Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Maatjeshof
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0279.BP2019DeMaatjeshof-vg01

Toelichting

hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Scherpenzeel heeft de voormalige locatie van CBS De Maatjes, ten oosten van Landgoed Scherpenzeel, aangewezen als locatie voor een initiatief van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) Maatjeshof. De gemeente heeft besloten om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van de initiatiefnemers waarbij 14 levenslooppluswoningen voor mensen van 60 jaar en ouder gerealiseerd mogen worden. De woningen zijn geschikt om, ondanks eventueel optredende lichamelijke beperkingen, ook op latere leeftijd zelfstandig te blijven wonen. De beoogde woningen hebben mantelzorgeigenschappen, dat wil onder andere zeggen dat deze rolstoel toegankelijk zijn en geschikt zijn voor thuiszorgverpleging.
 
Deze ontwikkeling past echter niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Oost', waarin de gronden grotendeels een maatschappelijke bestemming hebben. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig.
 
Het bestemmingsplan 'De Maatjeshof' voorziet in een adequate juridisch planologische regeling voor de realisering van woningen en de aanleg van openbare ruimte in het beoogde woongebied.
1.2 Plangebied
Het plangebied bevindt zich ten oosten van Landgoed Scherpenzeel op de locatie van de voormalige CBS De Maatjes. Aan de overige zijden is het plangebied omgeven door woningen. De woningen aan de oost- en zuidzijde betreffen voornamelijk hoek-/tussenwoningen in twee lagen met een kap, terwijl de woningen ten noorden van het plangebied nultredenwoningen in één bouwlaag (Doornboomspark) zijn. Het centrum van Scherpenzeel bevindt zich, op loopafstand, ten noordwesten van het plangebied.
    
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (zwart omcirkeld, bron: Ruimtelijkeplannen.nl) 
Globale begrenzing plangebied (wit omkaderd, bron: Google Earth) 
 
Het plangebied is bekend onder de kadastrale gemeente Scherpenzeel, sectie E, perceelnummer 2253 en gedeeltelijk 3462. De totale oppervlakte van het plangebied beslaat 7121 m².
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Oost'.  Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 2 oktober 2014. De betreffende gronden hebben gedeeltelijk een maatschappelijke bestemming, gedeeltelijk een groen bestemming en een kleine strook is bestemd voor verkeer. De gronden die zijn aangewezen voor 'Maatschappelijk' zijn onder andere bestemd voor educatieve en onderwijsvoorzieningen en voor peuterspeelzalen, kinder- en naschoolse opvang. Hoofdgebouwen zijn toegelaten in een royaal bouwvlak dat voor 50% bebouwd mag worden met een maximum goot- en bouwhoogte van 7,5 meter. De gronden die zijn aangewezen als 'Groen' zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, zoals bosschages en plantsoen, speelvoorzieningen en waterpartijen. De beoogde woningen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Oost' (plangebied wit omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
  
hoofdstuk 2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie is het plangebied gedeeltelijk verhard en gedeeltelijk onverhard. Het verharde gedeelte bevindt zich voornamelijk in het zuidelijke deel van het plangebied, bestaande uit een oud schoolgebouw, bijbehorende bouwwerken en terreinverharding van het voormalige schoolplein. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een groenstrook met bomen en struikgewas. Aan de noordwestzijde langs de Boslaan is tevens een sloot aanwezig.
 
Het terrein is voorzien van enkele parkeerplaatsen ten behoeve van de voormalige bestemming.
 
Navolgende afbeeldingen geven de huidige situatie van het plangebied weer.
 
Huidige situatie plangebied schoolplein (bron: Google Streetview)
Huidige situatie plangebied noordzijde (bron: Google Streetview)
2.2 Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling wordt in het plangebied woningbouw gerealiseerd. Vereniging Maatjeshof (vereniging in een CPO) is voornemens om 14 levenslooppluswoningen, geschikt voor mantelzorg, te realiseren op de locatie van de voormalige CBS De Maatjes.
 
De woningen worden in een hofje geplaatst zodat er een binnenplaats ontstaat. Er zal vanuit het hofje een doorzicht blijven naar het aangrenzende park behorende bij Landgoed Scherpenzeel. In het hofje wordt ruimte gerealiseerd voor enkele parkeerplaatsen en een groenperkje. Verder is sprake van een groene rand om het plangebied. Hierbij wordt het groen opnieuw ingericht met laag- en hoogopgaand groen, deels in combinatie met waterberging. Aan de achterzijden van de woningen is voorzien in een kwalitatief hoogwaardige en groene erfafscheiding.
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Walstrolaan, met ook een aansluiting op de Boslaan. Het benodigde parkeren heeft in het hofje en aan de Hondsdraflaan plaats.
 
Er zullen vier rijtjes van 3 woningen worden gerealiseerd en 2 twee-onder-een-kapwoningen. De kavels hebben gemiddeld een oppervlakte van circa 300 m². Het gaat hierbij om 4 woningen in het segment 'middelduur koop' (tussenwoningen) en 10 koopwoningen in het duurdere segment. 
De woningen bestaan uit één laag met kap. De begane grond kan op die manier voor senioren gebruikt worden en op de eerste verdieping kan een slaapplaats gerealiseerd worden voor een zorgverlener. Met de uitvoering van de woningen wordt rekening gehouden met de doelgroep.
 
Navolgende afbeeldingen tonen de beoogde situatie van het plangebied.
 
Nieuwe situatie De Maatjeshof (Bron: van den Berg Architecten, d.d. 8 oktober 2019)
 
Doorsnede beoogde woning (Bron: van den Berg Architecten)
 
Impressie toekomstige situatie plangebied (Bron: van den Berg Architecten)
 
hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
Aangezien de beoogde ontwikkeling geen rijks verantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.  
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Gezien de beoogde ontwikkeling van 14 woningen en toename van de bebouwingsmogelijkheden is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve zal de behoefte van deze ontwikkeling nader worden toegelicht.
 
Behoefte
Er is ruimtelijk behoefte aan verbetering van de stedenbouwkundige/landschappelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied. In de huidige situatie is er sprake van een leegstaand verouderd schoolgebouw. Herstructurering van het plangebied zal zorgen voor een betere inpassing en stedenbouwkundige kwaliteit.
 
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020. Bij vaststelling van de woonvisie heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen waarin de ambitie is uitgesproken om voor de langere termijn uit te (blijven) gaan van de bouw van gemiddeld 50 woningen per jaar, met behoud van woningbouwkwaliteit en differentiatie. De ontwikkeling van 14 woningen past binnen de kwantitatieve opgave van de gemeente Scherpenzeel.
 
Kwalitatief ligt er een accent op de bouw van dure huurwoningen en goedkope koopwoningen. Gezien de opgave op het gebied van wonen, zorg en welzijn dient er aandacht te zijn voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. De beoogde ontwikkeling voorziet in levensloopbestendige seniorenwoningen met de mogelijkheid voor mantelzorg en sluit hiermee aan bij de kwalitatieve woningbehoefte in Scherpenzeel.
 
Het plangebied bevindt zich in bestaand stedelijk gebied en de beoogde woningen sluiten aan bij de bestaande bebouwing in de omgeving.
 
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsverordening en Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsverordening is geactualiseerd en in werking getreden op 1 januari 2018. De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht. Voor woningbouw dient er te worden aangesloten bij de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte. Omdat het kwalitatief woonprogramma Gelderland (2010-2019) niet beschikt over de actuele behoefte zal er in  toelichting paragraaf 3.3.2 in gegaan worden op het gemeentelijk beleid Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020.
  
Sinds 1 januari 2018 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland van kracht. Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie is de maatschappelijke opgaven die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd.
 
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat centraal in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'. Met behulp van de volgende ambities wordt er richting gegeven aan energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat:
  1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
  2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
  3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen
  4. Biodiversiteit: werken met de natuur
  5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
  6. Vestigingsklimaat: een krachtige duurzame topregio
  7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Met name de ambitie voor de woon- en leefomgeving is van toepassing op woningbouw. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen.
 
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen.
 
De gemeente Gelderland streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.  Hiervoor zijn de volgende ambities opgesteld:
  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is met name de ambitie voor een dynamisch, divers en duurzame woon- en leefomgeving van belang. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan deze ambitie doordat de levensloopbestendige woningen op een duurzame manier gebouwd zullen worden. De woningen zullen worden voorzien van zonnepanelen en worden aangesloten op het warmtenet. Daarnaast wordt de bebouwde omgeving optimaal benut door op de plaats van de voormalige school een nieuw wooncluster te realiseren.
 
De beoogde levenslooppluswoningen sluiten aan bij de woningvraag van Scherpenzeel. Door de situering van de woningen ontstaat er een hofje wat bijdraagt aan een veilige en diverse woon- en leefomgeving.
 
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsverordening en Omgevingsvisie Gelderland. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik komt overeen met de Ladder voor duurzame verstedelijking welke reeds getoetst is in toelichting paragraaf 3.1.3
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie Scherpenzeel
De Structuurvisie Scherpenzeel, die op 31 oktober 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad, is een integrale ruimtelijke beleidsvisie op de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Scherpenzeel. In de structuurvisie wordt helderheid gegeven over de ruimtelijke koers en de wijze waarop deze tot uitvoer wordt gebracht. De structuurvisie kan op gebiedsniveau worden uitgewerkt.
  
In de toekomstvisie op Scherpenzeel is het gemeentelijk grondgebied verdeeld in drie deelgebieden. Het noordelijke buitengebied blijft gekenmerkt door het agrarische gebruik en het aantrekkelijke landschap. De kern blijft een aantrekkelijk dorp, met een groen karakter en een multifunctioneel centrumgebied aan de Dorpsstraat. Het zuidelijke buitengebied kenmerkt zich door een sterke uitwisseling tussen dorp en landschap. Dit gebied is gekenmerkt als 'dynamisch dorpslandschap' met een afwisseling tussen landelijke functies (agrarisch gebruik) en dorpsfuncties. Scherpenzeel-Zuid wordt de komende jaren, onder andere door het realiseren van woningbouw en het versterken van de landschappelijke kwaliteit, verder ontwikkeld als 'dynamisch dorpslandschap'.
 
Op het gebied van wonen wordt in de structuurvisie zowel ingezet op inbreiding als op uitbreiding. In de toekomst kunnen, door herstructurering en transformatie, nog altijd nieuwe woningen worden toegevoegd in het bestaand bebouwd gebied. Nieuwbouw moet qua maat en schaal passen in de omgeving en het groene karakter van de kern moet behouden blijven. Om een te forse verdichting te voorkomen en om het dorpse karakter van de kern te behouden, kan niet het volledige woningbouwprogramma in het bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Daarom is het noodzakelijk dat naast inbreiding ook uitbreiding plaatsvindt aan de randen van het dorp. In het provinciaal beleid zijn gronden ten noorden en ten zuiden van de kern aangewezen als zoekgebied voor wonen. De afgelopen jaren is met name de zoekzone voor wonen in het noordoostelijk deel van Scherpenzeel ingevuld; in de komende periode zal het gebied ten zuiden van de kern worden ontwikkeld.
 
Woongebieden
Het beleid in de bestaande woongebieden is gericht op het behoud van het woon- en leefklimaat. In de woonomgeving gaat de aandacht uit naar de kwaliteit van de openbare ruimte en de groenstructuur. Ook in de toekomst is het mogelijk dat er nieuwe woningen worden toegevoegd in het bestaande bebouwde gebied. In woonbuurten dient er ruimte te zijn voor maatschappelijke functies, zoals bijvoorbeeld een school, een kinderdagverblijf of voorzieningen speciaal gericht op ouderen of jongeren. Multifunctionaliteit van woongebieden maken buurten levendiger en zijn bovendien ondersteunend aan de woonfunctie.
 
Gezien het dorpskarakter ligt de nadruk bij inbreiding op het bouwen in verschillende typologieën en prijsklassen. Middelhoogbouw is slechts op beperkte schaal mogelijk. Een eventueel nieuwbouwprogramma zou met de demografische ontwikkeling rekening moeten houden en er moet blijvend aandacht besteed worden aan woonvormen voor starters en senioren. De nieuwbouw van woningen zal verder zoveel mogelijk moeten aansluiten op de wensen van de consument, waarbij de gemeentelijke woonvisie sturend is.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan op verschillende aspecten uit de Structuurvisie Scherpenzeel. Met de beoogde ontwikkeling wordt een gebied binnen bestaand bebouwd gebied geherstructureerd, daarmee is er sprake van inbreiding en optimaal gebruik van het stedelijk gebied. Tevens is de ontwikkeling specifiek gericht op ouderen waarmee er rekening wordt gehouden met de demografische ontwikkelingen en invulling wordt gegeven aan de vraag en wensen van de consument.
 
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling van 14 levenslooppluswoningen voor senioren aansluit bij de Structuurvisie Scherpenzeel.
3.3.2 Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020
In de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020 zijn de kaders voor het gemeentelijke woonbeleid beschreven. Uitgangspunt van de woonvisie is de bevolkingsprognose van de regio Food Valley, waarbij is uitgegaan van migratiesaldo nul. Deze prognose is wat terughoudender dan de provinciale prognose, die uitgaat van een licht positief migratiesaldo. Op basis van de geprognosticeerde huishoudensgroei (van 3.579 huishoudens in 2012 tot 3.960 huishoudens in 2020 en 4.230 huishoudens in 2030) is de woningbehoefte bepaald. De huidige woningvoorraad in Scherpenzeel bestaat voor een groot deel uit eengezinswoningen in het hogere prijssegment. Goedkopere koopwoningen, die betaalbaar zijn voor starters of middeninkomens zijn schaars. Ook het aandeel huurwoningen is beperkt.
 
Op grond van de regionale prognose wordt voor de gemeente Scherpenzeel uitgegaan van het volgende woningbouwprogramma: 
  • 2016-2020: 185 woningen (37 woningen per jaar);
  • 2021-2030: 320 woningen (32 woningen per jaar).
Bij vaststelling van de woonvisie heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen waarin de ambitie is uitgesproken om voor de langere termijn uit te (blijven) gaan van de bouw van gemiddeld 50 woningen per jaar, met behoud van woningbouwkwaliteit en differentiatie. Kwalitatief ligt er een accent op de bouw van dure huurwoningen en goedkope koopwoningen. Gezien de opgave op het gebied van wonen, zorg en welzijn moet er daarnaast een accent liggen op woningen die geschikt zijn voor ouderen.
   
Planspecifiek
Het toevoegen van een gedifferentieerd programma van 14 levenslooppluswoningen voor senioren, deels middeldure en deels dure koopwoningen, sluit aan bij de (kwantitatieve en kwalitatieve) woningbouwopgave en het woningbouwprogramma van Scherpenzeel. Gesteld wordt dat de ontwikkeling in lijn is met de Woonvisie van de gemeente Scherpenzeel.
 
3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
Met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wil de gemeente Scherpenzeel bestaande bijzondere ruimtelijke kwaliteiten – met name de cultuurhistorische waarden en identiteit – kunnen waarborgen en anderzijds burgers meer ruimte bieden bij het realiseren van hun bouwplannen. Dit vraagt om een welstandsbeleid op maat. Enerzijds wordt rechtszekerheid en voorspelbaarheid geboden, maar anderzijds is er ruimte voor dialoog en afwijking van de spelregels, indien blijkt dat er betere alternatieven zijn. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vormt een toetsingskader voor de kleinere plannen, maar is een stimulerend kader voor de grotere ruimtelijke opgaven. Dit vraagt ook om integratie met landschaps- en monumentenbeleid, waarmee de welstandsnota transformeert naar een integrale ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’. Daarbij is het uitgangspunt dat welstandstoezicht maatwerk is.
 
De gemeente onderscheidt een zestal deelgebieden: dorpslinten, woonbuurten, bedrijventerreinen, huize Scherpenzeel, sportpark De Bree, buitengebied, monumenten.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'woonbuurten' en ligt in de buurt De Maatjes. De Maatjes heeft een opzet die doet denken aan woonerven; een grillig stratenpatroon waarbij de woningen afwisselend aan, of van een doorgaande weg afgekeerd liggen. Groenstructuren zijn geïntegreerd in de wijk. De informele situering van de bouwblokken afgewisseld met groen zorgt voor een aantrekkelijke uitstraling van de buurt.
 
De volgende ambities zijn van belang voor het deelgebied 'woonbuurten':
  • Behouden herstel van het aanwezige of oorspronkelijke bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historische karakteristiek van stedenbouw, architectuur, landschap of cultuurhistorie zijn uitgangspunten.
  • Bouwmassa's voegen zich binnen uitersten van de omgeving en nemen ook de beeldbepalende elementen over.
  • De uitvoering van onderdelen krijgt evenveel aandacht als bij de omgeving.
De beoogde woningen sluiten, met een speelse opzet en groene rand, aan bij de kenmerkende opzet van de buurt De Maatjes. Daarnaast zullen de bouwmassa's en architectuur van de woningen aansluiten bij de omgeving.
hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk 14 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Het plangebied bevindt zich in een woonwijk en grenst aan de westzijde aan Landgoed Scherpenzeel. De beoogde woningen sluiten aan bij de functie van de omgeving. De ontwikkeling van 14 woningen zal een beperkt effect hebben op omliggende woningen en de omgeving. Daarnaast vervangen de woningen de voormalige bestemming van een basisschool waarmee er effecten op de omgeving komen te vervallen.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.1.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van het betreffende plangebied is er door Inventerra een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op 7 maart 2019 (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
 
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk 'verdacht' voor bodemverontreiniging ter plaatse van de slootdempingen en voor het overige 'onverdacht'.
 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese 'verdacht voor verontreiniging' ter plaatse van de slootdemping bevestigd, vanwege het aangetoonde licht verhoogde gehalte aan lood in de grond. De hypothese 'onverdacht' voor het overige terrein is eveneens bevestigd. De licht verhoogde concentratie barium in het grondwater wordt toegeschreven aan een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde.
 
Het aangetoonde licht verhoogde gehalte aan lood in de ondergrond ter plaatse van de dempingen is zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
 
Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan er sprake zijn van beperkingen in de hergebruiksmogelijkheden en/of verwerkingskosten. Bij graafwerkzaamheden in de grond dient rekening gehouden te worden met eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen conform de CROW-publicatie 400.
4.1.2 Lucht
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaalaantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
  
Planspecifiek
Met de voorgenomen herontwikkeling worden 14 woningen gerealiseerd. De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van Atlas Leefomgeving (Rijksoverheid) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) ter plaatse van het plangebied bedragen respectievelijk 19-20 µg/m³, 11-12 μg/m³ en 16-18 μg/m³. Daarmee worden de wettelijke normen niet overschreden.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    1. verzorgingstehuizen;
    2. psychiatrische inrichtingen;
    3. medische centra;
    4. poliklinieken; 
    5. medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Met betrekking tot de beoogde ontwikkeling is het van belang om te kijken naar de mogelijke hinder door wegverkeerslawaai en industrielawaai.
 
Wegverkeerslawaai
Het beoogde plan voorziet in de realisatie van woningen welke volgens de Wet geluidhinder aangemerkt worden als een gevoelig object. De wegen die grenzen aan het plangebied betreffen slechts 30 km/uur wegen. Deze wegen hebben geen onderzoekszone. Gezien de ligging van het plangebied in een woonwijk en enkel 30 km/uur wegen in de nabijheid van het plangebied kan er worden aangenomen dat er geen sprake is van wegverkeerslawaai.
 
Spoor- en industrielawaai
Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen spoorlijnen of relevante bedrijven. Derhalve kan er geconcludeerd worden dat er geen overlast zal zijn van spoor- of industrielawaai.
 
Het aspect geluid zal geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
4.1.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
In het kader van milieuzonering moet er bepaald worden of de nieuwe invulling realiseerbaar is op de locatie en dat dit geen belemmering oplevert voor omliggende bedrijven en instellingen. Hierbij worden de richtafstanden uit de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ gebruikt.
 
Er bevinden zich in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven en instellingen. De dichtst bijgelegen instelling betreft een basisschool op een afstand van circa 200. Een basisschool heeft milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Daarnaast is ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 435m een grondverzetsbedrijf gevestigd met een maximale milieucategorie van 3.1 en richtafstand van 50 m. Ten oosten hiervan is de gemeentewerf gevestigd waar tevens afvalverwerking plaatsvindt. Hier is een milieucategorie van maximaal 4.2 toegestaan met een richtafstand van 300 m. De afstand van het plangebied tot de gemeentewerf bedraagt ruim 480 m.  De beoogde ontwikkeling op de planlocatie voldoet aan de richtafstanden. Tevens worden bedrijven en instellingen niet belemmerd in hun bedrijfsvoering door de realisatie van de woningen.
      
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot bedrijven en milieuzonering.
4.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Woningen worden in het Bevi gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede uit de risicokaart ter plaatse van het plangebied. 
 
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omcirkeld, bron: risicokaart.nl)
 
Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de directe omgeving geen inrichtingen en transportroutes aanwezig zijn die van invloed zijn op de externe veiligheid ter hoogte van het plangebied.
 
De dichtst bijgelegen risicovolle inrichting  bevindt zich op een afstand van circa 850 m. Dit betreft een propaantank waarvoor een risicoafstand van 40 m geldt, hieraan wordt ruim voldaan. Er zijn geen gevolgen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Daarnaast maakt de N224 onderdeel uit van het basisnet weg. Deze bevindt zich op een afstand van ruim 700 m van het plangebied. Er wordt hiermee voldoende afstand gehouden, er zijn geen gevolgen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw 
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet 
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
 
Nationaal Waterplan 
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Watertoets 
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
In onderhavige situatie is sprake van herstructurering van reeds bestaand stedelijk gebied. Hemelwater zal deels kunnen infiltreren in de grond ter plaatse van het beoogde groen. Hemelwater zal worden afgekoppeld van het afvalriool. De riolering van de woningen zal worden aangesloten op het gemeentelijk riool.
 
Bij een toename aan verharding dient compensatie plaats te vinden in de vorm van oppervlaktewater, dit betreft 10% van de toename aan verharding. Tevens dient oppervlaktewater dat verwijderd wordt, elders volledig gecompenseerd te worden. Navolgende tabel geeft de verhardingsbalans weer.
 
Type oppervlakteHuidige situatieNieuwe situatieVerschil
Verhard 4142 m²4073 m²- 69 m²
Onverhard 2979 m² (waarvan 279 m² water)3048 m²+ 69 m²
Totaal 7121 m²7121 m²0 m²
 
Uit de verhardingsbalans volgt dat er geen sprake is van een toename van verhard oppervlakte. Watercompensatie ten behoeve van extra verharding is derhalve niet nodig.    
4.3 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
4.3.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor de verkeersgeneratie wordt er uitgegaan van huis, twee-onder-een-kap (2) en huis, tussen/hoek (12)(koop) in weinig stedelijk gebied.
Navolgende tabel geeft een overzicht van de minimale verkeersgeneratie volgens de gegevens van CROW (publicatie 317) uitgaande van een weinig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom.
 
 Verkeersgeneratie per woning Aantal woningen Totale verkeersgeneratie
Koop, twee-onder-een-kap 7,4214,8
Koop, tussen/hoek7,01284,0
Totaal   98,8
 
Het plangebied zal worden ontsloten via de Walstrolaan. De ontwikkeling zal naar verwachting zorgen voor een totale verkeersgeneratie van circa 99 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betreft een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen.  Daarnaast is de voormalige verkeersgeneratie van de school komen te vervallen, dus per saldo wordt het op dit aspect niet ongunstiger.  Er wordt dan ook aangenomen dat de omliggende wegen voldoende capaciteit hebben om het verkeer van de beoogde woningen op te vangen.  
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.3.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
Parkeren vindt zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte plaats. Er geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. In totaal zijn er (2 x 14) 28 parkeerplaatsen nodig voor de beoogde ontwikkeling.
 
Elke woning is voorzien van een oprit/parkeerplaats met garage bij het huis dit geldt voor 1 parkeerplaats per woning (14 totaal). Daarnaast worden er 8 parkeerplaatsen  in het midden van het hofje gerealiseerd en 6 parkeerplaatsen aan de Hondsdraflaan, in de zuidoostelijke hoek van het plangebied. Hiermee worden er in totaal 28 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het Gelders Natuurnetwerk (GN) van belang. Het NNN en GN vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones.
De soortenbescherming is binnen de Wet natuurbescherming opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebieden of een ander beschermd gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Veluwe, bevindt zich op circa 11 kilometer afstand ten westen van het plangebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
Het plangebied is verder geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland of het Gelders Natuurnetwerk. Een deel van het naastgelegen Landgoed Scherpenzeel is onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk.
 
Soortenbescherming
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van 14 woningen is door De Groene Ruimte een ecologische quickscan naar beschermde soorten uitgevoerd in mei 2017 (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2).  
Uit dit verkennende onderzoek is gebleken dat er nader onderzoek nodig is naar vleermuizen om vast te stellen welke overige vaste verblijfsplaatsen met welke functie in het plangebied aanwezig zijn. Er is eveneens nader onderzoek nodig naar boombewonende vleermuizen voor het deels kappen van het bosplantsoen. Daarnaast zijn er waarschijnlijk vaste verblijfsplaatsen van eekhoorns in het plangebied. Indien het niet mogelijk is om conform een gedragscode te werken, is nader onderzoek naar de eekhoorn nodig om vast te stellen of de soort daadwerkelijk voorkomt en welke functie het plangebied vervult. Het zelfde geldt voor de steenmarter en boommarter en jaarrond beschermde nesten.
 
In opdracht van de gemeente Scherpenzeel heeft De Groene Ruimte BV in oktober 2017 een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, de eekhoorn, de steenmarter, de boommarter en enkele roofvogels (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
Omdat het vernietigen van vaste verblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis in strijd is met de Wnb, wordt in het onderzoek geadviseerd hiervoor een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) of ontheffing aan te vragen bij het bevoegde gezag. De ontheffing is inmiddels verleend door de provincie Gelderland.
Voor de steenmarter wordt het uitvoeren van een controle op vaste verblijfsplaatsen geadviseerd voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. Voorgenoemde is tevens van toepassing voor de eekhoorn. Er is geen verblijfsplaats van de boommarter aangetroffen in het plangebied.
 
Nu ontheffing verleend is, zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende initiatief vanuit het aspect ecologie.
Van belang is verder, dat de wettelijke zorgplicht in acht wordt genomen. Deze houdt in dat verstoring van planten en dieren zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan het amoveren van het bosschage een controle uit te voeren naar de aanwezigheid van de egel. In de rapportage staan de adviezen nader uitgewerkt (zie bijlagen bij toelichting).
    
4.5 Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
 
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
 
Planspecifiek
Met betrekking tot de herontwikkeling heeft Transect een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in januari 2019 (zie bijlagen bij toelichting).
 
Met het onderzoek is vastgesteld dat het plangebied grotendeels een lage verwachting heeft op het aantreffen van archeologische waarden. De aan te treffen historische weg vertegenwoordigt een dusdanig lage informatiewaarde dat deze geen aanvullende onderzoeksstappen nodig heeft. Geadviseerd wordt om voor het plangebied in het nieuwe bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' op te nemen conform het erfgoedbeleid van de gemeente Scherpenzeel. In de toekomst zullen alleen ingrepen in de ondergrond met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² en dieper dan 30 cm -Mv op deze manier een archeologische onderzoeksplicht kennen. Daardoor zijn er op basis van onderhavig onderzoek geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied en is vooralsnog geen aanvullend archeologisch onderzoek nodig.
 
Wanneer er tijdens de graafwerkzaamheden toch onverhoopt zaken aan het licht komen, dienen deze op grond van de Erfgoedwet artikel 5.10 bij het bevoegd gezag (gemeente Scherpenzeel) direct te worden gemeld.  
4.6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De grond in het plangebied is gemeentelijk eigendom. Er is daarom geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van anterieure overeenkomsten met grondeigenaren of ontwikkelende partijen. Het kostenverhaal is verdisconteerd in de grondprijs. Op basis van een exploitatieberekening is geconcludeerd dat sprake zal zijn van een positieve balans.
 
De ontwikkeling van de woningbouwlocatie De Maatjeshof heeft voor de gemeente Scherpenzeel geen negatieve financiële consequenties.
4.7 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
 
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van € 1,0 per m² bvo.
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
 
Planspecifiek
De beoogde woningen zullen duurzaam worden uitgevoerd. Zo zullen er voor het opwekken van energie op de zuidelijke dakvlakken zonnepanelen worden geplaatst. Tevens zijn de initiatiefnemers voornemens om de woningen aan te sluiten op het warmtenet Ede. Hiermee wordt er op een duurzame wijze voorzien in verwarming van de woningen en warm water. 
  
De gemeente Scherpenzeel streeft reeds naar woningen met een EPC van 0,0 of lager. De beoogde woningen zullen voldoen aan deze richtlijn. Hiermee wordt er tevens voldaan aan de wettelijke eis van de rijksoverheid van een EPC van 0,4.
hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
  
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
  
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
 
5.4 Wijze van bestemmen
De regels van het onderhavige bestemmingsplan sluiten zoveel mogelijk aan op de regels van de overige bestemmingsplannen van de gemeente Scherpenzeel, met name bij het bestemmingsplan 'Akkerwinde', (2017) dat eveneens betrekking heeft op woningbouw.
 
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Groen
Het bestaande groene karakter van dit gebied zal terugkomen in dit bestemmingsplan door het vastleggen van de beoogde groenstructuur aan de randen van het plangebied in de bestemming 'Groen'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, zoals bosschages en plantsoen, waterpartijen, watergangen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat een parkeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is toegestaan. Verder is een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer op de Boslaan mogelijk gemaakt middels de aanduiding 'ontsluiting'.
 
Woongebied
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en achter de 'gevellijn' worden gebouwd, dit met uitzondering van erkers.  Door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven wat het maximum aantal woningen in een bouwvlak mag zijn. Tevens zijn maximum goot- en bouwhoogten opgenomen in de regels.
Er zijn ook regels opgenomen voor de plaatsing en maatvoering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Van overige gebouwen, zoals abri's en nutsvoorzieningen zijn eveneens de maten opgenomen.
 
De gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woningen. Rekening houdend met de aard van het voorliggende initiatief, is dat inclusief zorgverlening. Dat betreft ook professionele zorgverlening, zoals beoogd binnen de Vereniging Maatjeshof. Reguliere mantelzorg is eveneens toegestaan, maar dat is in beginsel vergunningsvrij. Verder zijn, onder voorwaarden, aan huis verbonden beroepen toegestaan.
In de Algemene gebruiksregels is een bepaling opgenomen over het parkeren, waarbij het aantal parkeerplaatsen per woning niet minder mag bedragen dan 2.
 
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)
Naar aanleiding van het uitgevoerde archeologisch onderzoek is de archeologisch verwachtingswaarde van ter plaatse van het plangebied bijgesteld van een middelhoge verwachting naar een lage verwachting. Hiermee zijn bouwwerkzaamheden tot 10.000 m² en bouwwerkzaamheden tot 0,30 m diepte niet onderzoeksplichtig.
hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
   
6.2 Participatie
Er is op 11 juli 2018 een inloopavond gehouden door het CPO waarin belangstellenden op de hoogte zijn gebracht van hun plannen. In de aanloop naar het bestemmingsplan zijn omwonenden tevens op de hoogte gesteld over de sloop van de school en de beoogde ontwikkelingen door middel van een informatiebrief. Daarnaast zal er in mei nog een inloopavond georganiseerd worden waarbij het plan nader wordt toegelicht en omwonenden en andere geïnteresseerden de mogelijkheid tot inspraak zullen hebben.
6.3 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'De Maatjeshof' is op 6 mei 2019 verstuurd aan de volgende vaste overlegpartners:
  • Provincie Gelderland;
  • Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM);
  • Waterschap Vallei en Veluwe;
  • De VAC (Adviescommissie voor de Woningbouw en Woonomgeving).
De provincie en Waterschap Vallei en Veluwe hebben schriftelijk op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd. In de als bijlagen bij toelichting, bijlage 5 bijgevoegde 'Nota inspraak en overleg' zijn deze overlegreacties van een gemeentelijke reactie voorzien. De overlegreacties gaven geen aanleiding tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
 
6.4 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan 'De Maatjeshof' heeft van 1 mei 2019 tot en met 12 juni 2019 voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast is er op 21 mei 2019 een inloopavond georganiseerd. Deze avond is bezocht door circa 20 personen.
Binnen de termijn van de terinzagelegging zijn twee inspraakreacties ontvangen. In de als bijlagen bij toelichting, bijlage 5 bijgevoegde 'Nota inspraak en overleg' zijn de ingekomen inspraakreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De inspraakreacties gaven geen aanleiding tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
 
6.5 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan De Maatjeshof heeft vanaf 21 augustus 2019 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze van een aantal bewoners ontvangen.
In een separate Nota Zienswijzen zijn de ingediende zienswijzen van een gemeentelijke reactie voorzien: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6. Naar aanleiding hiervan zijn de verbeelding en paragraaf 2.2 van de toelichting aangepast.