direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Velp Zuid, locatie IJssel District
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Leeswijzer

De toelichting op een bestemmingsplan wordt binnen de gemeente volgens een vast stramien opgebouwd, en wel als volgt.

Hoofdstuk   Inhoud  
1 Inleiding    Kort wordt ingegaan op het bestemmingsplan in het algemeen; de aanleiding voor onderhavig plan; de ligging van het plangebied en het geldende bestemmingsplan.  
2  Beschrijving van het bestemmingsplan   Hier wordt de huidige stand van zaken beschreven en een beschrijving van de beoogde ontwikkeling gegeven.  
3  Ruimtelijk beleidskader   Aangegeven wordt binnen welke beleidskaders en regels van het rijk, provincie, waterschap en de gemeente het bestemmingsplan is opgesteld.  
4 Milieu- en omgevingsaspecten    De haalbaarheid en afweging, de uitgevoerde onderzoeken en conclusies komen hier aan de orde.  
5 Juridische planbeschrijving   Beschreven wordt de procedure die een bestemmingsplan doorloopt en wordt een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan.  
6 Economische uitvoerbaarheid   Toegelicht wordt of uitvoering van het bestemmingsplan economisch haalbaar is.  
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid    Hier wordt beschreven hoe de procedure is verlopen tot de vaststelling van het bestemmingsplan.  

1.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status. Echter is deze wel relevant voor de onderbouwing van de gemaakte keuzes en de interpretatie van het bestemmingsplan.

1.2 Aanleiding

De gemeente Rheden heeft behoefte aan meer woningen. Momenteel kent de gemeente veel woningzoekenden en de beschikbare bouwlocaties zijn beperkt. Hierdoor raakt de woningvoorraad verouderd en voelen bewoners zich genoodzaakt te verhuizen naar een locatie buiten de gemeente. Momenteel is in het plangebied onder andere het Rijnstate Ziekenhuis gelegen. Na meer dan 50 jaar heeft dit ziekenhuis besloten te vertrekken uit Velp. Hierdoor komt de leefbaarheid in de omgeving onder druk te staan en is een herontwikkeling van het plangebied van belang. Momenteel ervaren omwonenden overlast in het plangebied en door het vertrek van het ziekenhuis dreigt leegstand en hier is de omgeving niet bij gebaad. Daarom hebben de gemeente en betrokken marktpartijen de ambitie om in dit gebied te investeren. Hierdoor zal de leefbaarheid voor omwonenden en toekomstige bewoners verbeteren en de ruimtelijke en functionele kwaliteit van het gebied toenemen. Tegelijkertijd biedt het een uitgesproken kans om aanzienlijke woningaantallen te realiseren en het tekort aan woningen in de gemeente en regio deels op te lossen.

Voor het totale gebied IJssel District is eerst een Masterplan opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan betreft de eerste fases van het Masterplan. Dit komt overeen met het plangebied van het Masterplan (zie ook paragraaf 1.4). Vervolgens is het Masterplan verder uitgewerkt tot een Ontwikkelplan. Het Ontwikkelplan wordt uitvoerig besproken in paragraaf 2.3. De huidige functies zullen gedeeltelijk uit het plangebied verdwijnen. Ten behoeve van de ontwikkeling zal de bestaande bebouwing grotendeels worden gesloopt.. In de toekomstige situatie zal het bestemmingsplan worden voorzien in circa 800 woningen in een stedelijke omgeving, met bijbehorend circa 5.900 m2 bvo voorzieningen. Overigens wordt een deel van de woningen gerealiseerd in reeds bestaande bebouwing van het ziekenhuis. Ook blijft een deel van de kantoorgebouwen behouden.

De gewenste ontwikkelingen passen niet in het vigerende juridisch-planologisch kader. Om de realisatie van de gewenste ontwikkeling toch mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.3 Bestemmingsplan verbrede reikwijdte

Door toepassing van de experimenten uit het Besluit Crisis- en Herstelwet (Chw) is het mogelijk om een bestemmingsplan verbrede reikwijdte op te stellen. Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt de kans om het gebied organisch te ontwikkelen. Daarnaast biedt de Chw de mogelijkheid om, vooruitlopend op de Omgevingswet, ambities met betrekking tot klimaat en duurzaamheid te verankeren in het bestemmingsplan.

Voor het IJssel District is goedkeuring verleend voor de volgende experimenten op basis van het Besluit op de Crisis en Herstelwet:

  • Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (o.b.v. art. 7c Besluit Chw);
  • Experiment met betrekking tot planschade (o.b.v. art. 7w Besluit Chw);
  • Experiment met betrekking tot kostenverhaal (o.b.v. art. 7ah Besluit Chw).

Ad. a. Het Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt de gemeente de mogelijkheid dat dit bestemmingsplan 20 jaar geldig is, in plaats van 10 jaar. Daarnaast biedt het de mogelijkheid dat het moment van (volledig) aantonen van de haalbaarheid door middel van onderzoeken wordt verschoven van het moment van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan naar het moment van vergunningaanvraag. Dit geldt onder ander voor de ontplofbare oorlogsresten.

Ad. b. Het experiment met betrekking tot planschade biedt de mogelijkheid dat de planschade niet wordt berekend over de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maar over hetgeen werkelijk gerealiseerd wordt.

Ad. c. Het experiment met betrekking tot kostenverhaal biedt de mogelijkheid dat het moment van kostenverhaal wordt verschoven van het moment van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan naar het moment van vergunningaanvraag.

Indien een bestemmingsplan verbrede reikwijdte een meerwaarde biedt voor de ontwikkeling dan is het de wens om gebruik te maken van bovenstaande mogelijkheden. Het is wenselijk om alleen van deze mogelijkheden gebruik te maken als hier een meerwaarde voor het proces en de ontwikkeling is. Gebruik maken van deze mogelijkheid is dus geen vereiste.

1.4 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidelijke rand van de kern Velp, gemeente Rheden. Het plangebied wordt begrensd door de rijksweg A12 (zuiden), de Broekstraat (westen), de Waterstraat (noorden) en de President Kennedylaan (oosten). Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0001.jpg"

Globale ligging plangebied, aangeduid met zwarte cirkel (bron: PDOK Viewer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied, aangeduid met roze lijn (bron: Ontwikkelplan maart 2023, SVP).

1.5 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Velp 2016, Woongebieden-Zuid”, dat op 11 december 2019 is vastgesteld. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan, met daarop het plangebied rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0003.jpg"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan "Velp 2016, Woongebieden-Zuid”, het plangebied is omlijnd met een rode stippellijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Voor een aantal delen van het plangebied zijn verschillende kleine correcties gebundeld in het bestemmingsplan “Velp 2019, Correctie Woongebieden Noord en Zuid” (vastgesteld 19-02-2022). Met dit bestemmingsplan is voor een aantal bouwblokken binnen het plangebied de aanduiding 'aantal bouwlagen onbeperkt' toegevoegd. Onderstaande afbeelding toont de bouwblokken waarvoor de correctie uit dit bestemmingsplan geldt

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0004.jpg"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan "Velp 2019, Correctie Woongebieden Noord en Zuid” (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Hierna wordt nader ingegaan op het bestemmingsplan “Velp 2016, Woongebieden-Zuid”.

Enkelbestemmingen

Op basis van dit bestemmingsplan kennen de gronden de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk – 1', 'Kantoor', 'Tuin', 'Verkeer', en 'Groen'.

Maatschappelijk - 1

De voor 'Maatschappelijk-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, alsmede voor parkeer- en groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen. Binnen de maatschappelijke bestemming is een functieaanduiding aangegeven ter plaatse van het bouwvlak, namelijk 'specifieke vorm van maatschappelijk– ziekenhuis'. Ter plaatse van deze specifieke functieaanduiding is een ziekenhuis toegestaan.

Kantoor

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren, alsmede parkeer- en groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen. Binnen de kantoorbestemming ligt een bouwvlak, waar een maximum bouwhoogte van 11 meter geldt. Ter plaatse van dit bouwvlak ligt de functieaanduiding 'gezondheidszorg'. Hier zijn (para)medische praktijkruimten, medische klinieken en ruimten voor dagbehandeling toegestaan .

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, alsmede voor waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubilair en andere bijbehorende voorzieningen, alsmede voor de ontsluiting van direct aangrenzende percelen. Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd evenwel met uitzondering van overkappingen.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, met de daarbij behorende technische voorzieningen, (on)gelijkvloerse kruisingen, groen- en parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen, rioleringswerken, straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen. Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, alsmede in ondergeschikte mate voor verkeersdoeleinden, doorsnijdende fiets- en voetpaden, hondenuitlaatplaatsen, watergangen en waterpartijen, doorsnijdende wegen ter ontsluiting van de direct aanliggende percelen, bruggen en andere civieltechnische werken, straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen. Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd.

Naast het bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied ook de thematische bestemmingsplannen “Bestemmingsplan Archeologie”, dat op 15 april 2014 is vastgesteld, en “Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten en bijzondere woonvormen”, dat is vastgesteld op 28 september 2021. Het Bestemmingsplan Archeologie is alleen nog van toepassing nabij de vijver. Voor de rest van het plangebied is deze verwerkt in het bestemmingsplan Velp 2016, Woongebieden-Zuid Met de paraplubestemmingsplannen is het gemeentelijk beleid ten aanzien van respectievelijk archeologie en arbeidsmigranten en bijzondere woonvormen vertaald in de bestemmingsplannen.

Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling is op diverse punten in strijd met het geldende bestemmingsplan. De nieuwe woningen zijn voorzien op gronden met verschillende bestemmingen die momenteel het gebruik van de gronden voor wonen niet toestaan. Daarmee is het plan in functioneel opzicht strijdig met het geldende bestemmingsplan.

Ook in ruimtelijk opzicht is de beoogde ontwikkeling in strijd met het geldende plan. De nieuwbouw voldoet niet aan de maximum aantal wooneenheden en maximum bouwhoogte ter plaatse van de huidige bouwvlakken, en is bovendien grotendeels voorzien buiten de bouwvlakken.

1.6 Leeswijzer

Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt de toets aan het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet. In de laatste twee hoofdstukken wordt de uitvoerbaarheid behandelt; hoofdstuk 6 beschrijft de financiële uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Algemeen

Tijdens de totstandkoming van voorliggend plan is het gebied uitgebreid geanalyseerd. Dit hoofdstuk is gebaseerd op deze analyse en gaat in op de volgende punten:

  • de ligging van de desbetreffende locatie;
  • een beschrijving van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt;
  • stedenbouwkundige uitgangspunten/afweging.

2.2 Beschrijving plangebied

2.2.1 Geschiedenis

De eerste tekenen van menselijke ingrepen aan de rand van de IJssel, ter plaatse van het plangebied, stammen uit 1364. Destijds gaf Hertog Eduard van Gelre opdracht om dijken langs de IJssel te bouwen en het land te verkavelen om zo een polderstructuur te creëren. Vervolgens heeft het gebied eeuwenlang die structuur en functie behouden. Aan het eind van de jaren '60 van de vorige eeuw worden plannen gemaakt om een nieuwe snelweg A12 aan te leggen en de wijk Velp-Zuid uit te breiden. Tegelijkertijd ontstaat de wens vanuit het ziekenhuis in Velp om uit te breiden. Uiteindelijk wordt het ziekenhuis in 1971 op de huidige plaats gerealiseerd. Met de komst van het nieuwe ziekenhuis verandert het terrein in die jaren volledig qua structuur en indeling. Ook krijgt het gebied een andere functionele inrichting. Naast het ziekenhuis is er een mix van functies voorzien, zoals het Esso Motor Motel, zorggerelateerde kantoren en twee woonflats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0005.jpg"

Bouwjaar panden (bron: Atlas Leefomgeving).

2.2.2 Stedenbouwkundige structuur

De bestaande bebouwing is gepositioneerd in een carré-opstelling, met centraal in het gebied grote parkeervoorzieningen. Er is een afwisseling tussen laag- en hoogbouw in het plangebied. Het ziekenhuis is het hoogste gebouw in het plangebied en bestaat uit 10 bouwlagen. De overige bebouwing (het woongebouw ten noorden van het ziekenhuis, de kantoren ten oosten van het ziekenhuis en de bebouwing met de maatschappelijke bestemming ten zuiden van het ziekenhuis) bestaat uit drie bouwlagen. Door de grote afstanden tussen de gebouwen en de grote hoeveelheid parkeerplaatsen ontbreekt een duidelijke samenhang in het gebied. Het enige element dat ervoor zorgt dat het duidelijk is dat het hier om één gebied gaat, is de nadrukkelijke omkadering van het gebied door watergangen en wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0006.jpg"

Luchtfoto plangebied uit 1984 (bron: Kadernota Velp tussen Broek en Water).

2.2.3 Ruimtelijke context

Inmiddels staat het gebied bekend als een bijzondere locatie binnen de gemeente Rheden. Het gebied maakt onderdeel uit van de snelwegsilhouette vanaf de rijksweg A12. Het gebied ligt direct naast het knooppunt Velperbroek en is, rijdend over de President Kennedylaan, de entréé van Velp. Na het tankstation en ter hoogte van de Lepelaarstraat is de kruising en entree naar het plangebied. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Waterstraat, dat een belangrijke functie heeft voor de verbinding van de wijken in oost-west richting. Op dit moment is de Waterstraat uitsluitend met het plangebied verbonden voor langzaam verkeer middels een wandelpad met bruggetje over de watergang. Aan de westelijke grens van het plangebied ligt de Broekstraat. Deze straat wordt door voetgangers en fietsers gebruikt als verbinding tussen Velp en Arnhem, aangezien het via een tunnel onder de snelweg doorloopt naar de Arnhemse wijk Presikhaaf. In mindere mate wordt het ook gebruikt voor autoverkeer. Tot slot grenst het gebied aan de zuidzijde aan de snelweg A12. Geluidschermen, bosschages en een waterplas vormen een buffer tussen dit deel van de snelweg en het plangebied. Het zuidelijk deel van het plangebied is beperkt toegankelijk en heeft voornamelijk een groene invulling. Dit terrein grenst aan het Geërfdenpark en park Presikhaaf en vormt een belangrijke schakel in de groenstructuur van Velp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0007.jpg"

Huidige situatie in het plangebied (bron: Kadernota Velp tussen Broek en Water).

2.2.4 Ecologische schakel

Velp ligt tussen het Veluwemassief en de IJssel. Het plangebied is het laagste punt van Velp en heeft daarom altijd te maken gehad met afwatering vanuit de Veluwe via beken en/of overstromingen vanuit de IJssel. De singels aan de Waterstraat en Broekstraat zijn essentiële onderdelen binnen de water- en groenstructuur van het plangebied. Het plangebied vormt ook een ecologische schakel tussen het Geërfdenpark en de singels langs de President Kennedylaan. Op onderstaande afbeelding is de groen- en waterstructuur in de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0008.jpg"

Groen- en waterstructuur in en rondom het plangebied (bron: Kadernota Velp tussen Broek en Water).

Grote delen van het plangebied zijn verhard. De hoeveelheid verharding draagt niet in voldoende mate bij aan een goede waterberging bij zware regenbuien of bij hittestress. Doordat het plangebied het laagste deel van Velp betreft, met een hoge grondwaterstand, is een goede afwatering cruciaal. De waterpartijen ten zuiden van het plangebied zijn in potentie uitermate geschikt voor het opvangen van piekbuien in het gebied. Het huidige afwateringssysteem is nu nog niet aangesloten op deze waterpartijen. Hier liggen in de praktijk kansen. Tevens bevinden zich in het noordelijk deel van het plangebied enkele waardevolle boomgroepen en solitaire bomen. Er staan een aantal platanen op het parkeerplein, maar de grote hoeveelheid verharding heeft als resultaat dat deze bomen niet optimaal groeien.

2.3 De beoogde ontwikkeling

2.3.1 Fasering

In 2020 is reeds de 'Kadernota Velp tussen Broek en Water' opgesteld, waarin voor het gehele onderzoeksgebied (zie afbeelding in paragraaf 1.4) de ambities zijn beschreven ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling. Aansluitend zijn de kwalitatieve en kwantitatieve uitgangspunten, en de aandachtspunten uit de Kadernota verder uitgewerkt in het Masterplan IJssel District. Bij de totstandkoming van het Masterplan is de Kadernota voortdurend als toetsingsmiddel gebruikt. Vervolgens is het Ontwikkelplan IJssel District (bijlage 1) opgesteld, waarbij de uitgangspunten uit het Masterplan het vetrekpunt vormde. De visie op de ruimtelijke structuur van het gehele onderzoeksgebied uit het Masterplan zijn verder uitgewerkt en verbetert in het Ontwikkelplan.

De ontwikkeling van het IJssel District zet in op een transitie voor de lange termijn. Het plangebied zal volgens de WBI-eis binnen 10 jaar worden gerealiseerd. Voorliggend plan betreft uitsluitend de ontwikkeling van fase 1 tot en met 3 uit de onderstaande afbeelding. De snelheid van de ontwikkeling van overige bouwvelden is vooralsnog niet bekend. Het Masterplan en het Ontwikkelplan bieden wel de mogelijkheid om hier tot een ontwikkeling te komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0009.jpg"

Fasering ontwikkeling (bron: Ontwikkelplan IJssel District).

Fase 1

In de eerste fase wordt de omgeving van huidige ziekenhuis ontwikkeld. Binnen de bouwvelden is ruimte voor circa 400 woningen. Het park met daaraan het paviljoen wordt ontwikkeld en zorgt direct voor een nieuwe sfeer in het gebied. Het Broekbos in het zuiden van het plangebied wordt ook aangelegd om hier al vroegtijdig te starten met de natuurontwikkeling. Een gedeelte van het huidige parkeerterrein wordt al vergroend. Hierbij gaat extra aandacht naar de entree van het ziekenhuis.

Fase 2

In de tweede fase wordt een start gemaakt aan de ontwikkeling van de woonblokken in het zuidwestelijk deel van het IJssel District. De Park-as wordt afgemaakt en de oevers aan de plas worden ingericht als verblijfsruimte. Hier is ruimte voor circa 160 woningen.

Fase 3

Het oostelijk deel van het plangebied, met de nieuwe toren en de parkeerhub, wordt gerealiseerd. Hier is ruimte voor circa 225 woningen. Een gedeelte van het kantoorgebouw zal blijven staan in verband met de contouren van het LPGstation en de nodige veiligheidszone. Met de realisatie van de nieuwe parkeerhub kan het bestaande parkeerterrein worden getransformeerd tot parkruimte. De toegang van het bouwveld gaat via de ventweg van de President Kennedylaan lopen en de entree van de kruising wordt aangepast.

2.3.2 Programma

Wonen

Voorliggend plan is bedoeld om een deel van de woningbouwopgave van de gemeente Rheden te kunnen realiseren. Het programma is dus voornamelijk gericht op wonen. In het plangebied zijn circa 800 woningen, waarvan 75% valt in het betaalbare segment. De woningen worden gerealiseerd in een mix van sociale huur, middenhuur, betaalbare koop en dure koop. Er wordt met name voorzien in appartementen, maar ook eengezinswoningen. De woningen worden zo veel als mogelijk levensloopgeschikt gebouwd. Het woonprogramma sluit aan bij de eisen uit de gemeentelijke doelgroepenverordening ten aanzien van sociale- en middeldure huur (zie paragraaf 3.4.3). Van het totale woonprogramma wordt 6% van de woningen via een toegelaten instelling verhuurd.

Andere functies

In het plan is ook ruimte voor andere functies die passend zijn voor de stedelijkheid van het plan, zoals voorzieningen en kantoren. Met name voorzieningen zijn nodig om een goede gezonde mix in het plangebied te creëren, die zorgt voor de nodige reuring en rust in het gebied. De helft van het bestaande kantoorgebouw blijft vooralsnog behouden. De andere helft zal vervangen worden door nieuwbouwwoningen. Verder is in het plan voorzien in onder andere daghoreca, een maatschappelijke functie, dienstverlenende activiteiten, zorgfuncties of een collectieve voorziening voor de buurt. In de nabijheid van het plangebied, aan het Churchillplein, zijn supermarkten en winkels gelegen, waarvan verwacht wordt dat ze voldoende voorzien in de behoefte van de toekomstige bewoners van het plangebied. Hierdoor is er geen vraag naar detailhandel binnen het plangebied en kan het plan zich focussen op woningbouw en kleinschalige voorzieningen voor een relatief klein verzorgingsgebied. Tot slot is voorzien in twee parkeerhubs. Om voldoende parkeerplaatsen te kunnen realiseren en ruimte over te houden voor groen, is een gemeenschappelijke, centrale parkeervoorziening de beste oplossing.

2.3.3 Stedenbouwkundige structuur

Het bestaande ziekenhuis en een deel van de kantoren blijven behouden. De rest van de bebouwing binnen het plangebied wordt gesloopt. Vanaf de snelweg is het gebied straks direct te herkennen door de contouren van het getransformeerde ziekenhuis en de nieuwe woontoren in het Park. Samen vormen deze hoogteaccenten een herkenningspunt in het plangebied zelf. De rest van de bebouwing loopt langzaam op van Broekstraat tot aan de President Kennedylaan met de maximale hoogte nabij Winkelcentrum Velperbroek. Hiermee wordt het centrum als ankerpunt aan de Waterstraat benadrukt en de entree van Velp versterkt. Het plan IJssel District is opgebouwd uit een aantal woonblokken met een uniform karakter. Deze stedelijke blokken zijn opgebouwd uit een mix van gebouwen. Hierdoor ontstaat een gevarieerd maar ook een samenhangend beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0010.jpg"

Vogelvlucht toekomstige situatie (bron: SVP, Ontwikkelplan IJssel District, maart 2023).

Het centrale punt in het IJssel District wordt 'Park Nieuw Velp'. Alle stadslanen in de nieuwe woonwijk komen uit op dit park. Direct aan de westkant van het park ligt de Park As, wat een wandelboulevard wordt die verschillende looprouten binnen het plangebied verbindt. Deze as verbindt het Geërfdenpark met het centrum van Velp. De Park As wordt halverwege doorkruist door de IJssel As. De IJssel As verbindt de waterplas ten zuiden van het plangebied met de IJsselstraat. De huidige hellingbaan naar de entree van het ziekenhuis blijft behouden als karakteristiek cultuurhistorisch element in de toekomstige situatie en wordt getransformeerd tot ligweide in het park. Het nieuwe park wordt direct verbonden met de waterplas aan de zuidzijde van het plangebied. Als overgang naar de woonbuurt, wordt aan de westkant van de waterplas een broekbos aangelegd. Dit broekbos dient als entreeparkje. Ook aan de west- en oostentree van het IJssel District wordt een parkje aangelegd. Langs de President Kennedylaan wordt extra open ruimte gecreëerd om een functionele, veilige en groene oostelijke entree naar het plangebied te maken. De bestaande groenstructuur rond de straat wordt versterkt door het aanplanten van nieuwe laanbomen. De Broekstraat vormt de westelijke entree van de wijk. De bestaande bomen aan de oostzijde van de straat blijven behouden, zodat de groene overgang van de nieuwe wijk naar de omgeving intact blijft. Op onderstaande afbeelding is de voorgenomen inrichting van de openbare ruimte in de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0011.jpg"

Inrichtingsplan toekomstige situatie (bron: SVP, Ontwikkelplan IJssel District, maart 2023).

2.3.4 Klimaatbestendig en biodiversiteit

Waterbergend vermogen

Met de ontwikkeling ontstaat een uitgelezen kans het waterbergend vermogen van het gebied te verbeteren. Om water goed in het plangebied te bergen zijn volgende ambitie vastgelegd:

  • Minimaal 20% van de openbare ruimte moet een waterbergende functie vervullen (dat kan in open water, maar ook in de vorm van een laagte/wadi die bij flinke buien vult en vervolgens weer droog staat).
  • De hemelwaterverordening van de gemeente Rheden is van kracht, met het principe van eerst hemelwater vasthouden, dan bergen en dan afvoeren. Hierbij dient een bui van minimaal 60 mm (in één uur) per m2 afvoerend (verhard) oppervlak te kunnen worden verwerkt. Grotere buien mogen niet tot schade leiden.

Het plangebied is het laagste punt in Velp. Het is daarom van cruciaal belang dat de opvang van (extreme) regenbuien mogelijk is. Er is een goede waterstructuur nodig om geen problemen in IJssel District te krijgen. Ten behoeve daarvan zijn singels aan de randen van het plan voorzien die zorgen voor die veiligheid en extra waterbergend vermogen voor Velp-Zuid. Het systeem van greppels, infiltratiebermen (of wadi's), en oppervlaktewater zorgen ervoor dat 20% van de openbare ruimte ook een waterbergende functie heeft. In het plan is veel groen voorzien in parken, langs de gevels in de woonstraten en de binnentuinen. Daarnaast is waterberging mogelijk op groene infiltratiedaken van de private bouwblokken.

Voorkomen van hittestress

Om hittestress te voorkomen zijn voor het plangebied de volgende ambities vastgelegd:

  • Er is ten minste 50% schaduw in het plangebied op de hoogste zonnestand (21 juni) voor verblijfsplekken en de gebieden waar langzaam verkeer zich verplaatst.
  • Ten minste 40% van de nieuw aan te leggen oppervlaktes in het plangebied (inclusief gebouwen) wordt warmtewerend of verkoelend.
  • Koeling van nieuw te realiseren bebouwing wordt op zodanige wijze aangelegd dat deze niet leidt tot opwarming van de (verblijfs) ruimte in de directe omgeving.

In het plan voor IJssel District zijn een aantal maatregelen toegevoegd om hittestress te voorkomen. Zo heeft meer van 50% van de openbare ruimte (exclusief water) schaduwrijke plekken. De bestaande en nieuwe bomen en de (nieuwe) gebouwen zorgen voor de schaduw. Binnen de bouwvelden wordt gestreefd naar maximalisatie van natuurlijke groeicondities (volle grond) voor bomen. Dit zorgt voor lagere temperaturen in de zomer en plekken om te schuilen tegen de felle zon. Ook de grote hoeveelheid groen en het toepassen van verharding in een open structuur dragen bij aan het minder opwarmen van de bodem. De plek aan de waterkant aan de zuidzijde van het park zal veel verkoeling gaan bieden in het gebied.

Natuurinclusieve maatregelen

Eén van de grote elementen in het gebied is het Park Nieuw Velp. Dit wordt een gevarieerd park met ruimte voor natuurontwikkeling en natuurbeheer binnen de bebouwde kom. Binnen het plangebied wordt een combinatie gerealiseerd van 'wonen in de stad' en 'wonen in de natuur'. Het 'wonen in de natuur' uit zich door de inrichting van de openbare ruimte en het park. Het groen is minder aangeharkt: grasvelden worden bloemenweiden en er is een grote variatie in boomsoorten, waarbij de bomen in het parkdeel ook rijk bloeien en vruchten dragen. Dit wordt gedaan om de rijkdom in flora als in fauna te stimuleren. Dit uit zich op verschillende schaalniveaus. Op structuurniveau uit zich dat in de aanleg van een robuust en rustig parkhart. Op blokniveau zijn dat groene hagen, inheems en/of vruchtdragend groen, groene entreeparkjes en de binnentuinen. Op gebouwniveau zijn dat nestkasten (inbouwkasten), gevelbegroeiing en groene daken. Met name de woontoren en de struwelen rondom water geven veel kansen voor hoge natuurwaardes.

2.3.5 Duurzaamheid en energie

De afgelopen jaren zijn de thema's duurzaamheid en energie steeds belangrijker geworden bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het Ontwikkelplan van het IJssel District zijn deze thema's uitgewerkt. Belangrijk daarbij is dat het niet alleen om de fysieke inrichting van het gebied (gebouwen en openbare ruimte) gaat, maar ook de toekomstbestendigheid van de oplossingen in relatie tot fasering en innovatie is daarbij een aandachtspunt.

Hergebruik

Het hergebruiken van gebouwen en elementen in het gebied is een belangrijk thema bij de ontwikkeling van het gebied. Naast het ziekenhuisgebouw blijft ook een gedeelte van het kantoorgebouw staan. In het park blijft een groot gedeelte van de hellingbaan van het huidige ziekenhuis staan. De hellingbaan is van cultuurhistorische waarde en geeft identiteit aan het park. Zo krijgt een oud element nieuw leven. Per bouwveld ligt er een opgave om te onderzoeken hoe bij sloop kan worden gezocht naar nieuwe functies voor de grondstoffen die overblijven. Ook in de openbare ruimte kunnen materialen binnen of buiten het gebied worden hergebruikt.

Duurzame en biobased bouwmaterialen

Bij ontwerpen van nieuwe gebouwen wordt extra aandacht gevraagd voor het gebruik van duurzame en biobased materialen. Van de constructie, de isolatie tot aan de gevel. Denk daarbij aan natuurlijke materialen, kruislaagshout en het gebruik van open bouwsystemen. Het streven is om zoveel mogelijk te sturen op het gebruik van duurzame materialen. Het beeldkwaliteitsplan geeft hier inspirerende voorbeelden van. Naast de materialen is het ook gewenst om het bouwproces duurzaam vorm te geven.

Energie besparen

Hoe beter de isolatie, hoe minder energie er nodig is voor verwarming en/of koeling. De wens is daarom om in te zetten op maximale isolatie.

Energie opslaan

De ambitie is om zoveel mogelijk eigen energie lokaal op te slaan, zowel elektrische- als warmte-energie.

Water opslaan

De wens is om zoveel mogelijk lokaal water op te vangen en regenwater te bufferen. Wellicht komt er een aparte aansluiting voor het doorspoelen van toiletten.

Circulariteit:

Bij ontwerpen van nieuwe gebouwen wordt aandacht gevraagd voor het gebruik van duurzame en biobased materialen. Van de constructie, de isolatie tot aan de gevel. Denk daarbij aan natuurlijke materialen, CLT en het gebruik van open bouwsystemen.


Het beeldkwaliteitplan zal qua gevelmaterialen sturen op het gebruik van duurzame materialen.

Opwekken:

De ambitie is om zoveel mogelijk eigen energie op te wekken door middel van onder andere zonnepanelen en PVT-panelen. Dit kan ook aan de (verticale) gevels van de hoogbouw. Gezien het plan voorziet in gestapelde woningen, kan dit wellicht geregeld worden middels een energie coöperatie en/of de VVE.

Duurzaamheidscertificaat

Bij de toetsing van bouwplannen zal worden gekeken naar het behalen van een duurzaamheidscertificaat. Een certificaat waarborgt het realiseren van duurzame gebouwen met een minimale milieu-impact. Daarbij wordt getoetst op thema's zoals energie, gezondheid, ecologie, materialen, vervuiling, afval en water. Het behalen van een certificaat kan op verschillende manieren meetbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld met de BREEAM-NL, GPR stedenbouw of een vergelijkbare methodiek. In het IJssel District wordt gestreefd naar BREEAM “Very good” of vergelijkbaar.

Duurzame energie

In het IJssel District liggen diverse kansen voor het creëren van een duurzaam energiesysteem. De kansen liggen bij het hergebruiken van de WKO-installatie van het ziekenhuis, het gebruiken van restwarmte uit de afvalverwerkingslocatie in Duiven of het toepassen van aquathermie in de plas aan het Velperbroekcircuit. Er zal per bouwveld gekeken worden naar een passende oplossing voor de energievoorziening. Door het per bouwveld te organiseren kan gebruikt worden gemaakt van de nieuwste technieken om aan de energiebehoefte te voldoen. Het is daarbij mogelijk om energiesystemen tussen verschillende bouwvelden te combineren.

2.4 Afweging

De beoogde planontwikkeling is ruimtelijke en functioneel passend op deze locatie. Voor het gebied is eerst een Kadernota opgesteld. Vervolgens is dit uitgewerkt tot een Masterplan, met bijbehorende haalbaarheidsnotitie. Met de haalbaarheidsnotitie is gekeken naar de haalbaarheid van het plan in relatie tot de fysieke leefomgeving. Per thema is vervolgens een quickscan uitgevoerd, waarin is gekeken naar de belangrijkste kaders, kansen en aandachtspunten. Uit de haalbaarheidsnotitie komt naar voren dat het plan haalbaar wordt geacht op deze locatie en dat een goede ruimtelijke ordening hier mogelijk is. Er zijn nog wel enkele aandachtspunten meegegeven waarmee rekening gehouden moet worden bij de verdere uitwerking van het plan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

In dit hoofdstuk komt het ruimtelijk beleid op hoofdlijnen aan de orde. Het gaat hier om vigerend beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing

Het Rijk zet in de NOVI onder andere in op energietransitie, duurzaam groeipotentieel, sterke en gezonde steden, combinaties van functies en identiteit. Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een duurzaam en toekomstbestendig woonklimaat, waarbij de nieuwe woonbuurt aansluit bij de gewenste identiteit voor dit gebied, wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de rijks-prioriteiten uit de NOVI. Het wordt een moderne, duurzame wijk met veel groen, die is aangepast aan de moderne eisen voor wat betreft energiegebruik en klimaatadaptatie. Het wordt een stedelijk woonmilieu dat een bijdrage levert aan de het oplossen van de grote woningvraag in de regio. De ontwikkeling is functioneel en ruimtelijk passend op deze locatie. Gelet op voorgaande, wordt gesteld dat dit project in lijn is met het gedachtegoed van de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het Rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen. Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in het Barro.

3.1.3 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie staan alle projecten en maatregelen die ervoor gaan zorgen dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie zijn zeven ambities opgenomen. Hierin staat hoe gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk het proces van ruimtelijke adaptatie willen versnellen en intensiveren. De zeven ambities zijn:

  • Kwetsbaarheden in beeld: alle betrokkenen waaronder de gemeenten hebben stresstesten uitgevoerd. Deze wordt eens in de zes jaren herhaald.
  • Risicodialogen en strategie: Dit is de stap tussen de stresstest en het maken van een uitvoeringsagenda.
  • Uitvoeringsagenda's: In uitvoeringsagenda's staan afspraken over wat, wanneer en door wie wordt uitgevoerd in de periode vanaf 2021
  • Meekoppelkansen: Steeds vaker wordt nagedacht over het slim meekoppelen van klimaatadaptatiemaatregelen met andere opgaven in de fysieke leefomgeving.
  • Stimuleren en faciliteren: De minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in 2019 en 2020 financiële middelen ter beschikking gesteld voor het stimuleren en faciliteren van klimaatadaptatie.
  • Reguleren en borgen: In verschillende regio's is een bouwconvenant gesloten waar het onderwerp klimaatadaptatie onderdeel van uitmaakt. Veel gemeenten en partijen ervaren de vrijblijvendheid hiervan als belemmerend en pleiten voor een meer verplichtend kader voor klimaatadaptatie op rijksniveau.
  • Handelen bij calamiteiten: Er blijft altijd een kans op schade en overlast door hevige neerslag, droogte, hitte of een overstroming. In de risicodialogen wordt hierover gesproken. Gezamenlijk bepalen overheid, burgers en bedrijven in een regio wie wat kan en moet doen als het toch misgaat.

Toetsing

Voor het voorliggende plan zijn de meekoppelkansen van belang. In paragraven 2.3 en 4.4 wordt daar nader op ingegaan.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

In het kader van voorliggende ontwikkeling wordt een Ladder voor duurzame verstedelijking1 opgesteld. Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening.

Stedelijke ontwikkeling

Uit jurisprudentie2 blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 woningen wordt daarentegen wel aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling3.

Behoefte

Uit de laddertoets blijkt dat de ontwikkeling van het plangebied aansluit bij de woningbehoefte in de regio en gemeente. Het plan anticipeert op demografische ontwikkelingen door in te zetten op een divers woonprogramma voor diverse doelgroepen. Daarbij komt dat het plan reeds is opgenomen tot de zachte plancapaciteit en er ruimte is om gemeentelijke volkshuisvestelijke ambities te verwezenlijken. Dit tezamen maakt dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een behoefte binnen het verzorgingsgebied.

Bestaand stedelijk gebied

De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied.

Op basis van de Toets Ladder voor duurzame verstedelijking voor de locatie kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. De ontwikkeling voorziet in een behoefte en vindt binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Daarmee wordt de ontwikkeling als haalbaar geacht voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.5 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening (geconsolideerde versie januari 2023) richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

De provinciale verordening bevat daarnaast een algemene instructieregel klimaatadaptatie (artikel 2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. waterveiligheid;
  • b. wateroverlast;
  • c. droogte; en
  • d. hitte.

Toetsing

Raadpleging van de digitale versies van de Omgevingsvisie en -verordening wijst uit dat binnen het plangebied een aantal provinciale belangen spelen. Navolgend wordt hierop ingegaan.

Afdeling 2.1 Woonlocaties en recreatiewoningen

Een bestemmingsplan mag alleen nieuwe woningen mogelijk maken als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. De locatie is in de regionale woonagenda opgenomen. In paragraaf 3.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

Afdeling 2.3: Glastuinbouw

Met onderhavige ontwikkeling is er geen sprake van glastuinbouw. De regels omtrent glastuinbouw hebben geen betrekking op dit plan en zodoende is het plan niet in strijd met de regels en het beleid van de provincie ten aanzien van glastuinbouw.

Artikel 2.38: Intrekgebied

Het plangebied is aangeduid als een 'intrekgebied'. Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding gelden aanvullende regels ten aanzien van de winning van fossiele energie. Dat is bij voorliggend plan niet aan de orde.

Afdeling 2.7a: Klimaatadaptatie

In afdeling 2.7 van de Omgevingsverordening Gelderland is artikel 2.65b opgenomen, waarin aanvullende provinciale eisen staan met betrekking tot klimaatadaptatie. In paragraaf 2.3.5 . Is reeds beschreven welke maatregelen zijn genomen in voorliggend plan.

Door het nemen van maatregelen, zoals beschreven in paragraaf 2.3.5, wordt voldoende rekening gehouden met het aspect klimaatadaptie. Daarmee vormen de Omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.2.2 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonagenda subregio Arnhem e.o. 2021 t/m 2023

In de subregio Arnhem e.o. werken de gemeenten Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Rheden, Renkum en Rozendaal op een praktische manier samen aan het thema wonen. Dat doen we op basis van vraagstukken die lokaal spelen en vraagstukken die bovenlokaal belangrijk zijn. Maar uiteraard doen we dat ook met het oog op afspraken met de provincie over afstemming van woningbouwplannen. Samen zoeken we meerwaarde op bovengemeentelijk niveau en informeren en inspireren we elkaar op thema's die er toe doen. Criteria vanuit de subregionale woonagenda zijn als volgt:

  • Woningbouwontwikkelingen moeten inspelen op de behoefte, waarbij de Regionale Woningmarktanalyse leidend is;
  • Er moet aandacht zijn voor duurzaamheid en levensloopgeschiktheid;
  • Hergebruik van bestaand vastgoed;
  • Herontwikkeling rotte plekken;
  • Versterken verzorgingsstructuur door bijdrage aan een gevarieerde wijkopbouw;
  • Vroegtijdige betrokkenheid van inwoners;
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding, tenzij dit ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van de wijk of kern.

Met de woonagenda wordt een verdere invulling gegeven aan de Groene Metropoolregio en de Woondeal. Daar zijn immers de belangrijkste opgaven en richtingen benoemd.

Toetsing

De criteria uit de subregionale woonagenda zijn geen harde eisen. Er wordt gevraagd om hier zoveel mogelijk aan te voldoen. Daarnaast vindt binnen de subregio afstemming over de plannen plaats, voordat deze vastgelegd worden in bestemmingsplannen of overeenkomsten. Er zijn diverse criteria vanuit de subregionale woonagenda die ook aansluiten op de Woonvisie van de gemeente Rheden en de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals inspelen op de behoefte, met name vanuit de regionale woningmarktanalyse, aandacht voor duurzaamheid en levensloopgeschiktheid. Voorliggend plan is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstelijking, wat is beschreven in paragraaf 3.1.4. Hieruit blijkt dat de het plan de Ladder voor duurzame verstedelijking positief doorloopt. Bovendien wordt in de Woonagenda de locatie Velp-Zuid genoemd als ontwikkellocatie, waarbij ingezet wordt op het versneld benutten van de zachte plancapaciteit. Hiermee is al rekening gehouden met de ontwikkellocatie.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen eisen van het regionaal woonbeleid.

3.3.2 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Velp

Voor Velp is op 31 oktober 2017 de structuurvisie vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie staan vier speerpunten geformuleerd:

  • 1. Sterkere ontwikkeling van Velp als een sociaal/economische eenheid, met de bandbreedte van een stad en de woonkwaliteit van een groen dorp;
  • 2. Een groen kennisdorp;
  • 3. Velp als een van de belangrijke poorten naar de Veluwe;
  • 4. Een duurzaam centrum met regionale aantrekkingskracht.

Ten aanzien van wonen wordt beschreven dat de marktvraag naar woningen in Velp groter is dan het aanbod. Ook is het woningaanbod in delen van Velp te eenzijdig. Als gemeente wordt al enige jaren gestuurd op kwaliteit via beleid en het bestemmingsplan.

Velp-Zuid wordt specifiek benoemd als locatie waar de afgelopen jaren wijkvernieuwing deels heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt aangegeven dat de ambitie is om deze wijkvernieuwing in de komende jaren door te zetten.

De locatie van het plangebied is, zoals hieronder blijkt, aangegeven als locatie die geschikt is voor hoogbouw en middelhoogbouw, voor zowel voorzieningen als woningen. De locatie wordt specifiek benoemd in de structuurvisie. Daarbij is aangegeven dat momenteel in het gebied rondom het ziekenhuis herstructureringsvragen komen en in de toekomst zullen blijven komen. Op zich is dit gebied geschikt voor intensieve en hogere bebouwing. Daarbij wordt gedacht aan een modern en representatief entreegebied voor Velp. Op het moment van vaststelling van de visie waren er nog praktische redenen waarom deze ontwikkeling toch niet snel kon gaan. Dit betrof milieuomstandigheden en de woningbehoefte. Er was op dat moment geen behoefte aan grootschalige nieuwbouw van woningen. Ondertussen is de tijd veranderd en is deze behoefte er wel degelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0013.jpg"

Uitsnede structuurvisiekaart, het plangebied is globaal rood omcirkeld (bron: Structuurvisie Velp).

Toetsing

Uit het bovenstaande blijkt dat de Structuurvisie Velp voorziet in de voorgenomen ontwikkeling. Op het moment van vaststelling van de visie waren er nog praktische redenen waarom deze ontwikkeling toch niet snel kon gaan. Dit betrof milieuomstandigheden en de woningbehoefte. Er was op dat moment geen behoefte aan grootschalige nieuwbouw van woningen. Ondertussen is de tijd veranderd en is deze behoefte er wel degelijk. De ontwikkeling is in overeenstemming met de visie.

3.4.2 Kadernota Velp Tussen Broek en Water, Masterplan IJssel District en Ontwikkelplan IJssel District

Ten behoeve van de invulling van de locatie zijn de Kadernota Velp Tussen Broek en Water, het Masterplan IJssel District en het Ontwikkel-plan IJssel District opgesteld. Daarbij is de invulling steeds concreter geworden.

Kadernota Velp Tussen Broek en Water

In de kadernota zijn alle kwalitatieve en kwantitatieve uitgangspunten en de aandachtspunten voor de ontwikkeling van het IJssel District vastgesteld. Dit document heeft de richting van het Masterplan bepaald en is continue een toetsingsmiddel geweest tijdens de verder planontwikkeling. Navolgend worden de hoofdlijnen uit de Kadernota uiteengezet.

In de Kadernota staat beschreven dat voor de wijk gezocht moet worden naar een stedelijke uitstraling, die zorgt voor een woonmilieu dat nog niet in Velp aanwezig is. Daarbij past een compacte opzet met een sterke mix aan grondgebonden en gestapelde bebouwing. Deze variatie moet zich ook vertalen in de woningtypes en doelgroepen waarvoor gebouwd gaat worden. In een stedelijk gebied past ook de aanwezigheid van voorzieningen.

Qua bouwhoogte is er sprake van een verloop in het plan. Van lage bebouwing aan de kant van de snelweg en de Broekstraat naar hoge bebouwing aan de kant van het winkelcentrum. Centraal in het plan is ruimte voor twee hoogteaccenten.

Door compact te bouwen is er veel ruimte voor groen. In de openbare ruimte moet genoeg plek zijn voor natuur, waterberging en recreatie. Dit voorkomt hittestress en creëert meer ruimte voor waterberging en de biodiversiteit.

De openbare ruimte moet veilig en van hoge kwaliteit zijn om een toevoegde waarde te vormen voor het hele gebied. Een autoluw binnengebied, waar voetgangers en fietsers zich makkelijk door kunnen bewegen, is daarbij de wens. Om genoeg ruimte te creëren voor groen moeten parkeerplaatsen zo veel mogelijk onder of in gebouwen worden gerealiseerd om aan de parkeeropgave te voldoen en voldoende ruimte te maken.

De ontwikkelingen moeten op een duurzame manier plaatsvinden. Er moet aandacht zijn voor het hergebruiken van materialen, duurzame materialen en het opwekken en besparen van energie.

In de nota zijn ook aandachtspunten voor de omgeving opgenomen:

  • Er moet worden gezocht naar een balans in het aantal te bouwen woningen. Er is behoefte aan extra woningen, maar de effecten op de omgeving moeten beperkt blijven.
  • Hoogbouw moet met aandacht worden ingepast in verband met het uitzicht van de omwonenden.
  • Er mag geen verkeers- of parkeerdruk ontstaan voor de omgeving.
  • Er moet genoeg aandacht zijn voor de sociale veiligheid en leefbaarheid in het gebied. Die staat met de huidige functies in het gebied soms onder druk.
  • Duurzaamheid moet een belangrijk thema zijn in de ontwikkeling.

Masterplan IJssel District

De uitgangspunten uit de Kadernota zijn verder uitgewerkt in het Masterplan IJssel District (vastgesteld 22 februari 2022). Het Masterplan geeft een visie op de ruimtelijke structuur van het gehele onderzoeksgebied. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste uitgangspunten, ruimtelijke ambities en de stedenbouwkundige structuur uit het masterplan.

In het Masterplan is een ruimtelijk concept voor de wijk opgenomen. Deze geeft vorm aan het IJssel District en is de basis voor het raamwerk en de ontwikkelvelden. De globale vlakverdeling maakt plaats voor een heldere structuur met een knipoog naar het verleden. Een grote centrale groene ruimte vormt het hart van het plan. Sterke assen zorgen voor richting naar de omgeving en bekadering en worden versterkt door de bouwblokken die er aan liggen. Het sterke raamwerk zorgt er ook voor dat de ontwikkelvelden flexibel in te delen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0015.jpg"

Raamwerkkaart (bron SVP, Masterplan IJssel District, januari 2022)

De visie en het ruimtelijk concept zijn uitgewerkt tot een raamwerk met daarin ontwikkelvelden. Voor de invulling van deze ontwikkelvelden is in het Masterplan een voorbeelduitwerking gemaakt die is gebaseerd op de uitgangspuntenkaart en de beeldkwaliteit die voor ogen staat in het gebied. Er zijn voorbeelduitwerkingen gemaakt voor de Parkas en de IJsselas, de verschillende parken, stedelijke blokken en de stedelijke accenten.

Voor de ontwikkelplots in het raamwerk is een uitgangspuntenkaart opgesteld, waarin de belangrijkste uitgangspunten zijn benoemd. In de volgende fase gaan de partijen gezamenlijk onderzoeken hoe zij op basis van algemene ruimtelijke uitgangspunten tot een haalbaar plan kunnen komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0017.jpg"

Uitgangspuntenkaart IJssel District (bron: SVP Materplan IJssel District, januari 2022)

Ontwikkelplan

Na de vaststelling van het Masterplan is het vervolgtraject gestart, waarin verschillende (milieu)onderzoeken zijn uitgevoerd. Vervolgens is het Ontwikkelplan opgesteld. Het Masterplan was nog een abstracte uitwerking; n het Ontwikkelplan zijn programma, parkeren en fasering beter met elkaar afgewogen en uitgewerkt. Daarnaast hebben de veranderingen in de woningbouwmarkt en de prijsstijgingen in de bouwwereld meegespeeld in de zoektocht naar een haalbaar plan. De diverse onderzoeken op het gebied van een gezonde en veilige leefomgeving hebben het ontwerp van nieuwe input voorzien. Dit proces heeft er toe geleid dat er ook ruimtelijke aanpassingen zijn gedaan ten opzichte van het Masterplan. Parallel hieraan is gewerkt aan een inrichtingsschets voor de openbare ruimte dat leidde tot nieuwe inzichten. In het Ontwikkelplan zijn bestaande groenstructuren en bouwwerken beter geïntegreerd en blijft de historie van het gebied beter zichtbaar in de toekomst.

De uitwerking in het ontwikkelplan draagt voornamelijk bij aan het bewaren van bomen, cultuurhistorische elementen en het maken van slimme en compacte bouwblokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0019.jpg"

Aanpassingenkaart Ontwikkelplan (Bron SVP Ontwikkelplan IJsseldistrict )

De aanpassingen ten opzichte van het Materplan bestaan uit:

  • Meer bestaande bomen bewaren; Er zijn meer bestaande bomen opgenomen in het plan. De bomen zijn waardevol en zorgen direct voor extra kwaliteit, klimaatbestendigheid en natuurinclusiviteit. Bouwveld A en D zijn aangepast om ruimte te maken voor de bomen. Het resultaat hiervan is dat een aantal bouwvelden kleiner en hoger zijn geworden.
  • Aanpassing groene verbinding (Park As); De Park As is ingekort tussen plot A en E. Dit zorgt ervoor dat het bestaande laantje richting de bushaltes kan blijven bestaan. Ook hier worden de bestaande bomen bewaard.
  • Hellingbanen in het park bewaren; In Park Nieuw Velp krijgen de huidige hellingbanen van het ziekenhuis een nieuwe rol als object in het park.
  • Toren als onderdeel van het bouwblok; Met het behouden van de hellingbanen in het park ontstaat er een nieuwe samenstelling van volumes en bouwwerken in het park. Om te voorkomen dat het park volstaat met bouwwerken is besloten om de vrijstaande toren te verplaatsen naar de hoek van bouwveld F.

In het Ontwikkelplan zijn diverse massastudies uitgevoerd om te onderzoeken hoe een mogelijke uitwerking van de bouwvelden zou kunnen werken. De vertaling van deze studies is te zien in de voorbeelduitwerking. Deze studies hebben ook inzicht gegeven in de uitdagingen en aandachtspunten die er liggen bij een verdere uitwerking van de bouwvelden. In de volgende fase van de ontwikkeling zal er verder worden ingezoomd op ontwikkeling van de bouwvelden. Dit gebeurt in het beeldkwaliteitsplan, inrichtingsplan en in het maken van bouwplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0020.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0021.jpg"

Uitgangspuntenkaart Ontwikkelplan (SVP, Ontwikkelplan IJsseldistrict)

In het Ontwikkelplan zijn de uitgangspunten uit het Masterplan aangescherpt. In het Ontwikkelplan IJssel District zijn de volgende uitgangspunten opgenomen.

  • 1. De woonvisie 'Samen Wonen in Rheden, 2020-2026' en 'Nota Parkeernomen Rheden 2015' zijn leidend voor het plan.
  • 2. Er zijn maximaal 180 parkeerplaatsen voor bezoekers in de openbare ruimte van het plangebied mogelijk.
  • 3. Het gebied kent een ontsluiting voor de auto aan de oost en aan de westzijde van het plan , die onderling geen verbinding hebben in het plangebied. Het uitgangspunt van maximaal 400 woningen aan de westzijde kan worden losgelaten.
  • 4. Parkeerplaatsen privé worden binnen de bouwvelden opgelost.
  • 5. Op een aantal plekken in het plangebied is een (gedeelde) parkeerhub mogelijk (zie kaart).
  • 6. Ieder bouwveld heeft een compacte straat (verbinding) die bijdraagt aan de menselijk maat en schaal.
  • 7. De bouwmassa die gerealiseerd kan worden op de bouwvelden wordt bepaald het maximale aantal bouwlagen zoals aangegeven bij punt 10.
  • 8. 75% van het woningaanbod in het plangebied is betaalbaar conform de Woningbouwimpuls.
  • 9. De bouwhoogtes uit de kadernota 'Velp tussen Broek en Water, 2020' komen ter vervallen voor het onderzoeksgebied.
  • 10. In de zone 3/5 bouwlagen mag maximaal 65% van de bebouwing de hoogste bouwlaag hebben. In de zone 4/8 bouwlagen mag maximaal 35% van de bebouwing de hoogste bouwlaag hebben. Het hoogteaccent op bouwveld F mag maximaal 18 lagen hebben.
  • 11. Het programma bestaat uit een mix van woningtypen, waarbij betaalbaarheid voorop staat. Zo komt er aanbod voor starters, gezinnen en senioren in alle prijsklassen.
  • 12. In het gebied moeten minimaal 50 sociale huurwoningen worden toegevoegd in fase 1 of 2 door een toegelaten instelling.
  • 13. De ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit (zoals binnentuinen en gevellengte) zullen worden verankerd in het beeldkwaliteitplan in plaats van vast te houden aan de uitgangspunten 13 en 14 van het masterplan.
  • 14. De marktpartijen zijn bereid bij te dragen in de realisatie van de openbare ruimte en de te maken plankosten. De in het Masterplan benoemde exploitatiebijdrage van € 40,= per m2 BVO (prijspeil 2021), wordt voorafgaand aan de ontwikkeling van de bouwvlekken geactualiseerd. Uitgangspunt is dat de kosten voor aanleg openbaar gebied verdeeld worden over de verschillende bouwvelden.
  • 15. De start bouw van de eerste woningen zal binnen 3 jaar na het toekennen van het de Woningbouwimpuls plaatsvinden. De start bouw van de laatste woningen zullen 10 jaar na het toekennen van het de Woningbouwimpuls plaatsvinden

Toetsing

Het Ontwikkelplan vormt een nadere invulling van de Kadernota en het Masterplan. Voor zover mogelijk zijn de uitgangspunten vertaald in de regels. Daarnaast is het Ontwikkelplan opgenomen als beleidsregel in de bestemmingsplanregels. Hierdoor zal het Ontwikkelplan als toetsingskader voor de omgevingsvergunningen gebruikt worden. De ontwikkeling zal daarmee voldoen aan het Ontwikkelplan.

3.4.3 Wonen

Woonvisie 2020-2026 'Samen wonen in Rheden

In 2020 is de Woonvisie 2020-2026 'Samen wonen in Rheden' vastgesteld. Deze visie laat een toekomstbeeld zien hoe inwoners kunnen wonen en leven in de gemeente. Daarnaast staat er in hoe de gemeente dit wil bereiken. De woonvisie bestaat uit drie pijlers met daarbij subdoelen. De pijlers zijn als volgt:

  • 1. Leefbare wijken voor alle inwoners

De gemeente ziet in Rheden de zorgelijke ontwikkeling dat verschillen tussen sterke en kwetsbare wijken steeds groter worden. In de kwetsbare wijken wonen steeds meer mensen met hele lage inkomens en inwoners voelen zich minder veilig. Omdat Rheden graag een gemeente wil zijn waar al haar inwoners prettig kunnen wonen en leven, wordt de segregatie aangepakt. Waar nodig, wordt voor meer sociaal economische draagkracht van de wijken gezorgd. Zo ontstaat er een situatie in wijken en buurten waar het Rhedens model voor zorg en ondersteuning, met name op het punt van samenredzaamheid, is versterkt. De gemeente Rheden wil dat de verschillen tussen sterke en kwetsbare wijken kleiner worden. Dit wil de gemeente doen door meer differentiatie in woningen in kwetsbare wijken te realiseren, door toevoeging van sociale huurwoningen in veerkrachtige wijken en in te zetten op samenredzaamheid.

  • 2. Bestaande woningvoorraad duurzaam en toekomstbestendig

Nederland staat voor de grote opgave van de energietransitie. Het verbruik van energie uit fossiele brandstoffen zal drastisch omlaag moeten en er doemt meer duurzame energie te worden opgewekt. Ook moeten woningen en wijken aangepast worden om weersextremen op te kunnen vangen en de biodiversiteit te vergroten. De wens is circulair bouwen te stimuleren, evenals duurzame mobiliteit. Dit vraagt om een integrale aanpak, waarbij partijen samenwerken en per wijk ook de fysieke en sociale problematiek wordt aangepakt. Dit is een enorme uitdaging, die de gemeente samen met betrokkenen aan wil gaan. Een toekomstbestendige woningvoorraad betekent ook dat de gemeente helpt om de woningvoorraad geschikt te maken voor de groeiende groep ouderen, die zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen blijven wonen. Wijken en woningen moeten worden verduurzaamd. Dit betekent aandacht voor energiebesparing, energieopwekking, klimaatadaptatie, biodiversiteit, circulair bouwen en duurzame mobiliteit. Met de groeiende groep ouderen betekent een toekomstbestendige woningvoorraad ook meer levensloopgeschikte woningen.

  • 3. Toevoegen van de juiste kwaliteit woningen.

Er is een groot woningtekort in Nederland. De komende jaren zullen er zo'n 700.000 woningen bij moeten komen. In de regio Arnhem-Nijmegen zijn er de komende 10 jaar 35.000 extra woningen nodig. De gemeente Rheden wenst graag mee te bouwen om het tekort terug te dringen.

Voor 2027 wil de gemeente 550 woningen realiseren, om zo het woningtekort terug te dringen. Er zijn voldoende plannen binnen de dorpen om dit tekort in te lopen. Om ook in de toekomst voldoende plannen te hebben om te kunnen voldoen aan de woningvraag is overprogrammering noodzakelijk. Er is dan ook nog ruimte voor nieuwe plannen.

In de Woonvisie zijn kwaliteitscriteria opgesteld voor de nieuwe woningen. Plannen moeten voldoen aan de volgende kwaliteitscriteria:

  • 70% betaalbaar: sociale huur, middeldure huur en betaalbare koop (NHG grens) (>5 won.). Afwijken van de genoemde 70% is mogelijk indien aangetoond wordt dat een project niet haalbaar blijkt;
  • Alle nieuwbouw levensloopgeschikt (bijlage 5 van de woonvisie);
  • Splitsen van panden toegestaan als: app.>70m2 (GBO), levensloopgeschikt en min. label B;
  • In Velp moeten woningen >70m2 (GBO) zijn, in de overige kernen >60m2 (GBO);
  • Panden ombouwen tot kamers is niet toegestaan;
  • Project moet passen in het woonprofiel per kern (bijlage 1 van de woonvisie);
  • Bij projecten van enige omvang stellen wij het gebruik van een meetinstrument (BREEAM of een vergelijkbaar instrument) om de duurzaamheidsscore inzichtelijk te maken verplicht. In de komende jaren wordt op basis van de eerste ervaringen met meetinstrumenten het gewenste ambitieniveau voor de duurzaamheidsscore bepaald. Tot die tijd is de ondergrens BREAAM: 'very good' (of een vergelijkbare score van een ander meetinstrument).

Doelgroepenverordening Woningbouw gemeente Rheden

In juni 2022 heeft de gemeenteraad de Doelgroepenverordening Woningbouw gemeente Rheden vastgesteld. De doelgroepenverordening is ingevoerd om beter te kunnen sturen op het type woning dat wordt toegevoegd bij nieuwbouw binnen de gemeente. De verordening vormt een wettelijke basis om te borgen dat sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middenhuur woningen worden gebouwd en blijven behouden voor de in deze verordening benoemde doelgroepen en zodat er doorstroming op de woningmarkt in Rheden komt. De doelgroepenverordening is van toepassing op alle nieuwbouwplannen in de gemeente Rheden. In de verordening is bepaald dat bij plannen voor meer dan 4 woningen het programma moet voorzien in 25% sociale huurwoningen en 15% huur- en koopwoningen voor de lage middeninkomens. Mocht dat niet lukken dan kan er een vereveningsbijdrage betaald worden. In de verordening is gedefinieerd wat er onder de verschillende woningtype verstaan moet worden. Tevens is bepaald dat sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en huurwoningen voor de middenhuur minimaal 10 jaar voor de doelgroep beschikbaar moeten blijven.

Visie Wonen Welzijn Zorg

Op 29 november 2016 heeft de gemeenteraad de Visie Wonen Welzijn Zorg vastgesteld. De visie heeft als hoofdlijn 'een passende woning in een passende woonomgeving'. Dit betekent dat planologische flexibiliteit gewenst is om snel in te kunnen spelen op maatschappelijke ontwikkelingen rond wonen, welzijn en zorg. Geconstateerd wordt dat het aantal intramurale verzorgingsplaatsen in de gemeente ongeveer constant moet blijven. Wel is sprake van een tijdelijke mindere behoefte aan intramurale plaatsen. Extramuralisering (minder intramurale plaatsen) en vergrijzing (meer intramurale plaatsen nodig) houden elkaar min of meer in evenwicht.

Voor nieuwe initiatieven zijn criteria opgenomen op basis waarvan de gemeente mee wil werken aan bestemmingswijzigingen. Innovatieve woonvormen in combinatie met zorg willen wij zo veel mogelijk faciliteren. Verder wordt aandacht gevraagd voor de kwaliteit van het openbare gebied, voornamelijk waar het gaat om routes voor mensen met een beperking. Ook de relatie met voorzieningen en dorpshuizen is hierbij belangrijk.

Verkenning en visie op huisvesting arbeidsmigranten en zorg cliënten

Op 26 mei 2020 is de 'Verkenning en visie op huisvesting arbeidsmigranten en zorg cliënten in balans' vastgesteld. De visie maakt integraal onderdeel uit van de Woonvisie 2020-2026. De gemeente streeft naar goede woonomstandigheden voor arbeidsmigranten en een balans, leefbaarheid en veiligheid. Tevens wil de gemeente goede zorg, leefbaarheid en veiligheid voor zorgcliënten en een balans van het aantal zorgcliënten lokaal en regionaal. De visie is vertaald in beleidsregels die als toetsingskarder zijn opgenomen in Parapluplan huisvesting arbeidsmigranten en bijzondere woonvormen.

In de "Beleidsregels afwegingkader voor huisvesting van arbeidsmigranten in de gemeente Rheden", vastgesteld door Burgemeester en Wethouders op 9 maart 2021, zijn beleidsregels opgenomen die in acht genomen moeten worden bij besluiten over het toelaten van de huisvesting van arbeidsmigranten. Deze beleidsregels hebben primair tot doel om het bestaande aantal kamerbewoners met een arbeidsmigratieachtergrond beter te verdelen over onze gemeente en daarbij tevens de woonomstandigheden te verbeteren.

In het "Afwegingskader initiatieven woonzorgcombinaties", vastgesteld door Burgemeester en Wethouders op 30 juni 2020, zijn stappen opgenomen die bij de besluitvorming over woonzorgcombinaties in acht moeten worden genomen. Het afwegingskader gaat onder meer over de behoefte aan woonzorgcombinaties en de leefbaarheid/draagkracht van dorpen.

Toetsing aan gemeentelijk woonbeleid

Dat er een behoefte is blijkt uit het regionale woningmarktonderzoek van Companen uit 2019. Hierin staat benoemd dat er tot 2027 550 woningen extra nodig zijn binnen de gemeente Rheden. Ondertussen wil de gemeente tot 2030 810 woningen realiseren.

Tevens wordt voldaan aan de Woonvisie 2020-2026. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het realiseren van woningen om het woningtekort tegen te gaan. Tevens zullen de woningen voldoen aan de duurzaamheidseisen en de kwaliteitseisen van de gemeente, met uitzondering van de gestelde oppervlaktemaat. De woningen zullen een minimale oppervlakte van 45 m2 hebben en in het voormalige ziekenhuis bedraagt de minimale oppervlakte 32 m2. Dit heeft te maken met de veranderende markt, de veranderende behoefte van doelgroepen, en het behoud van het voormalige ziekenhuisgebouw. In hoofdstuk 2 is verder aangegeven hoe aan deze eisen wordt voldaan.

Gelet op voorgaande kan geconcludeerd worden dat ruimschoots aan de eisen uit de doelgroepenverordening wordt voldaan. Tot slot is in de regels van dit bestemmingsplan het percentage sociale en middeldure woningen ook verankerd.

Binnen het plangebied worden, naast woningen, ook voorzieningen gerealiseerd die ontmoeten mede bevorderen en is veel aandacht voor de openbare ruimte. Hiermee wordt invulling gegeven aan de visie Wonen, Welzijn en zorg.

Conclusie gemeentelijk woonbeleid

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de eisen van de gemeentelijke woonvisie, met uitzondering van de oppervlakte-eis voor de woningen.

3.4.4 Cultuurhistorie

De gemeenteraad heeft op 30 mei 2017 de Erfgoednota Verbindend Verleden vastgesteld. Daarin is het erfgoedbeleid over de jaren 2012-2016 geëvalueerd en worden de plannen voor de periode 2017-2021 geformuleerd. De evaluatie is aanleiding om voort te gaan op de ingeslagen weg; met dezelfde visie, maar met nieuwe plannen waarin zoveel mogelijk erfgoedwensen zijn verwerkt. Erfgoed gaat over menselijke sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar zijn in het heden. Dat kunnen voorwerpen zijn, archeologische vondsten, archieven, en gebouwde en groene monumenten zoals landgoederen, begraafplaatsen en landschappen. Maar ook bepaalde gebruiken, verhalen en gewoonten horen erbij.

In de visie is het cultuurhistorische erfgoed van cruciaal belang voor de ruimtelijke en sociale karakteristiek van de gemeente Rheden. Allereerst gaat het om het in goede staat doorgeven van cultuurhistorisch erfgoed aan volgende generaties. Daarnaast wenst de gemeente zich in te zetten als (hulp)motor om de economische, sociale en klimatologische doelen te bereiken en als verbindende schakel tussen gemeente brede beleidsdoelstellingen.

De visie is voor de verschillende delen van het erfgoed (landschap, archeologie, bouwkunst en de verhalen) uitgewerkt in de volgende thema's:

  • behoud en ontwikkeling;
  • kennis vermeerderen en delen;
  • promotie en beleving.

Naast uiteraard de kerntaak van erfgoed - instandhouding - is de focus de komende jaren gericht op het behalen van de gemeente brede doelen op het gebied van klimaat, toerisme en recreatie en het sociale domein. Met een proactieve houding zal geprobeerd worden het voor eigenaren aantrekkelijk(er) te maken om hun erfgoed te behouden.

De gemeenteraad heeft in 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld. Hierin wordt een aantal beleidsvoornemens ten aanzien van archeologie verwoordt. Archeologie wordt op grond van deze nota voortaan beschermd via de bestemmingsplannen. Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door burgemeester en wethouders bepaald op basis van het advies van de regioarcheoloog die zijn advies opstelt aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.

In 2013 heeft de gemeenteraad de geactualiseerde archeologische verwachtings- en beleidskaarten met toelichting die bij de nota horen vastgesteld. Deze kaarten dienden als basis voor het geldende bestemmingsplan Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing regeling Buitenplaatsen.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.5 is daar nader opgegaan.

3.4.5 Milieuzonering

In de Nota Milieuzonering Rheden 2015 die op 26 mei 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld, is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met milieuzonering. Ten aanzien van dit aspect wordt de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering gehanteerd. In nieuwe situaties wordt getoetst aan de richtafstanden. Afwijken van die afstanden is mogelijk mits gemotiveerd (met een onderzoek). In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ook bestaande situaties beoordeeld. Bestaande bedrijven worden in principe zo bestemd dat zij minimaal kunnen blijven functioneren. Tenzij sprake is van een milieuknelpunt en bedrijfsbeëindiging is gewaarborgd. In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.

3.4.6 Bodemkwaliteit

De Nota Bodembeheer en de achterliggende bodemkwaliteitskaart zijn op 31 mei 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Nota Bodembeheer is in 2020 voor het laatst geactualiseerd. Deze actualisatie is vastgesteld op 22 december 2020.

. Op de (geactualiseerde) bodemkwaliteitskaart is de mate van diffuse bodemverontreiniging aangegeven. Deze diffuse bodemverontreiniging is niet toe te wijzen aan een specifieke bron, zoals een tankstation of een smederij. In de Nota Bodembeheer is vastgelegd hoe met deze diffuse bodemverontreiniging dient te worden omgegaan.

De wijze waarop met bodemverontreiniging wordt omgegaan bij het opstellen van bestemmingsplannen is door de gemeenteraad op 26 mei 2015, vastgelegd in de Nota standaardplanmethodiek dorpen Rheden 2015. Deze werkwijze is gebruikt bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de gegeven bestemmingen. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt bodemonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in paragraaf 4.1.

3.4.7 Groen

In het gemeentelijke Groenstructuurplan uit 2002 en de Beleidsnota Bomen uit 2005 is de leidraad dat de groene kenmerken en karakteristieken in de dorpen en deelgebieden worden versterkt.

Binnen het plangebied zijn geen groenelementen opgenomen die onderdeel uitmaken van het raamwerk Velp. Wel grenzen er bomenlanen aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Deze lanen worden niet aangepast. Binnen het plangebied wordt wel een deel van de bestaande bomen behouden en er wordt veel groen, waaronder bomenlanen, toegevoegd.

3.4.8 Biodiversiteit

Het college en de gemeenteraad van de gemeente Rheden hebben besloten om hoog in te zetten op de biodiversiteit middels de inzet van een gemeentelijk biodiversiteitsplan. Het plan is in juni 2022 vastgesteld met een hoge ambitie. Een ontwikkeling vanuit dit beleid is het behouden en herstellen van de biodiversiteit en het natuurinclusief ontwerpen en inrichten van projecten aan de hand van een puntensysteem. Momenteel wordt gewerkt aan het puntensysteem, deze is nog niet gereed. Gelet op de biodiversiteitsambities wordt het natuurinclusief bouwen en inrichten als uitgangspunt gehanteerd in de inrichting en ontwikkeling van het project.

In de nieuwbouw worden voorzieningen gecreëerd voor flora en fauna en elementen als gevelbegroeiing en groene daken. In de openbare ruimte, buitenruimte worden maatregelen opgenomen/ uitgewerkt die bijdragen aan de biodiversiteit zoals het toepassen van inheemse hagen, natuurlijke beplanting en nest- en schuilgelegenheid voor flora en fauna. Behoud wordt bewerkstelligd door zoveel mogelijk ruigte , struwelen rondom het water te sparen. Met name hier kunnen hoge natuurwaardes bewerkstelligd worden door versterking van natuurlijke elementen en rust voor flora en fauna rondom het water te borgen. Afscherming (geen verlichting) en schuilgelegenheid kan gerealiseerd worden met vrijkomend natuurlijke elementen zoals het verwerken van dood hout afkomstig van snoei/ kapwerkzaamheden (56 bomen).

3.4.9 Welstandsnota

De welstandsnota vormt samen met het bestemmingsplan het (juridische) kader waaraan een omgevingsvergunning wordt getoetst ten aanzien van de ruimtelijke aanpassing van de gebouwde omgeving. Op 30 mei 2017 heeft de raad de welstandsnota geactualiseerd. Met deze welstandsnota zijn de gemeente, ondernemers en inwoners gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de leefomgeving. De nota is alleen daar van toepassing waar het algemeen belang van de leefomgeving groot is. Daar waar het niet nodig is, geeft de nota ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer en inwoner voor de verschijningsvorm van een bouwwerk.

Hiermee wordt de regelgeving ten aanzien van welstand beperkt tot de hoogstnodige welstandscriteria zonder dat de kwaliteit van de bebouwde omgeving achteruit gaat. De nota is digitaal beschikbaar via de website www.welstandsnotas.nl/rheden. Hier kan iedereen de nota op adres raadplegen.

Ten behoeve van de ontwikkeling in het IJssel District wordt een beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan vormt het toetsingskader voor de omgevingsvergunningen.

3.4.10 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, aan beleid van andere overheden en aan de uitkomsten van onderzoeken. In dit hoofdstuk worden de (nieuwe) mogelijkheden die onderhavig bestemmingsplan bevat, daaraan getoetst. Ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt verantwoording afgelegd volgens het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro inzake de onderbouwing van de behoefte.

In de paragrafen 4.1 tot en met 4.14 zijn de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan diverse aspecten. Per paragraaf is eerst het toetsingskader aangegeven, gevolgd door de beoordeling en de conclusie.

In het kader van de Masterplan IJssel District is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd door Sweco. Hierin is voor het gehele onderzoeksgebied de haalbaarheid op milieukundig vlak van het IJssel District op hoofdlijnen onderzocht, middels verschillende quickscans. Uit deze haalbaarheidsstudie zijn verschillende aandachtspunten gekomen, waar rekening mee is gehouden bij de verdere programmering en stedenbouwkundige inrichting van het plangebied. Op onderstaande afbeelding geeft het witte kader de begrenzing van het onderzoeksgebied aan en het roze kader begrenst het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0022.jpg"

Onderscheidt tussen onderzoeksgebied (wit) en plangebied (roze) (bron: SVP, Ontwikkelplan IJssel District maart 2023).

4.1 Bodem

Kader

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Beoordeling

Voor het Masterplan IJssel District is een historisch bodemonderzoek4 uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) in het onderzoeksgebied in kaart te brengen. Op basis van de verzamelde informatie zijn een aantal conclusies getrokken over de te verwachten bodemkwaliteit in het plangebied. Allereerst wordt geconcludeerd dat in de zuidoostelijke hoek van het plangebied, ter plaatse van het terrein van het Esso tankstation, mogelijk een restverontreiniging met brandstof gerelateerde producten aanwezig is. Deze gronden maken geen deel uit van het plangebied. Tevens wordt geconcludeerd dat de voormalige sloten en weg worden aangemerkt als verdachte locaties, omdat hier bij de demping en aanleg mogelijk bodemverontreinigende materialen of verontreinigde grond zijn toegepast. Op de rest van de onderzoekslocatie worden geen verhoogde gehalten verwacht in de grond of het grondwater van de stoffen waar volgens de NEN5740 de bodem in een verkennend onderzoek op moet worden onderzocht. Vanwege het (bedrijfsmatige) gebruik geldt de gehele onderzoekslocatie als een verdachte locatie. De locatie wordt ook als verdacht aangemerkt op het voorkomen van asbest in de bodem. De bebouwing is immers gebouwd in de periode 1970-1980, toen asbest veelvuldig werd gebruikt bij de bouw van allerlei soorten gebouwen.

In juli 2023 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de gehele locatie (zie Bijlage 6). In dit onderzoek zijn de volgende locaties als verdachte deellocatie onderzocht:

  • Voormalige kleine brandplaats;
  • Voormalige weg;
  • Gedempte watergangen.

Aangezien het in het historische onderzoek genoemde bedrijfsmatige gebruik zich slechts beperkt tot onverdachte activiteiten (kantoor, ziekenhuis, wonen en parkeerterrein), is de rest van het terrein onderzocht als onverdachte locatie geheel onderzocht. Asbest is ook meegenomen in het onderzoek.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • bij de voormalige brandplaats zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen;
  • ter plaatse van de voormalige weg is in de grond een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen;
  • ter plaatse van de gedempte watergangen zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten zware metalen en PAK aangetroffen;
  • ter plaatse van het 'overig terrein' zijn zowel in de boven- als ondergrond licht verhoogde gehalten zware metalen, PAK, minerale olie en PCB aangetroffen;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium;
  • er is vrijwel geen puin(fundering) aangetroffen. Alleen een klein stukje voor het gemeentelijke fietsenhok. Hierin is geen asbest aangetroffen

De gehele locatie is dus licht verontreinigd. Deze lichte verontreiniging is geen belemmering voor welk gebruik dan ook.

Opgemerkt moet worden dat op het terrein is ter plaatse van het voormalige ziekenhuis sprake is van een flinke maaiveld verhoging. Voorliggend bodemonderzoek zegt alleen iets over de bovenste 2 meter van het terrein en dus ook van de ophoging. De ophoging is hoger. Tijdens dit bodemonderzoek is dus niet de gehele ophoging en ook niet de oorspronkelijke bodem onder de ophoging onderzocht. Er is geen aanleiding om te verwachten dat die grond een andere kwaliteit zou hebben van de rest van het terrein. Echter, indien die voor de ontwikkeling moet worden afgegraven en van het terrein moet worden afgevoerd, kan het bodemonderzoek daarvoor niet als kwaliteitsverklaring dienen. Er zal in dat geval nog een partijkeuring moeten plaatsvinden.

Indien de waterpartij of watergangen worden gedempt, wordt geadviseerd om voorafgaand onderzoek uit te voeren conform NEN5720. Hierbij kan dan ook direct een inmeting van de aanwezige sliblaag plaatsvinden.

Conclusie

Het aspect bodem is voldoende onderzocht. De bodemkwaliteit is geschikt voor elk gebruik.

4.2 Geluid

Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen. De wet noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van belang zijn. Binnen de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Deze bronnen hoeven niet binnen het plangebied te liggen. Nieuwe geprojecteerde geluidgevoelige functies binnen de zone van een bron moeten op het aspect geluidbelasting getoetst worden. Wegen die deel uitmaken van een woonerf of van een 30 km-gebied zijn hiervan uitgezonderd. De Wgh benoemt functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van deze bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidsgevoelige bestemmingen'.

De Wgh kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde'). Maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen moeten dan onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard.

Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.

De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48 dB tot en met 53 dB in buitenstedelijk gebied en in stedelijk gebied van 48 dB tot 63 dB en voor spoorweglawaai 55 dB tot en met 68 dB.

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.

In de op 27 april 2015 vastgestelde Nota Hogere Waarden Wet geluidhinder Rheden 2015 hebben burgemeester en wethouders vastgelegd hoe zij omgaan met het verlenen van hogere grenswaarden.

Beoordeling

De gemeente Rheden heeft op basis van een verkeerslawaaimodel een contourenkaart opgesteld (zie onderstaande figuur). Op deze kaart is de (cumulatieve) geluidbelasting weergegeven van de verschillende wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0023.jpg"

Geluidcontouren binnen het onderzoeksgebied (bron: Haalbaarheidsstudie, Sweco, 2022)

Uit de geluidcontourenkaart blijkt dat voor alle clusters geldt dat deze te maken hebben met geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeurswaarde (48dB). Dit betekent dat voor woningbouw een hogere waarden besluit nodig is. Hierbij moet rekeningen worden gehouden dat voor de snelweg A12 maximaal tot 53 dB als hogere waarde kan worden verleend. Hiertoe dient aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek is uitgevoerd en de bevindingen zijn navolgend uiteengezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0024.png"

Nummering bouwvlakken (bron: Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, SAB, 2023)

Autosnelwegen

De maximale geluidbelastingen per gebouw zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. De hoogste overschrijdingen vinden plaats voor de (beoogde) appartementen aan de zuidzijden van fase 2 en 3. Er treden op alle bouwvlakken overschrijdingen op ten gevolge van de snelwegen. Er zijn echter ook geluidsluwe zijden op de bouwvlakken.

President Kennedylaan

Ten gevolge van de President Kennedylaan wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden op beoogde woningen in fase 3. De maximale ontheffingswaarde wordt in zijn geheel niet overschreden. De hoogste overschrijdingen vinden plaats op de oostgevel van fase 3 direct grenzend aan de President Kennedylaan. Er zijn ook geluidsluwe gevels. Op fase 1 en 2 treden geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op.

Waterstraat

Ten gevolge van de Waterstraat wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden op fase 1. De maximale ontheffingswaarde wordt in zijn geheel niet overschreden. De hoogste overschrijdingen vinden plaats op de noordgevel van fase 1. Fase 1 heeft ook geluidsluwe zijden. Er treden geen overschrijdingen op de hoogbouw van het ziekenhuis op.

IJsseloordweg (N325), Lepelaarstraat en Reigerstraat

Ten gevolge van de overige gezoneerde wegen IJsseloordweg (N325), Lepelaarstraat en Reigerstraat treden geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde op. Er wordt ten gevolge van de IJsseloordweg (N325), de Lepelaarstraat en de Reigerstraat voldaan aan de Wet geluidhinder.

Broekstraat

Ten gevolge van de niet-gezoneerde Broekstraat treden overschrijdingen op van de (gehanteerde) voorkeursgrenswaarde op fase 1 en 2. De maximale ontheffingswaarde wordt in zijn geheel niet overschreden. De hoogste geluidbelastingen vinden plaats of de westgevels van fase 1 en 2, welke direct grenzen aan de Broekstraat. Beide fases hebben ook geluidsluwe zijden. Er treden geen overschrijdingen van de (gehanteerde) voorkeursgrenswaarde op de hoogbouw van het ziekenhuis op.

Overige niet-gezondeerde wegen

Ten gevolge van de overige niet-gezoneerde wegen Aalscholversingel en IJsselstraat treden er geen overschrijdingen van de (gehanteerde) voorkeursgrenswaarde van 48 dB op. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot de overige niet-gezoneerde wegen.

Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht, maar stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke, civieltechnische en stedenbouwkundige aard. Een hogere waarde procedure dient te worden doorlopen conform onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0025.png"

Hoogste aan te vragen hogere grenswaarden per bouwvlak

Cumulatie en nadere maatregelen bij de ontvanger

De voorkeursgrenswaarde wordt bij alle bouwvlakken overschreden door de snelwegen. Tevens treden er overschrijdingen op ten gevolge van de gezoneerde President Kennedylaan, de Waterstraat en de niet-gezoneerde Broekstraat.

De cumulatieve geluidsbelasting kan op basis van een goede ruimtelijke ordening van

belang zijn voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit

2012 moet ter indicatie een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij weg- en railverkeerslawaai worden gegarandeerd. In de navolgende tabel is de hoogste gecumuleerde geluidsbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) per bouwvlak op de rand van het bouwvlak weergegeven. Daarnaast is inzicht gegeven in de minimaal benodigde gevelwering om tot een goed woon- en leefklimaat te komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0026.png"

Hoogste gecumuleerde geluidbelasting per bouwvlak

Voor een overzicht van de gecumuleerde geluidbelastingen per waarneemhoogte

wordt verwezen naar de bijlage D uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.

Conform het gemeentelijkbeleid valt de betreffende locatie onder het type ‘inbreidingslocatie’ aangezien de bestaande bebouwing wordt gesloopt en de beoogde nieuwbouw hiervoor in de plaats komt. Er dient bij het ontwerp één buitenruimte aan de geluidsluwe zijde te liggen. Dove gevels zijn in principe niet noodzakelijk aangezien de maximale ontheffingswaarde in zijn geheel niet wordt overschreden ten gevolge van de snelwegen en de andere gezoneerde wegen. Wel dient bij woningen met een gecumuleerde geluidbelasting tot 63 dB ten minste één geluidluwe gevel aanwezig te zijn. In het geval van een gecumuleerde geluidbelasting vanaf 63 dB dient er ten minste één binnenruimte aan de minst belastte zijde te liggen. Deze voorwaarden kunnen in deze fase van planvorming niet getoetst te worden en zullen in het stedenbouwkundig ontwerp gewaarborgd moeten worden.

Conclusie

Akoestiek vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. Er zal een besluit voor hogere grenswaarden genomen moeten worden en er zal bij de uitwerking van de plannen zorg gedragen moeten worden dat er geluidluwe buitenruimten aanwezig zijn.

4.3 Natuur/ecologie

Kader

De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming en in de Omgevingsverordening Gelderland (Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Waardevol open gebied, Nationaal landschap). Voor de bescherming van soorten geldt alleen de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermings- zones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. De Veluwe en de Rijntakken zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden.

Binnen deze gebieden mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.

Het landelijke Natuurnetwerk Nederland, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is binnen de provincie beschermd. Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het Gelders Natuurnetwerk wordt gevormd door de bestaande natuurgebieden uit de voormalige Ecologische Hoofdstructuur. De gebieden in de Groene Ontwikkelingszone zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschaps- elementen zijn aangewezen als Groene ontwikkelingszone.

Daarnaast worden in de Omgevingsverordening beschermd het Waardevol open gebied en het Nationaal landschap.

Beoordeling

Middels een verkennend natuuronderzoek5 is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het onderzoeksgebied. Naast beschermde natuurwaarden in het plangebied is ook nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op nabij gelegen beschermde gebieden. Navolgend worden de conclusies uit het onderzoek uiteengezet.

Gebiedsbescherming

Voor de inventarisatie van beschermde gebieden op provinciaal niveau is gebruik gemaakt van het geoportaal van provincie Gelderland. Uit het geoportaal blijkt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het NNN. Tevens is het plangebied geen onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelzone of andere provinciaal beschermde gebieden.

Het plangebied ligt op circa 670 meter van het dichtstbijzijnde ganzenrustgebied en groene ontwikkelingszone (GO). Het Gelders natuurnetwerk (GNN) is net iets verder gelegen, namelijk op circa 740 meter afstand van het plangebied. Tot slot is het plangebied geen onderdeel van de Nationale landschappen.

Het zuidelijke deel van het plangebied is op een afstand van 750 meter van het Natura 2000-gebied Rijntakken gelegen. Op een afstand van ongeveer 1,5 km van het onderzoeksgebied ligt Natura 2000-gebied Veluwe. Binnen een straal van 25 km bevindt zich nog Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen (HR) op ongeveer 15 km van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden zijn verder dan 25 km van het plangebied gelegen

Significante negatieve effecten, zoals verdroging, verontreiniging, optische-, licht- en geluidsverstoring, van de voorgenomen ontwikkeling op Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uitgesloten. Er ligt een verkeersknooppunt tussen het plangebied en het dichtsbijzinde Natura 2000-gebied. Er is geen noodzaak tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren. Er is geen noodzaak voor het uitwerken van de zogenaamde voortoets.

Gelet op de afstand tot stikstofgevoelige habitattypen in dit Natura 2000-gebied, zijn negatieve effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie niet uit te sluiten. Om de effecten hiervan in beeld te brengen, dient een AERIUS-berekening te worden uitgevoerd voor de Natura 2000-gebieden. Dit stikstofonderzoek is uitgevoerd en wordt verderop in deze paragraaf besproken.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming biedt mogelijk belemmeringen voor de voorgenomen (her)ontwikkeling van het IJssel District. Er zijn soorten aanwezig of te verwachten binnen de invloedssfeer van de voorgenomen (her)ontwikkeling die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Mogelijk worden deze soorten negatief beïnvloed. Op onderstaande afbeelding is een overzicht van de verschillende clusters weergegeven en in de navolgende tabel is per cluster een overzicht van de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0027.jpg"

Het onderzoeksgebied, onderverdeeld in bouwplots A tot en met H (bron: Verkennend natuuronderzoek, Sweco, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0028.jpg"

Mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten, per bouwplot (bron: Verkennend natuuronderzoek, Sweco, 2022)

Door de aanwezigheid van blad aan de bomen, konden de bomen niet in voldoende mate geïnspecteerd worden op aanwezigheid van vogelnesten en holtes en kieren in bomen waar eekhoorn en/of vleermuizen in zouden kunnen verblijven. In het verkennende natuuronderzoek is een aanvullend bezoek geadviseerd in de winter, waarbij nesten en holtes in bomen beter zichtbaar zijn. In februari 2023 is er aanvullend onderzoek uitgevoerd6.

Uit het aanvullende bezoek is gebleken dat aanwezigheid van geschikte broedgelegenheid van boomvalk, sperwer en slechtvalk kan worden uitgesloten. Tevens is de aanwezigheid van nesten van de eekhoorn uitgesloten. Er zijn geen boomholtes aanwezig die kunnen dienen als vaste rust- of voortplantingsplaats voor vleermuizen. Ook de eitjes van de sleedoornpage zijn niet waargenomen, waardoor voortplanting binnen het plangebied uitgesloten kan worden. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met de broedende vogels in het broedseizoen (globaal van half maart tot augustus). Van belang is dat broedende vogels niet zodanig opzettelijk verstoord worden dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt. Voorafgaand aan verstorende werkzaamheden binnen het broedseizoen, is het uitvoeren van een broedvogelcontrole noodzakelijk. Er is geen aanvullend onderzoek nodig naar bovenstaande soorten en soortgroepen. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor deze soorten is niet noodzakelijk.

Nader onderzoek

In het plangebied is nader onderzoek verricht naar de aanwezigheid van groeiplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en overige essentiële elementen van het leefgebied van stijve wolfsmelk, vleermuizen, bever, otter, bunzing, hermelijn, wezel en steenmarter niet kan worden uitgesloten. Uit het onderzoek blijkt dat de soorten stijve wolfsmelk, otter, hermelijn en wezel niet aanwezig zijn. De steenmarter is wel aanwezig in het plangebied, maar essentiële elementen zijn niet aanwezig, waardoor geen sprake is van een overtreding van een verbodsbepaling. Voor deze soort is dan ook geen ontheffing nodig. Wel zijn verblijfplaatsen en essentieel leefgebied van de volgende soorten aanwezig in of binnen de invloedssfeer van de geplande werkzaamheden: gewone dwergvleermuis, bever en bunzing.

Voor de gewone dwergvleermuis gaan verblijfplaatsen verloren of worden verstoord. Hierbij kunnen worstcase ook dieren gedood of verwond worden. Daarnaast moet te allen tijde voldoende foerageergebied aanwezig blijven om de functionaliteit van de verblijfplaatsen te kunnen waarborgen.

Voor de bever geldt dat met de aanlegfase een beverburcht verstoord kan worden, waarbij worstcase ook jongen doodgaan wanneer de ouders vanwege de verstoring de burcht verlaten.

Tenslotte kunnen in de aanlegfase verblijfplaatsen en leefgebied van de bunzing verloren gaan, waarbij worstcase ook individuen verwond of gedood worden. In de gebruiksfase kan mogelijk minder leefgebied overblijven, waardoor de functionaliteit van verblijfplaatsen wordt aangetast.

In bovengenoemde gevallen is sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming. Om de werkzaamheden toch door te laten gaan is een ontheffing Wet natuurbescherming nodig in combinatie met het treffen van mitigerende maatregelen. Daarnaast dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels en de zorgplicht.

Ontheffing aanvragen

Het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten (zoals de gewone dwergvleermuis, bever en bunzing) worden verstoord is wettelijk gezien mogelijk als men in het bezit is van een ontheffing Wet natuurbescherming. Een dergelijke ontheffing voor dit project is aangevraagd bij de provincie Gelderland.

Ten behoeve van de aanvraag ontheffing Wet natuurbescherming is een projectplan opgesteld. In dit plan is onder andere de verspreiding van de betreffende beschermde soorten in het plangebied en omgeving verwoord alsmede het (wettelijk) belang van de ingreep onderbouwd. Daarnaast vindt een uitgebreide alternatievenafweging plaats over waarom de verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen niet is te voorkomen.

Een ontheffing wordt verleend als voldoende mitigerende maatregelen worden getroffen om zoveel mogelijk schade aan de gewone dwergvleermuis, bever en bunzing te voorkomen. Ook moeten de verblijfplaatsen die verloren gaan gecompenseerd worden. Daarnaast dient te allen tijde rekening gehouden te worden met alle broedende vogels en de zorgplicht.

De ontheffingsaanvraag voor de Wet natuurbescherming gewone dwergvleermuis, bever en bunzing is ingediend bij de provincie Gelderland. Onderdeel hiervan is een concreet uitgewerkt activiteitenplan, waarvan het mitigatieplan een belangrijk onderdeel is. Vanuit jurisprudentie moet in het kader van de uitvoerbaarheid van een nieuw bestemmingsplan zicht zijn op een ontheffing Wet natuurbescherming. De gemeente Rheden interpreteert dit dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan een concreet uitgewerkte ontheffingsaanvraag bij de provincie Gelderland moet zijn ingediend. Daar is in dit geval dus sprake van. We gaan er daarmee vanuit dat het plan op dit punt uitvoerbaar is.

Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling worden in totaal 56 bomen gekapt. Daartegenover staat dat 149 nieuwe bomen worden aangeplant. Onderstaande afbeelding geeft weer welke bomen gekapt worden, welke bomen blijven behouden en waar de nieuwe bomen worden aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0029.jpg"

Bomenkaart (bron: SVP, Ontwikkelplan, 2023).

Stikstof

In het kader van de Wet Natuurbescherming is de stikstofuitstoot voor de aanleg- en gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk gemaakt. Navolgend wordt de conclusie uiteengezet.

Rekenjaar 2023, huidige situatie

Uit de uitgevoerde berekeningen voor de huidige situatie blijkt een grootste toename

van 0,08 mol stikstof/ha/j op 7.861,62 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de huidige situatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie.

Rekenjaar 2024

Met de gehanteerde parameters blijkt dat uit de uitgevoerde berekeningen voor rekenjaar 2024 een grootste afname van 0,03 mol stikstof/ha/j op 2.775,71 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Rekenjaar 2025

Met de gehanteerde parameters blijkt dat uit de uitgevoerde berekeningen voor rekenjaar 2025 een grootste afname van 0,02 mol stikstof/ha/j op 147,11 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Rekenjaar 2026

Met de gehanteerde parameters blijkt dat uit de uitgevoerde berekeningen voor rekenjaar 2026 een grootste afname van 0,02 mol stikstof/ha/j op 574,55 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Rekenjaar 2027

Met de gehanteerde parameters blijkt dat uit de uitgevoerde berekeningen voor rekenjaar 2027 een grootste afname van 0,02 mol stikstof/ha/j op 307,51 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Rekenjaar 2028

Met de gehanteerde parameters blijkt dat uit de uitgevoerde berekeningen voor rekenjaar 2028 een grootste afname van 0,02 mol stikstof/ha/j op 551,05 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Rekenjaar 2029, volledige gebruiksfase

Met de gehanteerde parameters blijkt dat uit de uitgevoerde berekeningen voor rekenjaar 2029 een grootste afname van 0,03 mol stikstof/ha/j op 1.583,39 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Geconcludeerd wordt dat aan de hand van de gehanteerde parameters significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.

Conclusie

Op basis van het verkennend natuuronderzoek blijkt dat er mogelijk soorten aanwezig of te verwachten zijn die onder de bescherming van de de Wet natuurbescherming vallen. Uit het aanvullende bezoek is gebleken dat aanwezigheid van geschikte broedgelegenheid van boomvalk, sperwer en slechtvalk, nesten van de eekhoorn, boomholtes voor vleermuizen kan worden uitgesloten. Er is een ontheffingsaanvraag voor de Wet natuurbescherming gewone dwergvleermuis, bever en bunzing ingediend bij de provincie Gelderland. Onderdeel hiervan is een concreet uitgewerkt activiteitenplan, waarvan het mitigatieplan een belangrijk onderdeel is.

Verder dient er rekening gehouden te worden met broedende vogels in het broedseizoen (globaal van half maart tot augustus).

Er worden geen beschermde gebieden aangetast en er ontstaan geen significant negatieve effecten op stikstofgevoelige natuurgebieden.

4.4 Water

4.4 Water

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 wordt allereerst de nationale belangen opgesomd:

  • waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • in stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2 arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
  • Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

Deze nationale belangen worden aangevuld met drie hoofdambities:

  • 1. Een veilige en klimaatbestendige delta: Naast bescherming tegen overstromingen is de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht is. In het Deltaprogramma is afgesproken dat overheden stresstesten uitvoeren om de risico's in kaart te brengen en een adaptatiestrategie met een uitvoeringsprogramma opstellen.
  • 2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta: een goede zoetwatervoorziening is van groot belang voor de economie. Nederland moet in 2050 weerbaar zijn tegen zoetwatertekorten. Daarom werkt het Rijk in de planperiode van het NWP samen met de zoetwaterregio's en de gebruikers aan maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland ook in droge perioden over voldoende zoetwater beschikt voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, historisch groen, industrie en scheepvaart.
  • 3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur: Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.

Daarnaast hebben de vijf volgende thema's een centrale rol in dit waterprogramma:

  • 1. Klimaatadaptatie;
  • 2. Waterveiligheid;
  • 3. Zoetwater;
  • 4. Grondwater;
  • 5. Scheepvaart.

Een integrale aanpak van samenhangende nationale en regionale opgaven vereist een gebiedsgerichte aanpak. Daarom zijn voor de rijkswateren in dit Nationaal Waterprogramma gebiedsgerichte uitwerkingen opgenomen. Het gaat om de Noordzee, de Zuidwestelijke Delta, de RijnMaasmonding, de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Waddenzee en Eems-Dollard en de Kanalen in het beheer van het Rijk. Deze zijn verbonden met de diverse gebiedsgerichte programma's en uitwerkingen onder het Nationaal Waterprogramma, zoals de Gebiedsagenda's Grote Wateren. Voor de overige wateren van Nederland wordt in andere programma's de gebiedsgerichte uitwerking van het waterbeleid meegenomen. In de eerste plaats in de Omgevingsagenda's onder de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

In het coalitieakkoord van eind 2021 is aangegeven dat de komende jaren structureel meer budget wordt uitgetrokken voor instandhouding van wegen, spoor, hoofdwatersysteem en vaarwegen. Het structureel extra budget loopt op via een geleidelijk ingroeimodel. De budgettaire kaders voor instandhouding zijn daarmee verruimd. Voor het Hoofdwatersysteem en het Hoofdvaarwegennet zal IenW binnen deze budgetaire kaders nog aanvullende keuzes moeten maken om de instandhoudingsopgaven op termijn beheersbaar te houden.

Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027

Het Regionaal Waterprogramma (RWP) 2021 – 2027 Provincie Gelderland is op 26 februari 2019 vastgesteld. In het Provinciaal Waterprogramma 2021-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Gelderland.

Het Waterplan is onderverdeeld in drie deelprogramma's:

  • 1. Waterveiligheid: het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
  • 2. Waterkwaliteit: Dit programma draait om het tegengaan van verontreinigingen en kwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater. De drinkwatervoorzieningen worden ook beschermd.
  • 3. Klimaatadaptatie: de verspilling moet worden aangepakt. De provincie wil een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).

In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Gelderland.

In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken, Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

Waterschapsbeleid - Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Rijn en IJssel

Op 21 december 2021 is het waterbeheerprogramma van waterschap (WPB) Rijn en IJssel vastgesteld en vervangt het Waterbeheerplan 2016-2021. In dit waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap Rijn en IJssel voor de periode 2022 – 2027 op welke wijze gezorgd wordt voor: een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Het waterbeheerprogramma zoekt verbinding met het werk van de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders.

Vanuit de omgevingsverkenning is het beleid voor de planperiode 2022-2027 beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Naar een betere balans tussen nat en droog en gebiedsgerichte aanpak: klimaat robuust gebied;
  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water;
  • Afstemming van functies op de draagkracht van het systeem en een gezond watersysteem: gezonde leefomgeving;
  • Afvalvermindering, wendbare keten: Circulaire economie en energietransitie.

Het programma is, naast in deze thema's, ook in verschillende deelgebieden uitgewerkt. De kenmerken, de ontwikkelingen en de opgaven die gebiedsspecifiek zijn worden achter elkaar weergegeven.

Het beleid is verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap, zoals de verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Kader

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en waterlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van schoon hemelwater (regen) wat op verhardingen valt (bijvoorbeeld daken).

Aan de hand van de Handreiking Watertoets is het aspect water in onderhavig plan meegenomen. Doel van het watertoetsproces is te waarborgen dat waterhuishoud- kundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze meewegen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.

Beoordeling

Binnen en aan de rand van het plangebied, met uitzondering van de oostzijde, liggen watergangen. Deze zijn alle in beheer van het Waterschap Rijn en IJssel. Deze dienen in stand te blijven.

In het kader van voorliggend plan is een quickscan water en hittestress7 uitgevoerd. Navolgend worden de bevindingen uit deze quickscan beschreven.

Verharding

Het plangebied beslaat een oppervlak van circa 13,6 hectare. In de huidige situatie is hiervan 5,1 ha, bijna 40% van het oppervlak, verhard. Het overige oppervlak (8,5 ha) is onverhard, waarvan 3,0 ha water (22% van het bruto-oppervlak). In onderstaande figuur is de huidige situatie weergegeven en in de navolgende tabel zijn de verschillende typen verharding en de bijbehorende oppervlakken weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0030.jpg"

Overzichtkaart type verharding huidige situatie in plangebied (bron: Sweco, Quickscan water & hittestress, 2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0031.jpg"

Oppervlakteverdeling huidige situatie (bron: Sweco, Quickscan water & hittestress, 2022).

Voor de toekomstige verharding is onderscheid gemaakt tussen panden, tuinen binnen bouwplots, overige verhard, groen en water. Het plangebied heeft een oppervlak van 9,2 hectare. Dit is exclusief het gebied in het zuiden van het onderzoeksgebied waar een grote vijver ligt. De tuinen binnen de bouwplots worden voor 75% verharding meegerekend. Dit is worst-case gerekend, maar hiermee wordt voorkomen dat er een onderschatting van het verharde oppervlak gemaakt wordt. De verdeling van de oppervlakken per deelgebied is weergegeven in onderstaande figuur en navolgende tabel. Het totale verharde oppervlak is 6,1 ha (60.887 m2). In de huidige situatie is 5,1 ha verhard oppervlak aanwezig. De toename in verharding bedraagt daarmee 1,0 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0032.jpg"

Beoogde toekomstige situatie in plangebied (bron: Sweco, Quickscan water & hittestress, 2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0033.jpg"

Toekomstige oppervlakken per deelgebied, uitgedrukt in m2 (bron: Sweco, Quickscan water & hittestress, 2022).

De bergingseis uit de gemeentelijke Hemelwaterverordening bedraagt 60 mm bij een regenperiode van één uur. De totale waterbergingsopgave bedraagt hiermee 3.653 m3. In het plangebied is ruimte voor 1.298 m3 waterberging doordat meerdere plekken zijn aangewezen als wadi's. Daarmee wordt niet voldaan aan de eisen vanuit het waterschap. Het plangebied biedt kansen om meer waterberging te realiseren. Een mogelijke extra bergingsvoorziening is de bestaande vijver. Met name voor de deelgebieden F, G en H, die liggen rondom de vijver. Hetzelfde geldt voor de gebieden A, B en C die in het noorden van het plangebied liggen. Hier ligt een watergang waar waarschijnlijk extra water geborgen worden kan. Voor de gebieden D en E is het belangrijk om te kijken of er mogelijkheden zijn om extra waterberging aan te leggen of om het water richting de vijver in het zuiden te sturen.

In een volgende fase is het noodzakelijk om in gesprek te gaan met het waterschap om mogelijke kansen voor waterberging voor te leggen. Indien er geen gebruik gemaakt kan worden van de bestaande vijver en watergangen, moet er gezocht worden naar andere vormen van berging om te voldoen aan de bergingsnorm.

Waterveiligheid

Het plangebied bevindt zich op een locatie waar de kans op overstromingen klein (1/300 – 1.3000 jaar) is. Maar indien er een dijkdoorbraak is kan het water tot 5,0 m hoog komen. Bij verdere uitwerking van het ontwerp is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat de effecten van een dijkdoorbraak groot kunnen zijn, ook al is de kans daarop relatief klein. Om het ontwerp klimaatadaptief in te richten dienen vitale functies beschermd te zijn en te blijven functioneren. Dit kan bijvoorbeeld door keerwanden te plaatsten, drempels voor de deur of het ophogen van het maaiveld.

Conclusie

Het aspect water vormt geen probleem binnen het plangebied. Er vindt bij de nadere uitwerkig overleg met het waterschap plaats.

4.5 Archeologie

Kader

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Beoordeling

Op basis van de archeologische beleidskaart heeft de gemeente Rheden het “Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing regeling Buitenplaatsen” op 15 april 2014 vastgesteld. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0034.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: “Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing regeling Buitenplaatsen”, 15 april 2014).

In het vigerende bestemmingsplan “'Velp 2016, Woongebieden-Zuid” zijn de dubbelbestemmingen voor archeologie uit overgenomen. Het noordelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 1'. Op basis van deze bestemming geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m2. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 3'. Op basis van deze bestemming geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 2.500 m2. Voor het beoogde plan worden deze drempelwaarden overschreden; de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' loopt over elk kadastraal perceel. Geconcludeerd wordt dat bij elk cluster waar gebouwd gaat worden een archeologisch rapport nodig is.

Inmiddels heeft de regio-archeoloog aangegeven dat verwacht wordt dat op basis van het bureauonderzoek niet veel zones uitgesloten kunnen worden van vervolgonderzoek. Het is raadzaam het bureauonderzoek te combineren met een verkennend booronderzoek. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en verkennend booronderzoek kunnen wellicht zones vrijgegeven worden en zones worden aangeduid waar verder vervolgonderzoek nodig is (karterend boren/proefsleuven).

Bureau voor Archeologie heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd voor bouwwerkzaamheden aan de Broekstraat-Waterstraat te Velp8. De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische resten bij de voorgenomen ontwikkeling?

In het plangebied wordt de huidige bebouwing gesloopt. Hiervoor komen woningen in de plaats. De exacte diepte en omvang van de bodemingrepen zijn nog niet bekend.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op een uitspoelingswaaier ligt die (deels) door Holocene komafzettingen wordt afgedekt. Op de uitspoelingswaaier kunnen archeologische resten uit het Laat Paleolithicum tot en met de Bronstijd aanwezig zijn. Vanaf de IJzertijd komt het plangebied waarschijnlijk in een komgebied te liggen en wordt het ongeschikt voor bewoning. In de Late Middeleeuwen wordt het plangebied geschikt voor landbouw. In de 18e eeuw is het landgebruik weiland en dit blijft het tot de jaren 60 van de 20e eeuw. De voornaamste verwachting in het plangebied geldt voor resten uit de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bevindt zich in het midden en noordoosten van het plangebied een (flak)stelling. Verschillende elementen hiervan en mogelijk ook bomkraters zijn zichtbaar op luchtfoto's uit 1945.

Tijdens het booronderzoek zijn 47 boringen tot in het Pleistocene niveau gezet. De boringen bevestigen de bevindingen uit het bureauonderzoek. De hoge delen van de uitspoelingswaaier, in het noorden, zijn verstoord. De lage delen, in het midden en zuiden, worden afgedekt door komklei. Waarschijnlijk is dit lage deel te nat geweest voor bewoning. In de Pleistocene afzettingen worden daarom geen behoudenswaardige archeologische resten verwacht. Tijdens het booronderzoek zijn diepe verstoringen ter hoogte van de verwachte stelling uit de Tweede Wereldoorlog aangetroffen die hier mogelijk aan gerelateerd zijn. Het is daarom mogelijk dat sporen en resten van deze stelling nog aanwezig zijn. Mogelijk kunnen ook nog resten van oorlogshandelingen aanwezig zijn.

Bureau voor archeologie adviseert daarom in het noordoosten van het plangebied een proefsleuvenonderzoek uit te voeren om eventuele resten te karteren en te waarderen. De werkwijze van het onderzoek dient vastgelegd te worden in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Het PvE dient te worden opgesteld in samenwerking met historisch onderzoek van een deskundige op het gebied van de Tweede Wereldoorlog. Mogelijk moet het proefsleuvenonderzoek gecombineerd worden met een OOO-begeleiding (Opsporen Ontplofbare Oorlogsresten). In dat opzicht is het ook mogelijk om het OOO-onderzoek archeologisch te laten begeleiden.

Conclusie

In het plangebied wordt geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht, met uitzondering van het noordoostelijk deel. Voor dit deel van het plangebied is een archeologische dubbelbestemming opgenomen.

4.6 Cultuurhistorie

Kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Beoordeling

In het kader van de ontwikkeling van het Masterplan IJssel District is een cultuurhistorische quickscan9 uitgevoerd in het onderzoeksgebied. Het IJssel District heeft volgens de quickscan slechts een geringe waarde. Dit komt omdat het IJssel District geen stedenbouwkundige samenhang heeft, door het uitwissen van de vroegere verkaveling, de gefaseerde invulling, het ontbreken van een planmatige opzet en een aaneenschakeling van forse parkeerterreinen in het binnengebied. Er is daarnaast geen duidelijke relatie tussen de oriëntatie, massaopbouw en architectonische uitwerking van de gebouwen, hun omgeving en elkaar.

Het IJssel District heeft wel een cultuurhistorische waarde, vanwege het feit dat Velp als gevolg van het initiatief van een aantal lokale artsen aan het einde van de negentiende eeuw een eigen ziekenhuis kreeg. De architectonische waarde van het ziekenhuis is, zeker lokaal gezien, van belang als interessant voorbeeld van het breedvoettype binnen de ontwikkeling van ziekenhuizen. Met name de beddentoren en de plint met hellingbaan en daarbij het glasmozaïek van Van Daalen zijn cultuurhistorisch waardevol en het behoud hiervan wordt geadviseerd.

Het kantoorgebouw de President, net buiten het plangebied, is, lokaal gezien, is mogelijk waardevol vanwege de dragende prefabbetonnen gevelpanelen. Het kantoorgebouw van voormalig rijksbouwmeester Quist is, lokaal gezien, waarschijnlijk waardevol vanwege zijn gaafheid en de betrokkenheid van een goede architect uit deze periode. Op nationaal niveau zijn beide objecten niet interessant genoeg om in aanmerking te komen voor bescherming. De inschatting is daarom dat beide gebouwen niet voldoende waardevol zijn om formeel te beschermen. De lokale waarde zal nog nader beoordeeld moeten worden.

Tot slot zijn het zusterhuis, hotel en de galarijflats binnen het onderzoeksgebied zijn niet cultuurhistorisch waardevol.

Geconcludeerd wordt dat de cultuurhistorische waarde van het IJssel District is in eerste opzicht gering is, met uitzondering van de architectonische waarde van het ziekenhuis. Het ziekenhuisgebouw met hellingbaan zal vanwege de waarden behouden blijven. Hierin zullen woningen gerealiseerd worden.

De commissie Cultuurhistorie Rheden-Rozendaal heeft om een verdiepingsslag gevraagd, om de cultuurhistorische waarde beter in beeld te brengen. Zoals eerder beschreven heeft de cultuurhistorische waarde van het ziekenhuis een prominente plek binnen het plan gekregen en heeft de cultuurhistorische analyse ertoe geleid dat ook de hellingbanen geïntegreerd zijn in het centrale park. Een deel van het kantoorgebouw van voormalig rijksbouwmeester Quist – thans tijdelijke huisvestingslocatie van de gemeente – wordt binnen het plan gehandhaafd. Verdere kansen om de historische identiteit van het gebied tot uiting te brengen zijn meegenomen in het beeldkwaliteitsplan.

Conclusie

Gelet op het voorgaande, vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor onderhavig plan.

4.7 Lucht

Kader

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Beoordeling

Op basis van kaartmateriaal van Atlas leefomgeving (2020) blijkt dat grenswaarden voor stikstof (NO2) binnen het plangebied liggen tussen de 18 – 25 µg/m3. Hiermee wordt de grenswaarden uit de Wet milieubeheer niet overschreden. De WHO advieswaarden van 10 µg/m3 wordt niet gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0035.jpg"

Waarden NO2 (bron: Atlas Leefomgeving).

Voor fijnstof (PM10 en PM2,5) liggen de grenswaarden in het plangebied tussen de 17 – 20 µg/m3 (PM10) en tussen de 9 – 11 µg/m3 (PM2,5) Dit betekent dat ruimschoots aan de grenswaarden vanuit de Wet milieubeheer wordt voldaan. De WHO-advieswaarden van 15 µg/m3 (PM10) en 5 µg/m3 (PM2,5) worden niet gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0036.jpg"

Waarden PM10 (bron: Atlas Leefomgeving).

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0037.jpg"

Waarden PM2,5 (bron: Atlas Leefomgeving).

Op grond van NIMB-regeling zijn woningbouw- en kantoorlocaties in sommige gevallen vrijgesteld voor nader onderzoek. Het gaat dan om maximaal 3.000 woningen (netto) bij minimaal twee ontsluitingswegen. Het gaat om maximaal 200.000 m2 bvo bij minimaal twee ontsluitingswegen. Bij een combinatie van woningbouw en kantoren geldt de volgende formule: 0,0004 *aantal woningen + 0,000006 *bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2.

Met voorliggend initiatief worden circa 800 woningen mogelijk gemaakt en 5.900 m2 aan voorzieningen en er zijn twee ontsluitingswegen. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden en is onderzoek naar luchtkwaliteit niet nodig.

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Verkeer en parkeren

Kader

Verkeer

Ten aanzien vanverkeer zal beoordeeld moeten worden of het huidige wegennet het verkeer van de ontwikkeling kan afwikkelen.

Parkeren

In de Nota Parkeernormen Rheden 2015 heeft de gemeente Rheden beschreven hoe er in de gemeente omgegaan wordt met parkeren. Parkeernormen bepalen de parkeerverplichting bij ruimtelijke ontwikkelingen. De toepassing van parkeernormen heeft als doel om een positieve invloed te hebben op de bereikbaarheid, leefbaarheid en een duurzame economische ontwikkeling van de kernen binnen Rheden. Daarnaast mogen de belangen van derden bij ontwikkelingen niet onevenredig worden geschaad.

Beoordeling

Verkeer

In het kader van de ontwikkeling van het IJsseldistrict heeft Goudappel het onderzoek 'Ontsluiting en verkeersafwikkeling' uitgevoerd. Voorliggend plan voorziet in circa 800 woningen van verschillende grootte. In het hele gebied is uiteindelijk ruimte voor ongeveer 1100 woningen. Bij dit onderzoek is uitgegaan van 1073 woningen, horeca, een sportschool, commerciële dienstverlening/maatschappelijke diensten en publieksgericht kantoor.

Verkeersgeneratie

In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat het plan, inclusief de functies die aanwezig blijven, tot ongeveer 2 maal zoveel verkeer leidt als de voormalige invulling. Omdat het IJssel District twee toegangen voor het autoverkeer heeft, verdeeld het verkeer zich anders. Per saldo leidt het plan op de Kennedylaan niet tot een toename van het verkeer ten opzichte van de referentie-situatie met het ziekenhuis.

Verkeersafwikkeling

Op basis van de verkeersintensiteiten uit het verkeersmodel is de conclusie dat het kruispunt Waterstraat – Broekstraat het verkeer goed kan afwikkelen in het planjaar 2031. Er is ruimte om extra verkeer af te wikkelen.

Voor het kruispunt Kennedylaan – Waterstraat geldt dat het toekomstige verkeer zonder maatregelen niet kan worden verwerkt. Door verschillende richtingen gelijktijdig groen te geven ontstaat extra capaciteit en kan het verkeer worden verwerkt, waarbij de kwaliteit van de verkeersafwikkeling in de avondspits niet meer dan redelijk is. Op termijn – rond 2031 - moet worden gekeken naar de lengte van opstelvakken in relatie tot de koppeling van de regeling met de regelingen op het kruispunt Kennedylaan – Lepelaarstraat en op het Velperbroekcircuit.

Voor het kruispunt Kennedylaan – Lepelaarstraat geldt dat het kruispunt het toekomstige verkeer op zichzelf goed kan afwikkelen. In de toekomstige situatie is er weinig restcapaciteit om een eventuele verdere toename van het verkeer op te vangen. De conclusie is dat het toekomstige verkeer verwerkt kan worden via de bestaande kruispunten, er is geen noodzaak tot aanpassing van wegen of kruispunten. Wel moet op termijn gekeken worden naar de lengte van opstelvakken.

Parkeren

Voor de ontwikkeling van IJssel District zijn de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen niet passend gebleken. Daarom zijn er specifieke normen voor dit project opgesteld. Welke parkeernormen er voor een gebied gelden is onder andere afhankelijk van de stedelijkheidsgraad. De stedelijkheidsgraad wordt bepaald op basis van de omgevingsadressendichtheid (aantal adressen per km2), kortweg OAD. In een gebied met een hoge OAD is het aanbod -en de kwaliteit van andere vervoerswijzen– over het algemeen groter dan in een gebied met een lage OAD. Daarom worden in een gebied met een hoge stedelijkheidsgraad lagere parkeernormen toegepast. Daarnaast kan een onderscheid worden gemaakt naar de stedelijke zone (centrum, schil, rest bebouwde kom, buitengebied) van een gemeente.

De gemeente Rheden valt qua stedelijkheidsgraad -in zijn geheel- in de categorie matig stedelijk met 1.262 adressen per km2. Voor de duidelijkheid binnen de gehele gemeente hanteert de gemeente één parkeernorm per functie voor het totale grondgebied binnen de gemeente. Dit is gebaseerd op de stedelijke zone 'Rest bebouwde kom' uit ASVV2012 van het CROW.

De ontwikkeling van IJssel District kent een dichtheid: van ca. 180 adressen per 100 m2. Dit is veel meer dan het gemiddelde in de kernen van Rheden en ook meer dan die van Velp-Zuid: ca. 52 adressen per 100 m2. Ook ligt het dicht tegen Arnhem aan waardoor er meer OV-verbindingen zijn dan in de rest van de gemeente.

Op basis van voorgaande overwegingen is voor het IJssel District gekomen tot onderstaande parkeernormen.

Parkeernormen woningen IJssel District

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0038.png"

Aan deze parkeernorm is ook een norm voor deelauto's opgenomen. De landelijke trend is dat autobezit nog zal doorgroeien. Met de inzet van deelauto's wordt deze trend voor IJssel District omgebogen. Het benodigde aantal deelauto's vervangt privéauto's en verhoogt daardoor de parkeernorm niet.

Voorliggend plan voorziet in voldoende parkeermogelijkheden binnen twee parkeerhubs. Binnen het IJssel District wordt voor de hoofdfunctie wonen 150 m als acceptabele loopafstand naar parkeervoorzieningen aangehouden.

Voor andere functies voor dan wonen gelden de parkeernormen volgens onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0039.jpg"

Parkeernormen overige functies IJssel District

Parkeerberekening bij dubbelgebruik

Bij de berekening van de parkeerplaatsverplichting is gebruik gemaakt van onderstaande aanwezigheidspercentages.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0040.png"

Indien rekening wordt gehouden met dubbelgebruik, zoals aangegeven in boventaande tabel, komen de parkeernormen uit op de waarden zoals weergegeven in onderstaande tabel. Daarbij is uitgegaan van de avond als maatgevende moment op een werkdag, waarbij 90% van de bewoners en 80% van de bezoekers aanwezig zijn. Indien sprake is van een privé-parkeerplaats is er voor die plaatsen geen sprake van dubbelgebruik en is er geen sprake van reductie op basis van aanwezigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0041.png"

In de regels van dit bestemmingsplan zijn de parkeernormen opgenomen. Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning zal getoetst worden of aan de parkeernorm voldaan wordt.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht.
De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
  • Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

Toetsing

Onderdeel van de haalbaarheidsstudie voor het IJssel District is een quick scan externe veiligheid. Navolgend worden de resultaten uit deze quick scan beschreven.

Het onderzoeksgebied valt op basis van de Bevt en de Bevi binnen de invloedsgebieden van de snelweg A12, de spoorlijn Arnhem-Zutphen, de inrichting Immori B.V. (opslag van gevaarlijke stoffen) en een LPG tankstation (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0042.jpg"

Signaleringskaart Externe veiligheid (bron: Sweco, haalbaarheidsnotitie).

Voor de ruimtelijke procedure dient te worden getoetst aan deze vier risicobronnen en wat de consequenties hiervan zijn. Navolgend wordt per risicobron de situatie beschreven.

Snelweg A12

Uit de regeling basisnet blijkt dat de snelweg A12 een plaatsgebonden 10-6 risicocontour van 16 meter heeft (gemeten vanaf het midden van de snelweg) en een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter (aan weerszijde van de snelweg). Het plangebied ligt hier buiten. Daarmee heeft dit geen consequenties voor voorliggende ontwikkeling. Het onderzoekgebied is wel gedeeltelijk gelegen binnen het invloedsgebied van de snelweg. Daarmee hebben wijzigingen in het onderzoeksgebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Als de ontwikkelingen buiten 200 meter van de transportroute plaats vinden, dan heeft de wetgever aangegeven dat er volstaan kan worden met een beperkte verantwoording groepsrisico. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Indien de ontwikkelingen binnen 200 meter van de transportroute plaatsvinden is een groepsrisicoberekening nodig en een volledige verantwoording van het groepsrisico.

Spoorlijn Arnhem-Zutphen.

Uit de regeling basisnet blijkt dat spoorlijn Arnhem-Zutphen geen 10-6 risicocontour heeft. Daarnaast heeft de spoorlijn eveneens geen plasbrandaandachtsgebied. Dit heeft geen consequenties voor het onderzoeksgebied.

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn. Daarmee hebben wijzigingen in het onderzoeksgebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Als de ontwikkelingen buiten 200 meter van de transportroute plaats vinden, dan heeft de wetgever aangegeven dat er volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Immori B.V.

Op basis van de veiligheidskaart uit de Atlas Leefomgeving blijkt dat het onderzoeksgebied gelegen is buiten de 10-6 risicocontour van de inrichting Immori B.V. Dit heeft geen consequenties voor het onderzoeksgebied.

Het onderzoeksgebied is wel gedeeltelijk gelegen binnen het invloedsgebied groepsrisico (3.000 meter) van de inrichting Immori B.V. Daarmee hebben wijzigingen in het onderzoeksgebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Gezien de grootte afstand tussen het onderzoeksgebied en de risicovolle inrichting is een groepsrisicoberekening niet nodig. Wel moet het groepsrisico uitgebreid verantwoord worden.

LPG tankstation (President Kennedylaan 108a Velp)

Uitgaande van een worst case scenario heeft een lpg-vulpunt een 10-6 risicocontour van 35 meter, de tank 25 meter, en de afleverzuil 15 meter. Hierbinnen is het realiseren van nieuwe kwetsbare objecten, zoals woningen en kantoren van meer dan 1500 m2, uitgesloten.

Het onderzoekgebied is gedeeltelijk gelegen binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation. Daarmee hebben wijzigingen in het onderzoeksgebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Uit een risicoberekening moet blijken wat de toename van het groepsrisico door de ontwikkelingen in het ontwikkelgebied is. Het groepsrisico dient uitgebreid verantwoord te worden, met bijbehorend advies van VGGM.

Daarnaast geldt voor LPG tankstations het interimbeleid 'Circulaire afstanden externe veiligheid lpg-tankstations'. Dit beleid anticipeert al op het nieuwe omgevingsveiligheidsbeleid onder de Omgevingswet. Hierin zijn twee toetsingsafstanden (aandachtsgebieden) benoemd:

  • Er dient rekening te worden gehouden met 60 meter effectafstand (gemeten v.a. het vulpunt) voor een fakkelbrand. Wil men hierbinnen (beperkt) kwetsbare objecten realiseren dan moet dat onderbouwd worden met veiligheidsargumenten.
  • Er dient rekening te worden gehouden met 160 meter effectafstand (gemeten v.a. het vulpunt) voor een explosie. Wil men hierbinnen zeer kwetsbare objecten (instelling waar mensen wonen die minder mobiel zijn) realiseren dan moet dat onderbouwd worden met veiligheidsargumenten.

Hieraan moet eveneens het onderzoeksgebied aan getoetst worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0043.jpg"

Aandachtsgebieden fakkelbrand en explosie (bron: Sweco, haalbaarheidsnotitie).

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico heeft er aanvullend onderzoek plaatsgevonden10. Als gevolg van het ontwikkelplan zal de personendichtheid in het invloedsgebied van wegtraject autosnelweg A12 en LPG-tankstation Esso toenemen.

Het wegtraject autosnelweg A12 kent een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Echter ligt de ontwikkellocatie hierbuiten. Uit de kwantitatieve risicoberekeningen is gebleken dat het wegtraject een PR 10-6/j contour van maximaal 16 meter kent ter hoogte van de ontwikkellocatie. Hier ligt de ontwikkellocatie ook buiten. Tevens is gebleken dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden en het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt. Tevens ligt de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied van spoorlijn 62 (Velperpoort aansluiting – Zutphen) en wegtraject autosnelweg A348. Echter ligt de ontwikkellocatie buiten de belangrijkste zone voor het groepsrisico. Ingevolge artikel 7 en 8 van het Bevt kon derhalve worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico met betrekking tot de autosnelweg A12, de autosnelweg A348 en spoorlijn 62 (Velperpoort aansluiting – Zutphen). Hoofdstuk 5 van het onderzoeksrapport voorziet hierin. In die verantwoording van het groepsrisico wordt ingegaan op de bereikbaarheid en zelfredzaamheid. Hieruit blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Als gevolg van het ontwikkelplan zal de personendichtheid in het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de President Kennedylaan toenemen. De ontwikkellocatie valt buiten de PR 10-6/j contouren van zowel het vulpunt als van de opslagtanks. Er is desalniettemin gebleken dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt overschreden en dat het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt. Daarom is een volledige verantwoording benodigd. Hoofdstuk 6 van het onderzoeksrapport voorziet hierin. In die verantwoording van het groepsrisico wordt ingegaan op de bereikbaarheid en zelfredzaamheid. Hieruit blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Aan de hand van het wettelijk kader zijn de risicobronnen in de nabijheid van de ontwikkellocatie in beeld gebracht en daar waar vereist nader onderzocht. Het advies van de Veiligheidsregio Gelderland Midden is verwerkt in het voorgaande. Uitgaande van de hiervoor opgenomen verantwoording van het groepsrisico bestaat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Ontplofbare oorlogsresten

Kader

De mogelijke aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten in de ondergrond houdt in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Dit is het enige op Nederlandse bodem gevoerde gewapende conflict, waarbij gebruik is gemaakt van conventionele munitie welke explosieve stoffen bevatten. Handelingen die hebben geleid tot het achterblijven van Ontplofbare Oorlogsresten in de Nederlandse bodem, betroffen onder meer het afwerpen van bommen, beschietingen vanuit de lucht/vanaf het water/op het land, het neerstorten van vliegtuigen, grondgevechten tijdens de begin- en eindfase van de oorlog, het dumpen van munitie en het verdedigen van gebieden met mijnenvelden, stellingen enzovoorts. Ongeveer 10% van de afgeworpen en verschoten conventionele munitie ontplofte niet en bleef als Ontplofbare Oorlogsresten achter.

Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt, zoals is vastgelegd in de Nota standaardplanmethodiek bestemmingsplannen dorpen Rheden 2015, vanwege de gemeentelijke zorgplicht bij het leggen van bouwvlakken in verdachte gebieden een onderzoek gevraagd naar de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven.

Beoordeling

In opdracht van de gemeente is reeds in 2016 een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat het gehele onderzoeksgebied verdacht is van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten uit de tweede wereldoorlog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0044.jpg"

Uitsnede verdachte gebieden en aandachtsgebieden (bron: Sweco, haalbaarheidsnotitie).

De volgende Verdachte gebieden zijn hier te onderscheiden:

  • Raketten
  • Gedumpte conventionele explosieven
  • Springrookgranaten

Voorafgaand aan de sloop-, bouw- of andere graafwerkzaamheden (waaronder ook boorwerkzaamheden ten behoeve van de conditionerende onderzoeken) in deze 'Verdachte gebieden' is onderzoek naar de ontplofbare oorlogsresten nodig. Daarnaast is geheel Velp aangewezen als 'Aandachtgebied', vanwege de aanwezigheid van rookgranaten. In bovenstaande figuur zijn de 'Verdachte gebieden' en het 'Aandachtsgebied' weergegeven.

Wanneer een gebied wel in het 'Aandachtgebied' valt, maar niet in een 'Verdacht gebied', dan is het uitvoeren van een onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten niet verplicht. Op basis van eerder uitgevoerd explosieven onderzoek, zijn enkele gebieden binnen het onderzoeksgebied reeds vrijgegeven. In onderstaande figuur zijn deze vrijgegeven gebieden met een groene kleur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0045.jpg"

Vrijgegeven gebieden (bron: Sweco, haalbaarheidsnotitie).

Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek zal later in het kader van de omgevingsvergunningen plaatsvinden.

Conclusie

In het kader van de omgevingsvergunning zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden.

4.11 Milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Beoordeling

In de omgeving van het plangebied zijn de aanwezige bedrijven in beeld gebracht. Uit de inventarisatie blijkt dat er geen bedrijven nabij het plangebied aanwezig zijn, die belemmerend zijn voor de voorgenomen (her)ontwikkeling. Binnen het onderzoeksgebied komt wel een lpg-tankstation voor. Deze risicobron wordt uitvoerig

onderzocht en beschreven in paragraaf 4.9 'Externe veiligheid'. Voor de functies binnen het onderzoeksgebied zelf is er hooguit sprake van invloed op belendende plots. Hiermee moet in de planvorming rekening mee worden gehouden.

Conclusie

Het tankstation is een aandachtspunt en komt aan bod in paragraaf 4.9. In de rest van het plangebied vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering.

4.12 Kabels en leidingen

Kader

Onder de grond liggen netwerken van kabels en leidingen voor onder andere nutsvoorzieningen, (tele)communicatie en riolering. Graafwerkzaamheden in de openbare weg voor de uitbreiding en/ of onderhoud van deze werken mogen alleen gebeuren met vergunning en/of instemming van de gemeente.

Beoordeling

Volgens de KLIC-gegevens liggen verspreid over het gehele onderzoeksgebied kabels en leidingen, die zich met name tussen en rond de bestaande bebouwing en wegen concentreren. De belangrijkste kabels en leidingen zijn als volgt gesitueerd:

  • In de noordoosthoek en langs de noord- en oostgrens van het onderzoeksgebied is een gasleiding met hoge druk gelegen.
  • Vanaf de oost- en westgrens van het onderzoeksgebied liggen lagedruk gasleidingen richting de bestaande bebouwing.
  • Ter hoogte van het Hendrik Kerkkamppad ligt een lagedruk gasleiding van oost naar west door het onderzoeksgebied.
  • De bestaande bebouwing is aangesloten op het laagspanningsnetwerk. Dit maakt dat rond en tussen de bestaande bebouwing laagspanningskabels gelegen zijn.
  • In het onderzoeksgebied liggen rond en tussen de bestaande bebouwing middenspanningskabels.
  • Rond en richting de bestaande bebouwing zijn riool- en waterleidingen aanwezig.

Bij de (her)ontwikkeling van het IJssel District moet rekening gehouden worden met de in het plangebied aanwezige kabels en leidingen. De genoemde leidingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het betreft voornamelijk lage druk leidingen. De enig hoge druk leiding ligt langs de grens van het plangebied. De hoge druk verdwijnt zodra het ziekenhuis weggaat.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig plan.

4.13 Wind en Zon

Kader

Windhinder

De windanalyse geeft in een vroeg stadium inzicht in de effecten van gebouwen op de windstromen in het gebied. Een ongewenst effect is het creëren van oncomfortabele buitenruimtes als gevolg van gebieden met teveel wind(stromen). Door de driedimensionale structuur en opstelling van gebouwvolumes is het mogelijk om hoge windsnelheden en turbulente windstoten te ervaren en creëren. Enkele van de effecten die kunnen optreden zijn: neerwaartse stroming (naar beneden afbuigende wind, valwind), Venturi-effect (door smalle ruimtes) en omhoog afgebogen wind. De windanalyse kan dergelijke problemen identificeren. De analyse toont een comfortscan die inzicht geeft een hoe comfortabel de openbare ruimte zal aanvoelen. Daarnaast geeft de analyse een flowscan die inzicht geeft in de luchtstromen die oncomfortabele ruimtes veroorzaken. De windstromen worden gegenereerd door middel van de Global Wind Atlas. In deze atlas zijn de percentages aan dominante windstromen voor de locatie opgenomen.

Mocht uit de analyse blijken dat windhinder een rol kan spelen, dan zal een beoordeling van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar plaatsvinden op basis van de norm NEN 8100.

Zonlicht

Zonlicht is een belangrijke factor om de leefkwaliteit van een gebied te bepalen. Voldoende zonlicht is belangrijk voor onze gezondheid en draagt bij een fijne leefomgeving. De stijgende temperaturen door klimaatverandering zorgen er echter ook voor dat voldoende schaduw steeds vaker wordt meegewogen bij een prettig leefklimaat. De uitgevoerde analyse meet de hoeveelheid zonlicht op een bepaalde datum en tijdbestek. Het model genereert punten die de grond en de gebouwen in het model bedekken en kan aangeven hoeveel zonlicht deze punten bereikt.

Daglicht

In de daglichtstudie wordt de Vertical Sky Component (VSC) geanalyseerd. De VSC geeft een indicatie van het daglicht potentieel op punten van de gevel. Het berekend hoeveel licht van de lucht de gevels bereikt, in verhouding tot het beschikbare licht op een horizontaal onbelemmerd oppervlak (zie onderstaand schema). De VSC-score wordt gegeven als een percentage waarbij de maximale score ongeveer 40% is. Op delen van gevels met een score onder de 5% wordt het zeer onwaarschijnlijk geacht dat er voldoende daglicht toe kan treden.

Beoordeling

Windhinder

Ten behoeve van het Masterplan is een windanalyse11 uitgevoerd voor het IJssel District. Daarbij zijn een aantal specifieke aandachtspunten gesignaleerd:

  • 1. De toren op de hoek van bouwveld F zorgt voor sterke windstromen op het maaiveld. Het is belangrijk om de toren te geleden en de massa te laten verspringen om de windeffecten te beperken. Bij het maken van toegangen is het mogelijk om deze binnen het volume te leggen of om deze te voorzien van een luifel. In de openbare ruimte is het belangrijk om hier voldoende bomen te planten
  • 2. Op deze locaties treed in smalle ruimtes het Venturi-effect op. Hier is het belangrijk om ruimtes breder te maken, de geleding aan te passen of de ruimte te voorzien van extra bomen.
  • 3. Op deze locaties verbeterd de windsituatie het meest ten opzichten van de huidige situatie. Hier is het aantrekkelijk om verblijfsruimtes in de openbare ruimte te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0046.jpg"

Confortscan (bron: SVP)

Over het algemeen wordt de windsituatie met de komst van het IJssel District verbeterd. De nieuwe gebouwen breken de windstromen en geven de wind geen kans om op snelheid te komen. Bij de hogere bebouwing (bouwveld B en F) ontstaan wel uitdagingen. Hier zorgen valwinden en het Venturi-effect voor oncomfortabele ruimtes. Voor het bestemmingsplan zal op deze bouwvelden een uitgebreidere aanvullende studie (volgens de NEN 8100 normen) nodig zijn.

Zonlicht

Voor het Masterplan IJssel District is een uitgebreide zonscan uitgevoerd. In deze scan is alleen de voorgestelde massa binnen het plangebied uit het ontwikkelplan meegenomen. Het planten van bomen zal in de werkelijke situatie nog veel effecten op het daadwerkelijke zonlicht. Over het algemeen lijkt er goede balans te ontstaan tussen zon en schaduw binnen het plangebied. Uit de studie zijn echter wel een paar aandachtspunten naar voren gekomen die mee zijn genomen bij de verder uitwerking van het plan. Hieronder volgt een overzicht:

  • 1. Op deze locaties is het belangrijk om te kiezen voor gebouwtypologieën die woningen en buitenruimtes niet alleen aan de noordkant laten oriënteren. Er komt te weinig zonlicht op de noordzijde om een aangename woning/buitenruimte te creëren.
  • 2. Op deze locatie valt door de hoogte van het ziekenhuis weinig zonlicht op de gevels en de open ruimte. Dit zal bij het maken van daglichtberekeningen een probleem vormen. De kwaliteit van deze ruimte staat onder druk. Het advies is om in een uitwerking van dit bouwveld te onderzoeken of de massa kan worden aangepast om meer zonlicht in de ruimte en op de gevels te krijgen.
  • 3. Op deze locatie komt door de noord-zuid oriëntatie en de hoge gevels weinig zonlicht op straat. Dit kan een negatief effect hebben op de woonkwaliteit in de plint. Het advies is om te kijken naar de hoogte van de geplande bebouwing op bouwveld D. Een opening/verspringing/setback in de massa kan hier bijdragen aan meer zonlicht op straat en een hogere leefkwaliteit.
  • 4. De nieuwe bebouwing rondom het bestaande kantoorgebouw heeft effect op de hoeveelheid zonlicht op het maaiveld. Het is belangrijk om bij de herinrichting van deze ruimte rekening te houden met de lage hoeveelheid zonlicht;
  • 5. zongerichte situering/verkaveling en maximale inzet op zonne-energie. Grote dakoverstekken worden toegepast, waarmee 's zomers zoninstraling wordt beperkt en 's winters gemaximaliseerd..

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0047.jpg"

Zonscan (bron: SVP)

Daglicht

De daglichtstudie voor het IJssel District toont aan dat er met de huidige massa op de meeste gevels voldoende daglicht kan toetreden. Op 80% van de gevels kan meer dan voldoende daglicht toetreden. Op 2% van de gevels is daglicht toetreding onwaarschijnlijk en op 1% van de gevel zeer onwaarschijnlijk. Het is niet op iedere gevel nodig dat daglicht kan toetreden. Sommige gevels tussen gebouwen zullen bestaan uit ontsluitingen of blinde gevels. Er zijn 2 locaties die als aandachtspunt zijn gesignaleerd:

  • 6. In de tussenruimte van bouwveld B krijgen de gevels te weinig daglicht. De volume van het ziekenhuis blokkeert hier toetreding van daglicht. Het advies is om in een uitwerking van dit bouwveld te onderzoeken of de massa kan worden aangepast om meer daglicht te doen toetreden.
  • 7. Op bouwveld F ontstaan er 2 locaties waar daglichttoetreding minimaal is. De gevel van het bestaande kantoorgebouw en de noord-oostelijke hoek van het blok krijgen weinig licht. Voor het bestaande kantoorgebouw dient de interne opzet zo te worden ingezet dat werkruimtes zich oriënteren aan de noord en zuidgevel waar wel voldoende daglicht toetreed. In noord-oostelijke hoek is interessant om de ontsluitingen in deze hoek te plaatsen. Hiervoor is geen daglichttoetreding nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0048.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVZ29-0201_0049.jpg"

Aandachtspunten daglicht (bron: SVP)

Conclusie

Voor bouwvelden B en F zal een uitgebreidere aanvullende winhinder studie (volgens de NEN 8100 normen) nodig zijn. Dit onderzoek zal plaats vinden in het kader van de omgevingsvergunningen.

Over het algemeen lijkt er goede balans te ontstaan tussen zon en schaduw binnen het plangebied. Bij de nader uitwerking dient er voor een aantal locaties aandacht te zijn dat er niet te veel schaduw ontstaat.

Met de voorgenomen massa's kan op de meeste gevels voldoende daglicht kan toetreden. Er zijn twee locaties waar met de nader uitwerking rekening gehouden moet worden met de plaatsing van de massa's of met de indeling van het pand.

4.14 Milieueffect rapportage

Kader

De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:

  • 1. In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.
  • 2. In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.

Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.:

Voor deze ontwikkeling is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:

'D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De beoogde ontwikkeling behelst de realisatie 786 woningen en circa 5.900 m2 bvo overige voorzieningen. Waarvan reeds 4.100 m2 kantoorruimte nu al aanwezig is. Een deel van de woningen wordt gerealiseerd in bestaande bebouwing.

Daarmee blijft dit plan (ruim) onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2 (100 ha, 2.000 woningen of 200.000 m2 b.v.o.). Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e,r,-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.

Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.

Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling.

Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-m.e.r. als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op enige afstand (ca. 1,5 km en 750 m ) van gebieden die wel als Natura 2000-gebied zijn aangewezen (De Veluwe resp. De Rijntakken). Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) en geen deel uit van Gelders Natuurnetwerk of Groene ontwikkelingszone. Ook ligt er geen aanduiding van een Waardevol landschap in de buurt van dit perceel. Het perceel valt binnen de bebouwde kom en die liggen buiten de contour van het Nationaal Landschap de Veluwe, het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het plan maakt ook geen nieuwe functies mogelijk een effect zouden kunnen zijn op de kernkwaliteiten van het GNN of GO.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura2000-gebieden te verwachten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

  • 1. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2 en 3 Wet milieubeheer. Hierbij moet rekening worden gehouden met de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn.

De criteria betreffen:

  • 1. Een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en voor zover van belang, van sloopwerken;
  • 2. Een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
  • 3. Een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;
  • 4. Een beschrijving, voor zover er informatie beschikbaar is, van de mogelijke waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van (indien van toepassing)
    • a. de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen
    • b. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.

Beoordeling

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling12 opgesteld. In dit rapport is beoordeeld of, als gevolg van de sloop van het Rijnstate ziekenhuis te Velp en nieuwbouw van een woonwijk, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In de toekomstige situatie zal het plangebied voorzien in circa 800 woningen en circa 5.900 m2 voorzieningen.

De navolgende tabel geeft een overzicht van de beoordeelde milieuaspecten en de daarbij behorende conclusies weer, zoals deze in hoofdstuk 4 van de vormvrije m.e.r. aan bod zijn gekomen.

Aspect   Beoordeling milieueffecten  
Natuur
(gebiedsbescherming)  
Het uitgevoerde natuuronderzoek wijst uit dat significant negatieve effecten op het nabij gelegen Natura 2000 gebied niet aan de orde zijn. Er is daarom geen sprake van een negatief milieueffect.  
Natuur
(soortenbescherming)  
Voor de werkzaamheden worden mitigerende maatregelen getroffen, zodat de negatieve effecten zo minimaal mogelijk zullen zijn. Daarnaast dient te allen tijde rekening gehouden te worden met alle broedende vogels en de zorgplicht. Er is voor broedende vogels geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.
Voor de meeste soorten kan worden uitgesloten dat er significant negatieve milieueffecten plaatsvinden. Aan de rand van het plangebied zijn wel verblijfplaatsen van bevers aanwezig. Nader onderzoek dient aan te tonen dat de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ver genoeg van de burcht plaatsvindt om significante verstoring te voorkomen. Mogelijk moeten mitigerende maatregelen plaatsvinden.

Daarnaast is het gebied goed geschikt voor steenmarters en kleine marters. Indien deze soorten aanwezig zijn, is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk en dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen.

Uitgaande van de benodigde ontheffing en het toepassen van de benodigde mitigerende maatregelen kan worden gesteld dat het effect op het aspect soortenbescherming zeer beperkt blijft en geen aanzienlijke hinder optreedt op het gebied van soortenbescherming.  
Archeologie   In het noordoosten van het plangebied moet een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd worden om eventuele resten te karteren en te waarderen, waarvan de werkwijze vastgelegd wordt in een Programma van Eisen (PvE). Mogelijk moet het proefsleuvenonderzoek gecombineerd worden met een OOO-begeleiding (Opsporen Ontplofbare Oorlogsresten).

In dit deel van het plangebied wordt middels een archeologische dubbelbestemming gewaarborgd dat bij bodemingrepen archeologisch bodemonderzoek moet worden verricht. Zo zijn de archeologische waarden in het plangebied in voldoende mate beschermd en kan worden uitgesloten dat sprake zal zijn van een belangrijk nadelig milieueffect.  
Verkeer   Gelet op de huidige verkeersgeneratie van het ziekenhuis kan de toekomstige verkeersgeneratie zonder afwikkelingsproblemen worden aangesloten op de bestaande infrastructuur. Er is geen noodzaak tot aanpassing van wegen of kruispunten. Wel dient op termijn gekeken te worden naar de lengte van de opstelvakken. Er wordt wat betreft verkeer geen negatief milieueffect verwacht op het gebied van doorstroming en veiligheid.  
Geluid   Als gevolg van de ontwikkeling zal er sprake zijn van een grotere verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie. Met de berekende verkeersgeneratie is er echter geen sprake van een significante toename van geluidshinder op bestaande omringende woningen. Er is daarom geen sprake van een negatief milieueffect.  
Lucht   Er zijn geen nadelige gevolgen te verwachten. Het project draagt Niet In Betekenende Mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien de bestaande achtergrondconcentraties en de planbijdrage is geen sprake van een wezenlijke verslechtering. Er is daarom geen sprake van een negatief milieueffect.  

De uitkomst van de toets is dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. Uitsluitend voor wat betreft natuur (soortenbescherming) zijn er mogelijk negatieve milieueffecten. Nader onderzoek moet uitwijzen of een ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd is. In dat geval dienen mitigerende maatregelen te worden uitgevoerd, en kan met de uitvoering daarvan worden gesteld dat het effect op het aspect soortenbescherming zeer beperkt blijft. Er vindt dan geen aanzienlijke hinder plaats op het gebied van soortenbescherming.

De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

Conclusie

Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf en overheid.

In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en vervat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.

5.2 Procedure bestemmingsplan

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.

Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.

5.3 Verbeelding en regels

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast. De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.

5.3.1 Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Ter nadere invulling c.q. verbijzondering van deze bestemmingen is de verbeelding voorzien van aanduidingen. Op basis van de aanduidingen worden functies aan de bestemming toegevoegd of verwijderd, of worden aanwijzingen gegeven ten aanzien van aantallen of maatvoeringen. De verbeelding moet worden bezien in samenhang met de regels. Voor de verdere uitleg hiervan wordt verwezen naar onderstaande uitleg onder paragraaf 5.3.2.

5.3.2 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken. Deze worden kort beschreven. Daarna volgt een toelichting op de planregels.

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Eerst de bestemmingsregels en vervolgens de dubbelbestemmingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend worden de (eventuele) afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van het bouwen en het gebruik omschreven. Daarna de specifieke gebruiksregels en de vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunningenstelsel), voor zover dit aan de orde is.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en de regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is, zoals het woord het al zegt, een mogelijkheid in het bestemmingsplan zelf om af te wijken van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingsmogelijkheden. De (bestemmings)regels moeten altijd in samenhang met de algemene regels worden gelezen vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Hierna worden de bestemmingen uit voorliggend bestemmingsplan toegelicht.

Met dit bestemmingsplan zijn de hoofdstructuren verankerd maar is er binnen de bouwvelden flexibiliteit aanwezig. Hierna wordt ingegaan op de diverse bestemmingen.

Groen

De hoofgroenstructuur binnen het plan heeft de groenbestemming meegekregen. Binnen deze bestemming zijn nog wel voet- en fietspaden toegestaan, maar geen wegen voor gemotoriseerd verkeer of parkeerplaatsen. Binnen de bestemming is ook water en waterberging toegestaan. Voor het broekbos dat in de zuidwestelijke hoek van het plangebied aangelegd gaat worden is een specifieke aanduiding opgenomen.

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, enkel bouwwerken zoals erfafscheidingen en speeltoestellen.

Kantoor

Een deel van het huidige kantoorpand langs de President Kennedylaan blijft behouden. Voor dit plan is de huidige kantoorbestemming overgenomen. Voor dit pand is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de kantoorbestemming om te zetten naar een woonbestemming. Hiervan kan alleen gebruik gemaakt worden indien de veiligheidszone rond het tankstation niet meer over dit pand ligt.

Verkeer

De wegen binnen het plangebied hebben de verkeersbestemming meegekregen.

Water

De huidige watergangen hebben de bestemming 'Water' behouden. Hiermee is duidelijk dat deze huidige functie behouden blijft.

Wonen

De bouwvelden, met uitzondering van het kantoor, hebben de bestemming 'Wonen' meegekregen. Per bouwveld is het minimaal en maximaal aantal toegestane woningen opgenomen op de verbeelding. Daarnaast is in de regels bepaald dat het aantal sociale huurwoningen minimaal het aantal zoals op de verbeelding is aangegeven moet zijn. In totaal moeten er ten minste 586 woningen (sociale huur-, middeldure huur- en betaalbare koopwoningen samen) worden gerealiseerd, waarvan het maximaal aantal betaalbare koopwoningen 150 bedraagt. Naast het wonen zijn er ook functies die bij een woonbuurt horen toegestaan zoals maatschappelijke en dienstverlenende activiteiten. Deze zijn alleen op de begane grond toegestaan tot maximaal 2.400 m2. Verder zijn er sportvoorzieningen toegestaan. De locatie daarvan is specifiek aangeduid. In de plint van de landmark is een horecafunctie of andere levendige functie gewenst. Hiervoor is een specifieke aanduiding opgenomen.

Er zijn ook nog enkele voorzieningen toegestaan voor de bewoners van een bouwblok zoals centrale voorzieningen als een wasruimte, ontmoetingsruimte of fietsenberging.

Er moet conform de parkeernota voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd worden. Om ervoor te zorgen dat dat mogelijk is, is op twee plekken een pakeerhub toegestaan.

Binnen de bouwvelden is het mogelijk dat er een compacte stadsstraat wordt aangelegd om het bouwveld te ontsluiten.

Op de verbeelding zijn de bouwhoogten aangegeven. Op basis van de regels is het mogelijk om hoogteaccenten te realiseren.

Beleidsregel Ontwikkelplan IJssel District en Beeldkwaliteitsplan

Om te borgen dat de gewenste kwaliteit binnen het plangebied wordt gehaald moeten de omgevingsvergunningen getoetst worden aan het Ontwikkelplan en het Beeldkwaliteitsplan. Om dit mogelijk te maken wordt het Ontwikkelplan IJssel District als beleidsregel vastgesteld en het Beelkwaliteitsplan zal als onderdeel van de welstandsnota vastgesteld worden. In het bestemmingsplan is geregeld dat omgevingsvergunningen aan deze documenten getoetst moeten worden door een kwaliteitsteam.

Veiligheidszones LPG en Ontplofbare Oorlogsresten

Net buiten het plangebied ligt een LPG-tankstation. De veiligheidscontour rond dit station is in het bestemmingsplan opgenomen. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare objecten zoals woningen toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn alleen met een vergunning mogelijk nadat duidelijk is dat het risico acceptabel is.

Binnen het hele plangebied bestaat de kans op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Voordat er werkzaamheden in de bodem plaatsvinden zal onderzocht moeten worden of deze daadwerkelijk aanwezig zijn. Voor beide aanduidingen is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen om de aanduiding aan te passen of te verwijderen indien die niet meer relevant is.

5.4 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.

De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijk- heden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevings- vergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.

5.5 Handhaving

Het bestemmingsplan maakt op een eenvoudige wijze duidelijk wat is toegelaten en is daarmee goed handhaafbaar. Burgemeester en wethouders kunnen bestuursrechtelijk optreden tegen activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan. Daartoe is beleid vastgesteld. Daarnaast kan ook via de strafrechtelijke weg worden opgetreden. Een overtreding van de regels is een strafbaar feit waarop de Wet op de Economische Delicten van toepassing is.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan.

De gemeente kan hiervan afzien indien:

  • a. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, en
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is, of
  • d. één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van toepassing is, te weten:
    • 1. het totaal der wettelijk te verhalen exploitatiebijdragen bedraagt minder dan € 10.000,00, of
    • 2. er geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde zijn, of
    • 3. de verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.

De Wet ruimtelijke ordening kent voorts een regeling welke voorziet in een tegemoetkoming in schade indien deze boven het normale maatschappelijke risico uitstijgt. Burgemeester en wethouders hebben ter zake van planschade een verordening vastgesteld.

Beoordeling

Het project wordt gerealiseerd door marktpartijën. De kosten in verband met de ontwikkeling zijn dan ook voor rekening van de marktpartijën. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomsten.

Aangezien tussen de gemeente en de marktpartijën anterieure overkomsten wordten gesloten, is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Kader

De gemeente kent op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen.

Beoordeling

Gezien de aard inspraak die al heeft plaatsgevonden in het kader van het Masterplan bestaat geen aanleiding om het bestemmingplan voor inspraak voor te leggen.

Conclusie

Volstaan is met de wettelijke procedure zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Vooroverleg

Kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening wordt vooroverleg gepleegd met de besturen van de betrokken gemeenten, waterschappen en met diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor een goede ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.

Van de kant van de provincie Gelderland en het rijk is bericht in welke gevallen zij vooroverleg nodig vinden.

Beoordeling

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden met de volgende instanties:

  • Waterschap Rijn IJssel
  • Provincie
  • VGGM

De resultaten van het vooroverleg zijn hieronder samengevat weergegeven. Daarbij is tevens de gemeentelijke reactie hierop weergegeven.

ad a. Waterschap Rijn en IJssel

Opmerkingen
Het waterschap geeft aan dat, volgens de uitgangspunten van het waterschap, de waterbergingsopgave fors hoger is dan in de waterparagraaf is opgenomen.

Reactie gemeente
In voorliggend plan wordt vastgehouden aan de gemeentelijke bergingseis (60 mm bij een regenperiode van één uur), waarbij het hemelwater in eerste instantie binnen het plangebied wordt vastgehouden en geborgen.

Bij de verdere ontwikkeling zal afstemming met het waterschap plaatsvinden.

ad b. Veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland-Midden

Opmerkingen
De veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland-Midden heeft een aantal suggesties gegeven ten aanzien van de verdere uitwerking van de plannen, zoals vluchtroutes, bouwkundige aspecten, risicocommunicatie en bluswatervoorzieningen.

Reactie gemeente
Deze suggesties worden bij de verder planvorming meegenomen. Daarnaast zijn deze ook verwerkt in de verantwoording van het groepsrisico.

Opmerkingen
Er wordt geadviseerd rekening te houden met voorschiftgebieden, het Besluit Kwaliteit Leefomgeving en het Besluit Bouwwerken Leefomgeving.

Reactie gemeente
De Omgevingswet is nog niet in werking getreden. Er moet nu nog getoetst worden aan de huidige wet- en regelgeving.

Opmerkingen
Er is een toelichting gegeven op de fysieke veiligheid. Hieruit volgen verder geen suggesties of wensen die leiden tot aanpassingen.

Reactie gemeente

Deze toelichting wordt voor kennisgeving aangenomen.


Opmerkingen
Er wordt ingegaan op de verschillende gezondheidsaspecten:

  • bewegen, ontmoeten en ontspannen: hieraan wordt aandacht gevraagd bij de verdere inrichting;
  • goede milieukwaliteit;
  • geluid: het is belangrijk dat bewoners een leefbaar geluidsniveau binnen hebben met een geopend raam, een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte;
  • lucht: hoe groter de afstand tot weg, hoe schoner de lucht. Geadviseerd wordt een afstand van ten minste 150 m vanaf de snelweg te houden en tenminste 25 m vanaf een drukke weg (meer dan 10.000 mvt/etm);
  • klimaatbestendigheid en hitte: het is goed dat in het plan ambities zijn opgenomen om hittestress te voorkomen;
  • voorzieningen: het plan voorziet in een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid.

Reactie gemeente

  • Bewegen, ontmoeten en ontspannen: de exacte inrichting van het groen is nu nog niet bekend, maar zal in elk geval aantrekkelijk zijn. Ontmoeting en beweging zal hiermee gestimuleerd worden.
  • Goede milieukwaliteit
  • Geluid: er zal voldaan worden aan de wettelijke regelgeving en het gemeentelijke hogere waardenbeleid. Op basis daarvan zullen geluidluwe gevels en buitenruimten gerealiseerd moeten worden.
  • Lucht: het plan betreft woningbouw. Dit is in het kader van het aspect luchtkwaliteit geen gevoelige functie.
  • Klimaatbestendigheid en hitte: deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
  • Voorzieningen: deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

ad c. Provincie Gelderland

Opmerkingen
De provincie Gelderland heeft aangegeven dat de provinciale belangen goed zijn meegenomen en dat het plan niet meer als ontwerp hoeft te worden voorgelegd, tenzij er provinciale belangen wijzigen.

Reactie gemeente
Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het vooroverleg kan het ontwerpbestemmingsplan ter visie worden gelegd.

7.3 Zienswijzen

Kader
Het Besluit ruimtelijke ordening voorziet erin dat, voordat de formele procedure wordt gestart met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt kennis gegeven van het voornemen om een bestemmingsplan te vervaardigen. De vooraankondiging is op 12 juli 2023 geplaatst in de Regiobode, een huis-aan- huisblad. En is daarnaast gepubliceerd in het elektronische Gemeenteblad op de website www.overheid.nl. Deze website is ook bereikbaar via een link op de gemeentelijke website.

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met het ontwerpbesluit is ingevolge de Wet ruimtelijke ordening op 2 augustus 2023 bekend gemaakt in de Regiobode, de Staatscourant en in het elektronische Gemeenteblad. Op de gemeentelijke website is voor de in procedure zijnde bestemmingsplannen een link geplaatst die doorleidt naar de officiële bekendmakingen op de website www.overheid.nl. Gedurende de termijn van terinzagelegging van 13 juli 2023 tot en met 23 augustus 2023 heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan bij de gemeenteraad naar voren te brengen. In deze periode was het bestemmingsplan met het ontwerpbesluit via www.ruimtelijkeplannen.nl digitaal te raadplegen. De analoge versie lag ter inzage in het gemeentehuis.

Beoordeling

Er zijn zienswijzen naar voren gebracht. De zienswijzen zijn samengevat en van een antwoord voorzien in Bijlage 19 Nota zienswijzen en staat van wijzigingen. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Ambtshalve is aanleiding gevonden om het plan op enkele onderdelen te acualiseren. Het onderzoek externe veiligheid en het onderdeel natuur zijn geactualiseerd. Daarnaast is het aandeel sociale huurwoningen op de verbeelding opgenomen. Tenslotte wordt opgemerkt dat de toelichting is geactualiseerd.

Conclusie

De ingebrachte zienswijzen geven geen aanleiding om tot een gewijzigde vaststelling over te gaan. De gewijzigde vaststelling vloeit voort uit ambtshalve overwegingen. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt met inachtneming van de wijzigingen voor beroep ter visie gelegd.