direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klein Gooswilligenweg 2-2a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op het perceel Klein Gooswilligenweg 2 en 2a is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd. Er is een bedrijfswoning aanwezig (nr. 2) en enkele opstallen. Een van de agrarische opstallen is in gebruik als woning (nr. 2a). Dit gebruik is in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 niet toegestaan.

De initiatiefnemers zijn van plan om op het perceel middels de Ruimte voor ruimte-regeling het gebruik als woning op nummer 2a te legaliseren en de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een 'burgerwoning'. Hiervoor wordt de overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Aangezien niet aan het vereiste aantal vierkante sloopmeters kan worden voldaan worden de resterende vierkante meters aangekocht.

Het doel van onderhavig bestemmingsplan is de juridische verankering van de gevraagde ontwikkeling, dus het bestemmen van twee burgerwoningen op het perceel.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat het perceel Klein Gooswilligenweg 2 en 2a. Dit perceel ligt in het buitengebied, ten noordoosten van het dorp Scherpenzeel. De Klein Gooswilligenweg vormt de verbinding tussen Breeschoten en Gooswilligen. Het perceel omvat een voormalig agrarisch bedrijf.

Op de hierna volgende afbeeldingen is de ligging ten opzichte van Scherpenzeel opgenomen en een luchtfoto van het perceel zelf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0001.png"

Afbeelding - Ligging plangebied ten opzichte van het dorp Scherpenzeel (bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0002.jpg"

Afbeelding - Luchtfoto plangebied (bron: Bing Maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Dit plan is op 6 maart 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Scherpenzeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

De bestemmingen en aanduidingen die op het perceel liggen zijn als volgt:

  • Agrarisch - Bedrijf (enkelbestemming);
  • Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (hoog) (dubbelbestemming);
  • Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel) (dubbelbestemming);
  • Intensieve veehouderij (functieaanduiding);
  • Reconstructiewetzone - verwevingsgebied (gebiedsaanduiding).

Opzet bestemmingsplan

Voor functiewijzigingen in het kader van Ruimte voor Ruimte bestaat in het vigerend bestemmingsplan in artikel 3.7.2 een wijzigingsbevoegdheid. Voorwaarden die hiervoor gelden zijn genoemd in artikel 3.7.3:

  • a. hergebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk is;
  • b. in het geval van hergebruik van bestaande bebouwing gelden dezelfde minimale sloopoppervlaktes en de te situeren wooneenheden als bij vervangende nieuwbouw;
  • c. indien bestaande bebouwing ongeschikt is voor hergebruik voor wooneenheden is vervangende nieuwbouw mogelijk in de vorm van 1 of ten hoogste 2 geschakelde woongebouwen met 1 of meerdere wooneenheden onder de volgende voorwaarden:
minimaal te slopen bebouwing   maximale inhoud te bouwen woongebouw  
1000 m² of meer   1 woning van 600 m³  
2000 m² of meer   1 woongebouw (2 woningen) van 800 m³  
3000 m² of meer   2 woningen van 600 m³  

met dien verstande dat:

    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 2. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    • 3. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
    • 4. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
    • 5. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  • d. bij voormalige agrarische bedrijfswoning wordt een bijgebouw toegestaan van maximaal 150 m²;
  • e. bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 75 m² bijgebouwen per wooneenheid worden gebouwd;
  • f. de oppervlakte van het woonperceel bedraagt maximaal 1.500 m².

Bij onderhavige ontwikkeling kan niet volledig voldaan worden aan alle wijzigingsregels. Zo heeft de bestaande woning op nummer 2a een grotere inhoudsmaat dan 600 m3. Om de extra grootte van de woning mogelijk te maken zullen sloopmeters worden aangekocht. Om deze reden wordt een bestemmingsplan opgesteld in plaats van een wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht.

In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij het vigerende ruimtelijk beleid en de betekenis hiervan voor het project.

Hoofdstuk 5 gaat in op de planologische en milieutechnische randvoorwaarden waar het plan aan moet voldoen.

Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Huidige situatie

In de bestaande situatie is er sprake van een voormalig agrarisch bedrijf. De bestemming voor het perceel is bedoeld voor een agrarisch bedrijf, met een nadere aanduiding "intensieve veehouderij". De agrarische bedrijfsvoering is echter al geruime tijd gestaakt en is er enkel sprake van een woonfunctie.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Op het erf Klein Gooswilligen staan een woonhuis (Klein Gooswilligenweg 2, verder nr.2 genoemd), een schuurwoning (Klein Gooswilligenweg 2a, verder nr. 2a genoemd), een wagenloods, varkensstallen, berging en een bijgebouw. Het erf zal een transformatie ondergaan van agrarisch erf naar een erf waar gewoond gaat worden. Het agrarisch bouwblok zal aanzienlijk worden verkleind.

De eigenaar wil dat er zowel op het woonhuis (nr.2) als op de schuurwoning (nr.2a) een woonbestemming komt. Ook wil de eigenaar gebruik maken van de ‘ruimte voor ruimte‘ regeling. Hiervoor zal een aantal agrarische bijgebouwen gesloopt worden. Deze bijgebouwen zijn buiten gebruik en/of in slechte staat. Bovendien ontnemen de varkensstallen het zicht op het erf vanaf de weg. Het erf zal opnieuw worden ingericht. Extra benodigde sloopmeters zullen worden aangekocht.

Bepalen hoeveelheid sloopmeters

Om nieuwe woningen op voormalige agrarische bedrijfspercelen aan het buitengebied toe te kunnen voegen is de algemene beleidsregels dat er eerst gesloopt moet worden voordat een nieuwe woning mag worden gebouwd. In dit geval is geen sprake van nieuwbouw maar van een legalisatie van één woning. Daarom is overeengekomen dat de agrarische bijgebouwen uiterlijk een half jaar na vaststelling van het bestemmingsplan door de raad dienen te worden gesloopt.

Om de legalisatie van het gebruik van de gehele schuur als woning (nr. 2a) mogelijk te maken zal volgens het functieveranderingsbeleid 1.000 m2 aan overtollige bebouwing moeten worden gesloopt. Op het erf staan meerdere gebouwen die voor sloop in aanmerking komen. Daarnaast mag, indien een gebouw wordt hergebruikt en deze een cultuurhistorische waarde heeft, dit aantal vierkante meters meegenomen worden in de sloopmeters. In onderstaande afbeelding staat de gebouwen die mee mogen doen in de sloopmeters voor de ontwikkeling langs de Klein Gooswilligenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0004.jpg"

Overzicht sloopmeters

In bovenstaande afbeelding zijn de gebouwen aangegeven die mee mogen tellen als sloopmeters. De bestaande bedrijfswoning nr. 2, het bijgebouw aan de noordzijde van het perceel en de bestaande bergruimte blijven behouden.

Behalve gebouw 1 zullen de overige genummerde gebouwen worden gesloopt. Gebouw 1 mag mee doen met de sloopmeters aangezien deze cultuurhistorische waarden vertegenwoordigt. In totaal mag 879 m2 meegerekend worden als 'te slopen' bebouwing. De initiatiefnemer zal dus nog 121 m2 aan overtollige voormalige agrarische bebouwing aan moeten kopen om te kunnen voldoen aan de eis van minimaal 1.000 m2 te slopen gebouwen.

De woning nr. 2a heeft een inhoud van 840 m3. Burgerwoningen in het buitengebied van Scherpenzeel mogen in zijn algemeenheid een maximale inhoud hebben van 700 m3. Om toch de gehele woning planologisch-juridisch mogelijk te maken zullen extra sloopmeters moeten worden gekocht. Voor elke extra kubieke meter zullen 2 vierkante meters moeten worden aangekocht. Aldus is (840-700= 140 x 2) 280 m2 extra sloopruimte benodigd.

In totaal zijn (280 + 121) 401 m2 aan sloopmeters nodig.

Inrichtingsschets

Ten behoeve van het voornemen is een inrichtingsschets opgesteld. In onderstaande afbeelding is deze weergegeven. De gehele inrichtingsschets is bijgevoegd in de cultuurhistorische quickscan, bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0005.jpg"

Inrichtingsvoorstel erf Klein Gooswilligenweg

Aan de Klein Gooswilligenweg nr. 2 wijzigt ten opzichte van de huidige situatie weinig. De voormalige bedrijfswoning krijgt een woonbestemming, de schuur aan de westzijde blijft behouden en het in bijgebouw aan de noordzijde maakt eveneens deel uit van dit erf. Volgens de wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan mag de voormalige bedrijfswoning maximaal 150 m2 aan bijgebouwen hebben. In de toekomstige situatie is sprake van 144 m2 (bijgebouwen van 60 en 84 m2). De bestaande beplanting blijft behouden.

Het meest verandert het perceel ten zuiden van huisnummer 2, nr 2a. Hier zal de meeste bebouwing worden gesloopt en zal de functie van de reeds bewoonde voormalige schuur (nr. 2a) worden omgezet naar een burgerwoning. Alle overige voormalige bedrijfsbebouwing op dit deel van het perceel zal worden gesloopt. De ruimte van de gesloopte stallen wordt ingericht ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het toekomstige woonperceel. Aan de Klein Gooswilligenweg wordt een boomgaard aangeplant en aan de zuidzijde van het perceel wordt de reeds bestaande houtwal hersteld. Ook worden fruitbomen aangeplant vlak bij de bestaande moestuin.

Het woonerf Klein Gooswilligenweg 2-2a wordt ontsloten via de bestaande noordelijk gelegen inrit aan de Klein Gooswilligenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0006.jpg"

Eén van de vereisten voor het omzetten van bedrijfsbebouwing naar een burgerwoning is dat de maximale inhoud van de woning 700 m3 bedraagt.

Het uiterlijk van het gebouw zal niet wijzigen, de huidige cultuurhistorisch waardevolle elementen blijven bewaard. Het gebouw heeft een inhoud van 840 m3, dus 140 m3 meer dan algemeen is toegestaan in het buitengebied. Het is niet reëel om een deel van het gebouw te slopen. Om het hele gebouw te kunnen benutten ten behoeve van de woonbestemming zullen sloopmeters worden aangekocht.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welk beleid op het plangebied van toepassing is. Dit hoofdstuk sluit af met een conclusie met betrekking tot de beleidsmatige inpasbaarheid van de beoogde ontwikkeling. Door maatwerk kan invulling worden gegeven aan de voor dit gebied geformuleerde doelstellingen.

4.2 Nationaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  • 1. Concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Onderhavig plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

4.2.3 Nationaal Waterplan 2009 - 2015

Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke.

Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken", adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

4.2.4 Waterbeleid in de 21e eeuw

Directe aanleiding voor deze nota is de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de waterspiegel. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, moet behouden blijven. Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Alle ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten en aan een watertoets te worden onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot een optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Omgevingsvisie

Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening vastgesteld.

De Omgevingsvisie geeft de visie voor vier grote opgaven in Gelderland:

  • de economische kracht van de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede- Wageningen en de Stedendriehoek)
  • de Gelderse corridor (de spoor-, weg en waterverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Ruhrgebied)
  • de versterking van de Veluwe als toeristisch aantrekkelijk natuurgebied
  • de krimp van de bevolking in de Achterhoek.

De Omgevingsvisie is opgebouwd uit verschillende thema’s waarbij de provinciale doelstellingen zijn benoemd. In onderstaande wordt ingegaan op de thema’s die van
toepassing zijn op het plangebied en die relevant zijn voor de voorziene ontwikkeling.

Regio Food Valley

Het plangebied valt, net als de gehele gemeente Scherpenzeel in de regio Food Valley. FoodValley is een belangrijke voedingsbodem voor de Nederlandse economie en een inspirerende kennisregio in Europa. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes lijnen krijgt de ambitie verder gestalte:

  • Bedrijven en bedrijvigheid; de Topsector Food verder uitbouwen, het toerisme verder ontwikkelen, bedrijventerreinen en ontwikkelen bedrijventerreinen en kennis-as;
  • Onderwijs en arbeidsmarkt; de kennisas Ede - Wageningen versterken, een goede match tussen onderwijs en arbeidsmarkt realiseren;
  • Mobiliteit en bereikbaarheid; bepalen van de beste locaties voor gespecialiseerde bedrijfsterreinen, mobiliteitsmanagement, een aantal knelpunten aanpakken;
  • Wonen en woningmarkt; afstemming van de ontwikkelingen op de woningmarkt, woonbeleid ook laten gaan over het bestaande woningaanbod;
  • Vernieuwing landbouwsector; hoe omgaan met het afnemende aantal bedrijven, schaalvergroting combineren met innovatie: license to produce;
  • Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid; dynamiek is nodig om de economische waarde te behouden, anticiperen op meer extreme weersomstandigheden.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad.
Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0007.png"

Ladder voor duurzame verstedelijking

De rijksladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op elk ruimtelijk besluit dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling. De provincie zal in samenwerking met haar partners aangeven over welke plannen zij in overleg wil. De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast. Alleen op die niveaus kan de samenhang tussen (de herstructureringsopgave van) de bestaande voorraad in de diverse kernen en de nieuwe ontwikkelingen op de diverse in- en uitbreidingslocaties beschouwd worden.

De voorziene ontwikkeling in dit bestemmingsplan heeft betrekking op hergebruik van een bestaande situatie. Overtollige bebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats mag één extra woning worden gebouwd. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Een dergelijke ontwikkeling past binnen het gedachtegoed van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Water en ondergrond

Op de kaart 'water en ondergrond' ligt het plangebied deels in een intrekgebied. De provincie en haar partners streven ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening veiligstellen en bij besluiten rekening houden met de openbare drinkwatervoorziening. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie gebruik van regelgeving en vergunningverlening: verbodsbepalingen en regelgeving voor activiteiten en inrichtingen in intrekgebieden. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.

Verordening

Op 24 september 2014 is de meest recente omgevingsverordening vastgesteld.

Kaart 2: Regels landbouw

In de verordening ligt het plangebied in een verwevingsgebied. Onder een verwevingsgebied wordt verstaan: een gebied waarbinnen meerdere functies in verweven vorm voorkomen en waarin uitbreiding en hervestiging van niet - grondgebonden veehouderijbedrijven onder voorwaarden is toegestaan maar nieuwvestiging van niet - grondgebonden veehouderijbedrijven is verboden.

Kaart 4: Regels natuur

Op de kaart 'Natuur' valt het plangebied buiten de GNN (Gelders Natuur Netwerk) en GO (Groene Ontwikkelingszone). Wel ligt net ten zuiden van het plangebied een Groene Ontwikkelingszone. De voorziene woningbouwontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de GO.

Kaart 6: Regels Water en Milieu

Een beperkt zuidelijk deel van het plangebied ligt in een intrekgebied. Voor deze gebieden geldt dat een nieuw bestemmingsplan geen winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. In onderhavig plan is hiervan geen sprake.

4.3.2 Woonbeleid provincie Gelderland

Provincie Gelderland, gemeenten en woningcorporaties pakken woonbeleid regionaal aan. Mensen zijn immers steeds minder gebonden aan een bepaalde gemeente. De provincie zorgt er via het Kwalitatief WoonProgramma voor dat het regionale aanbod van woningen zo goed mogelijk aansluit op de vraag. Zo heeft er een omslag plaatsgevonden van kwantiteit (contingenten) naar kwaliteit. Hierbij staat het bouwen naar de behoefte van woningen in de diverse woonmilieus voorop. Er wordt meer gekeken welke bevolkingsgroepen (starters, mensen met een laag inkomen en senioren) behoefte aan woonruimte hebben. De gemeente en de provincie hebben hierover, in het kader van het Kwalitatief Woonprogramma, afspraken gemaakt.

Het meest recente Kwalitatief Woonprogramma is het KWP3. Voor het KWP3 is op basis van de Gelderse woonvisie en woningbehoefteonderzoek per regio een prognose gemaakt van de kwalitatieve woningbehoefte, verdeeld naar diverse kwalitatieve kenmerken, zoals prijsklasse, het aandeel huur en de geschiktheid voor ouderen. De regio’s hebben deze prognoses vervolgens gebruikt voor hun regionale kwalitatieve woonprogramma’s. De provincie heeft afspraken met gemeenten en corporaties gemaakt over de uitbreiding en aanpassing van de woningvoorraad en over de kwalitatieve woonprogramma’s (KWP3). Het KWP3 bevat zodoende per regio de woningen waar de woonconsument in die regio om vraagt: ‘de juiste woning op het juiste moment op de juiste plek’.

Om in de woningbehoefte te kunnen voorzien is in het KWP3 afgesproken dat de regio FoodValley in de periode van 2010 tot en met 2019 netto 12.000 woningen toevoegt aan de woningvoorraad, ofwel gemiddeld ca. 1.200 per jaar. In 2010 en 2011 is de woningvoorraad met respectievelijk 849 en 1.278 woningen gegroeid (na correcties CBS). In 2013 is de groei, gelet op de crisis op de woningmarkt, met 1.405 woningen relatief hoog.

Onderhavig plan maakt de ontwikkeling mogelijk van slechts één extra woning. Het plan wordt daarom geacht niet in strijd te zijn met het Woonbeleid van de provincie Gelderland.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015

In het Waterbeheerplan 2010 - 2015 heeft het Waterschap Vallei & Eem (nu: Vallei & Veluwe) de ambities en het uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de genoemde periode. De plannen zijn gebundeld in drie programma's, namelijk 'veilige dijken', 'voldoende en schoon water' en 'zuivering afvalwater'. Het Programma Veilige Dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied van het Waterschap en heeft met name betrekking op de Neder-Rijn en de Randmeren. In dit programma wordt aangegeven welke (primaire) waterkeringen binnen het gebied voorkomen. Het tweede deel 'Voldoende en schoon water' heeft betrekking op de waterhuishouding. Een belangrijk onderdeel hierbij is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), wat zorgt voor de bescherming van de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Tot slot heeft het derde onderdeel te maken met de zuivering van het afval water. Hierbij moet gedacht worden aan de inzameling, transport en behandeling van afvalwater.

Op korte termijn wordt steeds beter zichtbaar wat de regio aan wateroverlast en watertekort te wachten staat. In het Nationaal Bestuursakkoord Water uit 2003 is de afspraak gemaakt dat uiterlijk in 2015 maatregelen zijn genomen voor wateroverlast en waterberging (zoals realiseren waterberging). Naast wateroverlast en watertekort moet ook de ecologie van het water de komende twee decennia worden verbeterd. Vaak is ook daar extra ruimte voor nodig. Om er voor te zorgen dat water van meet af aan wordt meegenomen bij ruimtelijke plannen en besluiten wordt het Watertoets - proces doorlopen.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 5.3. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 5.3. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

4.4.2 Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht-Oost (2005)

Het plangebied maakt onderdeel uit van de reconstructiezone ‘verwevingsgebied’. Dit houdt in dat het beleid is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen. In het verwevingsgebied wordt terughoudend omgegaan met de ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen.

Functieverandering van agrarische gebouwen
Functieverandering is één van de drijfveren, die de verandering van het landelijk gebied in de komende jaren vorm en inhoud kunnen geven. Zoals uit de analyse van de autonome ontwikkeling blijkt, wordt in de planperiode een afname van het aantal agrarische bedrijven verwacht van meer dan 40%.
Functieverandering kan zich ook voordoen bij al aanwezige niet-agrarische bebouwing, mits de nieuwe bestemming geen zwaardere belasting voor het gebied met zich meebrengt.
Uitgangspunt van de beide provincies is dat op de vrijkomende bouwpercelen wordt ingezet op een combinatie van sloop en functieverandering en wel op een zodanige manier dat hiervoor geen overheidsmiddelen hoeven te worden ingezet.

Het hieronder beschreven beleid met de daarbij aangegeven differentiatie voor Utrecht heeft directe doorwerking in het streekplan van Utrecht. Provinciale Staten van Gelderland hebben ten aanzien van functieverandering in het kader van het nieuwe streekplan (eind 2004) nieuw beleid vast gesteld. Het voorstel vanuit de reconstructiecommissie, zoals dat door de provincie Utrecht wordt overgenomen, zal daarbij als gedragen gebiedsstandpunt zwaar in de afweging worden meegenomen.

In dit reconstructieplan is het beleid voor functieverandering primair gericht op ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dit budgetneutraal te laten plaatsvinden, wordt sloop van voormalige bedrijfsbebouwing financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra woonfunctie, dan wel een niet-agrarische bedrijfsfunctie. Voor beide opties gelden voor het gehele reconstructiegebied onder meer de volgende voorwaarden:

  • Omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • Eventuele bijbehorende gronden blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het gebied;
  • Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt niet gesloopt;
  • De nieuwe situatie wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast, een beeldkwaliteitsrapport is daarbij een nuttig hulpmiddel;
  • Er vindt geen buitenopslag plaats;
  • Er is geen sprake van detailhandel, die thuishoort in een bebouwingskern;
  • De nieuwe functie trekt geen overmatig verkeer aan.

Voor beide provincies geldt de volgende beleidsbenadering:

Ruimte voor wonen
Wonen is een milieuvriendelijke en duurzame gebruiksvorm met weinig groeipotentie en een geringe verkeersaantrekkende werking. Als vervolgfunctie heeft wonen over het algemeen de voorkeur boven werken. Met name in kwetsbare gebieden worden de negatieve effecten van wonen geringer geacht ten opzichte van een nieuwe bedrijfsfunctie.

Het hoofdgebouw bestaat vaak uit de voormalige dienstwoning met daarachter aansluitend een bedrijfsgedeelte (de deel). De voormalige dienstwoning kan worden gebruikt als burgerwoning of als dienstwoning bij een te vestigen niet-agrarische bedrijfsfunctie. Indien ook het achtergelegen bedrijfsgedeelte wordt verbouwd, zijn in het hoofdgebouw meerdere woningen mogelijk. Ter verbetering van de ruimtelijke situatie kan een tegenprestatie worden verlangd bijvoorbeeld in de vorm van de sloop van overtollige bedrijfsbebouwing.

Voormalige vrijstaande bedrijfsgebouwen met monumentale waarde worden in stand gehouden en bij voorkeur gebruikt voor woondoeleinden. Als alle (overige) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de ruimtelijke situatie het toelaat, kan worden gekozen voor het realiseren van (nog) een woonfunctie op het bouwperceel. Allereerst wordt bezien of daarvoor een (ander) bestaand gebouw gebruikt kan worden waarbij een cultuurhistorisch waardevol en/of beeldbepalend gebouw de voorkeur verdient. Biedt hergebruik geen geschikte mogelijkheden, dan kan bouw van een woning nabij de bestaande bebouwing en ter plaatse van gesloopte bedrijfsgebouwen mogelijk zijn. Om in aanmerking te komen voor een extra woonfunctie geldt er een ondergrens voor de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, die tenminste gesloopt moet worden.

Bij nader invulling geven aan functieverandering zal maatwerk worden geleverd afhankelijk van de specifieke gebiedsdoelen. Als bouw op het bouwperceel ruimtelijk ongewenst is of om andere redenen woningbouw ter plekke niet mogelijk is, kan de extra woning eventueel aan de rand van een woonkern of buurtschap worden gerealiseerd. Ruimtelijke ongewenstheid kan aan de orde zijn in gebieden, waarvoor - op grond van grote kwaliteiten (landschappelijke openheid, cultuurhistorie) - wordt gestreefd naar maximale ontstening. Dit dient nader te worden afgewogen door de betreffende gemeente.

4.4.3 Landschapsontwikkelingsplan (2005)

Brons + Partners Landschapsarchitecten hebben in opdracht van de gemeenten Amerongen, Barneveld, Leersum, Leusden, Maarn, Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor de Gelderse Vallei opgesteld. Het doel van dit document is de uitwisseling van kennis en expertise, behoud en ontwikkeling van de streekeigen identiteit en verscheidenheid van landschap en de afstemming in een aantal uitvoeringsprojecten.

De beleidsvisie die voor het gebied ‘de Vallei’ (waarbinnen het plangebied valt) is ontwikkeld, richt zich op het versterken van het landschappelijk raamwerk. Hiervoor moeten beplantingen langs wegen aangevuld, bosgebieden versterkt en het bekensysteem verder ontwikkeld worden. Naast ruimte voor (nieuwe) landgoederen en landelijk wonen, dient bijzondere aandacht besteed te worden aan behoud van het agrarische karakter. De versterking van de streekeigen landschapselementen, maar ook kleinschalige natuurontwikkeling staan hierbij centraal. Het LOP zet in op de realisering van de robuuste verbinding door de landschapspatronen en de ecologische waarden te versterken in combinatie met extensieve landbouw en nieuwe (laagdynamische) functies zoals extensief landelijk wonen en extensieve (verblijfs-) recreatie.

4.4.4 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten (2008)

Regionale beleidsinvulling functieverandering en neven-activiteiten

Voor regio De Vallei is op 4 april 2008 de uitwerking van het functieveranderingsbeleid van de provincie in regionaal verband vastgelegd (en op 20 juni 2012 nader ingevuld). De algemene voorwaarden voor functieverandering dienen in acht te worden genomen. Daarnaast zijn in de regionale beleidsinvulling enkele criteria meegenomen die bijdragen aan de karakteristieken van de regio.

Dit regionaal beleidsstuk maakt het mogelijk om van het functieveranderingsbeleid van de provincie Gelderland af te wijken. Functieverandering is hierbij geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Het maakt onder voorwaarden mogelijk niet aan het buitengebied gebonden functies als nieuwe economische dragers toe te staan. Enkele voorwaarden hierbij zijn dat een functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap en moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit. Wanneer bij een functieverandering naar woningbouw hergebruik van bestaande bebouwing niet mogelijk is kunnen mogelijkheden voor vervangende nieuwbouw van een woongebouw met soms meerdere wooneenheden worden verkend.

Het realiseren van extra wooneenheden na sloop van gebouwen, verloopt via een stappenplan, waarbij in de eerste plaats hergebruik van bestaande bebouwing aan de orde is. Als dit niet mogelijk is, worden de mogelijkheden voor vervangende nieuwbouw van een woongebouw met soms meerdere wooneenheden verkend. Dit kan ter plaatse van de vrijgekomen bebouwing, behalve in het landbouwontwikkelingsgebied, maar wel in het verwevingsgebied indien dit voor een goede ruimtelijke ordening wenselijk is. Hierna wordt de werkwijze beschreven.

Stap 1: hergebruik

  • a. Bestaande bedrijfswoning.
    Hergebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning is zonder meer mogelijk.
  • b. Bestaande gebouwen.
    Indien hergebruik van de bestaande bebouwing al mogelijk is gelden de minimale
    sloopoppervlaktes en de te situeren wooneenheden als hierna bepaald bij de vervangende nieuwbouw.


Stap 2: vervangende nieuwbouw

  • c. Op locatie of elders.
    Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan
    is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere
    wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:
Minimaal te slopen bebouwing   Maximale inhoud te bouwen woongebouw  
1.000 m² of meer   600 m³  
2.000 m² of meer   800 m³  
3.000 m² of meer   2 maal 600 m³  


Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • De maximale inhoud per wooneenheid is 600 m³.
  • Bij de voormalige agrarische bedrijfswoning wordt een bijgebouw toegestaan van maximaal 150 m².
  • Bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 70 m² bijgebouw per wooneenheid worden gebouwd.
  • Het woonperceel bedraagt maximaal 1. 500 m².
  • Bij de beoordeling worden de voorwaarden gehanteerd zoals hierna zijn benoemd (bovenop de voorwaarden uit het Streekplan Gelderland):
    • 1. de functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting gezocht worden bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het Reconstructieplan en Landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer zal daartoe een erfinrichtingsplan dienen te overleggen;
    • 2. de functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit door middel van sloop van bebouwing al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke op plaatsen waar dit wenselijk is;
    • 3. ingeval van sloop van bestaande legale bebouwing geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend. Voor deze methode met verschuivende datum is aan de ene kant gekozen om daarmee te voorkomen dat nieuwe bedrijfsbebouwing gebouwd worden, met als doel deze in te zetten voor het bereiken van sloopnormen in het kader van functieverandering. Aan de andere kant maakt het mogelijk dat ook relatief jonge gebouwen ingezet kunnen worden voor functieverandering, wat in de huidige economische tijd met snelle veranderingen gevraagd zal gaan worden;
    • 4. opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
    • 5. detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het betreft detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten;
    • 6. de functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
    • 7. in geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
    • 8. indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden;
    • 9. nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.
4.4.5 Nadere aanvulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten (2012)

Het beleid ten aanzien van functieverandering uit 2008 werkt goed. Wel is na een paar jaar ervaring de wens gekomen om het functieveranderingsbeleid aan te passen. Hiervoor zijn de volgende redenen:

  • 1. Een toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarisch (op)stallen

Naar verwachting zullen de komende jaren veel agrarische bedrijven beëindigd worden, onder meer door het in werking treden van strengere huisvestingseisen. Grote oppervlaktes aan schuren/stallen zullen hun functie verliezen. Oppervlaktes die per bedrijf gemiddeld groter zijn dan de afgelopen jaren het geval is geweest. De verwachting is dat de hoeveelheid leegkomende stallen aanzienlijk sterker toeneemt dan de afgelopen jaren het geval is geweest.

  • 2. Minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen

De werking van het instrument functieverandering is ook afhankelijk van de markt, met name de markt voor de kavels met vrijstaande woningen en voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. De markt voor dergelijke woningen is momenteel niet gunstig. Bovendien is het goed om, vooruitlopend op de herijking van het functieveranderingsbeleid, nu al andere mogelijkheden voor de inzet van sloopmeters te verkennen.

  • 3. Moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding bestaande niet-agrarische bedrijven

Voor de uitbreiding van bestaande (en als zodanig bestemde) niet-agrarische bedrijven die in het landelijk gebied zijn gevestigd, voorziet de Regionale beleidsinvulling in beperkte mate in verruiming van de planologische mogelijkheden. Ten aanzien van dit beleid wordt men in de Vallei geconfronteerd met beperkingen die maatschappelijk, economisch en planologisch moeilijk zijn te verdedigen.

De aanvulling van het beleid moet er voor zorgen dat voor een zo groot mogelijk oppervlakte aan sloopmeters een zinvolle inzet gevonden kan worden. Het betreft een verfijning, een aanvulling en invulling aan het bestaande beleid.

De aanvulling van het beleid spitst zich toe op:

  • 1. een flexibele saldering door opknippen van slooplocaties

In het nieuwe beleid wordt het mogelijk de sloopmeters van één slooplocatie op te knippen in porties en te salderen naar meerdere locaties waar die sloopmeters worden ingezet voor woon-/werkfuncties.

  • 2. een centrale sloopregistratie

Door het bijhouden van een centrale sloopregistratie wordt de markt voor sloopmeters transparanter.

  • 3. maatwerkmogelijkheden voor de inzet van sloopmeters

De sloop van stallen kan worden ingezet voor uitbreiding van een andere functie elders.

  • 4. gemeentelijke keuzevrijheid in toepassing beleidsmogelijkheden

Binnen de afgesproken werkwijze hebben de individuele gemeenten de vrijheid om een lagere maximale maatvoering te hanteren (dus strenger te zijn), maar niet om minder of lagere eisen te stellen.

  • 5. verbrede inzet
  • 6. uitgangspunten vergroten bestaande niet-agrarische bedrijven

In de nadere invulling worden bovenstaande nieuwe mogelijkheden nader toegelicht.

Nadere invulling en dit bestemmingsplan

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan.

In dit bestemmingsplan zijn alleen de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen die betrekking hebben op het vergroten van de woninginhoud en oppervlakte aan bijgebouwen.

Uitgangspunt van de nadere invulling is dat gemeenten meer vrijheid krijgen in het maken van keuzes ten aanzien van functieverandering.

4.4.6 Beeldkwaliteitplan functieveranderingen Gelderse Vallei (2009)

Het Beeldkwaliteitplan is van toepassing bij functieverandering waarbij gebouwen worden gesloopt en er nieuwbouw plaatsvindt. In deze situaties moeten de kansen om de kenmerkende kwaliteiten van het landschap van de Gelderse Vallei te versterken worden benut. Uitgangspunt is dat per geval zorgvuldig wordt gekeken naar het erf en het omliggende landschap. Bij veranderingen op een erf is het zaak dat zorgvuldig wordt gekeken naar de waarden van het landschap, cultuurhistorie, natuur en architectuur.

Het plangebied maakt deel uit van het kampenlandschap. In de dertiende en veertiende eeuw werd de ontginning vanaf de flank en van de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug uitgebreid naar de lagere heidegebieden in de Vallei. Aanvankelijk vestigde men zic h op de s malle hoger gelegen denkzandruggen langs de oost-west gerichte beeklopen. Door de afwisseling van natte gronden (hooiland) en droge gronden (akkerland) ontwikkelde zich een kleinschalig landschap van eenmansontginningen (kampen) . In dit kampenlandschap zijn de kavelgrenzen ingeplant met dichte houtwallen of houtsingels, waardoor er een zogenaamde kamerstructuur is ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. Erfbeplanting, houtwallen, houtsingels en bospercelen vormen een samenhangend patroon waarin de bebouwing is opgenomen. Bebouwing in het Kampenlandschap (veel al oud en waardevol ) is dus vaak slechts deels zichtbaar.

Richtlijnen kampenlandschap

Landschap

Openheid:

  • Relatieve openheid door begrenzing met bos, houtwallen en lanen;
  • Afwisseling van kleinschalige openheid en beslotenheid (kamerstructuur).

Bos:

  • Herstel, behoud en versterking van onregelmatige bospercelen.

Weginrichting:

  • Begeleiding door forse beplanting en bos met afwisseling van beslotenheid en zicht naar open ruimten.

Elementen:

  • Herstel, behoud en aanleg van houtwallen en houtsingels in mozaïekpatroon;
  • Behoud van onregelmatige kavelvormen.

Kavel

Kavelvorm:

  • Onregelmatige blokkavels.

Bouwblok omvang, structuur

  • Perceelindeling af leiden van de lijnen in het landschap;
  • Bijgebouwen integreren in, of plaatsen achter (ten opzichte van de openbare weg), het woongebouw/de woongebouwen;
  • Bijgebouw en/of bedrijfsgebouw ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Te bereiken door middel van ligging en beplanting. Een lagere goothoogte kan dit effect versterken. Op deze manier wordt een goede presentatie van het gehele bebouwingscluster naar de openbare weg bewerkstelligd.

Erfinrichting/ beplanting

  • Voorzijde complex inrichten als (formele) voortuin;
  • Complex met houtwallen en/of singels omzoomen en zo mogelijk aansluiten op be- staande groenstructuren;
  • Solitair of clump op erf;
  • Waar mogelijk kleine bospercelen aanleggen.

Bebouwing

  • zoals enkelvoudige hoofdvorm en 1 laag met kap. Deze richtlijnen dienen te worden toegepast;
  • Ten aanzien van kleur- en materiaalgebruik hebben het gebruik van natuurlijke materialen en gedekte kleuren de voorkeur.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Structuurvisie Scherpenzeel (2013)

Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) zijn gemeenten verplicht om, ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, een structuurvisie vast te stellen voor het gehele grondgebied van de gemeente. Deze structuurvisie is op 31 oktober 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Scherpenzeel.

De structuurvisie geeft onder andere een visie op hoofdlijnen. Zo is aangegeven dat in het buitengebied van Scherpenzeel agrarische bedrijven hun plek hebben. In verspreide bebouwing en enkele buurtschappen bevinden zich boerderijen en landhuizen. Het kenmerkende kampenlandschap zorgt voor een grote variatie in het landschapsbeeld en trekt recreanten en toeristen aan. Dit geldt ook voor de cultuurhistorische elementen in het buitengebied, zoals de diverse landgoederen en de Grebbelinie. Een uitgebreid netwerk van fietspaden en wandelroutes faciliteert de inwoners en bezoekers van Scherpenzeel bij het maken van een ommetje of het maken van een meer uitgebreide tocht.

Voor het noordelijk buitengebied heeft de gemeente de volgende visie. De regio anticipeert met het functieveranderingsbeleid op het grote aantal bedrijven dat de komende jaren zal stoppen. Ondernemers die willen omschakelen kunnen dit doen op een ruimtelijk en economisch verantwoorde wijze, passend bij het landschap. Zo zijn recreatieve functies het meest passend aangrenzend aan de bos- en natuurgebieden of aan de kern van Scherpenzeel. Aan omschakelen naar activiteiten niet passend bij het buitengebied zal terughoudend worden omgegaan. Uitgangspunt bij functieverandering is dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt, bijvoorbeeld door het weghalen van overtollige bebouwing.

De bestaande landschappelijke kwaliteiten vormen een belangrijke drager voor het gebied. Ontwikkelingen kunnen plaatsvinden binnen het landschappelijk raamwerk. Uitgangspunt is dat uitbreiding van bebouwing samen moet gaan met investeringen in het landschap. Dit kan door kwaliteit van bestaande elementen te versterken of door nieuwe elementen toe te voegen.

4.6 Conclusie beleidskader

Het plan past binnen het gestelde beleidskader van hogere overheden. Daarbij voldoet het aan het functieveranderingsbeleid in die zin dat met de aankoop van voldoende sloopmeters de functiewijziging en de afwijkende inhoud van de woning op nr. 2a mogelijk zijn.

De huidige cultuurhistorische waarden blijven behouden en er vindt een landschappelijke inpassing plaats. Per saldo neemt de ruimtelijke kwaliteit op het perceel toe.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten en gebiedswaarden

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt kort stilgestaan bij de inpasbaarheid van de beoogde ontwikkeling binnen de bestaande wet- en regelgeving.

5.2 Bodemkwaliteit

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

Dit plan

Omdat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een wijziging van het gebruik van de gronden, moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Tevens zijn de te slopen opstallen van voor 1993. Voor te slopen opstallen die voor 1993 zijn gebouwd, dient een asbestonderzoek te worden uitgevoerd.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1.

De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:

  • Tijdens het veldonderzoek zijn in de bodem plaatselijk sporen puin tot matige bijmengingen met puin, sporen kolen en sporen beton aangetroffen. Boring 05 is op 0,4 m-mv gestaakt vanwege de aanwezigheid van puin in de bodem.
  • Tijdens het veldonderzoek zijn op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
  • Ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltank is zintuiglijk en analytisch geen olie in de grond aangetroffen.
  • In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en/of PCB aanwezig.
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aanwezig.
  • In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties barium, koper en nikkel aangetroffen.


De hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is voor bodemverontreiniging dient formeel te worden geaccepteerd. Dit vanwege de licht verhoogde gehalten in de grond en de licht verhoogde concentraties in het grondwater.

De licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater brengen geen onaanvaardbare risico’s met zich mee. Er worden geen belemmeringen gezien voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.

Conclusie

Er wordt geen nader onderzoek aanbevolen. Wel gelden er wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken. Wanneer in de toekomst graafwerkzaamheden plaatsvinden, dient rekening gehouden te worden met de voorwaarden zoals omschreven in bijlage 8 (grondverzet) van het bodemonderzoek.

Er is een rapport d.d. 16 juni 2015 m.b.t. asbestinventarisatie. Dit rapport is meegezonden bij de op 22 juni 2015 ingediende sloopmelding. Het verwijderen van het asbest is op 9 juli 2015 uitgevoerd.

5.3 Waterparagraaf

Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd.
De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is op 3 april 2014 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De beoordeling van het plan volgt hieronder.

Boordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Daar komt bij dat op het perceel alle bebouwing wordt gesloopt en dat er geen nieuwe bebouwing bij komt. Per saldo zal van het perceel het verhard oppervlak flink afnemen.

Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan kan het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies geven.

Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het Waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het Waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het Waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het Waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap toe te passen.

Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Aangezien geen sprake is van nieuwbouwwerkzaamheden, wordt het niet nodig geacht de wateraspecten in beeld te brengen. Er vindt immers geen toename plaats van het verhard oppervlak en er wordt niet ingegrepen op de waterhuishouding.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).

Er zijn geen niet-agrarische bedrijven in het plangebied of in de omgeving van het plangebied, die ruimtelijk een knelpunt vormen. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009.

Wel liggen in de omgeving enkele agrarische bedrijven. De meest nabij gelegen bedrijven zijn gevestigd aan de Klein Gooswilligenweg 1 en 3 en de Breeschoten 1. Het betreft veehouderijen die in alle gevallen pluimvee (kippen) houden. Het bedrijf aan de Breeschoten 1 houdt daarnaast nog rundvee en paarden. In onderstaande tabel worden de richtafstanden conform de VNG-publicatie weergegeven voor deze activiteiten.

SBI
2008  
Omschrijving   Richtafstand rustige woonwijk (m)  
    Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand  
141, 142   Fokken en houden van rundvee   100   30   30   0   100  
143   Paardenfokkerij   50   30   30   0   50  
147   Fokken en houden van legkippen, opfokkippen, mestkuikens   200   30   50   0   200  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de maatgevende richtafstand 200 meter bedraagt en wordt veroorzaakt door het fokken en houden van kippen. Aangezien deze activiteit op alle inrichtingen in de omgeving plaatsvindt, wordt voor de maatgevende bedrijven beoordeeld of wordt voldaan aan de richtafstand. In onderstaand figuur is de afstand van de toekomstige woning Klein Gooswilligenweg 2a tot de bedrijven weergegeven. De afstanden zijn gemeten op basis van de Grootschalige BasisKaart Nederland (GBKN).

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0008.jpg"

Afstanden t.o.v. Klein Gooswilligenweg 2a

Voor het bedrijf aan de Klein Gooswilligenweg 3 geldt dat deze op meer dan 200 meter afstand van de toekomstige woningen zijn gelegen, de richtafstand uit de VNG-publicatie wordt gerespecteerd.
Voor de bedrijven aan de Klein Gooswilligenweg 1 en Breeschoten 1 geldt dat de richtafstand van 200 meter niet wordt gerespecteerd. Dit betekent dat een nadere beoordeling van de situatie ter plaatse noodzakelijk is. De richtafstand van 200 meter geldt voor het aspect geur. De richtafstanden voor de aspecten stof, geluid en gevaar zijn veel kleiner en worden ruimschoots gerespecteerd. Daarom is alleen voor het aspect geur een nadere beoordeling noodzakelijk. In de paragraaf met betrekking tot het aspect geur wordt hier nader op ingegaan.

Naast de vraag of de woning ter plaatse gevestigd kan worden, moet ook beoordeeld worden of de toekomstige woning mogelijk een belemmering kan vormen voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven. Voor het bedrijf aan de Klein Gooswilligenweg 1 geldt dat de bedrijfsvoering wordt bepaald door de bestaande woning Klein Gooswilligenweg 2 die op kortere afstand tot het bedrijf is gelegen. De toekomstige woning Klein Gooswilligenweg 2a vormt daarmee geen belemmering voor de bedrijfsvoering.

Voor de bedrijven aan de Klein Gooswilligenweg 3 en Breeschoten 1 geldt dat de woning Klein Gooswilligenweg 2a wel dichter bij de bedrijven is gelegen dan de bestaande woning Klein Gooswilligenweg 2. Daarom is onderzocht of ten aanzien van de luchtkwaliteit de bestaande bedrijven aan de Klein Gooswilligenweg 3 en Breeschoten 1-1a in hun bedrijfsvoering worden belemmerd indien het perceel aan de Gooswilligenweg 2-2a een woonbestemming krijgt. In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan.

In de paragraaf 5.7 wordt ingegaan op een mogelijke belemmering van de bedrijfsvoering vanuit het aspect geur. Hierin wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering oplevert. Een nader onderzoek naar belemmering van de bedrijfsvoering voor de aspecten geluid en gevaar is op basis van de afstand tot de woning niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de conclusies ten aanzien van luchtkwaliteit en geur wordt verwezen naar de paragrafen 5.5 en 5.7.

5.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Aangezien de ontwikkeling ervoor zorgt dat een voormalig agrarisch bedrijf verdwijnt, neemt de luchtkwaliteit in de omgeving toe. Tevens blijft de ontwikkeling met de legalisatie van slechts één enkele woning ruimschoots onder de NIBM-waarde. Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere wettelijke toetsing van het project is daarom niet noodzakelijk.

Naast de wettelijke toets moet ten aanzien van onderhavige ontwikkeling beoordeeld worden of ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor een uitgebreide beoordeling van het woon- en leefklimaat als gevolg van luchtkwaliteit wordt verwezen naar bijlagen 3 en 4.
Uit deze bijlagen blijkt dat voor stikstofdioxide (NO2) en PM10 de concentratie ter plaatse ruim voldoet aan de gehanteerde richtwaarde.

Voor (zeer) fijnstof PM2,5 geldt dat de concentratie ter plaatse ruim voldoet aan de gehanteerde richtwaarde.

Update

Gezien de gewijzigde vergunde/aangevraagde bedrijfssituatie van de adressen Klein Gooswilligenweg 1 en 3 en Breeschoten 1 is voor fijnstof door de Omgevingsdienst een berekening uitgevoerd naar het aantal overschrijdingsdagen op Klein Gooswilligenweg 2-2a (zie bijlage 5). Zonder dubbeltelcorrectie, maar met zeezoutaftrek, komt dit uit op 31,41 overschrijdingsdagen op Klein Gooswilligenweg 2 en 31,01 op Klein Gooswilligenweg 2a. Met dubbeltelcorrectie zou het aantal dagen nog ca. 2-4 dagen lager komen te liggen. Het aantal overschrijdingsdagen is vergelijkbaar met de berekening van eind 2015 die reeds bij de notitie geluid en luchtkwaliteit is opgenomen.

Conclusie

Het plan draagt bij aan een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse doordat het agrarische bedrijf verdwijnt. Aanwezige agrarische bedrijven in de omgeving zorgen voor een verhoogde concentratie fijnstof in de omgeving. De concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 voldoen aan de wettelijke grenswaarde.

Met betrekking tot het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 geldt dat het aantal overschrijdingsdagen ruim beneden de 35 overschrijdingsdagen per jaar is gelegen.

Met betrekking tot luchtkwaliteit wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.6 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt een onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige objecten. In de wet worden de volgende objecten geluidsgevoelig genoemd en daarom beschermd:

  • a. woningen;
  • b. andere geluidsgevoelige gebouwen (op basis van artikel 1.2 Besluit geluidhinder: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven);
  • c. geluidsgevoelige terreinen (op basis van artikel 1.2 Besluit geluidhinder: woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen).

Wanneer een bestemmingsplan het gebruik van geluidgevoelige objecten mogelijk maakt, dient te worden getoetst aan de Wgh. Bij de toetsing of een object al dan niet wordt beschermd kan in eerste instantie worden aangesloten bij de voorgenoemde objecten van de Wgh.

Het kan echter voorkomen dat een object niet als geluidsgevoelig is aangemerkt in de Wgh, maar dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch de geluidssituatie in kaart moet worden gebracht en beoordeeld. Het betreft objecten die als geluidsgevoelig kunnen worden beschouwd. Uit jurisprudentie is gebleken dat in principe "elke situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven" als geluidgevoelig beschouwd kan worden (uitspraak ABRvS d.d. 29 februari 2012, nr. 201002029/1/T1/R2). Dit betekent overigens niet dat deze situaties meteen grondig beschouwd dienen te worden of een hoog beschermingsniveau tegen geluid verdienen. Het geeft wel aan dat de motivering "een functie is niet geluidgevoelig" een te magere motivering is.

Dit plan

De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van een nieuwe woning. Op basis van de Wgh is dit een geluidsgevoelig object. Een akoestisch onderzoek zal moeten uitwijzen of kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een Notitie Geluid opgesteld. Deze is toegevoegd in bijlage 3.

Omdat geen verkeersintensiteiten beschikbaar zijn, is op basis van ervaring een inschatting gemaakt van het aantal verkeersbewegingen. Voor het plaatselijk verkeer zal het aantal vervoersbewegingen beperkt blijven tot maximaal 50 bewegingen per etmaal. Het aantal bewegingen met landbouwvoertuigen bedraagt naar verwachting maximaal 20 per dag. De geluiduitstraling van een landbouwvoertuig is vergelijkbaar met de geluiduitstraling van een vrachtwagen, wel geldt voor landbouwvoertuigen dat zij een maximale snelheid van 30 km/uur hebben.

De verkeersintensiteit is zo laag dat een berekening naar de geluidbelasting op de woningen niet noodzakelijk wordt geacht. Op basis van ervaring wordt gesteld dat, na toepassing van de aftrek conform art. 110g Wgh, de 48 dB contour binnen het wegprofiel is gelegen. De woningen zijn gelegen op een afstand van minimaal 23 meter vanaf de rand van de weg. De voorkeursgrenswaarde uit de Wgh wordt ter plaatse van de woningen ruimschoots gerespecteerd.

Conclusie

Met betrekking tot geluid wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de Wet geluidhinder geen beperkingen oplegt aan het plan.

5.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij beschermt mensen tegen overmatige geurhinder vanwege dierverblijven. Omgekeerd is het niet toegestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan overmatige hinder. Bij een besluit over ruimtelijke plannen wordt daarom een toets op de omgekeerde werking uitgevoerd. Daarbij wordt nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad, door de te verwachten geurhinder te evalueren.

In de Wet geurhinder en veehouderij gelden verschillende normen, afhankelijk of de locatie al dan niet is gelegen in een concentratiegebied of binnen dan wel buiten de bebouwde kom. Verder is de norm afhankelijk van het soort geurgevoelig object.

In juni 2014 is een geuronderzoek uitgevoerd door SPA ingenieurs. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 6. De conclusie van het onderzoek is hierna opgenomen.

De achtergrondconcentratie voor geur vanwege veehouderijen is in 2009 bepaald en betekent voor de nieuwe woningen een redelijk goed woon- en verblijfklimaat. Sindsdien hebben zich in de geursituatie ontwikkelingen voorgedaan en zullen in de toekomst nog ontwikkelingen plaats gaan vinden, zoals de verwijdering van de varkenshouderij Klein Gooswilligenweg 2 zelf. Naar verwachting leiden deze autonome ontwikkelingen niet wezenlijk tot een andere beoordeling van de geursituatie wat betreft achtegrondbelasting.

Vanwege de voorgrondbelasting van de veehouderij aan de Klein Gooswilligenweg 3 is, volgens de informatie die op dit moment beschikbaar is, het woon- en leefklimaat binnen de planlocatie bij de twee woningen te beschouwen als matig. De geurbelasting valt binnen de wettelijke norm en is daarmee aanvaardbaar. Verder leidt het plan er om die reden niet toe dat betreffende veehouderij in haar belangen wordt geschaad.

Update geuronderzoek

Aangezien bij omliggende bedrijven sprake is geweest van gewijzigde vergunningen is een update van het geuronderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is bijgevoegd in bijlage 7.

De achtergrondconcentratie voor geur vanwege veehouderijen is in 2009 bepaald en betekent voor de twee nieuw te bouwen woningen een redelijk goed woon- en verblijfklimaat. Sindsdien hebben zich in de geursituatie ontwikkelingen voorgedaan en zullen in de toekomst nog ontwikkelingen plaats gaan vinden. Zoals de verwijdering van de varkenshouderij op Klein Gooswilligenweg 2 zelf. Naar verwachting leiden deze autonome ontwikkelingen niet wezenlijk tot een andere of gunstigere beoordeling van de geursituatie wat betreft achtergrond.

De voorgrondbelasting van de veehouderij aan de Klein Gooswilligenweg 3 is, volgens de informatie die op dit moment beschikbaar is, maatgevend voor de planlocatie. Op basis van de gehanteerde worstcase benadering is het woon- en verblijfklimaat binnen de planlocatie bij de twee woningen te beschouwen als redelijk goed en is de geurbelasting daarmee aanvaardbaar.

Conclusie

Het plan leidt er niet toe dat betreffende veehouderijen in haar belangen worden geschaad. Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.8 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.

In het kader van onderhavig plan is de nationale risicokaart geraadpleegd, om te zien of er sprake is van beperkingen vanuit de omgeving ten aanzien van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0010.png"

Afbeelding - Uitsnede risicokaart (bron:www.risicokaart.nl)

Inrichtingen
Op het eigen perceel is een bovengrondse propaantank aanwezig. De tank heeft een inhoud van 3.000 liter en er geldt een risicoafstand van 35 meter voor het plaatsgebonden risico. Aangezien de tank onderdeel uitmaakt van de agrarische bebouwing, zal deze bij functieverandering worden verwijderd, zodat op het perceel zelf geen risico meer is.

Op het perceel Klein Gooswilligenweg 1, ten noordoosten van het plangebied, is tevens een bovengrondse propaantank aanwezig met een inhoud van 3.000 liter. De risicoafstand hiervoor bedraagt 40 meter. Zoals van de afbeelding is af te lezen, ligt deze risicocontour ruim buiten het plangebied en vormt deze derhalve geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Tenslotte is op het perceel Klein Gooswilligenweg 3, ten oosten van het plangebied, ook een bovengrondse propaantank met een inhoud van 3.000 liter aanwezig. De risicoafstand bedraagt hiervoor eveneens 40 meter. Zoals van de afbeelding is af te lezen, ligt deze risicocontour ruim buiten het plangebied en vormt deze derhalve geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Transportroutes
Over de rijksweg A28 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand van het plangebied tot aan de rijksweg is meer dan 700 meter. Gezien de afstand vormt dit geen belemmering voor het plangebied.

Buisleidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.9 Kabels en leidingen

In het plangebied komen geen ruimtelijk relevante kabels of leidingen voor, die van invloed zijn op het plangebied.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.10 Flora en fauna

5.10.1 Algemeen

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Hierna wordt ingegaan op beide beschermingsregimes.

5.10.2 Gebiedsbescherming

De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet).

Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening zijn ingrepen in de EHS alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn.

5.10.3 Soortbescherming

De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

5.10.4 Quickscan flora en fauna

Ten behoeve van de planontwikkeling is een quickscan flora en fauna "Klein Gooswilligenweg 2 en 2a, Scherpenzeel" opgesteld. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 8.

Conclusies

  • a. Er dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten dient de sloop van gebouwen en de eventuele verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen (het broedseizoen loopt grofweg van ½ maart tot ½ juli) uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort.
  • b. Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren of vleermuizen. Voor ruimtelijke ingrepen bestaat een vrijstelling voor de mogelijk aanwezige grondgebonden zoogdieren (tabel 1 soort). Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen gebouwen aanwezig. De beoogde ontwikkeling laat de geschiktheid als foerageergebied onveranderd.
  • c. Er worden geen beschermde soorten amfibieën, reptielen, vissen, insecten of planten verwacht, waarvoor een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet vereist is (tabel 2 of 3 soorten).
  • d. Ondanks dat voor de tabel 1 soorten bij de ruimtelijke ingreep een vrijstelling geldt, dient men rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd en voor alle planten en dieren, onafhankelijk van beschermingsstatus en/of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Aanbevelingen

  • e. Het plaatsen van een uilenkast voor steenuil en/of kerkuil in een van de te handhaven gebouwen. In de Gelderse Vallei is er sprake van redelijk kleinschalig landschap, hierdoor is de populatie van steen- en kerkuilen in vergelijking met de landelijke situatie nog redelijk te noemen. Gezien de kleinschaligheid van de planlocatie en de directe omgeving, biedt dit goede kansen voor bezetting van een nestkast. Indien gewenst, kan dit gebeuren in overleg met een lokale Natuurwerkgroep, bijv. de uilenwerkgroep IVN Barneveld of www.steenuil.nl.
  • f. De erfbeplanting en de enkele jaren terug rond het weiland aangelegde houtsingel aan de overzijde van de Klein Gooswilligenweg bevat soorten als sleedoorn, meidoorn, Gelderse roos, hondsroos, en vlier. Hierdoor wordt de planlocatie als leefgebied van onder meer zangvogels en zoogdieren geschikter. Het periodiek, om de 4 tot 8 jaar, afzetten van de struiken zorgt voor een dichtere struweellaag met verhoogde dekking en broedgelegenheid. Wanneer dit gefaseerd uitgevoerd wordt, bijv. door elke twee jaar een van de vier zijden van de erfbeplanting af te zetten, blijft er jaarlijks voldoende dekking voorhanden.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

5.11.1 Archeologie

Als gevolg van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Feitelijk betreft het een aantal aanpassingen aan diverse wetten, waarvan de belangrijkste de Monumentenwet 1988 en de Woningwet zijn.

In ruimtelijke plannen moeten de archeologische waarden worden beschermd. Feitelijk moest dat al gebeuren als gevolg van het Verdrag van Malta, maar de archeologische wetgeving eist dat nu ook. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), bijgehouden door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, staan archeologische vindplaatsen aangegeven. Deze variëren in waarde van middelhoog tot zeer hoog. Enkele daarvan, de archeologische rijksmonumenten, worden reeds wettelijk beschermd. Een ruimtelijk plan mag hier geen eigen regelgeving voor bevatten. De overige AMK-terreinen zijn onbeschermd. Hiervoor dienen regelingen opgenomen te worden in bestemmingsplannen.

De gemeente Scherpenzeel beschikt over een Archeologische waarden- en verwachtingskaart. Het plangebied ligt volgens deze kaart in een zone met een middelhoge archeologische verwachting en in een zone met een hoge archeologische verwachting. Voor deze zones gelden ondergrenzen van respectievelijk 1.000 m² en 250 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0012.png"

Afbeelding - Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart

De bodemkaart geeft ter plaatse een enkeerbodem (gwt VI) op een veldpodzol (gwt III) aan, terwijl de geomorfologische kaart een dekzandrug aangeeft. Het AHN laat een afwijkende verkaveling en een verhoging zien aan de oostzijde van de Klein Gooswilligenweg. Aangezien het hier een voormalige (natte) heide betreft kan worden aangenomen dat het om bodemverbetering gaat en niet om plaggenbemesting ten behoeve van akkerland. Volgens de verwachtingskaart is sprake van een hoge en middelmatige archeologische verwachtingswaarde.

Advies regioarcheoloog

Het gehucht Gooswilligen wordt al in de late middeleeuwen vermeld (Goitswillige). In genealogieën wordt als oudste bewoner van het erf Gooswilligen in 1647 een zekere Giesbert Thonissen (pachter) vermeld. Een oudere datering voor dit erf is echter zeer aannemelijk. De naam Klein Gooswilligen komt pas sinds de achttiende eeuw voor, waarmee niet uitgesloten kan worden dat deze terug kan gaan tot in de zeventiende eeuw maar het is niet waarschijnlijk dat deze teruggaat tot in de Late Middeleeuwen.

Op de archeologische kaart van Scherpenzeel is deze boerderij aangegeven als een onverhoogde huisplaats uit de Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd. Het erf is bovendien opgenomen in de lijst van erven (Schut 2012). Dit laatste betekent dat in geval van ontwikkelingen dergelijke plannen in detail worden bekeken op de noodzaak tot archeologisch onderzoek.

Het erf bestaat uit een woonhuis met enkele oudere kippenschuren en enkele varkensstallen die deels zijn onderkelderd. De voorlopige plannen voorzien in de sloop van de stallen en schuren en de bouw van een tweede woning. Het perceel ligt in een zone met een hoge archeologische verwachting waarvoor conform het gemeentelijke beleid een ondergrens van 250 m2 geldt.

Aangezien de plannen nog niet zijn uitgewerkt kan hier alleen in algemene zin een advies worden gegeven, waarbij wel specifiek rekening is gehouden met de beschreven situatie.

Aangezien het een bestemmingsplanwijziging betreft waarbij bouwwerken zijn betrokken met een oppervlak groter dan 250 m2 is in principe archeologisch onderzoek noodzakelijk. Er zijn echter redenen om hiervan af te wijken.

Historische bebouwing

De huidige woning is enkele tientallen jaren geleden geheel nieuw opgetrokken. Daarbij is een kruipruimte en waarschijnlijk ook een kelder aangebracht. Dit betekent dat eventuele archeologische resten op deze plaats verloren zijn gegaan. De boerderij in 1832 stond echter niet op deze locatie, maar 60 meter naar het zuiden in de zuidwesthoek van het huidige erf. De kadastrale situatie in 1832 suggereert vanwege de kleinschalige verkaveling dat het erf mogelijk aan de westzijde van het huidige erf was gelegen. In ieder geval bestond het erf van bescheiden omvang in het begin van de negentiende eeuw uit een boerderij(tje) en hooimeit ten zuiden daarvan. De beperkte omvang van het gehele complex lijkt de achttiende (eventueel zeventiende) eeuwse datering te bevestigen. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat er geen voorgangers zijn geweest in de onmiddellijke omgeving, maar dat de boerderij tot zijn verplaatsing in de twintigste eeuw 'honkvast' is geweest. De centraal gelegen schuur heeft overigens op deze plaats naar alle waarschijnlijkheid negentiende voorgangers gehad.

Op de plaats van de onderkelderde schuren/stallen zijn naar verwachting eventuele archeologische resten sterk verstoord zijn of geheel verdwenen. Wanneer de geplande nieuwbouw wordt gerealiseerd op de plaats van een van de te slopen opstallen is om deze reden geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2016KleinGooswg2-vg01_0013.jpg"

Locatie oude boerderij

Indien de nieuwbouw wordt gepland op de plaats waar in 1832 een boerderij heeft gestaan, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Aangezien booronderzoek onder deze omstandigheden (intensief gebruik van een erf) weinig aanvullende informatie zal opleveren is een archeologische begeleiding van de uit te graven bouwput de geëigende methode.

Archeologische verwachting

De bodemkaart geeft ter plaatse een enkeerbodem (gwt VI) op een veldpodzol (gwt III) aan, terwijl de geomorfologische kaart een dekzandrug aangeeft. Het AHN laat een afwijkende verkaveling en een verhoging zien aan de oostzijde van de Gooswillegerweg. Aangezien het hier een voormalige (natte) heide betreft kan worden aangenomen dat het om bodemverbetering gaat en niet om plaggenbemesting ten behoeve van akkerland. Een en ander betekent dat de hoge verwachting niet juist is maar dat een middelhoge of zelfs lage verwachting meer op zijn plaats is. Daarmee wordt ook de ondergrens bijgesteld tot in ieder geval 1500 m2. Aangezien de te slopen bebouwing en nieuwbouw deze ondergrens niet overschrijdt, is hiervoor geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Conclusie

Alleen wanneer de nieuwbouw plaats vindt op de locatie van de achttiende eeuwse boerderij in de zuidoost hoek van het bouwvlak (op voorgaande kaart aangegeven met een rood vlak) is een archeologische begeleiding vereist. In alle andere situaties is dit niet noodzakelijk.

5.11.2 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

In het plangebied komen geen monumenten voor. Wel is er sprake van een cultuurhistorisch waardevol pand, namelijk de schuur waar de tweede woning is gerealiseerd (Klein Gooswilligenweg 2a). Deze dient dan ook beschermd te worden. Bescherming van overige aanwezige dan wel te slopen bebouwing is niet nodig. Onderhavige ontwikkeling doet geen afbreuk aan bestaande cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. In het kader van de voorziene ontwikkeling zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:

Onderzoek naar bouwhistorie van de schuur

Om bewoning van bestaande voormalig agrarische bebouwing mogelijk te maken dienen dergelijke bouwwerken een aantoonbare cultuurhistorische waarde te hebben. In het rapport "Cultuurhistorische analyse en waardestelling Klein Gooswilligenweg 2a Scherpenzeel" is het bewoonde voormalige agrarische bedrijfspand beoordeeld op cultuurhistorische waarden. Het volledig rapport is bijgevoegd in bijlage 9. In onderstaande zijn de conclusies opgenomen.

Op het historische erf Klein Gooswilligen hebben vooral in de 20ste eeuw zeer ingrijpende wijzigingen plaats gevonden, waarbij de oorspronkelijke erfopzet verstoord raakte en bebouwing werd vernieuwd. Binnen dit erf vormt de onderzochte schuur echter nog altijd een ankerpunt, waarin situeringswaarde en cultuurhistorische waarden besloten liggen.

Ten aanzien van de bouw- en architectuurhistorische waarden is met de renovatie van 1999-2001 een duidelijke scheiding ontstaan. De karakteristieke hoofdvorm, de bewaard gebleven noord- en zuidgevel, de historische gebint- en dakconstructie en de bakoven met rookvang hebben hun oorspronkelijke opzet vrij goed behouden en vertegenwoordigen daarmee historische waarde. De gereconstrueerde zijgevels hebben weliswaar geen historische waarde, maar werken wel beeldversterkend voor de historische onderdelen. De vernieuwde dakopbouw en met name de toegevoegde dakkapel op het oostelijke dakschild passen niet bij het historische agrarische karakter, maar dragen wel bij aan de bruikbaarheid en langdurige bestemming van het gebouw, waardoor behoud is gewaarborgd.

Concluderend kan dan ook worden gesteld dat ook in de huidige, tot woonhuis verbouwde staat, nog altijd de nodige cultuurhistorische waarden in het object besloten liggen.

Ten aanzien van een eventuele planvorming in het kader van de regeling “rood voor rood” is het aan te bevelen om bij de plannen de oorspronkelijke erfopzet als uitgangspunt te nemen.

Cultuurhistorische quickscan Erf Klein Gooswilligen

Het erf Klein Gooswilligen kent een lange geschiedenis. Bewoning op dit erf gaat mogelijk terug tot de Late Middeleeuwen. Om op een historisch verantwoorde manier om te gaan met de transformatie is een cultuurhistorische quickscan opgesteld.

Deze quickscan is bijgevoegd in bijlage 2. In onderstaande zijn de conclusies van de quickscan opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage.

Begin 19e eeuw bestaat Klein Gooswilligen uit een erf met huis, het oude huis en kleine bijgebouwen als een bakhuis, hooiberg en schaapskooi nabij de heidevelden. Begin 20e eeuw bestaat het erf uit een woonhuis, grote nieuwe schuur met woonvertrek en moderne veestalling, varkenshokken, twee hooibergen en zodenloods. De wagenloods is in 1949 gebouwd. De wagenloods en varkenshokken staan nog op het zuidelijke deel van het erf. In ca.1965 wordt er op het noordelijke deel van het erf een systeemwoning gebouwd. In een kadastrale legger uit 1969 is sprake van 2 huizen, schuur, kippenhokken, wagenloods, erf, weiland, bouwland en een systeemwoning. Ook worden eind jaren ’60 begin jaren ’70 de varkensstallen gebouwd. Gelet op de slechte bouwkundige staat van de ‘oude woning’ is deze sinds de ingebruikname van de systeemwoning niet meer voor bewoond.

Eind jaren ‘80 van de 20e eeuw wordt het ‘oude huis’ in de zuidwesthoek van het erf gesloopt en in 2000 de ‘systeemwoning’ en een varkensstal. In ditzelfde jaar wordt een tekening ingediend voor de huidige woning (nr.2).

Op het erf Klein Gooswilligen heeft in het verleden een diversiteit aan bebouwing gestaan. In het begin van de 19e eeuw is er sprake van een erf met huis. Begin 20e eeuw bestaat de hoofdbebouwing uit een woonhuis (oude huis) met schuurwoning (nr.2a). Halverwege de 20e eeuw is er sprake van in totaal 3 huizen, het oude huis, een systeemwoning en een schuurwoning (nr.2a). Eind jaren ‘80 wordt het oude huis gesloopt. Het huidige woonhuis (nr.2) wordt in 2000 gebouwd. Uit de gegevens van het Kadaster en het archief mag geconcludeerd worden dat er op het erf Klein Gooswilligen in het verleden meerdere woonhuizen hebben gestaan.

Het erfinrichtingsplan geeft een visualisatie weer van de inrichting van het erf. Hierbij wordt aangeraden om gebruik te maken van inheemse beplantingssoorten die van oorsprong veel voorkomen in de Gelderse Vallei. De Provincie Gelderland stelt hiervoor subsidie beschikbaar. De vergoeding kan oplopen tot 50%.

5.12 Conclusie

Om te kunnen beoordelen of ter plaatse van de woningen sprak is van een goed woon- en leefklimaat is een beoordeling van alle relevante milieuaspecten noodzakelijk:

  • Met betrekking tot het aspect bodem geldt dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor het huidig en toekomstig gebruik.
  • Voor de waterhuishouding in het gebied geldt dat het bebouwd oppervlak per saldo zal afnemen, het plan raakt geen essentiële waterbelangen.
  • Het plan draagt bij aan een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse doordat het agrarische bedrijf verdwijnt. Aanwezige agrarische bedrijven in de omgeving zorgen voor een verhoogde concentratie fijnstof . De concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 voldoen aan de wettelijke grenswaarde.
    Met betrekking tot het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 geldt dat het aantal overschrijdingsdagen ruim beneden de 35 overschrijdingsdagen per jaar is gelegen.
  • Met betrekking tot het aspect geluid geldt dat ter plaatse van de woningen ruim wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid als gevolg van wegverkeer. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen overige relevante geluidbronnen.
  • Voor de geurconcentratie ter plaatse van de woningen geldt dat de individuele bedrijven voldoen aan de maximale geurbelasting van 14 OUE/m3 dan wel de van toepassing zijnde afstandsnorm uit de Wet geurhinder en veehouderijen. Met betrekking tot de achtergrondconcentratie geldt dat sprake is van een concentratie van 8 tot 13 OUE/m3 hetgeen wordt beschouwd als redelijk goed in een concentratiegebied voor veehouderijen. De meest nabij gelegen bedrijven betreffen allemaal agrarische bedrijven.
  • De invloed van deze bedrijven is onderzocht met betrekking tot de aspecten geur en fijnstof. De bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling.
  • Met betrekking tot externe veiligheid geldt dat de risicocontouren voor het plaatsgebonden risico op voldoende afstand van het plangebied zijn gelegen. De contouren vormen geen belemmering voor het plangebied.

Samengevat kan worden gesteld dat het plan géén belemmering vormt voor bestaande activiteiten in de omgeving van het plangebied. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de 'nieuwe' woningen en deze woning vormen omgekeerd geen extra belemmering voor de omliggende agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de regels

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels van dit bestemmingsplan zijn overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013 waarbij de regels zijn toegespitst op de voorziene situatie op het erf Klein Gooswilligenweg 2- 2a.

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen en aanduidingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Niettemin is, gezien het speciale karakter van het gebied de regeling relatief uitvoerig. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen (zie hieronder). De planregels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, namelijk:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.


In hoofdstuk I worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk II worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk III bevat regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
Hoofdstuk IV bevat een overgangsregeling die wettelijk is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit hoofdstuk is ook de slotregel opgenomen, waarin de naam wordt gegeven zoals het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Flexibiliteitsbepalingen

Gezien het speciale karakter van het gebied de regeling relatief uitvoerig. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen:

  • 1. afwijkingsregels;
  • 2. wijzigingsregels;
  • 3. aanlegregels.


Afwijkingsregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven.

Wijzigingsregels maken een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Het systeem van omgevingsvergunningen aanleg werken of werkzaamheden is opgenomen bij bepaalde bestemmingen, met name ter veiligstelling van bepaalde landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden. Door middel van het opnemen van aanlegregels bij een bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet op elke plaats, in elke omvang en op elk moment in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan voorwaarden gebonden worden. Het stelsel van aanlegregels biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering eisen te stellen.

In het bestemmingsplan kunnen afwijkings- en, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen opgenomen worden, de zogenaamde flexibiliteitsbepalingen. In principe geldt voor de flexibiliteitsbepalingen ook dat geen situatie mag ontstaan die strijdig is met de genoemde regelgeving. De flexibiliteitsbepalingen kunnen wel worden gebruikt in combinatie met de voorwaarde dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. De toelichting van het bestemmingsplan bevat tevens informatie over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de flexibiliteitsbepalingen.

6.2 Nadere toelichting op de regels

6.2.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Het deel dat niet tot het woonerf behoort is bestemd tot ‘Agrarisch met waarden – Landschap’. De bestemming heeft een multifunctioneel karakter, maar het agrarische gebruik staat voorop. Naast de agrarische productiefunctie kunnen de gronden plaatselijk een functie hebben voor het behoud van natuur en landschap, de openluchtrecreatie, verkeer en de waterhuishouding. Het beleid is in hoofdzaak gericht op de instandhouding en ontwikkeling van de agrarische productiefunctie en, waar mogelijk op specifieke landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

Bestemmingsomschrijving

In beginsel zijn deze gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf, alsmede het behoud, herstel en versterking van de landschappelijke waarde. Onder uitoefening van het agrarisch bedrijf moet in dit geval worden verstaan zowel het reële als het hobbymatige agrarische bedrijf. Indien een particulier wat schapen weidt op deze grond is dat in overeenstemming met de bestemming. Echter, gebouwen mogen alleen worden gebouwd ten behoeve van het reële agrarische bedrijf. Daarom zijn binnen dit bestemmingsplan geen bepalingen opgenomen ten aanzien van gebouwen.

Verder zijn bestaande paden en waterhuishoudkundige voorzieningen in de bestemming opgenomen. De paden mogen mede recreatief worden gebruikt voor wandelen, fietsen of paardrijden. Bij ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een picknickplaats.

Bouwregels

Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd (niet zijnde een mestopslag) met een hoogte van 2 m.

Afwijkingsbevoegdheden

Deze bevoegdheid houdt verband met het feit dat veel particulieren grond van voormalige agrariërs hebben gekocht om aan hun tuin toe te voegen. Niettemin bestaat er tegen het gebruik als tuin of erf geen bezwaar indien de gezamenlijke oppervlakte van de woonbestemming en de nieuw verworven tuin niet groter is dan 1.500 m2, de landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden aangetast en het gebruik van aangrenzende agrarische gronden niet wordt geschaad. Als uit een ingediend landschapsplan blijkt dat sprake is van toename van de ruimtelijke kwaliteit mag de totale oppervlakte van woning, erf en tuin 2.000 m2 bedragen. Het is aan het college om te bepalen wanneer sprake is van ruimtelijke kwaliteit. Op de gronden waarvoor deze omgevingsvergunning ter afwijking is verleend mogen uitsluitend andere bouwwerken met een maximale hoogte van 2 meter worden gebouwd.

Ook is de bevoegdheid opgenomen om een boomkwekerij (zie de ruime definitie) toe te staan. De bepaling bevat zelf geen voorwaarden. Ten behoeve van deze functie mag niet worden gebouwd.

Aanlegregels

In het plan is een omgevingsvergunningverplichting voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Wijzigingsbevoegdheden

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van natuurontwikkeling. Bij gebruikmaking daarvan kan bezien worden of gewijzigd wordt in de bestemming "bos- en natuurgebied" of dat voor een andere bestemming wordt gekozen. Van de bevoegdheid zal met name gebruik worden gemaakt in het kader van het Gebiedsplan natuur en landschap Gelderland. Ook is de mogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Waarde – Ecologie’ en ten behoeve van landschap en natuur.

6.2.2 Wonen

Bestemmingsomschrijving

Het toekomstig woonperceel voor de twee woningen zijn bestemd tot "wonen". In het vlak is met een aanduiding opgenomen dat maximaal twee woningen zijn toegestaan. Aan-huis-verbonden-beroepen zijn zonder meer toegestaan; voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is een omgevingsvergunning ter afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Bouwregels en Afwijkingsbevoegdheden

Op de tot "wonen" bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming. De inhoud van woningen mag 700 m3 bedragen dan wel, als ze groter zijn, de inhoudsmaat die zij op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bezitten.

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen is gesteld op 100 m2. Met deze oppervlakte kan worden voorzien in de berging van gereedschappen en dergelijke, welke voor het onderhoud van de veelal grote percelen noodzakelijk zijn. Teneinde te voorkomen dat bijgebouwen onder het overgangsrecht worden gebracht, indien de oppervlakte van 100 m2 wordt overschreden, is de redactie van de betreffende bebouwingsbepaling zodanig geredigeerd dat - indien een grotere oppervlakte bijgebouwen aanwezig is op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan - deze oppervlakte bepalend is.

Evenals bij woningen met een inhoud van meer dan 700 m3 wordt het om een aantal redenen wenselijk geacht het meerdere dan 100 m2 niet onder het overgangsrecht te brengen, doch de thans aanwezige oppervlakte bijgebouwen als het maximum te beschouwen. Ook bij het overgangsrecht kunnen bijgebouwen met een grotere oppervlakte gehandhaafd blijven, doch hebben daarnaast via ditzelfde recht de mogelijkheid te komen tot enige uitbreiding. Daarnaast speelt in deze opvatting de complexiteit en de inrichting van diverse erven en de daarmee samenhangende overgang naar het omringende landschap een rol. Met name bij grotere woningen zou ontmanteling van allerlei bijgebouwen ongewenste landschappelijke consequenties kunnen hebben.. Ten behoeve van een zekere sanering in de hoeveelheid bijgebouwen is de omgevingsvergunning ter afwijkingsmogelijkheid opgenomen meerdere bijgebouwen te vervangen door één bijgebouw. De oppervlakte van dit vervangende bijgebouw mag niet groter zijn dan de gezamenlijke oppervlakte van de te vervangen bijgebouwen, doch met de restrictie dat de vervangende oppervlakte niet meer dan 100 m2 mag bedragen en de landschappelijke situatie wordt verbeterd.

Tevens is in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van een grotere woninginhoud dan wel oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan, mits voldaan wordt aan de gestelde sloopeisen.

Ook is in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een tijdelijke woonruimte in een bijgebouw of tijdelijke unit ten behoeve van mantelzorg. Hier zijn diverse voorwaarden aan gesteld. Zo moet aantoonbaar behoefte zijn aan mantelzorg. De totale oppervlakte aan tijdelijke woonruimte bedraagt maximaal 75 m2 en ten hoogste 1 bouwlaag. Daarnaast mogen geen milieutechnische belemmeringen zijn. Zodra de mantelzorg niet meer noodzakelijk is, dienen alle voorzieningen ten behoeve van het in standhouden van een zelfstandige woonruimte te worden verwijderd.

Wijzigingsbevoegdheden

Ten behoeve van educatieve functies en milieuvriendelijke en ambachtelijke en kunstnijverheidsbedrijven kan de bestemming worden gewijzigd. De bouwregels zijn van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de functie binnen die bouwmogelijkheden dient te worden gerealiseerd.

6.2.3 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 en 3

In het buitengebied van Scherpenzeel zijn vier bestemmingen opgenomen ter bescherming van de aanwezig cultuurhistorische en archeologische waarden. In dit bestemmingsplan komen de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2 en 3 voor. In de planregels zijn voorts de voorwaarden opgenomen. Waarde- Archeologische verwachtingswaarde 2 heeft betrekking op de zone hoge archeologische verwachting. Waarde-Archeologische verwachtingswaarde 3 heeft betrekking op de zone middelhoge archeologische verwachting.

6.2.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden extra voorwaarden gesteld ten aanzien van het bouwen van woningen binnen een bepaalde afstand van een weg.

Algemene gebruiksregels

Het is verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming, hieronder valt in elk geval het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.

Algemene afwijkingsregels

Ten aanzien van ondergeschikte onderdelen, zoals afmetingen van de bebouwing, is het mogelijk af te wijken van het bestemmingsplan.

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van de gebruiksbepaling is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is daarvoor bepalend hetgeen in de bestemmingsomschrijving van de diverse bestemmingen is vermeld. Soms is een specifieke gebruiksbepaling opgenomen. Hierop mag geen a contrario redenering worden toegepast: indien een bepaald gebruik niet als verboden is aangemerkt, wil dat niet zeggen dat het is toegestaan: er zal steeds een toetsing aan de bestemmingsomschrijving moeten plaatsvinden.

Overgangsrecht

Het standaard overgangsrecht is opgenomen voor zowel bouwwerken die bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, als gebruik dat bestaat op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die illegaal zijn opgericht onder het oude plan en op gebruik dat reeds in strijd was met het oude plan. Wijziging van het gebruik is strafbaar gesteld, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Onderhavige ontwikkeling is geprojecteerd op gronden die in eigendom van de aanvragers zijn. De uitvoerbaarheid van het plan is in dat kader gewaarborgd.

Het plan voorziet in de realisatie van extra bouwmogelijkheden op het perceel Klein Gooswilligenweg 2 en 2a. De kosten die de gemeente maakt, inclusief de leges die zijn verschuldigd conform de gemeentelijke legesverordening, zijn echter afgedekt middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemers. De gemeente geeft daarmee invulling aan het bepaalde in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening, waardoor het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Een exploitatieplan behoeft daarom niet te worden vastgesteld.

Ten aanzien van de termijn waarbinnen de sloop van de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de aanleg (en instandhouding) van de landschappelijke inpassing dienen plaats te vinden, zijn eveneens afspraken vastgelegd in de anterieure overeenkomst.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorontwerp bestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan Klein Gooswilligenweg 2-2a heeft in de periode van 27 januari 2016 tot en met 7 maart 2016 (6 weken) ter inzage gelegen op basis van de gemeentelijke inspraakverordening. Gedurende deze termijn zijn 3 vooroverlegreacties ontvangen. Er zijn geen inspraakreacties ontvangen.

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bij de voorbereiding van het bestemmingsplan tevens vooroverleg gevoerd met besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en met die (rijks) diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of zijn belast met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Daarnaast zijn de eigenaar/bewoners van de volgende adressen schriftelijk op de hoogte gebracht van het ter inzage leggen van het voorontwerpbestemmingsplan Klein Gooswilligenweg 2-2a:

  • Breeschoten 1, 1a en 4;
  • Gooswilligen 2, 11 en 13;
  • Klein Gooswilligenweg 1, 3 en 4.

De binnen gekomen reacties zijn geen aanleiding geweest om het voorontwerp bestemmingsplan aan te passen.

Eén en ander staat ook verwoord in de Nota inspraak en vooroverleg, zoals bijgevoegd in bijlage 10.

Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 18 mei 2016 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen bij de gemeente ingediend. Het bestemmingsplan is op 29 september ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.