met vier parkeerplaatsen.

Onderstaand figuur geeft een eventuele inrichting van het plangebied gedurende de twee fasen indicatief weer. Voor een nadere analyse van het planvoornemen wordt verwezen naar de ruimtelijke visie van SVP in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0004.png"

Stedenbouwkundig ontwerp Zelder (bron: ruimtelijke visie SVP, d.d. 12 januari 2021)

2.2.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het nieuwe woongebied Zelder wordt ontsloten via de Groeperlaan in het westen en de positief te bestemmen verbindingsweg aan de zuidzijde van het plangebied. Er is geen directe ontsluiting van de woningen vanuit de Hopeseweg. De verbindingsweg verbindt de Groeperlaan in het westen en de Hopeseweg in het oosten. De verbindingsweg wordt naast ontsluiting voor de woningen binnen het woongebied Zelder tevens gebruikt voor de ontsluiting van het woongebied Akkerwinde, de wijk De Maatjes en het woningbouwplan Boslaan-Ringbaan. Dit betekent dat al het verkeer op de Akkerwindelaan via de verbindingsweg naar de Hopeseweg kan. Op deze wijze wordt de Groeperlaan minder intensief belast, waardoor eventuele verkeersoverlast hier wordt geminimaliseerd.

Het plangebied is voor auto's via inritten enkel toegankelijk om te parkeren. Er worden binnen het plangebied geen doorgaande wegen voor auto's ingericht, behoudens de verbindingsweg. De te realiseren woningen zijn vanaf de parkeerkoffers te voet of per fiets te bereiken over de paden door het groen die hiervoor worden aangelegd. Het padennetwerk binnen het plangebied zorgt er tevens voor dat de woningen binnen het plangebied verbonden zijn.

Parkeren

Er geldt een (gemiddelde) parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning op basis van het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen' (weinig stedelijk gebied/rest bebouwde kom, sociale huur). Voor de vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaaten per woning. Dit komt concreet neer op een parkeerbehoefte van 57 parkeerplaatsen op basis van 35 woningen (34x1,6 pp en 1x 2 pp). De behoefte in fase 1 bedraagt bij 24 woningen en 1 vrijstaande woning 41 parkeerplaatsen en in fase 2 voor de 10 extra woningen 16 parkeerplaatsen. Uitgangspunt is dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen om volledig in deze parkeerbehoefte te voorzien. Voor de 24 woningen in fase 1 zijn 42 parkeerplaatsen opgenomen. De vrijstaande woning moet voorzien in 2 parkeerplaatsen op eigen terrein (de kavel is hiervoor voldoende groot). In fase 1 wordt in 44 parkeerplaatsen voorzien. Dit zijn dus 3 parkeerplaatsen extra. Met fase 2 er bij worden er 58 parkeerplaatsen (56 parkeerplaatsen openbaar en 2 parkeerplaatsen op eigen terrein) binnen het plangebied gerealiseerd. Dit is 1 parkeerplaats extra. Hiermee wordt daarmee in voldoende mate in de parkeerbehoefte voorzien. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is hiervoor een algemene gebruiksregel (artikel 15.2) opgenomen.

Het parkeren vindt in het woongebied Zelder plaats in de openbare ruimte. Hiervoor worden binnen het plangebied parkeerkoffers aangelegd en parkeerplaatsen voor langsparkeren ingericht ter hoogte van de verbindingsweg. Het parkeren van de vrijstaande woning is voorzien op eigen terrein. Het perceel is voldoende groot om hier 2 parkeerplaatsen te realiseren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' en de Omgevingsverordening. In het gemeentelijk beleid worden de Structuurvisie Scherpenzeel en de Woonvisie behandeld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 juli 2022 in werking treedt, is inmiddels de Nationale Omveringsvisie (NOVI) door het rijk vastgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Vooralsnog is totdat de NOVI van kracht wordt, het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk losgelaten. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin regels zijn opgenomen ter bescherming van de nationale belangen.

Op basis van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangegeven dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en wat de mogelijkheden zijn om deze behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied op te vangen (bijvoorbeeld door herstructurering of transformatie). Indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, kan deze op een geschikte locatie buiten het stedelijk gebied worden gerealiseerd. Voor de ontwikkeling van Scherpenzeel-Zuid heeft deze afweging plaatsgevonden in het kader van de Structuurvisie Scherpenzeel (zie paragraaf 3.5.1). De regionale behoefte aan woningbouw is uitgangspunt voor de Woonvisie Scherpenzeel 2020-2030 (zie paragraaf 3.5.2), waarin de gemeentelijke woningbehoefte voor de periode tot 2030 is bepaald. In deze beleidsstukken is geconcludeerd dat het bestaand stedelijk gebied van Scherpenzeel niet voldoende ruimte biedt om volledig in de woningbehoefte te voorzien. Een te forse verdichting van de kern zou ten koste gaan van het groene en dorpse karakter, waardoor uitbreiding noodzakelijk is.

In de structuurvisie is het gebied Scherpenzeel-Zuid, direct aansluitend aan het bestaande dorp, als uitbreidingslocatie voor de komende periode aangewezen. Zelder is daarbij het vierde project, na Heijhorst, Akkerwinde en Boslaan/Ringbaan, dat in Scherpenzeel-Zuid wordt ontwikkeld. Voor de locatie Zelder geldt specifiek dat het in de structuurvisie Scherpenzeel wordt aangemerkt als zoekgebied voor wonen (tweede tranche). Door bebouwing van agrarisch gebied grenzend aan de bestaande bebouwing van Scherpenzeel is deze locatie aan te merken als uitbreiding van de bestaande bebouwing ter plaatse. Echter de woningbouwontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt voorzien heeft geen onderwerpen die vanuit het rijksbeleid, zoals vastgelegd in de Structuurvisie, van toepassing zijn op het plangebied.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. In het Barro zijn voor het plangebied van dit bestemmingsplan geen specifieke regels opgenomen. Uit de kaarten behorende bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) blijkt dat het plangebied valt binnen het raderverstoringsgebied windturbines 90 meter ten opzichte van NAP en het radarverstoringsgebied maximale hoogte 114 meter ten opzichte van NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0005.png"

Kaart radarverstoringsgebieden 90 meter en 114 meter

Het plangebied is gelegen op 5 á 6 meter + NAP. De woningbouwontwikkeling voorziet in zowel grondgebonden als gestapelde woningen met een maximum goot-/bouwhoogte van respectievelijk 3/8 meter en 11 meter (1 bouwlaag met kap of 2 bouwlagen met een terugliggende 3e bouwlaag). De maximum toegestane hoogten komen hiermee op respectievelijk 13 á 14 en 16 á 17 meter. Daarnaast wordt niet voorzien in windturbines aangezien het enkel een woningbouwontwikkeling betreft. Gezien de toegestane maximum hoogten wordt ruimschoots voldaan aan maximaal toegestane hoogten van respectievelijk 90 meter (met betrekking tot windturbines) en 114 meter binnen de radarverstoringsgebieden.

3.2.4 Ladder duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn bijvoorbeeld elf woningen (welke op één en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf.

Onderhavig planvoornemen ziet toe op de realisatie van maximaal 35 woningen. Gezien de omvang van meer dan 11 woningen is het planvoornemen aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, waarvoor de kwantitatieve (past het binnen de regionale en gemeentelijke woningbouwprogrammering) en kwalitatieve behoefte (dragen de woningen kwalitatief bij aan de woningvoorraad) aangetoond moet worden. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de regionale woonagenda Foodvalley (zie ook 3.3.2), de structuurvisie Scherpenzeel (zie ook 3.5.1) en de gemeentelijke woonvisie (zie ook 3.5.2).

In de regionale woonagenda Foodvalley is afgestemd dat per Gelderse gemeente de Gelderse 2016-Primosprognose de basis wordt voor de verdeling van woningbouw. Voor de gemeente Scherpenzeel geldt op basis van de Gelderse 2016-Primosprognose een woningbehoefte van 410 woningen voor de periode 2017-2027. In de woonvisie van Scherpenzeel is de woningbehoefte nader onderzocht. Voor de periode tot 2030 geldt voor de gemeente Scherpenzeel een woningbouwprogramma van 235 woningen. Als speerpunten in de woonvisie worden het toevoegen van meer woningen voor starters en voor senioren genoemd. Dit is gebaseerd op de algemene enquete van het behoefteonderzoek en de specifieke enquete onder jongeren die toen gehouden zijn. Uit de enquetes is gebleken dat de woonbehoefte onder deze twee doelgroepen het meest urgent blijkt. Hiermee is de behoefte aan de maximaal 35 woningen voor starters en senioren (1-2 persoons huishoudens) die binnen het plangebied Zelder worden ontwikkeld voldoende aangetoond.

Om in de aangetoonde woonbehoefte te kunnen voorzien, wordt in de gemeente Scherpenzeel ingezet op zowel inbreiding als uitbreiding. In de structuurvisie van Scherpenzeel is opgenomen dat, om een te forse verdichting te voorkomen en om het dorpse karakter van de kern te behouden, niet het volledige woningbouwprogramma in het bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen. Daarom is het noodzakelijk dat naast inbreiding ook uitbreiding plaatsvindt aan de randen van het dorp. In lijn met het provinciaal beleid zijn in de structuurvisie gronden ten noorden en ten zuiden van de kern Scherpenzeel aangewezen als zoekgebied voor wonen. De locatie Zelder maakt onderdeel uit van het zoekgebied voor wonen (tweede tranche). Op basis hiervan geldt dat een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden ten behoeve van de ontwikkeling van maximaal 35 woningen buiten het bestaand stedelijk gebied.

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat de behoefte aan maximaal 35 woningen voor starters en senioren (1-2 persoonshuishoudens) op onderhavige locatie (buiten het bestaand stedelijk gebied) in voldoende mate is aangetoond. Er is sprake van een concrete behoefte waar met de ontwikkeling van de woningen op een daartoe passende locatie in wordt voorzien. Hiermee wordt aande Ladder-toetsing voldaan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen
  • Biodiversiteit: werken met de natuur
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

De provincie Gelderland geeft invulling aan voorgenoemde ambities door de zogenoemde 'DOE-principes':

  • Doen: Er wordt breed gekeken en consequent gewerkt vanuit het perspectief van duurzaam én verbonden én economisch krachtig. Waar nodig worden regels en kaders gesteld;
  • Laten: zaken die niet aansluiten op de omgevingsvisie worden niet gestimuleerd;
  • Zelf: het goede voorbeeld wordt zelf gegeven, de nodige verantwoordelijkheid wordt genomen, en er is voldoende doorzettingsvermogen;
  • Samen: er wordt met open vizier gewerkt en gebouwd aan gezamenlijke agenda's met partners, en er worden kansen voor innovatie en kennisdeling gestimuleerd.

Wonen

Ten aanzien van het thema 'Wonen' wil provicie Gelderland een duurzaam en divers woon- en leefklimaat realiseren dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Op deze wijze wil de provincie de economische kracht en kwaliteit van het leven in Gelderland versterken, zowel nu als in de toekomst.

De ambitite van provincie Gelderland is om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag te hebben; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt hierbij optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Daarnaast stelt provincie Gelderland als ambitie dat alle nieuwbouw aardgasloos wordt aangelegd en zoveel mogelijk circulair wordt gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Om deze ambities te bereiken wil de provincie in gesprek gaan met de Gelderse regio’s en regionale afspraken maken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Er is specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken. Innovaties in woonwijken op het vlak van duurzaamheid en het omvormen van bestaande gebouwen tot woonruimte worden gestimuleerd.

De ontwikkeling van het woongebied Zelder draagt bij aan de woonopgave van provincie Gelderland. Doordat de woningen specifiek voor de doelgroep 1-2 persoonhuishoudens (starters, senioren) bedoeld zijn wordt er binnen dit plangebied, in aanvulling op het woongebied Akkerwinde, andere woningtypen gerealiseerd waardoor er ook een ander woonmilieu ontstaat. Met het woongebied Zelder en Akkerwinde ontstaat er hiermee een gedifferentieerd, dynamisch en divers woongebied. De woningen worden duurzaam gerealiseerd en zijn passend binnen de regionale woonagenda (zie hiervoor ook 3.3.2).

Natuur

Het plangebied is niet gelegen binnen de zones van 'Groene Ontwikkelzone', 'Weidevogelgebieden', 'Rustgebieden voor winterganzen' of 'Beschermingszones natte landnatuur'. Tevens is het plangebied, weliswaar op korte afstand, buiten het Gelders Natuurnetwerk gelegen. Het meest nabijgelegen Gelders Natuurnetwerk bevindt zich direct ten oosten van het plangebied (overzijde Hopeseweg). Het betreft Beek en Bron. De functie van het nabijgelegen natuurnetwerk Beek en Bron zou bij een verandering in de waterhuishouding in het geding kunnen komen. In het huidig voorgenomen planvoornemen (woningbouw met positief te bestemmen verbindingsweg) zal er geen toename van de waterbelasting op dit natuurnetwerk komen, immers dient de Hopeseweg als een barriere op dit natuurtype. Door de woningbouwonwikkeling zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast.

Conclusie

Het planvoornemen draagt bij aan de ambities zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening (geconsolideerde versie, 19 december 2018) vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Wonen

De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Hiertoe agenderen alle (relevante) partijen in de regio de regionale opgaven op het gebied van wonen in de regionale woonagenda. Op basis van artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening geldt dat een bestemmingplan nieuwe woningen alleen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

Onderhavig plangebied is gelegen in de regio FoodValley. Op 18 januari 2018 is de regionale woonagenda 2.0 vastgesteld. In de regionale woonagenda is beschreven dat in regio Foodvalley de woningmarkt stevig aantrekt. De verkoopprijzen stijgen weer en het aantal transacties neemt (overigens al sinds 2013) ieder jaar toe. Opvallend is de sterke toename van het vestigingsoverschot in de regio. Ook voor de toekomst laten de prognoses huishoudensgroei zien. Krimp lijkt tot 2040 in de regio niet aan de orde te zijn. Een grote opgave zal dus zijn het vinden van kwalitatief goede nieuwe bouwlocaties, zowel binnen de bebouwde kom als ook op uitleglocaties.

De doelstelling van de regionale woonagenda 2.0 luidt 'Het vergroten van de aantrekkelijkheid, wervingskracht en betaalbaarheid van het wonen in de Foodvalley regio, uitgewerkt in het toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad (energiezuinigheid/duurzaamheid, levensloopbestendigheid, leefbaarheid) en voorzien in de (nieuwe) woningbehoefte van starters, ouderen, studenten, kenniswerkers en doorstromers'. In de regionale woonagenda 2.0 staan zeven thema’s centraal, namelijk:

  • 1. Flexibiliteit en differentiatie in woningbouw: het vergroten van flexibliteit en differentiëren van de kwaliteit van de uitleglocaties in FoodValley;
  • 2. Middenhuur: stimuleren van meer middenhuur in Foodvalley in nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • 3. Duurzaamheid: stimuleren van eenduidig regionaal beleid voor energieneutraliteit/gasloos bouwen voor nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • 4. Bestaande woningvoorraad - wonen, welzijn en zorg/kwetsbare en bijzondere doelgroepen: inzicht in vormen van gewenste samenwerking voor wonen, welzijn, zorg incl. kwetsbare en bijzondere doelgroepen als arbeidsmigranten, AMV'ers en studenten;
  • 5. Transformatie en herontwikkeling: ontwikkelen van regionale afspraken/tools voor transformaties en binnenstedelijke (her-)ontwikkelingen;
  • 6. Leefbaarheid/na-oorlogse wijken: ontwikkelen van regionale afspraken/tools voor versterking van leefbaarheid in jaren '50-'70 wijken van de vorige eeuw;
  • 7. Monitoring: regelmatig actualiseren van gerealiseerde woningen, afzet en verhuur, doorstroming en planvoorraad.

Daarnaast is in de regionale woonagenda afgestemd dat per gemeente de Gelderse 2016-Primosprognose voor de Gelderse gemeenten de basis wordt voor de verdeling van woningbouw. Aan de prognoses wordt een bandbreedte toegevoegd van +10% en -10%. De bandbreedte wordt voor de hele periode 2017-2027 genomen en niet per jaar bezien (productiecijfers per jaar fluctueren in de praktijk). Om te voorzien in de te verwachten extra overloop vanuit de regio’s Utrecht en Amersfoort wordt voor de regio gerekend met een extra vestigingsoverschot van 830 huishoudens, te verdelen over de individuele gemeenten op de in het bijgevoegde advies aangegeven wijze. Voor de gemeente Scherpenzeel geldt op basis van de Gelderse 2016-Primosprognose een woningbehoefte van 410 woningen voor de periode 2017-2027.

Met de ontwikkeling van maximaal 35 woningen voor starters en senioren wordt bijgedragen aan zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte binnen de gemeente Scherpenzeel. Met deze woningbouwontwikkeling wordt in aanvulling op Akkerwinde flexibiliteit en differentiatie in de woningbouw geboden. De nieuwe woningen worden BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouwd) en gasloos gebouwd waardoor ze duurzaam zijn. Het streven is daarbij een energieneutrale wijk. De ontwikkeling is tevens passend binnen de regionaal afgestemde woonagenda.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling is afgestemd binnen de regionale woonagenda. Verder geldt dat het plangebied buiten Natura 2000-gebied, het GNN of de GO is gelegen en is niet in strijd met andere verordeningsregels. De Omgevingsverordening Gelderland vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Gebiedsvisie Regio Food Valley

Regio FoodValley bestaat uit acht gemeenten met in totaal 330.000 inwoners. Grote en kleine gemeenschappen, ieder met een eigen identiteit. De regio biedt huisvesting aan veel jonge bewoners en een groeiend aantal ouderen. Het gebied laat een hoge bevolkingsgroei zien. Er is een sterke sociale samenhang en arbeidsmoraal, gekoppeld aan zelfredzaamheid en ondernemerschap. De Regio FoodValley wil de nationale en internationale positie versterken. Dat moet leiden tot economische groei, werkgelegenheid, aantrekkingskracht op kenniswerkers en hoogwaardige voorzieningen voor wonen, werken en studeren. Ook werkt Regio FoodValley aan behoud en versterking van de leefomgeving. Naast natuur en landschap wordt het groene gebied van de regio gekenmerkt door landbouw en recreatie. Ook wordt er gewerkt aan ‘de gezonde mens’: leven in een groene en gezonde leefomgeving, waarbij veel aandacht is voor gezonde voeding.

In FoodValley ambitie 2020 wordt door de initiatiefnemers op een breed terrein de ambitie geschetst tot 2020. De kern is het creëren van optimale condities voor kennisontwikkeling en innovatie op het gebied van voeding en voedsel in zijn volle breedte. Maar ook hoe natuurlijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het valleigebied in aanvulling hierop een belangrijke rol spelen in de concurrentieslag om studenten, wetenschappers en foodbedrijven. Traditionele productiefactoren en infrastructuur zijn basisvoorwaarden en eenvoudig te imiteren, maar de unieke regionale kernkwaliteiten van de FoodValley niet. Deze kwaliteiten zijn bepalend voor de populariteit van regio ‘De Vallei’. Het gaat over een duurzame regio, een regio met een menselijke maat en een prettig leefklimaat. Maar het gaat ook over een regio die wereldwijd verbonden is en gemakkelijk toegang biedt tot de daarbij passende stedelijke voorzieningen.

In de regionale gebiedsvisie Regio Food Valley laten de acht samenwerkende gemeenten zien hoe zij in de toekomst op het vlak van ruimte en economie op regionale schaal willen ontwikkelen. In deze visie wordt ingegaan op het regionaal afstemmen van de woningmarkt. Dit houdt samengevat in:

  • Gezamenlijk bepalen op welke punten in het woningbouwprogramma samenwerking nodig is en meerwaarde kan opleveren;
  • Woningen levensloopbestendig maken door eisen aan de bouw te stellen, ruimte voor tijdelijke woonvormen voor mantelzorg, huurders te stimuleren en het lokale (openbaar) vervoer te verbeteren.
  • Werken aan gedegen bestemmingsplannen met draagvlak waarbinnen voldoende flexibiliteit zit om in te spelen op veranderende behoeften in de markt.
  • In een gezamenlijke woonagenda op wijk-, kern- en regioniveau aandacht geven aan voorzieningen ten aanzien van sport, cultuur en de fysieke en sociale veiligheid;
  • Het (boven)regionaal oppakken van het vraagstuk van permanente bewoning van recreatieterreinen.

In het kader van onderhavig bestemmingsplan wordt aan de eerste drie punten zoveel mogelijk invulling gegeven. Daarnaast wordt bij de invulling c.q. inrichting van de openbare ruimte rekening gehouden met de sociale veiligheid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Scherpenzeel 2013

De Structuurvisie Scherpenzeel, die op 31 oktober 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad, is een integrale ruimtelijke beleidsvisie op de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Scherpenzeel. In de structuurvisie wordt helderheid gegeven over de ruimtelijke koers en de wijze waarop deze tot uitvoer wordt gebracht. De structuurvisie kan op gebiedsniveau worden uitgewerkt.

Voor Scherpenzeel-Zuid heeft deze uitwerking al plaatsgevonden in het hoofddocument van de structuurvisie, voor andere gebieden (waaronder het centrumgebied en mogelijk Scherpenzeel-Noord) kan deze uitwerking in een later stadium via een afzonderlijk traject plaatsvinden. De structuurvisie biedt in de gebiedsuitwerking voor Scherpenzeel-Zuid de ontwikkelingskaders voor de toekomst en geeft richting aan de invulling van de woningbouwplannen op deze locatie. Scherpenzeel blijft volgens de in de structuurvisie geformuleerde toekomstvisie een typische woongemeente. Het aantal woningen neemt toe, waarbij aandacht is voor het aanbrengen van meer verscheidenheid in het woningenbestand en voor vraaggericht bouwen. Woningbouw vindt zowel binnen als buiten het dorp plaats, waarbij het landelijk karakter van de kern en de gemeente behouden blijft. Scherpenzeel speelt als productielandschap, woongebied en recreatief gebied een rol binnen de regio Food Valley.

In de toekomstvisie op Scherpenzeel is het gemeentelijk grondgebied verdeeld in drie deelgebieden. Het noordelijke buitengebied blijft gekenmerkt door het agrarische gebruik en het aantrekkelijke landschap. De kern blijft een aantrekkelijk dorp, met een groen karakter en een multifunctioneel centrumgebied aan de Dorpsstraat. Het zuidelijke buitengebied kenmerkt zich door een sterke uitwisseling tussen dorp en landschap. Dit gebied is gekenmerkt als 'dynamisch dorpslandschap' met een afwisseling tussen landelijke functies (agrarisch gebruik) en dorpsfuncties. Scherpenzeel-Zuid wordt de komende jaren, onder andere door het realiseren van woningbouw en het versterken van de landschappelijke kwaliteit, verder ontwikkeld als 'dynamisch dorpslandschap'.

Op het gebied van wonen wordt in de structuurvisie zowel ingezet op inbreiding als op uitbreiding. In de toekomst kunnen, door herstructurering en transformatie, nog altijd nieuwe woningen worden toegevoegd in het bestaand bebouwd gebied. Nieuwbouw moet qua maat en schaal passen in de omgeving en het groene karakter van de kern moet behouden blijven. Om een te forse verdichting te voorkomen en om het dorpse karakter van de kern te behouden, kan niet het volledige woningbouwprogramma in het bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Daarom is het noodzakelijk dat naast inbreiding ook uitbreiding plaatsvindt aan de randen van het dorp. In het provinciaal beleid zijn gronden ten noorden en ten zuiden van de kern aangewezen als zoekgebied voor wonen. De afgelopen jaren is met name de zoekzone voor wonen in het noordoostelijk deel van Scherpenzeel ingevuld; in de komende periode zal het gebied ten zuiden van de kern worden ontwikkeld.

In de structuurvisie is voor de ontwikkeling van Scherpenzeel-Zuid een gebiedsvisie opgenomen. Deze gebiedsvisie geeft de kaders en randvoorwaarden waarbinnen het gebied zich in de komende jaren kan ontwikkelen. Het plangebied maakt in het ruimtelijk model van deze visie onderdeel uit van het zoekgebied dorpse functies (oostelijk deel). Dit gebied biedt potenties als zoekgebied. De kernkwaliteit is de nabijheid van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0006.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie Scherpenzeel

Het plangebied is nader aangeduid als zoekgebied wonen (tweede tranche). Dit zoekgebied is bedoeld voor het op kavelniveau aanduiden van de overige woningbouw in Scherpenzeel-Zuid. Binnen dit gebied dient de woningbouw ontwikkeld te worden volgens het principe van woonbuurtjes in het landschap (naar het voorbeeld van de vroegere kampenontginningen). Woonbuurtjes met ieder hun eigen identiteit, die onderling verbonden zijn door consistente groen- en landschapsstructuren en tevens als routes dienen naar de landgoederen en het dorpslandschap. Hiervoor wordt onder andere het buurtgroen en de waterbergingsbehoefte ingezet. Tussen de woonbuurtjes dient voldoende open ruimte over te blijven om het landschap leefbaar te laten zijn. Vooral de landschappelijke ligging van de woonbuurtjes maken dat de totale woningbouw een beperkte bebouwingsdichtheid kent. Daarnaast wordt concreet voorzien in de 'nieuwe ontsluiting op lange termijn' omdat de tijdelijke verbindingsweg een permanent karakter en positieve bestemming krijgt.

Het stedenbouwkundig plan heeft hieraan invulling gegeven. In onderhavig bestemmingsplan zijn de principes van woonbuurtjes in het kampenlandschap, maar ook de continuïteit van de groen-, water- en infrastructuur zijn geborgd.

3.5.2 Woonvisie Scherpenzeel 2020-2030

Op 19 maart 2020 is door gemeente Scherpenzeel de woonvisie 'Onder de pannen - Scherp zicht op wonen 2020-2030' vastgesteld. De woonvisie gaat in eerste instantie over de ontwikkelingen en daaruit voortvloeiend de opgaven die worden gezien voor de periode 2020-2025, maar doet ook uitspraken over de periode tot 2030. Zo wordt geanticipeerd op toekomstige (demografische) ontwikkelingen. Ook wordt tegemoet gekomen aan de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners van Scherpenzeel, zodat mensen hier naar volle tevredenheid kunnen blijven wonen.

In de woonvisie worden de volgende drie ambities (met bijbehorende speerpunten) aangeduid:

  • 1. Voldoende woningen voor (her)starters en ouderen
    • a. Woningen voor starters toevoegen
    • b. Woningen voor ouderen toevoegen
    • c. Wonen met aanpassingen en/of zorg reguleren
  • 2. Wonen voor iedereen
    • a. Betaalbaarheid & keuzevrijheid
    • b. Sociale woningvoorraad op peil houden
    • c. Doorstroming stimuleren
    • d. Voldoende huisvesting voor bijzondere doelgroepen
  • 3. Een duurzame leefomgeving
    • a. Beheerste groei
    • b. Verduurzaming van de woningvoorraad
    • c. Behoud van het leefklimaat en de hechte gemeenschap

In Zelder kunnen in de komende jaren maximaal 35 woningen worden gerealiseerd. Dit aantal woningen past in het woningbouwprogramma van 235 woningen voor de periode tot 2030, zoals opgenomen in de woonvisie. Voorliggend bestemmingsplan legt niet vast in welke typologie deze woningen moeten worden gebouwd, maar biedt hierin flexibiliteit. De doelgroep is wel 1-2 persoonshuishoudens (starters, senioren). Dit uit zich in het vastleggen van het maximum oppervlak van het bouwperceel. Hierdoor kan het woningbouwprogramma gedurende de planperiode kwalitatief worden aangepast op de marktsituatie en de wensen van de nieuwe bewoners.

3.5.3 Nota Ruimtelijke kwaliteit

Met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wil de gemeente Scherpenzeel bestaande bijzondere ruimtelijke kwaliteiten – met name de cultuurhistorische waarden en identiteit – kunnen waarborgen en anderzijds burgers meer ruimte bieden bij het realiseren van hun bouwplannen. Dit vraagt om een welstandsbeleid op maat. Enerzijds wordt rechtszekerheid en voorspelbaarheid geboden, maar anderzijds is er ruimte voor dialoog en afwijking van de spelregels, indien blijkt dat er betere alternatieven zijn. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vormt een toetsingskader voor de kleinere plannen, maar is een stimulerend kader voor de grotere ruimtelijke opgaven. Dit vraagt ook om integratie met landschaps- en monumentenbeleid, waarmee de welstandsnota transformeert naar een integrale ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’. Daarbij is het uitgangspunt dat welstandstoezicht maatwerk is.

In de nota Ruimtelijke Kwaliteit maakt de woningbouwlocatie Zelder nog onderdeel uit van het thema 'buitengebied', maar dient gezien de aard van de ontwikkeling getoetst te worden aan het thema 'woonbuurten'.

De volgende ontwerprichtlijnen worden toegepast voor het bouwplan in relatie tot zijn omgeving:

  • tast de waarde en kernkwaliteiten van het deelgebied en de stedenbouwkundige of landschappelijke structuur niet aan;
  • versterkt de kwaliteit van de omgeving en de openbare ruimte en levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en sociale veiligheid van de omgeving;
  • vormt een versterking van markante stedenbouwkundige ruimten en locaties;
  • richt zich op de openbare ruimte en de toegang vanaf het openbaar gebied is duidelijk herkenbaar;
  • markeert het onderscheid tussen openbaar en privégebied duidelijk;
  • heeft op zichzelf een evenwichtige opzet, die tot uitdrukking komt in samenhangende maatverhoudingen van buitenruimten, bouwvolumes, massa-opbouw, kapvorm en vlakverdelingen;

In aanvulling hierop is separaat een ruimtelijke visie (d.d. 12 januari 2021) met richtlijnen opgesteld voor deze woningebouwontwikkeling waar aan voldaan zal worden bij de verdere uitwerking van het plan.

Welstandsbeoordeling maakt onderdeel uit van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouw, waarmee invulling wordt gegeven aan het Welstandsbeleid.

3.5.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Het GVVP is een kaderstellende notitie maar geen vigerend verkeers en vervoersbeleid. Echter de algemene uitgangspunten van het GVVP zijn nog wel actueel.

De hoofddoelstelling van het GVVP is als volgt geformuleerd: 'Het behouden en waar nodig het creëren van een doelmatig, leefbaar en duurzaam veilig verkeers- en vervoerssysteem waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat de kwaliteit voor de samenleving in Scherpenzeel als geheel. De verkeershinder voor de dagelijkse leefomgeving dient hierbij tot een acceptabel minimum te worden beperkt.'

De beleidsspeerpunten van dit GVVP bestaan uit de volgende drie hoofdpunten:

Veiligheid

  • Bevorderen verkeersveiligheid en educatie. Ad hoc-maatregelen leiden niet tot een grote verbetering van de verkeersveiligheid. Derhalve dient een samenhangend verkeerssysteem te worden opgezet zodat de verkeersveiligheid wordt verbeterd.
  • Afstemming wegfunctie, wegcategorie, snelheidsregime en wegbeeld.
  • De uitwerkingsdoelstelling van het categoriseren is het (op termijn) in overeenstemming brengen van de weginrichting met de functie die de weg in het wensbeeld heeft gekregen. Als uitwerking van de categorisering zullen de 30 km/uur gebieden worden uitgebreid. Het is dan ook van groot belang dat zoveel mogelijk dezelfde maatregelen worden gebruikt binnen de gemeente. Uniforme uitvoering van de maatregelen zorgt voor een herkenbaar wegbeeld en het gewenste verkeersgedrag.
  • Uitvoering van de maatregelen volgens normen en richtlijnen (CROW) is hierbij van belang. Herinrichtingsplannen, reconstructies, onderhoudswerkzaamheden en dergelijke dienen te worden getoetst aan het streefplan voor wegcategorisering.
  • Handhaving en controle op verkeersregels.

Leefbaarheid

  • Verbetering verkeersklimaat voor de voetgangers en fietsers.
  • Terugdringen hinder doorgaand autoverkeer en onnodig/vermijdbaar autoverkeer.

Bereikbaarheid

  • Bereikbaarheid van belangrijke bestemmingen voor de auto en vrachtauto bevorderen.
  • Openbaar vervoer verbeteren.
  • Zorg dragen voor goede bereikbaarheid voor hulpdiensten.
  • Fietsvoorzieningen verbeteren, completeren en onderhouden.
  • Bevorderen van evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen in het centrum.

Bij de inrichting en uitwerking van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met de verkeerskundige aspecten zoals benoemd in het GVVP. Er wordt daarbij ingezet om bij de verantwoordelijke instanties de verkeersregels te laten handhaven en het openbaar vervoer te verbeteren.

3.5.5 Kadernotitie Duurzaamheid

Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt voor de gemeente. Scherpenzeel wil een sociale, duurzame en ondernemende samenleving zijn waarin iedereen meedoet en zich veilig en geaccepteerd voelt. In de Kadernotitie Duurzaamheid is beschreven wat duurzaamheid voor de gemeente Scherpenzeel betekent. De Kadernotitie Duurzaamheid is in Februari 2020 vastgesteld.

Op het gebied van energie heeft de gemeente Scherpenzeel zich gecommitteerd aan het Gelders Energieakkoord. De doelstelling van het Gelders Energieakkoord is 55% broeikasgasreductie in 2030 en energieneutraal in 2050.
Speerpunten van de gemeente Scherpenzeel zijn:

  • Stimuleren energiebesparing
  • Verminderen CO2-uitstoot

De nieuwe woningen worden energieneutraal en gasloos gebouwd waardoor ze voldoen aan de speerpunten van de gemeente Scherpenzeel en bijdragen aan de doelstelling uit de Kadernotitie Duurzaamheid en het Gelders Energieakkoord.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de omgevingsaspecten die een rol spelen binnen dit bestemmingsplan. Milieu-aspecten zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, luchtkwaliteit, geluidshinder, bedrijven en milieuzonering, geurhinder en externe veiligheid worden besproken en indien nodig bijbehorende onderzoeken. Wat betreft water gerelateerde aspecten zal een watertoets plaatsvinden en relevante aspecten voor het planvoornemen zullen worden beschreven. Verder komen zowel archeologie en cultuurhistorie als flora en fauna aan de orde, zodat alle omgevingsaspecten behandeld zullen zijn. Tot slot wordt een vormvrije m.e.r-beoordeling gedaan.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Wettelijk kader

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Relevante aspecten planvoornemen

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een verkennend asbest- en bodemonderzoek conform NEN 5707 en NEN5740 (Bijlage 2 BOOT, documentnummer P17-0060-092 V2, 26 april 2019) uitgevoerd in het kader van de bestemmingswijziging van, alsmede woningbouw binnen het plangebied.

Op basis van dit asbest- en bodemondezoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De licht verhoogde concentraties in de bovengrond (koper en PAK) en in het grondwater (barium, cadmium, kobalt, koper en zink) geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen.
  • Naar aanleiding van de aangetoonde matige verontreiniging met nikkel en barium in het grondwater heeft herbemonstering van het grondwater plaatsgevonden. Deze herbemonstering heeft niet geleid tot significante verschillen voor wat betreft nikkel.
  • De matige verontreiniging met nikkel in het grondwater is niet te relateren aan enige bron. Verwacht wordt dat deze voortkomt uit een semi-natuurlijke oorsprong en geeft vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of treffen van sanerende maatregelen.
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënisch zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik (wonen en verbindingsweg).
  • Op het maaiveld is visueel en in de bodem zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond. De aangetoonde concentraties zijn niet hoger dan de helft van de interventiewaarde asbest waardoor statistisch gezien geen ernstige bodemverontreiniging met asbest kan worden verwacht. Vervolgsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van het plangebied met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens de afgevoerde grond elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd te worden. Hierin dient PFAS meegenomen te worden. De gemeente heeft recent een PFAS bodemkwaliteitskaart met bijbehorende beleidsregels vastgesteld. Hierdoor is binnen de regio de Vallei grondverzet mogelijk op basis van deze bodemkwaliteitskaart en is geen partijkeuring meer nodig.

Conclusie

Vanuit bodem en asbest zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.2.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

NIBM

Op basis van de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen‘ en de meest recente juridische inzichten wordt ervan uitgegaan dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentraties. Het aantal woningen (maximaal 35 woningen) blijft namelijk ruim onder de gestelde grens van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Zowel voor het deelgebied Zelder als de deelgebieden van ‘Plan Zuid’ tezamen wordt hieraan voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Fijn stof

Voor wat betreft de beoordeling van het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 microg/m3) en PM2,5 (20 micorg/m3) ter plaatse van de rekenpunten nabij het plangebied niet wordt overschreden (zie onderstaande afbeelding). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 7,676 (8), waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van de locatie. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0007.png"

Conclusie

Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.2.3 Geluidhinder

Wettelijk kader

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

4.2.3.1 Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

De Wet geluidhinder is van toepassing omdat het planvoornemen een geluidgevoelige ontwikkeling betreft die is gelegen binnen de geluidzone van een weg (Hopeseweg). Een akoestisch onderzoek wegverkeer (Bijlage 3, Aelmans, rapportnr. M202001.001.003.R1/GGO, d.d. 7 mei 2021) is daarvoor uitgevoerd. De bevindingen en conclusies uit het onderzoek zijn in onderstaande paragrafen overgenomen.

Resultaten wegverkeer

Conform de Wet geluidhinder wordt de geluidbelasting als Lden waarde gepresenteerd. In navolgende figuur is de geluidbelasting weergegeven ten gevolge van de Hopeseweg op 4,5 meter hoogte binnen het plangebied. De resultaten zijn inclusief de ingevolge artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 en artikel 110g van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0008.png"

Geluidbelasting Hopeseweg incl. aftrek op 4,5 meter hoogte (bron: Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV)

De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Hopeseweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan c.q. de bouwgrens met maximaal 9 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeurswaarde.

Maatregelen

Bij de keuze om geluidgevoelige objecten binnen de gele, oranje of rode zones te realiseren zal gekeken moeten worden of het treffen van maatregelen voor het reduceren van de geluidbelasting realistisch en doeltreffend zijn.

Bij overdrachtsmaatregelen wordt bekeken of de geluidoverdracht tussen geluidbron en ontvanger belemmerd kan worden. Denk hierbij aan het aanleggen van een geluidwal of -scherm. Een afschermende voorziening dient dicht bij de bron of ontvanger geplaatst te worden en meer dan 2 meter hoog te zijn. De kosten hiervan zijn afhankelijk van de uitvoering en liggen doorgaans tussen de € 500,- tot € 2.000,- per meter. Een dergelijk geluidscherm dient in onderhavige situatie langs de gehele Hopeseweg te worden gerealiseerd en tevens meer dan 6 meter hoog te zijn. Dit komt neer op een schermlengte van ongeveer 170 meter en 6 meter hoog. De realisatie van een dergelijk scherm brengt zowel stedenbouwkundige als financiële bezwaren met zich mee.

Een andere mogelijke overdrachtsmaatregel is het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger. Daar een verdubbeling van deze afstand slechts 3 dB reductie oplevert, is het vergroten van deze afstand niet te kwalificeren als zijnde doeltreffend.

Bij bronmaatregelen wordt bekeken of het geluidniveau van de veroorzaker van het geluid gereduceerd kan worden. Mogelijke maatregelen zijn:

  • stillere voertuigen: alleen door de ontwikkeling van nieuwe technieken en dus niet realistisch;
  • verlaging van de maximum snelheid;
  • aanbrengen van geluidreducerend wegdek: toepassing van geluidreducerend wegdek ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard. Het toepassen van een geluidreducerend wegdek zorgt voor een geluidreductie van rond de 4 dB. Daar de overschrijding maximaal 9 dB is zal het aanbrengen van een dergelijk wegdek niet (volledig) doeltreffend zijn. Derhalve is het vanuit financieel oogpunt niet doeltreffend om de extra kosten van € 150,- tot € 300,- per strekkende meter te investeren voor deze geluidreductie.

Resultaten cumulatie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en ten behoeve van de bepaling van de benodigde geluidwering van de gevels ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat is ook gekeken naar de cumulatieve geluidbelasting inclusief alle gemodelleerde wegen. In onderstaand figuur is de cumulatieve geluidbelasting weergegeven voor 4,5 meter hoogte. Hierbij dient opgemerkt te worden dat uiteindelijke (gevel)belastingen anders uit kunnen vallen door mogelijke afscherming van andere nog te realiseren woningen binnen het plangebied. De hoogste geluidbelasting op de toetspunten bedraagt in onderhavige situatie 62 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0009.png"

Cumulatieve geluidbelasting excl. aftrek op 4,5 meter hoogte

Karakteristieke geluidwering van de gevel

De maximaal benodigde geluidwering van de gevel (GA;k), volgens het Bouwbesluit 2012 de hoogste cumulatieve waarde minus 33 dB met een minimum van 20 dB, bedraagt in het onderhavige geval 29 dB. Derhalve is ter waarborging van een binnenniveau van 33 dB een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig.

Conclusie

In onderhavig onderzocht plangebied wordt de maximaal te ontheffen waarde ten gevolge van de Hopeseweg nergens overschreden.

Indien er voor gekozen wordt geluidgevoelige objecten te realiseren binnen de gele, oranje of rode zones, dient bezien te worden of het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde overwegende bezwaren ontmoet. In dat geval kan onderbouwd worden verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Daarnaast dient dan ook bezien te worden of er een aanvullend gevelweringonderzoek nodig is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. De maximale ontheffingswaarde wordt echter nergens overschreden.

Ten aanzien van de gecumuleerde geluidbelasting geldt dat de hoogste geluidbelasting op de toetspunten 62 dB bedraagt. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en/of dak. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Opgemerkt dient te worden dat er worst-case op de rand van de te bouwen grens getoetst is. Indien woningen op een grotere afstand van de weg worden gerealiseerd zal de geluidbelasting lager uitvallen. Echter is in onderhavig onderzoek de geprojecteerde geluidbelasting dusdanig hoog dat zelfs met het verder weg plaatsen van de woningen nog steeds een overschrijding verwacht wordt en derhalve een gevelweringonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Dit is echter pas aan de orde op het moment dat de concrete aanvraag omgevingsvergunning wordt gedaan voor de bouw van de woningen.

De procedure voor de hogere grenswaarde wordt gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure doorlopen. In dat kader heeft het ontwerpbesluit hogere grenswaarde in dezelfde periode (20 oktober 2021 tot en met 30 november 2021) als het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Tegen dit ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend. Het besluit hogere grenswaarde is door het collge op d.d. 21 december 2021 verleent.

4.2.3.2 Spoorweglawaai

Onderhavig plangebied is niet binnen een zone voor spoorweglawaai gelegen. Dit aspect vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.3.3 Industrielawaai

Ten zuiden van het plangebied, ter plaatse van Hopeseweg 2 en Hopeseweg 3, zijn twee bedrijven gelegen. Gelet op het feit dat op de locaties Hopeseweg 2 en Hopeseweg 3 bedrijven aanwezig zijn is onderzocht of deze bedrijven ten gevolge van de komst van de nieuwe woningen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden. Tevens wordt onderzocht of bij de nieuwe woningen ten gevolge van deze twee bedrijven sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiertoe is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een akoestisch ondezoek naar industrielawaai uitgevoerd (rapportnr. M202001.001.001.R1/JGO, d.d. 30 september 2021). De bevindingen en conclusies uit het onderzoek zijn in onderstaande paragrafen overgenomen. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 4 bij onderhavige toelichting toegevoegd.

Hopeseweg 2

Aan de Hopeseweg 2 is een grondverzetbedrijf gevestigd. Het bedrijf heeft op 21-02-2014 een melding gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit. Hierin staat omschreven dat de meeste activiteiten zijn verplaatst naar Woudenberg. Dit houdt in dat er eigenlijk alleen op zaterdagmorgen nog activiteiten zijn. Deze activiteiten beperken zich tot het reinigen van voertuigen en onderhoud aan voertuigen. Incidenteel vinden lasactiviteiten plaats (metaalbewerking: reparatie aan containers; hooguit 10 containers per jaar).

Om inzicht te krijgen in de geluidbelasting ten gevolge van het bedrijf, is deze rekentechnisch nader onderzocht:

  • Gevel zuid van de nieuwe woning: indien op de zijgevel van de bestaande woning Hopeseweg 4a de geluidbelasting 50 dB(A) bedraagt dan is de geluidbelasting op gevel zuid van de nieuwe woning 51 dB(A). Hiermee wordt het bedrijf voor gevel zuid van de nieuwe woning belemmerd. Deze gevel is te vinden in bijlage 3 van het onderzoeksrapport als toetspunt t 03. Derhalve wordt gevel zuid van de nieuwe woning doof uitgevoerd. Om de geluidemmissie te beperken wordt ten zuiden van de nieuwe woning een geluidsscherm voorzien met een hoogte van 2,5 meter. Bij realisatie van het geluidscherm is de geluidbelasting op de zuidgevel van de woning maximaal 50 dB(A).
  • Gevel west van de nieuwe woning: om de geluidemissie te beperken wordt ten zuiden van de nieuwe woning een geluidscherm voorzien met een hoogte van 2,5 meter. Zonder geluidscherm bedraagt op gevel west van de nieuwe woning (toetspunt t 04) in de dagperiode de geluidbelasting 52 dB(A) en wordt het bedrijf door de nieuwe woning in zijn bedrijfsvoering belemmerd. Met een geluidsscherm van 2,5 meter hoogte bedraagt de geluidbelasting op gevel west van de nieuwe woning (toetspunt t 04) in de dagperiode 50 dB(A) en wordt het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd.

De Handleiding meten en rekenen industrielawaai stelt verder de criteria dat de massa van het te plaatsen scherm tenminste 10 kg/m2 moet bedragen. Verder is het van belang dat het een scherm betreft dat kierdicht is.

Conclusie langtijdgemiddelde beoordelingsniveau

Uit de rekenresultaten blijkt dat het bedrijf Hopenseweg 2 ten gevolge van de komst van de nieuwe woningen niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd wordt. Indien de geluidemissie van het bedrijf op de bestaande maatgevende woning Hopeseweg 4a voldoet aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde wordt op de nieuwe woning en op de appartementen ook voldaan aan 50 dB(A) etmaalwaarde.

Op de gevels van de nieuwe geluidgevoelige objecten wordt voldaan aan 50 dB(A) etmaalwaarde, hiermee wordt voldaan aan stap 3 voor rustige woonwijk. Voorgestelde motivatie voor bevoegd gezag: een standaardgevel heeft een karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB. In de woningen wordt dus ruim voldaan aan 35 dB(A) etmaalwaarde. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie maximaal geluidniveau

Er blijkt dat het bedrijf Hopenseweg 2 ten gevolge van de komst van de nieuwe woningen niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd wordt. Indien de geluidemissie van het bedrijf op de bestaande maatgevende woning Hopeseweg 1 voldoet aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, zijnde 70 dB(A) etmaalwaarde wordt op de nieuwe woning en op de appartementen ook voldaan aan 70 dB(A) etmaalwaarde. Op de nieuwe woningen wordt voldaan aan 70 dB(A) etmaalwaarde. Een standaardgevel heeft een karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB. In de woningen wordt dus ruim voldaan aan de 55 dB(A) etmaalwaarde voor het piekniveau. Hiermee wordt voldaan aan stap 3 voor rustige woonwijk. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie langtijdgemiddelde beoordelingsniveau tuin

In de tuin wordt in de dagperiode een 1 dB hogere waarde geconstateerd. Een verschil van 1 dB is voor het menselijk oor maar juist waarneembaar. Verder kan gesteld worden dat men in een tuin een minder lang verblijf heeft dan binnenshuis, geen concentratiewerk hoeft te verrichten en niet hoeft te slapen. Het geluidniveau van 51 dB(A) in de tuin wordt aanvaardbaar geacht en geeft geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een verminderd aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie maximaal geluidniveau tuin

In de tuin wordt voldaan aan 65 dB(A) etmaalwaarde. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Algehele conclusie

Gezien het vorenstaande wordt het bedrijf Hopeseweg 2 niet in haar bedrijfsvoering belemmerd en is buitenplanse inpassing mogelijk. Randvoorwaarde: ten zuiden van de nieuwe woning wordt een geluidsscherm voorzien met een hoogte van 2,5 meter.

Hopeseweg 3

Ter plaatse van Hopeseweg 3 is een afvalverwerkingsbedrijf gevestigd. Om inzicht te krijgen in de geluidbelasting ten gevolge van het bedrijf, is deze rekentechnisch nader onderzocht.

Conclusie langtijdgemiddelde beoordelingsniveau

Uit de rekenresultaten blijkt dat het bedrijf Hopenseweg 3 ten gevolge van de komst van de nieuwe woningen niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd wordt. Indien door de geluidemissie van het bedrijf op de bestaande maatgevende woningen Hopeseweg 4a en Hopeseweg 1 voldoet aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde wordt op de nieuwe woning en op de appartementen ook voldaan aan 50 dB(A) etmaalwaarde.

Op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige objecten wordt voldaan aan 50 dB(A) etmaalwaarde. Er wordt hiermee voldaan aan stap 3 voor rustige woonwijk. Voorgestelde motivatie voor bevoegd gezag: een standaardgevel heeft een karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB. In de woningen wordt dus ruim voldaan aan 35 dB(A) etmaalwaarde. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie maximaal geluidniveau

Uit de rekenresultaten blijkt dat het bedrijf Hopeseweg 3 ten gevolge van de komst van de nieuwe woningen niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd wordt. Indien de geluidemissie van het bedrijf op de bestaande maatgevende woning Hopeseweg 4a in de dagperiode voldoet aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, zijnde 70 dB(A) wordt op de nieuwe woning en op de appartementen ook voldaan aan 70 dB(A).

Uit de rekenresultaten blijkt dat in de avond- en nachtperiode de piek ten gevolge van de vrachtwagen op de bestaande maatgevende woning Hopeseweg 4a niet voldoet aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, zijnde respectievelijk 65 dB(A) voor de avondperiode en 60 dB(A) voor de nachtperiode. Op de nieuwe woning en op de appartementen wordt wel voldaan aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het bedrijf wordt niet in haar bedrijfsvoering belemmerd.

Op de nieuwe woningen wordt in de dag- en avondperiode voldaan aan stap 2 uit de VNG-publicatie zijnde, 65 dB(A) voor de dagperiode en 60 dB(A) voor de avondperiode. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de nachtperiode wordt voldaan aan 60 dB(A), hiermee wordt voldaan aan stap 3 uit de VNG-publicatie. Voorgestelde motivatie voor bevoegd gezag: een standaardgevel heeft een karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB. In de nachtperiode wordt in de woningen dus ruim voldaan aan 45 dB(A). Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie langtijdgemiddelde beoordelingsniveau tuin

Uit de rekenresultaten blijkt dat in de tuinen overal wordt voldaan aan 50 dB(A) etmaalwaarde. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie maximaal geluidniveau tuin

In de tuin wordt voldaan aan 65 dB(A) etmaalwaarde. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Algehele conclusie

Gezien het vorenstaande wordt het bedrijf Hopeseweg 3 niet in haar bedrijfsvoering belemmerd en is buitenplanse inpassing mogelijk.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.

Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

Relevante aspecten planvoornemen

Het plangebied ligt nabij een grondverzetsbedrijf (Hopeseweg 2) en een afvalverwerkingsbedrijf (Hopeseweg 3). In het plangebied zelf is een tijdelijk warmtestation gesitueerd. De bijbehorende richtafstanden voor een rustige woonwijk zijn in navolgende tabel weergegeven.

Bestemming   Milieucategorie   Richtafstand  
Grondverzetsbedrijf   categorie 3.1   50 meter  
Afvalverwerkingsbedrijf   categorie 4.1   300 meter  
Warmtestation (tijdelijk)   categorie 2   30 meter  

De richtafstanden van deze twee bedrijven overlappen gedeeltelijk of geheel het plangebied. Echter, uit het akoestisch onderzoek industrielawaai (zie ook 4.2.3.3) is gebleken dat de bedrijven aan Hopeseweg 2 en 3 niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden door de komst van de nieuwe woningen. Ook is ter plaatse van de nieuwe woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het warmtestation is van tijdelijke aard. Derhalve wordt het planvoornemen uitgevoerd in 2 fases. De woningen in fase 1 worden op voldoende afstand van het station gerealiseerd zodat tijdens het gebruik van dit warmtestation het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen infase 1 wordt gewaarborgd.

Verder geldt dat ten noordoosten van het plangebied een bedrijventerrein is gelegen. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven in maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. De richtafstand behorend bij bedrijven in de milieucategorie 3.2 bedraagt 100 meter. De afstand van het plangebied tot het bedrijventerrein bedraagt ca. 220 meter. Hiermee wordt ruimschoots aan de richtafstanden voor de bedrijvigheid op het bedrijventerrein voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.5 Geur

Wettelijk kader

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van geurgevoelige objecten sprake is van en goed woon en/of leefklimaat.

Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Relevante aspecten planvoornemen

Het planvoornemen maakt geen nieuwe bron van geurhinder mogelijk. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen agrarische bedrijven gelegen, welke van invloed zijn op geurgevoelige objecten zoals woningen. De dichtsbijzijnde intensieve veehouderij is op meer dan 300 meter gelegen. Een onderzoek naar de geurhinder is dan ook niet noodzakelijk

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.

Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet',. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

Relevante aspecten planvoornemen

Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van risicobronnen. De dichtsbijzijnde risicobron is een ondergrondse propaantank van 3.000 liter. Deze is op meer dan 1,3 km gelegen en daarmee niet van invloed op het plangebied. Verder vindt over de provinciale weg N224 transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg is op een afstand van ongeveer 320 meter gelegen. Gezien deze afstand is deze weg niet van invloed op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0010.png"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied bij paarse contour

Buisleidingen komen in de directe omgeving van het plangebied niet voor. Het aspect externe veiligheid dient derhalve niet nader onderzocht te worden.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.2.7 Explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers), granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Ook in Scherpenzeel hebben delen van het gemeentelijke grondgebied in de Tweede Wereldoorlog onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden in het plangebied ter plaatse van gronden die sinds de Tweede Wereldoorlog niet geroerd zijn, dient uit oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid, onderzoek verricht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE).

Naar aanleiding van de voorgenomen werkzaamheden in Scherpenzeel-Zuid is door Bombs Away B.V. een vooronderzoek naar conventionele explosieven (CE) uitgevoerd (rapportnr. 18P142, d.d. 13 december 2018). Het onderzoek is als Bijlage 5 met bijbehorende bijlagen (Bijlage 6 en Bijlage 7: losbladige bijlagen) bij onderhavige toelichting toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0011.png"

CE-Bodembelastingkaart - VO Scherpenzeel-Zuid (bron: Bombs Away B.V.)

Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied is gelegen binnen het aandachtsgebied. Voor werkzaamheden in het aandachtsgebied wordt geadviseerd om te werken met een protocol spontaan aantreffen CE. Dit protocol is opgenomen in bijlage 6 van het vooronderzoek (zie Bijlage 5). Het aandachtsgebied is niet ‘verdacht’ verklaard. De werkzaamheden in het aandachtsgebied kunnen plaatsvinden zonder dat vervolgstappen in de CE-opsporing noodzakelijk zijn. Indien er één CE wordt aangetroffen kan dit worden beschouwd als een incident. Indien meer CE worden aangetroffen treedt het protocol in werking en wordt geadviseerd om vervolgstappen te ondernemen.

Conclusie

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het aandachtsgebied. Het protocol spontaan aantreffen CE dient gevolgd te worden bij de uitvoering van werkzaamheden (realisatie woningen met bijbehorende groen- en parkeervoorzieningen) binnen het plangebied. Het aspect 'explosieven' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3 Water

4.3.1 Watertoets

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.

4.3.2 Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0012.png"

Uitsnede Waterlegger Gelderse Vallei (2020)

In het zuidelijk deel van het plangebied is bebouwing van het tijdelijke warmtestation en verbindingsweg aanwezig. Voor het overige is in het plangebied geen bebouwing of verhard oppervlak aanwezig. Hierdoor kan in het merendeel van het plangebied het hemelwater in de huidige situatie rechtstreeks in de bodem infiltreren of direct afstromen richting de aangrenzende watergangen/sloten.

Het plangebied wordt aan de randen begrensd door C-watergangen. Deze watergangen hebben geen onderhoudszone dan wel beschermingszone en zijn derhalve niet van invloed op het plangebied. Aan de overzijde van de Hopeseweg is een A-watergang gelegen met bijbehorende onderhoudszone en beschermingszone. Doordat deze A-watergang aan de overzijde van de weg is gelegen en de afstand tot het plangebied is deze watergang eveneens niet van invloed op het plangebied. Er zijn geen bergingsgebieden aanwezig en er is geen sprake van een KRW-opgave (Europese Kaderrichtlijn Water) of NBW-opgave (Nationaal Bestuursakkoord Water) in het plangebied.

De gemiddelde hoogste grondwaterstand in het plangebied is 5,0 meter +NAP (varieert tussen 5,077 en 5,175). De gemiddelde laagste grondwaterstand is 4,5 meter +NAP (varieert tussen 4,418 en 4,513). Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO in zuidwestelijke richting. Er liggen geen pompstations in de buurt van het plangebied die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming ter plaatse van het plangebied. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.

De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland vrijwel geheel uit een beekeergrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel. Op basis van zintuigelijke waarnemingen in het kader van het verkennend bodemonderzoek bestaat de bodem voornamelijk uit:

  • 0 - 50 cm-mv: zand zeer fijn, zwak siltig, matig humeus, zwak wortelhoudend;
  • 50 - 100 cm-mv: zand, zeer fijn, zwak siltig;
  • 100 - 200 cm-mv: zand, zeer fijn, zwak siltig.
4.3.3 Uitgangspunten

In het plangebied zijn twee waterbeheerders verantwoordelijk voor het beheer van het watersysteem: Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Scherpenzeel. Door de waterbeheerders worden in onderling overleg de volgende uitgangspunten voor water gesteld:

  • Bestaande watergangen optimaliseren (verbreden/verdiepen) ten behoeve van de benodigde waterberging binnen het plangebied.
  • Het integreren van de bestaande watergangen in het stedenbouwkundige plan als onderdeel van de beoogde groenstructuur.
  • Regenwater zoveel mogelijk infiltreren in het gebied, waarbij rekening moet worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de functies in de omgeving.

Bij voorkeur wordt extra water aangelegd in het plangebied, in het bijzonder in het westelijk en noordelijk deel (parallel aan de Groeperlaan) waar de watergang in oostelijke richting wordt verbreed.

Op grond van de Keur van Waterschap Vallei en Veluwe is het zonder vergunning van het waterschap verboden om water afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak te lozen op watergangen indien de uitbreiding groter of gelijk is aan 0,15 ha. De landelijke vuistregel ten aanzien van een toename aan verharding is dat 10% van het oppervlak aan nieuwe verharding, dat gaat lozen op oppervlaktewater, aan open water moet worden aangelegd. Daarnaast moet oppervlaktewater dat door de toename van verharding wordt gedempt, 100% worden gecompenseerd. Bovendien moeten sloten voldoen aan het benodigde hydraulische profiel voor aan- en afvoer van water en aan de legger van watergangen. In overleg met het waterschap moet worden bepaald hoe de watercompensatie moet worden ingevuld. Bij het opstellen van het plan voor het bouwrijp maken wordt de waterhuishouding nader uitgewerkt.

4.3.4 Relevante aspecten planvoornemen

Bij de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt nieuw oppervlaktewater gerealiseerd. Dit oppervlaktewater is met name voorzien aan de west- en noordzijde van het plangebied waar de bestaande C-watergang, parallel aan de Groeperlaan (in oostelijke richting) wordt verruimd. Alle watergangen wateren daarbij via de Akkerwindelaan en Ringbaan-Boslaan af richting de Lunterse Beek.

Op basis van het stedenbouwkundig plan is bepaald hoe groot de toename van het verhard oppervlak in het plangebied is. De toename van de verharding is ongeveer 3.732m2. Dit betekent dat de toename van de verharding groter is dan 1.500 m2 en er een watervergunning nodig is voor het aanleggen van de toename van het verhard oppervlak. In onderstaande tabel zijn de oppervlaktes aan verharding en water in de huidige en toekomstige situatie weergegeven.

Type oppervlak   Huidige situatie   Toekomstige situatie   Verschil  
Verharding
(bebouwd en onbebouwd)  
133 m2   3.931 m2   + 3.798 m2  
Onverhard   9.266 m2   4.588 m2   - 4.678 m2  
Water   292 m2   1.173 m2   + 881 m2  
Totaal   9.691 m2   9.691 m2    

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0013.png"

Stedenbouwkundig ontwerp Zelder (bron: SVP, d.d. 12 januari 2021)

Bovenstaande oppervlakten zijn gebaseerd op het ruimtegebruik van het stedenbouwkundig plan van d.d. 12 januari 2021, inclusief het oppervlak van de verbindingsweg. Het toekomstig verhard en onverhard oppervlak is bepaald door het oppervlak van de uitgeefbare grond voor 50% verhard dan wel onverhard te tellen (verhard: 2.730 (verharding + 1.201 (50% uitgeefbaar) = 3.931 m2, onverhard 3.387 (groen) + 1.201 (50% uitgeefbaar) = 4.588 m2). Bij een toename van verhard oppervlak van ongeveer 3.798 m2 moet 380 m2 (10%) extra oppervlakte water worden aangelegd. Het stedenbouwkundig plan voorziet in ongeveer 881 m2 extra verhard oppervlaktewater. Er is daarmee sprake van voldoende veruiming voor de opvang van het hemelwater. Bij het opstellen van het plan voor het bouwrijp maken wordt dit nader uitgewerkt.

De nieuwe bebouwing in de vorm van woningen wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel zoals aanwezig in het straatprofiel van de Groeperlaan en Hopeseweg. Binnen het plangebied zelf, zal hiervoor een gescheiden stelsel worden aangelegd. Hierbij gaat het afvalwater naar RWZI Woudenberg. De capaciteit van het rioleringsstelsel is voldoende om de extra afvalwaterstroom aan te kunnen. De verharde oppervlakken binnen het plangebied worden niet aangesloten op de riolering. Het afstromende hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlakte water. Dit hemelwater moet schoon zijn om te voorkomen dat het KRW-waterlichaam Lunterse Beek vervuild.

Om grondwaterneutraal te kunnen bouwen wordt de peilhoogte van de op te hoge grond in het plangebied bepaald op basis van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).

Daarnaast wordt bij de realisatie van de woningen aandacht geschonken aan het gebruik van milieuvriedelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen ten behoeve van de waterkwaliteit en ecologie.

4.3.5 Conclusie

Bij de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Zelder is sprake van een toename van verhard oppervlak. In het stedenbouwkundig plan is de aanleg van extra oppervlaktewater voorzien om de toename van het verhard oppervlak te compenseren. In overleg met Waterschap Vallei en Veluwe zal nader invulling worden gegeven aan de concrete wateropgave. Onderhavig bestemmingsplan maakt verschillende waterhuishoudkundige oplossingen (bijvoorbeeld in de vorm van open water en/of bergings-/infiltratievoorziening in het groen) mogelijk. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dan ook niet in het geding.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.

4.4.1 Archeologie

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)'

Het plangebied is grotendeels gelegen binnen een gebied met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)’. Dit houdt in dat voor bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aangezien het totale plangebied groter is dan 1.000 m2 en het in zijn geheel bouwrijp gemaakt moet worden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Archeologisch onderzoek (bureau- en verkennend booronderzoek)

In dat kader is een archeologisch onderzoek (Bijlage 8 Econsultancy, rapportnummer 13756.001, 29 september 2020) uitgevoerd. Het bureauonderzoek toont aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Er is een middelhoge verwachting opgesteld voor jagers en verzamelaars uit het Paleolithicum en Mesolithicum en een middelhoge verwachting voor landbouwers uit het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen. De verwachting op het aantreffen van sporen en vondsten uit de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe tijd is laag vanwege het ontbreken van bewoning op en bij de planlocatie op historische kaarten.

Tijdens het verkennend booronderzoek is gebleken dat het sporenniveau (C-Horizont) nog intact aanwezig is, maar dat de top van de oorspronkelijke podzolbodem verdwenen is. Waarschijnlijk is deze opgenomen in de A-Horizont van de beekeerdgrond. Hiermee kan de verwachting op het aantreffen van sporen van jagers en verzamelaars worden bijgesteld naar laag. De middelhoge verwachting op het aantreffen van sporen en vondsten van landbouwers blijft gehandhaafd.

Op basis hiervan wordt in het archeologisch onderzoek geadviseerd om een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren teneinde de middelhoge verwachting te toetsen. Voor dit onderzoek dient een PvE geschreven te worden. Pas als dit PvE goedgekeurd en geparafeerd door de gemeente kan het veldwerk uitgevoerd worden.

Na afstemming met de archeoloog van de gemeente is besloten om vooralsnog een karterend booronderzoek uit te voeren om te bezien in hoeverre het plangebied alsnog archeologisch vrijgegeven kan worden.

Op basis van het uitgevoerde karterend booronderzoek (Bijlage 9 Econsultancy, rapportnummer 13756.002, 16 december 2020) kan geconcludeerd worden dat, op basis van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, de middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten en/of sporen van landbouwers bijgesteld dient te worden naar een lage verwachting. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt niet bevestigd voor wat betreft de verwachte archeologische waarden.

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden wordt geadviseerd om binnen het plangebied, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. In géén van de boringen zijn archeologisch relevante indicatoren aangetroffen.

Advies regio archeoloog

De regio archeoloog adviseert in haar advies van 21 december 2020 (Bijlage 10) de conclusies van het karterend booronderzoek te onderschrijven en geen archeologisch vervolgonderzoek te vereisen. Het plangebied is archeologisch gezien voldoende onderzocht. In het bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk om een dubbelbestemming voor archeologie op te nemen. Wel geldt altijd een meldingsplicht. Dit advies van de regio archeoloog is door de gemeente overgenomen.

4.4.2 Cultuurhistorie

Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. Het plangebied zelf is aangemerkt als cultuurlandschap vochtige kampontginningen. De aangrenzende wegen (Groeperlaan en Hopeseweg) zijn aangemerkt als wegen van voor 1832. Daarnaast wordt de Hopeseweg begeleid door een historische groenstructuur in de vorm van laanbeplanting. Tevens zijn aan de overzijde van de Hopeseweg twee voorposten van de tweede wereldoorlog gelegen. Echter deze zijn niet als zodanig herkenbaar.

Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Het plangebied is volledig onbebouwd (met uitzondering van een tijdelijk warmtestation) en agrarisch in gebruik. Tevens zijn binnen het plangebied geen (veld)wegen aanwezig. De bebouwing aan de overzijde van de Groeperlaan dateert uit de jaren '70-'80 van de vorige eeuw en heeft verder geen cultuurhistorische waarden. Ook de bebouwing, ten zuidoosten van het plangebied aan de Hopeseweg, heeft geen cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2021Zelder-vg01_0014.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeente Scherpenzeel

4.4.3 Conclusie

Op grond van voorgaande wordt geconcludeerd dat op basis van de het uitgevoerde archeologisch onderzoek het plangebied archeologisch vrijgegeven kan worden. Verder vormt cultuurhistorie geen belemmering voor onderhavig planvoornemen vanwege het ontbreken van enige cultuurhistorische waarden binnen het plangebied of de directe omgeving.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, de Veluwe, bevindt zich op circa 8,7 kilometer afstand ten oosten van het plangebied. Het plangebied is tevens niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als beschermd natuurmonument.

Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen een Natura 2000-gebied is er geen sprake van effecten. Indien er eventueel sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de beoogde woningbouwonwikkeling in het plangebied zijn, gezien de afstand (circa 8,7 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van het planvoornemen (woningbouw) niet te verwachten. Ook is onderzocht dat het planvoornemen niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (zie ook Bijlage 11). Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen op basis hiervan met zekerheid worden uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is hierdoor niet vereist.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich direct ten oosten van het plangebied (overzijde Hopeseweg). Het betreft Beek en Bron. De functie van het nabijgelegen natuurnetwerk Beek en Bron zou bij een verandering in de waterhuishouding in het geding kunnen komen. In het huidig voorgenomen planvoornemen (verbindingsweg met woningbouw) zal er geen toename van de waterbelasting op dit natuurnetwerk komen, immers dient de Hopeseweg als een barriere op dit natuurtype. Door de woningbouwonwikkeling zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.

Houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit kader wordt beschreven of er bij een eventuele kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.

In het plangebied zelf is geen boomopstand aanwezig. Indien er bomen langs het plangebied gekapt worden voor de aanleg van de verbindingsweg, betreft het geen beschermde houtopstand als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De te vellen bomen aan de rand van het plangebied betreft een houtopstand binnen de bebouwde kom (westen van het plangebied: Groeperlaan) en betreft wegbeplanting ten oosten van het plangebied (Hopeseweg). Voor de bomen langs de Groeperlaan en de Hopeseweg (allen gesitueerd binnen de bebouwde kom) is een kapvergunning nodig. Deze bomen zijn onderdeel van de boomstructuur. Het kappen van de bomen dient bij voorkeur vermeden te worden. Indien ze toch gekapt worden dan moeten ze volledig worden gecompenseerd.

4.5.2 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming beschermt planten- en diersoorten. Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden beschadigd of gedood. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Gezien het aanwezige agrarische gebruik is op voorhand niet uit te sluiten dat het planvoornemen niet van invloed is op beschermde plant- en diersoorten. Een quickscan flora en fauna is hiervoor uitgevoerd (Bijlage 12 Econsultancy, rapportnummer 9266.001, 25 maart 2019). Op basis van deze quickscan wordt het volgende geconcludeerd:

  • Verstoring van een eventueel broedgeval van de ooievaar kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is, kunnen overtredingen op de wet natuurbescherming worden voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren volgens een ecologisch werkprotocol of door het nest te verplaatsen. Een voorwaarde voor het verplaatsen van het nest moet zijn, dat het nest permanent verlaten is en niet als nestlocatie is gebruikt.
  • Ten opzichte van de steenuil is voor de huidige herontwikkeling onderhavige quickscan voldoende, echter dient bij de verdere ontwikkeling van het noordelijke terreindeel een nader onderzoek naar de steenuil te worden uitgevoerd.
  • Verstoring ten opzichte van vleermuizen kan worden voorkomen door werkzaamheden overdag uit te voeren en geen kunstmatige verlichting toe te passen op de bomenrij ten zuiden van het plangebied.
  • Verder kunnen overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels worden voorkomen door eventuele nesten op het grasland en in de bomen langs het plangebied te verwijderen buiten het broedseizoen. Daarnaast dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
  • Met betrekking tot beschermde gebieden worden geen bezwaren verwacht. Er is geen beschermde houtopstand aanwezig, echter is er mogelijk een kapvergunning nodig indien de bomen langs het plangebied worden verwijderd.
4.5.3 Conclusie

Gelet op de gevonden en mogelijk aanwezige ecologische waarden en het beoogde planvoornemen is de verwachting dat de voorgenomen plannen uitvoerbaar zijn, mits planvorming en tijdens de uitvoering c.q. realisatie van het planvoornemen het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht worden genomen. Indien van toepassing kunnen, middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen het planvoornemen worden uitgevoerd.

4.5.4 Vervolg

Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna is een nader ecologisch onderzoek (Bijlage 13 Econsultancy, rapportnummer 9266, 19 april 2021) uitgevoerd. Dit aanvullende onderzoek is noodzakelijk om een compleet beeld te krijgen van het aantal broedgevallen van steenuilen in de directe omgeving van het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit een terrritorium onderzoek. Hieruit is gebleken dat vanwege de beperkte grootte van het weg te vallen optimaal foerageergebied (0.1 ha) er geen sprake is van een direct effect op de nestlocatie van de steenuil. Echter kan de steenuil als gevolg van onderhavige ontwikkeling in combinatie met andere ontwikkelingen in de omgeving, in het gedrang komen. Aangezien binnen de homerange van de aangetroffen steenuil in de huidige situatie slechts 0,85 ha optimaal leefgebied aanwezig is, kan, ondanks de geringe afname van leefgebied als gevolg van onderhavig planvoornemen, een negatief effect op het broedsucces niet op voorhand worden uitgesloten. Hierbij worden autonome ontwikkelingen en recente uitbreidingen buiten het plangebied meegerekend. Daarom wordt geadviseerd om maatregelen te treffen die de kwaliteit van het resterende leefgebied verbeteren. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende maatregelen:

  • het aanbieden van additionele nestkasten (buiten het plangebied)
  • het omzetten van circa 0,1 ha agrarisch gebied naar extensief begraasd weiland met overhoeken;
  • de aanleg van een hoogstamboomgaard;
  • aanplant struweel en/of haag;
  • de aanleg van een (padden)poel met natuurvriendelijke oevers;
  • de aanleg van een houtril/takkenwal;
  • de aanplant van solitaire bomen/ houtopstanden binnen agrarisch gebied.

Deze maatregelen komen uit het handboek 'Steenuil onder de pannen' van STONE en de Vogelbescherming (2009). Als onderdeel van het planvoornemen wordt nader bezien op welke wijze invulling gegeven kan worden aan een aantal van deze maatregelen in de directe omgeving van het plangebied. Door het treffen van deze maatregelen vormt het aspect natuur geen belemmering voor het planvoornemen en wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming.

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen zoals hogedruk aardgasleidingen of rioolwaterpersleidingen. Wel liggen er in het straatprofiel van de Groeperlaan en Hopeseweg enkele leidingen. Het betreffen de gebruikelijke nutsvoorzieningen. Echter deze zijn niet van invloed op het plangebied. Door het plangebied zelf loopt een electriciteitsleiding (laagspanning). Met deze leiding wordt rekening gehouden bij de inrichting van het plangebied. De leiding zal onderdeel zijn van de openbare ruimte c.q. het aan te leggen groen. Er is derhalve geen sprake van kabels of leidingen die een belemmering kunnen vormen voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

De reguliere nutsleidingen ten behoeve van gas, water, elektra en telefonie worden binnen het plangebied binnen de te realiseren openbare ruimte aangelegd.

4.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.7.1 Wettelijk kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).

De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Hierin worden drie hoofdthema's genoemd 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten':

  • kenmerk van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.
4.7.2 Toepassing

Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van maximaal 35 woningen en valt niet onder één van de in lijst C genoemde activiteiten, waardoor er voor dit planvoornemen geen m.e.r.-plicht geldt. Wel is mogelijk een beoordelingsplicht aan de orde, aangezien de ontwikkeling kan worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject, als genoemd in lijst D. De indicatieve drempel daarvoor is gesteld op - voor zover hier relevant - een oppervlakte van 100 hectare of meer, dan wel een aantal woningen van 2.000 of meer. Naarmate die drempel dichter wordt benaderd geldt een zwaardere beoordeling.

Voornoemde drempel wordt ruim onderschreden (35 woningen ten opzichte van 2.000 woningen). Uit eerdere paragrafen in dit hoofdstuk blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage.

4.7.3 Besluit

Op 12 oktober 2021 heeft het bevoegd gezag (het college) op basis van de aanmeldingsnotitie (Bijlage 14 Pouderoyen Tonnaer, kenmerk J202001.006, d.d. 2 juni 2021) besloten om geen milieueffectrapportag op te stellen voor dit planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Zelder' vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en planregels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor). Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de huidige wet- en regelgeving alsmede de gemaakte afspraken in het kader van de digitalisering.

5.2 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

5.3 Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels, met de gebruikte 'begrippen' en 'wijze van meten';
  • bestemmingsregels, met de regels voor de binnen het plangebied gelegen bestemmingen en dubbelbestemmingen;
  • algemene regels, met een overzicht van de algemene bouw- en gebruiksregels, de aanduidingsregels en de algemene afwijkings- en wijzigingsregels;
  • overgangs- en slotregels, met de regels over het overgangsrecht en de wijze van aanhalen van het plan.

De in dit bestemmingsplan gehanteerde plansystematiek en opgenomen regels zijn zoveel mogelijk overeenkomstig de systematiek en regels van het geldende bestemmingsplan 'Omgeving De Heijhorst' en 'Akkerwinde' opgesteld. Er wordt daarbij gestreeft naar uniformiteit en rechtgelijkheid voor de woningenbouwmogelijkheden in de woningbouwlocaties voor Scherpenzeel-Zuid. Met dit verschil dat de woningen in onderhavig plangebied specifiek bedoeld zijn voor 1-2 persoons huishoudens (starters, senioren).

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1):

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.

Wijze van meten (artikel 2):

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.

5.3.2 Bestemmingsregels

Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Afwijken van de bouwregels (indien noodzakelijk)
  • 4. Specifieke gebruiksregels (indien noodzakelijk)
  • 5. Afwijken van de gebruiksregels (indien noodzakelijk)
  • 6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden (indien noodzakelijk)
  • 7. Wijzigingsbevoegdheid (indien noodzakelijk)

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende (ondergeschikte) functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, erkers, overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. Van de bouwregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor verruiming van de toegestane bouwmogelijkheden (afwijken van de bouwregels).

In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).

In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder welke voorwaarden een bestemming omgezet kan worden naar een andere bestemming.

In het onderstaande (paragraaf 5.4) worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2012, een alfabetische volgorde aangehouden.

5.3.3 Algemene regels

In artikel 9, de anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 10 zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen. In artikel 11, 12 en 13 zijn algemene gebruiksregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels opgenomen. Deze verschaffen het bevoegd gezag c.q. Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. In artikel 14 zijn de algemene procedureregels en in artikel 15 zijn de overige regels opgenomen, met een verwijzing naar de wettelijke regelingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 16) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 17 ) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.4 Bestemmingen

Groen (artikel 3)

De berm parallel aan de Groeperlaan is meegenomen in het plangebied en overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Oost' bestemd als 'Groen', waarbij de aanduiding 'ontsluiting' is toegevoegd. Ter plaatse van deze aanduiding is het toegestaan om doorsteken door het groen te maken ten behoeve van de ontsluiting van de aangrenzende woningen en/of parkeervoorzieningen.

Tuin (artikel 4)

De voor- en zijtuin van de beoogde vrijstaande woning aan de zuidzijde van het plangebied krijgt de bestemming 'Tuin'. Hier zijn, behoudens erkers, geen (bij)gebouwen toegestaan. Het oprichten van erfafscheidingen van beperkte bouwhoogte is wel toegestaan. Tevens is een specifieke regeling opgenomen voor het oprichten van een geluidscherm om het woon- en leefklimaat te waarborgen, overeenkomstig het akoestisch onderzoek industrielawaai. De bestemming 'Tuin' kan onderdeel uitmaken van het bouwperceel.

Verkeer (artikel 5)

De verbindingsweg aan de zuidzijde van het plangebied is bestemd als 'Verkeer'. De verbindingsweg is een nieuwe verbinding in de ontsluiting van Zelder en de bestaande wijken Akkerwinde en De Maatjes richting de provinciale weg N224. Hiermee neemt naar verwachting het aantal verkeersbewegingen op de Groeperlaan af.

Binnen de bestemming zijn verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterparijen/watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk. De inhoud van gebouwen ten behoeve van de bestemming mag niet meer bedragen dan 50 m3 en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn in de regels nadere hoogte bepalingen opgenomen.

Water (artikel 6)

De C-watergang parallel aan de Groeperlaan is net als de bestemming 'Groen' meegenomen in het plangebied en overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Water', waarbij de aanduiding 'ontsluiting' is toegevoegd. Ter plaatse van deze aanduiding is het toegestaan om doorsteken door het water te maken ten behoeve van de ontsluiting van de aangrenzende woningen en/of parkeervoorzieningen.

Wonen (artikel 7)

De beoogde vrijstaande woning aan de zuidzijde van het plangebied valt onder de woonbestemming. Het hoofdgebouw/woning dient binnen het bouwvlak te worden opgericht, daarbuiten zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. Er wordt een minimale bouwvlakdiepte opgenomen van 10,00 meter. Samen met de bestemming 'Tuin' kan de bestemming 'Wonen' onderdeel uitmaken van het bouwperceel. In het bouwvlak is de bouwwijze van de woning aangeduid (vrijstaand). Ook de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte is aangeduid.

Onder de bestemming wonen valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving

Bedrijfsactiviteiten aan huis en mantelzorg zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via een afwijking (omgvingsvergunning) en met vergelijkbaere maatvoering.

Op basis van het akoestisch onderzoek industrielawaai is een regeling opgenomen voor het oprichten van een geluidscherm en het uitvoeren van een dove gevel om het woon- en leefklimaat van de woning te waarborgen.

Woongebied (artikel 8)

Voor de woningbouwlocatie Zelder is de bestemming ‘Woongebied’ opgenomen. Binnen deze bestemming zijn woningen voor 1-2 persoonshuishoudens, maar ook verkeersdoeleinden (waaronder (ontsluitings)wegen, paden en parkeervoorzieningen), groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningenen waterpartijen/watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Voor het bouwen van woningen, aan- uitbouwen en bijgebouwen, erkers, overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn nadere bouwregels opgenomen. Onderdeel hiervan is het maximum oppervlak voor de bouwpercelen van de woningen om te waarborgen dat voorzien wordt in woningen voor 1-2 persoonshuishoudens.

Door middel van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven wat het maximum aantal woningen per bestemmingsvlak is. Tevens is de bouwwijze van de woningen aangeduid (aaneengebouwd, gestapeld)

De bouwregels, zoals maximale oppervlak bouwperceel/woning, goot- en bouwhoogte en minimale afstanden tot de perceelsgrenzen, zijn in de regels opgenomen en afgestemd op de bouwwijze van de woningen.

Aangezien het oppervlak van het bouwperceel/woning gebonden zijn aan een maximum zijn er geen afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Ook om deze reden zijn beroepen/bedrijven aan huis en mantelzorg niet toegestaan.

Daarnaast is het tijdelijke warmtestation planologisch juridisch geregeld in dit bestemmmingsplan.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van de woningbouwontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het planvoornemen ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische haalbaarheid

Alle gronden in het plangebied zijn in gemeentelijk eigendom. Er is daarom geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van anterieure overeenkomsten met grondeigenaren of ontwikkelende partijen. Te zijner tijd worden, bij de verkoop van de gronden aan ontwikkelende partijen, afspraken gemaakt omtrent het te realiseren woningbouwprogramma en de inrichting van de openbare ruimte. Het kostenverhaal wordt daarbij verdisconteerd in de grondprijs. Op basis van een exploitatieberekening is geconcludeerd dat sprake zal zijn van een positieve balans. De ontwikkeling van de woningbouwlocatie Zelder heeft voor de gemeente Scherpenzeel geen negatieve financiële consequenties.

6.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van een woningbouwlocatie met maximaal 35 woningen aan de oostzijde van de kern Scherpenzeel. Met de realisatie van de woningbouwlocatie wordt concreet invulling gegeven aan de zoekgebieden naar wonen uit de structuurvisie van Scherpenzeel in combinatie met de nieuwe ontsluiting. Op basis hiervan was deze woningbouwontwikkeling ook beleidsmatig reeds enkele jaren voorzienbaar. Tevens wordt voorzien in de eigen woningbehoefte voor 1-2 persoonshuishoudens zodat zowel jongeren en ouderen in Scherpenzeel kunnen blijven wonen. Zoals uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting blijkt, kan het planvoornemen goed worden ingepast in de omgeving, zonder dat daardoor iemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Daarnaast wordt de leefbaarheid van de kern verbeterd doordat het draagvlak voor de bestaande voorzieningen worden vergroot.

De bouwmogelijkheden zijn nader geconcretiseerd op basis van de bouwregels binnen de bestemming 'Woongebied'. De afmetingen van de te realiseren woningen zijn hiermee afgestemd op de aangrenzende bebouwing en ruimtelijke structuur in de omgeving. Tevens wordt de nodige afstand aangehouden tot de bestaande woningen langs de Groeperlaan en Hopeseweg waarbij de bestaande groen- en waterbestemming langs deze wegen wordt gerespecteerd.

Mocht iemand bedenkingen hebben ten aanzien van het plan dan kan ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze kenbaar worden gemaakt en na vaststelling van het plan eventueel beroep worden ingesteld. Hieromtrent en voor de verder procedure wordt verwezen naar hoofdstuk 7.

6.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De herziening van het bestemmingsplan geeft, na een afweging van de verschillende belangen concreet invulling van het beleid uit de structuurvusie, namelijk voorzien in de woningbehoefte.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:
    • 1. Vooroverleg met instanties
    • 2. Watertoets
    • 3. Inspraak (niet verplicht)
  • b. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  • c. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • d. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Vooroverleg met instanties

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Dit vooroverleg heeft gedurende de inspraakperiode van het voorontwerpbestemmingsplan plaats gevonden (zie paragraaf 7.4).

7.3 Informatieavonden

Er is op 23 september 2020 voor de directe omwonenden een informatieavond gehouden. Tijdens deze informatieavond is het stedenbouwkundig plan (proefverkaveling) gepresenteerd. Naar aanleiding hiervan zijn vragen van de omwonenden beantwoord.

Gedurende de procedure van het bestemmingsplan zullen meer (digitale) bijeenkomsten volgen.

7.4 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 mei 2021 tot en met 3 augustus 2021, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op 14 juli 2021 is een inloopavond gehouden. Gedurende deze periode zijn in totaal 2 inspraakreacties ingediend. Daarnaast is een vooroverlegreactie ontvangen van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden. Deze reacties zijn in de nota vooroverleg en inspraak (d.d. 30 september 2021 Bijlage 15) samengevat en voorzien van een reactie van het college. De nota van Inspaak is als bijlage bijgevoegd. Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan op enkele punten.

7.5 Ontwerp en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 oktober 2021 tot en met 30 november 2021, gedurende 6 weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Van deze mogelijheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Het bestemmingsplan is dan ook in de raadsvergadering van 22 februari 2022 ongewijzigd vastgesteld.