direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laag-Soeren, locatie Harderwijkerweg 35 (locatie De Harmonie).
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLS8-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan.
Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.

1.2 Aanleiding bestemmingsplan

Aan de Harderwijkerweg 35 in de kern Laag-Soeren bevindt zich hotel, restaurant en zalencentrum De Harmonie. De eigenaar stopt en er is geen geschikte opvolger voor De Harmonie gevonden. Het voornemen is dan ook opgevat de locatie te herontwikkelen naar levensloopbestendige woningbouw.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde planologisch-juridische kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt centraal in het dorp Laag-Soeren aan de Harderwijkerweg 35.

De locatie van het plangebied ten opzichte van de kern Laag-Soeren is in afbeelding 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS8-VA01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied ten opzichte van Laag-Soeren (Bron: PDOK)  

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Laag-Soeren 2016" dat op 21 februari 2017 door de gemeenteraad van Rheden is vastgesteld. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS8-VA01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen en aanduidingen
1.4.2.1 Algemeen

De gronden binnen het plangebied zijn bestemd met de enkelbestemmingen 'Horeca' en 'Tuin'. Ter plaatse van het bestemmingsvlak 'Horeca' zijn eveneens een bouwvlak, de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - wonen op verdieping' en de maatvoeringsaanduidingen 'maximum aantal wooneenheden: 3' en 'maximum bebouwd oppervlak: 1250 m2' opgenomen.

Naast de enkelbestemmingen geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - stedenbouwkundig waardevol 1' (voor het noordelijk deel van het plangebied) en 'overige zone - stedenbouwkundig waardevol 2' (voor het oostelijke deel van het plangebied.

1.4.2.2 Horeca

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca activiteiten van categorie 1a, 1b en 2a uit de bij de regels gevoegde lijst van horeca-activiteiten. Wonen is uitsluitend op de verdieping toegestaan.

Een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak gebouwd te worden, waarbij de oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: (m2)' is aangegeven.

1.4.2.3 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen, alsmede voor de ontsluiting van direct aangrenzende percelen. Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken toegestaan.

1.4.2.4 Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

1.4.2.5 Gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stedenbouwkundig waardevol 1' en 'overige zone - stedenbouwkundig waardevol 2' geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen bestemming(en)- tevens bestemd zijn voor de instandhouding en bevordering van het open stedenbouwkundige karakter van de gronden en van het representatieve straatbeeld. De gronden worden aldus geacht geen deel uit te maken van het erf bij het hoofdgebouw. De gronden dienen vrij van gebouwen en overkappingen te blijven.

1.4.3 Strijdigheid

Het realiseren van de gewenste woningen is in strijd met de bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is benodigd om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Daarnaast wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk komt het ruimtelijk beleid op hoofdlijnen aan de orde. Het gaat hier om vigerend beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
2.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

2.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

2.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties
2.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

2.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur.

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro).

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Toename van het ruimtebeslag is een belangrijke factor en daarnaast heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook van toepassing aangezien sprake is van het realiseren van achttien woningen. Toetsing aan de ladder is daarom noodzakelijk.

Wat is de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

De behoefte bij een woonplan wordt bepaald door de confrontatie van de lange termijn prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien. In veel provincies en regio's zijn prognosemodellen beschikbaar die bruikbaar zijn om de behoefte te bepalen. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Bij woningen kan daarbij vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.

Het verzorgingsgebied van de kern Laag-Soeren ligt op lokaal (het dorp en bijbehorend buitengebied) en gemeentelijk niveau. De behoefte is daarom ook op dit niveau beschreven.

Het is onder meer voor jongeren/ starters en senioren lastig een geschikte woning te vinden in de gemeente Rheden. Er wordt vooral ingezet op het realiseren van geschikte woningen voor senioren, zodat er een verhuisketen op gang kan komen. Hier profiteren ook starters en jongeren van. In Laag-Soeren is met name behoefte aan het toevoegen van levensloopbestendige appartementen en levensloopgeschikte grondgebonden woningen in alle prijsklassen.

In de subregio Arnhem is afgesproken dat er in de periode 2017-2027 ruimte is voor het bouwen van 13.500 woningen. Hiervan dienen er 681 in Rheden gebouwd te worden. Er zijn reeds 131 woningen gebouwd, wat betekent dat er nog een opgave van circa 550 woningen ligt. Op de planninglijst staan voldoende woningen, maar er is nog ruimte voor nieuwe initiatieven, omdat overcapaciteit noodzakelijk is om de benodigde hoeveelheid woningen te realiseren.

Uit vorenstaande blijkt dat er zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt een gemixt woningbouwprogramma gerealiseerd van zowel appartementen als grondgebonden woningen. De te realiseren woningen zijn levensloopbestendig. De voorgenomen ontwikkeling is het enige nieuwe woningbouwinitiatief in de kern Laag-Soeren. Voor een verdere onderbouwing wordt naar de paragraaf over de woonvisie verwezen (paragraaf 2.3.2).

Vindt de stedelijke ontwikkeling plaats binnen of buiten bestaand stedelijk gebied?

Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

In voorliggend geval is sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' op een locatie die onderdeel uitmaakt van het 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Er is daarmee sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
2.2.1.1 Algemeen

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.
2.2.1.2 Woon- en leefklimaat

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

2.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt in een duurzame toekomstfunctie voorzien voor de locatie Harderwijkerweg 35 in Laag-Soeren. Het is niet gelukt een opvolger voor de bestaande horeca voorziening te vinden. Leegstand van een beeldbepalende locatie in de kern Laag-Soeren ligt daardoor op de loer, wat niet bevordelijk is voor de ruimtelijke kwaliteit in de kern. Het voornemen de locatie te herontwikkelen past binnen de provinciale ambitie eerst bestaande bebouwing en bestaande bebouwde locaties te benutten (inbreiding). Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is.

2.2.2 Omgevingsverordening
2.2.2.1 Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen

2.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen

In voorliggend geval zijn de artikelen 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda) en 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap) van toepassing.

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2 uit de Omgevingsverordening

Voor Rheden is het Kwalitatief Woningbouw Programma 3 uitgewerkt in 'Wonen in Gelderland 2014, Stadsregio Arnhem Nijmegen' en later in de 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027'. Deze regionale beleidsstukken vormen de basis voor de gemeentelijke woonvisie, die door de provincie is goedgekeurd. In paragraaf 2.3.2 wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie is. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee ook in overeenstemming met artikel 2.2 uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 6.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.56 uit de Omgevingsverordening

Het plangebied ligt in de overgang van besloten boslandschap naar halfopen dekzandlandschap. De kwaliteit van de locatie wordt gevormd door de beslotenheid van het perceel door de beplanting in de rand ten opzichte van de naastgelegen openheid. Die kwaliteit wordt niet aangetast door de ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met artikel 2.56 uit de Omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kleine Kernen
2.3.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Kleine Kernen is op 27 september 2016 door de gemeenteraad van Rheden vastgesteld. Het geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen voor De Steeg, Ellecom, Spankeren en Laag-Soeren. De visie beschrijft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op lange termijn en de daarvoor noodzakelijke maatregelen op korte termijn met als doel de leefbaarheid van de dorpen en hun omgeving in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren.

2.3.1.2 Ambitie voor de kleine kernen

De grote verscheidenheid aan kwaliteiten in De Steeg, Ellecom, Spankeren en Laag-Soeren is waardevol en wordt gekoesterd. Het doel is de kernkwaliteiten van de dorpen en hun buitengebieden minimaal te behouden en waar nodig te versterken. Hiervoor zijn, naast de specifieke ambities per kern, een aantal algemene ambities opgesteld. Hierna wordt kort op de voor dit bestemmingsplan relevante algemene ambities ingegaan. Vervolgens wordt op de specifieke ambities voor Laag-Soeren ingegaan.

2.3.1.3 Algemene ambities
  • Inbreiding gaat boven uitbreiding. Bij het zoeken voor ruimte voor nieuwe functies wordt gezocht naar ruimte binnen de bestaande bebouwde ruimte in plaats uitbreiding van de bebouwde ruimte.
  • Onderzoek naar de huidige en toekomstige woonbehoefte laat een grote vraag zien naar landelijke en dorpse woonmilieus. De kleine kernen zijn bij uitstek een plek om aan de behoefte naar landelijk wonen te voldoen. Het streven hierbij is een grotere differentiatie van de woningvoorraad te creëren
2.3.1.4 Laag-Soeren

Laag-Soeren is in 2030 een aantrekkelijk en karakteristiek dorp. Bewoners genieten van de prettige, rustige en veilige woon- en leefomgeving en recreanten en toeristen bezoeken het dorp en zijn aantrekkelijke omgeving graag.

Door bevolkingsontwikkelingen neemt de behoefte aan grotere dorpsuitbreidingen af. Na de realisatie van het Hof van Soeren zijn uitbreidingen van dergelijke omvang voorlopig niet meer aan de orde. Kleinschalige nieuwbouw, herontwikkeling van bestaande locaties en renovatie van de bestaande woningvoorraad moeten dan voorzien in de woningbehoefte van Laag-Soeren. Bij nieuwe woningbouwontwikkelingen staat de vraag naar landelijke woonmilieus centraal, evenals een grotere differentiatie van de woningvoorraad en invulling die recht doet aan de identiteit van Laag-Soeren. Inwoners geven aan dat er vooral behoefte is aan kleinere woningen, met name voor senioren. Bij nieuwe woningbouwinitiatieven is het voldoen aan deze behoefte nadrukkelijk het uitgangspunt.

2.3.1.5 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Kleine Kernen

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van woningbouw binnen de kern Laag-Soeren. Het sluit aan bij de algemene ambities van inbreiding boven uitbreiding en de ambitie van het realiseren van locaties voor landelijk wonen. In Laag-Soeren is vooral behoefte aan kleinere woningen die geschikt zijn voor senioren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet onder meer in het realiseren van appartementen en kleinere grondgebonden woningen en sluiten daarmee aan bij de behoefte. Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Structuurvisie Kleine kernen is.

2.3.2 Samen wonen in Rheden - Woonvisie Gemeente Rheden 2020-2026
2.3.2.1 Algemeen

Op 29 september 2020 heeft de raad de Woonvisie 2020-2026 vastgesteld. Deze visie laat een toekomstbeeld zien hoe inwoners kunnen wonen en leven in de gemeente Rheden en hoe dit bereikt wordt. De focus ligt op drie speerpunten:

  • leefbare wijken voor alle inwoners;
  • de bestaande woningvoorraad duurzaam en toekomstbestendig maken;
  • het toevoegen van de juiste kwaliteit woningen.

In voorliggend geval zijn met name de speerpunten 'leefbare wijken voor alle inwoners' en 'het toevoegen van de juiste kwaliteit woningen' relevant.

2.3.2.2 Leefbare wijken voor alle inwoners

De verschillen tussen sterke en kwetsbare wijken in Rheden wordt steeds groter. Waar nodig wordt daarom ingezet op het vergroten van de sociaal economische draagkracht in wijken door differentiatie en verduurzaming van de woningvoorraad te stimuleren en de leefbaarheid, veiligheid en sociale samenhang te stimuleren.

Daarnaast vergrijst de gemeente Rheden. Er wordt daarom onder meer ingezet op het realiseren van voldoende levensloopgeschikte woningen, waarbij zowel op nieuwbouw als aanpassing van bestaande bouw wordt ingezet. Daarnaast is de wens jonge huishoudens te binden. Om het aanbod voor jongeren en gezinnen te vergroten, wordt met name ingezet op doorstroming van ouderen. Hiermee komen lange(re) verhuisketens op gang, waardoor er gezins- en starterswoningen vrijkomen.

2.3.2.3 Toevoegen van de juiste kwaliteit woningen

De woningbouwopgave voor Rheden is om 550 woningen tot 2027 te realiseren. In de planninglijst zijn voldoende woningen opgenomen om aan dit aantal te voldoen. Er is echter nog ruimte voor nieuwe initiatieven, aangezien overcapaciteit doorgaans noodzakelijk is om het gewenste aantal woningen te realiseren. De grootste toevoeging van woningen is in het middensegment gewenst.

De woningen die in Rheden worden toegevoegd moeten kwalitatief passend zijn. Hiervoor zijn zowel op regionale schaal als op gemeentelijke schaal kwaliteitscriteria opgesteld. Regionaal is onder meer bepaald dat woningbouwontwikkelingen moeten inspelen op behoefte, er aandacht moet zijn voor duurzaamheid en levensloopgeschiktheid en inbreiding voor uitbreiding gaat. Daarnaast moet alle nieuwbouw levensloopgeschikt zijn en moet het project passen in het woonprofiel per kern.

2.3.2.4 Woonprofiel Laag-Soeren

Laag-Soeren is een kleinschalig dorp dat ‘Veluwe’ ademt. Het dorp kenmerkt zich hoofdzakelijk met lintbebouwing langs oude routes (zoals de Harderwijkerweg) en heeft enkele dorpse uitbreidingen.

In totaal wonen er 800 mensen in Laag-Soeren in 350 woningen. Opvallend is het hoge percentage rijwoningen in de sociale huursector. Deze woningen worden verhuurd door woningcorporatie Veluwonen.

In Laag-Soeren wordt met name ingezet op het toevoegen van levensloopgeschikte appartementen en levensloopgeschikte grondgebonden woningen in alle prijsklassen.

2.3.2.5 Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Gemeente Rheden

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan een grotere woningdifferentiatie in de kern Laag-Soeren. Er worden in totaal 18 woningen en appartementen gerealiseerd die zowel geschikt zijn voor starters als senioren en zijn daarmee levensloopgeschikt. Binnen de gemeente Rheden als geheel en de kern Laag-Soeren specifiek, is zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte aan het realiseren van dergelijke woningen. Ten aanzien van duurzaamheid zullen de te realiseren woningen aan alle geldende eisen voldoen. Dit betekent onder meer dat de woningen energiezuinig opgeleverd worden en niet op het gasnet worden aangesloten.

2.3.3 Erfgoednota Verbindend Verleden
2.3.3.1 Algemeen

De gemeenteraad van Rheden heeft op 30 mei 2017 de Erfgoednota Verbindend Verleden vastgesteld. Daarin is het erfgoedbeleid over de jaren 2012-2016 geëvalueerd en worden de plannen voor de periode 2017-2021 geformuleerd. De evaluatie is aanleiding om voort te gaan op de ingeslagen weg: met dezelfde visie maar met nieuwe plannen waarin zoveel mogelijk erfgoedwensen zijn verwerkt.

2.3.3.2 Visie

In de visie is het cultuurhistorische erfgoed van cruciaal belang voor de ruimtelijke en sociale karakteristiek van de gemeente Rheden. Allereerst gaat het om het in goede staat doorgeven van cultuurhistorisch erfgoed aan volgende generaties. Daarnaast wil Rheden haar erfgoed inzetten als (hulp)motor om de economische, sociale en klimatologische doelen te bereiken en als verbindende schakel tussen gemeentebrede beleidsdoelstellingen.

De visie is voor de verschillende delen van het erfgoed (landschap, archeologie, bouwkunst en de verhalen) uitgewerkt in de volgende thema's:

  • behoud en ontwikkeling;
  • kennis vermeerderen en delen;
  • promotie en beleving.
2.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de Erfgoednota Verbindend Verleden

Een deel van de kern Laag-Soeren en het buitengebied van Laag-Soeren maakt onderdeel uit van een beschermd dorpsgezicht. Voorliggend plangebied maakt geen deel uit van het beschermde dorpsgezicht. In het plangebied zijn daarnaast geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Rondom het plangebied bevinden zich wel enkele gemeentelijke monumenten aanwezig. Het gaat om de woonhuizen aan de Harderwijkerweg 31-33 ten zuidoosten van het plangebied en de Nederlands Hervormde Kerk ten noorden van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling tast deze monumenten niet aan.

Om het bestaande waardevolle stedenbouwkundige karakter van de Harderwijkerweg en de Professor Huetlaan te behouden zijn de in het huidige bestemmingsplan opgenomen gebiedsaanduidingen 'overige zone - stedenbouwkunndig waardevol 1' en 'overige zone - stedenbouwkundig waardevol 2' volledig overgenomen. Gelet op het vorenstaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Erfgoednota Verbindend Verleden.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Beschrijving huidige situatie

Het dorp Laag-Soeren

Laag-Soeren ligt in het noordoosten van de gemeente Rheden. Het dorp is gesitueerd tussen een aantal lager gelegen beken in het zuiden en grotere boscomplexen in het noorden. Het dorp Laag-Soeren was lang een bescheiden nederzetting van verspreid gelegen boerderijen en arbeiderswoningen te midden van akkers en weilanden. Ten oosten en noorden daarvan lag het Soerensche veld. Voor de verdere ontwikkeling van het dorp waren de achttiende en negentiende-eeuwse ontginningen van belang. Vooral de aanleg van een sprengenstelsel waarmee de opkomst en ontwikkeling van de papierindustrie, de korenwatermolen, de wasserij en het kuuroord verbonden waren, was van groot belang.

De huidige dorpskern bestaat uit een concentratie van hoofdzakelijk negentiende- en twintigste-eeuwse gebouwen langs de Harderwijkerweg en langs de Jut van Breukelerwaardlaan. De Harderwijkerweg is een oude handelsweg die van Doesburg parallel aan de stuwwal loopt naar Harderwijk.

Stedenbouwkundige karakteristiek

De stedenbouwkundige karakteristiek van het dorp Laag-Soeren is vrij eenvoudig van opzet. De Harderwijkerweg vormt de ruggengraat van het dorp waaraan de eerste lintbebouwing ontstond. In een later stadium spreidde deze bebouwingsvorm zich uit langs aangrenzende wegen en paden. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw vond de eerste (voor Soerense begrippen) grootschalige dorpsuitbreiding plaats. Deze uitbreiding in het noorden van het dorp bestaat hoofdzakelijk uit woonbebouwing geconcentreerd rond een open groene (speel)ruimte.

De hoofdfunctie van de dorpsbebouwing is voornamelijk een woonfunctie met (met name langs de Harderwijkerweg) enkele bedrijfsmatige- en maatschappelijke instellingen. De omgeving van het dorp heeft een overwegend agrarisch karakter of betreft bosgebied.
Karakteristiek voor de opzet van het dorp Laag-Soeren is de landschappelijke inpassing van het dorp op de overgang van het beboste Veluwelandschap naar een meer open landschapsvorm ten oosten van het dorp. Door de schaal van het dorp is het omliggende landschap vrijwel overal in het dorp waarneembaar.


Plangebied

Het plangebied bestaat uit de huidige locatie van De Harmonie en achterliggende tuin aan de Harderwijkerweg 35 in Laag-Soeren.

Aan de noordzijde wordt het plangebied door de Professor Huetlaan begrensd. Ten oosten bevinden zich de Harderwijkerweg en woonpercelen. Ten zuiden wordt het plangebied door een zorgvoorziening begrensd. Aan de westzijde bevinden zich agrarische cultuurgronden en woonpercelen. Het plangebied heeft een omvang van circa 7.940 m2.

Het noordelijke deel van het plangebied is bebouwd en bestaat uit het oorspronkelijke gebouw 'De Harmonie' met enkele aan- en uitbouwen met erfverharding daaromheen. Het plangebied wordt tweezijdig ontsloten. Aan de noordzijde op de Professor Huetlaan en aan de Oostzijde op de Harderwijkerweg. Het zuidelijk deel van het plangebied is onbebouwd en ingericht als tuin/ gazon.

In afbeelding 3.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Afbeelding 3.2 bevat twee straatbeelden. In afbeelding 3.3 zijn foto's van de achterliggende tuin opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS8-VA01_0003.png"  
Afbeelding 3.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: SACON)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS8-VA01_0004.png"  
Afbeelding 3.2: Straatbeelden huidige situatie (Bron: SACON)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS8-VA01_0005.png"  
Afbeelding 3.3: Foto's huidige tuin/gazon (Bron: SACON)  

3.2 Gewenste situatie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het herontwikkelen van De Harmonie en bijbehorende tuin naar een woningbouwlocatie. Het oorspronkelijke gebouw De Harmonie zal hierbij behouden blijven. De aanbouwen en bijgebouwen worden gesloopt.

Het voornemen voorziet in het realiseren van in totaal 18 woningen. In het te behouden deel van De Harmonie is een vrijstaande woning voorzien. Achter De Harmonie is een appartementengebouw voorzien met zes driekamer appartementen. Bij het appartementengebouw wordt een bijgebouw gerealiseerd met bergingen en een collectieve fietsenstalling. Naast De Harmonie wordt een vrijstaande woning aan de Harderwijkerweg gerealiseerd

In de bestaande tuin is het voornemen tien levensloopbestendige woningen te realiseren. Het gaat om twee rijen van vijf woningen.

Het plangebied wordt verder ingericht met groenvoorzieningen en tuinen, een ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen. Het plangbebied wordt door middel van één in- en uitrit op de Professor Huetlaan voor auto's ontsloten. Voor voetgangers en fietsers is het terrein daarnaast via de Harderwijkerweg bereikbaar.

In afbeelding 3.4 is de gewenste opzet van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS8-VA01_0006.png"  
Afbeelding 3.4: Gewenste opzet plangebied (Bron: Verhoef & Faber Engineers & Advisors)  

3.3 Het stedenbouwkundig plan

Het plangebied ligt in de oksel van de Harderwijkerweg en de Professor Huetlaan. Het is daarom belangrijk dat het nieuwe woongebied zich op een goede manier hecht aan de huidige hoofd(wegen)structuur en geen 'tweederangs' positie krijgt door de enigszins achteraf gelegen ligging.

Vanaf de Professor Huetlaan is er zicht tot diep in het plangebied. Hiermee wordt voorkomen dat het plangebied een achteraf-ligging krijgt. De hechting van het woongebied aan de Professor Huetlaan wordt versterkt door de woningen op de in- en uitrit te oriënteren.

De bestaande, groene uitstraling van het plangebied heeft bijzondere aandacht gekregen. In de planopzet is zoveel mogelijk rekening gehouden met het inpassen van bestaande (waardevolle) bomen. Voor een optimaal groen en (semi-)openbaar karakter zin bovendien gebouwen in de hoek Professor Huetlaan – Harderwijkerweg in een collectieve tuin gesitueerd met een overwegend open karakter. Het plangebied dient als overgangsgebied naar het open landschap. Deze kwaliteit komt tot uitdrukking in de groene omranding van het perceel, zoals deze nu ook aanwezig is. Deze omranding blijft behouden.

Met uitzondering van een vrijstaande woning die volledig op de Harderwijkerweg is georiënteerd, zijn parkeermogelijkheden voor het resterende woonprogramma gerealiseerd in een tweetal parkeerkoffers met in totaal 26 parkeerplaatsen in openbaar gebied. Daarnaast hebben de twee hoekwoningen in het zuidelijke deel een parkeerplaats op eigen terrein.

Het appartementengebouw is in een gezamenlijke tuin gesitueerd. Het appartementengebouw bestaat uit twee bouwlagen met een flauwe kap. De voorgevel van het appartementengebouw ligt aan de zijde van de gemeenschappelijke tuin. De woning in De Harmonie krijgt een eigen tuin.

De vrijstaande woning wordt in de voorgevelrooilijn van de naastgelegen woningen aan de Harderwijkerweg gesitueerd. De vormgeving van de deze woning is 'vrij, maar passend in het dorpse lint'. De vrijstaande woning heeft eveneens op eigen terrein ruimte voor parkeren.

In de bestaande tuin worden tien levensloopbestendige rijwoningen in twee blokken van vijf woningen gerealiseerd. Door deze opzet kunnen zoveel mogelijk bestaande bomen behouden blijven als onderdeel van het 'openbare groen'. Hierbij wordt gestreefd naar een beeld van bomen in gras, waarbij zicht op het omliggende landschap mogelijk blijft en waarbij samenhang met het naastgelegen zorg-terrein wordt bereikt. De woningen krijgen een kap in het verlengde van de inrit en bestaan uit één bouwlaag met kap.

Een groot deel van het plangebied krijgt een semi-openbaar karakter en bestaat overwegend uit gras en bomen. Hierdoor krijgt het groen bij aanvang al een volwassen uitstraling en verleent het extra cachet aan het nieuwe woongebied. Het gebruik van uniforme (liguster) hagen op de erfscheidingen zorgt bovendien voor een heel eigen en herkenbare identiteit van “Plan De Harmonie”.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van in totaal achttien woningen. Woningen worden in de Wgh aangemerkt als geluidgevoelige objecten.

4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied (binnenstedelijk gebied of buitenstedelijk gebied).

De te realiseren woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Harderwijkerweg. Daarnaast ligt het plangebied nabij de Professor Huetlaan. Er is dan ook een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In de komende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Harderwijkerweg bedraagt hoogstens 58 dB. Hiermee wordt niet aan de aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan. Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard of zijn niet mogelijk. Er wordt eveneens voldaan aan de aanvullende voorwaarden uit het geluidbeleid van de gemeente Rheden voor het toekennen van een hogere waarde, aangezien de woningen bestaande bebouwing vervangen en een open plek tussen bebouwing opvullen. Er dient dan ook een hogere waarde van 58 dB ten aanzien van de Harderwijkerweg te worden vastgesteld. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt hoogstens 63 dB. Met het nemen van gevelmaatregelen met een geluidwering van maximaal 30 dB kan een binnenniveau van 33 dB worden gerealiseerd. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.

4.1.2.3 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wgh, aanwezig. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek industrielawaai is daarom niet noodzakelijk. Wat betreft de invloed van individuele bedrijvigheid op het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

4.1.3 Conclusie

Met het verkrijgen van een hogere waarde voor wegverkeerlawaai, vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Algemeen

In voorliggend geval is door Tauw in 2020 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 2 bijgevoegd. In de volgende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.

4.2.2.2 Onderzoeksresultaten

De locatie is met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling voldoende onderzocht. In de grond en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen (boven de achtergrondwaarde en boven de streefwaarde) aangetoond welke geen belemmering vormen voor de voorgenomen herontwikkeling. Uitzondering hierop is de interventiewaarde overschrijding aan zink dat in een vorig onderzoek is aangetoond. De zinkverontreiniging is tijdens vorig onderzoek voldoende in beeld gebracht en daarom in dit onderzoek niet geactualiseerd. Indien grondroerende werkzaamheden zijn voorzien ter plaatse van de zinkverontreiniging wordt geadviseerd om de grond te ontgraven en af te voeren naar een erkende verwerker. Daarnaast wordt geadviseerd

om een verkort plan van aanpak op te laten stellen hoe om te gaan met verontreinigde grond.

De puinverharding ter plaatse van het café terrein is voldoende onderzocht op de verdenking van asbest. Uit de resultaten blijkt dat geen asbest is gemeten en om deze reden de normen voor nader onderzoek niet worden overschreden. Opgemerkt wordt dat de onderzijde van de puinverharding aan de oostzijde niet overal is bereikt (tweemaal gestaakt op circa 0,2 m -mv). De samenstelling en kwaliteit onder de puinverharding zijn niet vastgesteld. Dit is een aandachtspunt indien grondroerende werkzaamheden voorzien zijn onder de puinverharding.

Uit eerder onderzoek (nader onderzoek van 30 maart 2006 door Ecoconsultancy) blijkt dat in de zuidwestelijke hoek van het voormalige caféterrein sprake is van een kleine sterke verontreiniging met zink op een diepte van 0,65-1,1 m beneden maaiveld. Deze zinkverontreiniging is reeds voldoende onderzocht, waardoor dit in het door Tauw uitgevoerde onderzoek niet opnieuw is onderzocht.

4.2.3 Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan vormt.

4.3 Milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.3.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt als gebied met functiemenging, door de aanwezigheid van maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen in de omgeving en de ligging aan de drukke weg de Harderwijkerweg. Door deze functiemenging is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'.

Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), kunnen de gebieden worden aangemerkt als 'functiemengingsgebied'. Bij 'functiemengingsgebieden' moet gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is, gezien de menging van functies, aan te merken als een 'gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.3.3 Situatie plangebied
4.3.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.3.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van tien woningen.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden door toevoeging van deze functie, is dan ook geen sprake.

4.3.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 18 woningen. Woningen worden aangemerkt als milieugevoelige functies.

Rondom het plangebied bevind zich een woonzorgvoorziening en een tuincentrum. Een woonzorgvoorziening is op basis van de VNG-brochure te vergelijken met de categorie 'verpleeghuizen', waarvoor milieucategorie 2 geld geldt. Voor een dergelijke functie geldt een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid, uitgaande van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 15 meter van de woonzorgvoorziening. Er wordt dan ook aan de richtafstand voldaan.

Een tuincentrum is op basis van de VNG-brochure te vergelijken met de categorie 'Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten', waarvoor milieucategorie 2 geldt. Voor een dergelijke functie geldt een grootste richtafstand van 10 meter voor de aspect geluid en gevaar, uitgaande van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 120 meter van het tuincentrum. Er wordt dan ook aan de richtafstand voldaan.

Ten aanzien van mogelijke spuitzones is een aparte notitie opgesteld. Deze is als Bijlage 5 bijgevoegd. Uit de notitie volgt dat spuitzones geen belemmering vormen.

De omliggende functies vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

4.3.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.4.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.4.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Inleiding

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

4.5.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

4.5.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

4.5.4 Plasbrandaandachtsgebied

Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er sprake zijn een plasbrandaandachtsgebied. Dit is het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden moet worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. Deze plasbrand kan bijvoorbeeld ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een schip of tankwagen. Het plasbrandaandachtsgebied wordt gemeten vanaf de rechterrijstrook in het geval van een weg of de oeverlijn in het geval van een rivier.

4.5.5 Situatie plangebied
4.5.5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 18 woningen op het perceel Harderwijkerweg 35 in Laag-Soeren. De huidige horeca-gelegenheid de Harmonie wordt gesloten en gesloopt om de bouw van de 18 woningen mogelijk te maken.

Op basis van de landelijke risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een externe veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In afbeelding 4.1 is een uitsnede opgenomen van de landelijke risicokaart, waarbij het plangebied indicatief met zwarte ovaal is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS8-VA01_0007.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede provinciale risicokaart (Bron: Provincie Gelderland)  

In de onderstaande tabel is de analyse van de omliggende veiligheidsriscobronnen weergegeven.

Risicobron   Harderwijkerweg 35, Laag Soeren  
Hogedruk aardgasleidingen op basis van Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)   Op ca. 290 meter ligt aardgastransportleiding N-559-20. Het invloedsgebied (70 meter) ligt niet over het plangebied.  
Inrichtingen op basis van Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)   Rondom het plangebied zijn geen BEVI inrichtingen gelegen.  
Transport gevaarlijke stoffen over de weg op basis van Besluit externe veiligheid transportroute (Bevt)   Op ca. 560 meter ten oosten van het plan ligt de Dierenseweg en Kanaalweg. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied 355 meter ligt niet over het plangebied heen.  
Transport gevaarlijke stoffen over het water op basis van het Besluit externe veiligheid transportroute (Bevt)   Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een vaarweg waar gevaarlijke stoffen overheen vervoerd worden.  

De beoordeling van externe veiligheid wordt uitgevoerd voor twee risiconormen, namelijk het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

4.5.5.2 Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.5.5.3 Groepsrisico

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem – Zutphen. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico van deze risicobronnen. Doordat de afstand tussen het plan en de risicobronnen meer dan 200 meter bedraagt, kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden maar enkel de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Beperkte verantwoording van het groepsrisico

In de huidige situatie is het plangebied een horecabedrijf 'De Harmonie'. Dit horecabedrijf beschikt over een café/restaurant/feestzaal voor maximaal 140 gasten en hotel met 3 studio's. In de verantwoording van het groepsrisico is er vanuit gegaan dat er geen horeca aanwezig zijn. Door de bouw van de woningen zal het aantal personen in het plangebied beperkt toenemen ten opzichte van een gesloten horecabedrijf. Deze toename is echter dusdanig beperkt dat er geen sprake is van een relevante toename van het groepsrisico in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem-Zutphen. Dit is zeker het geval wanneer ook de gasten van het horecabedrijf in de verantwoording van het groepsrisico wordt betrokken.

Advies van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM)

De VGGM heeft bij monde van Brandweer Gelderland Midden het plan van algemeen advies voorzien (brief ons kenmerk. 200819-0008, dd. 19 augustus 2020). Hierin is aangegeven dat er ten aanzien van bereikbaarheid en opkomsttijd geen belemmeringen zijn. Verder dat er een ondergrondse brandkraan met een capaciteit van 30 m3 per uur binnen 100 meter aanwezig dienst te zijn.

Aanvullend heeft de VGGM per mail op 13 juli 2021 het volgende geadviseerd over de spoorlijn Arnhem - Zutphen.

In de omgeving van het plangebied vindt op enige afstand transport van gevaarlijke stoffen plaats via aardgastransportleidingen en vervoer via het spoor Arnhem - Zutphen. Er kunnen daar de volgende incidentscenario's optreden: explosie, plasbrand, fakkelbrand en toxische wolk. De kans daarop is klein.

Het plangebied ligt binnen de effectafstand van het relevante scenario toxische wolk. Door het plan is er sprake van een toename van het aantal aanwezigen binnen het effectgebied. Het ligt in de verwachting dat de aanwezige personen bij een incident op het spoor of met de aardgastransportleiding, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd, zich zelf in veiligheid kunnen brengen.

In het kader van de verantwoording groepsrisico's is geen aanleiding om aanvullend te adviseren over de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

4.5.6 Conclusie

Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de transportroutes met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van deze risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem-Zutphen. Door het plan is er geen relevante toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem-Zutphen niet. Het groepsrisico vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Eén en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.6 Verkeer

4.6.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Nota parkeernormen Rheden 2015'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.

De gemeente Rheden valt binnen de categorie 'matig stedelijk´. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom in een gebied dat als ´centrum' gezien wordt.

4.6.2 Verkeer
4.6.2.1 Verkeersgeneratie

Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

Functie   Verkeergeneratie per woning   Aantal   Verkeersgeneratie  
Koop, huis, vrijstaand   7,7   2   15,4  
Koop, huis, tussen/hoek   6,8   10   68  
Koop, appartement, midden   5,1   6   30,6  
Totaal       114  

De totale verkeersgeneratie als gevolg van de woningbouwontwikkeling bedraagt 114 verkeersbewegingen per dag. Van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen is hiermee geen sprake. Opgemerkt wordt dat in het kader van de voorliggende ontwikkeling, de ter plaatse aanwezige horecabestemming komt te vervallen evenals de daarbij behorende verkeersbewegingen. De toename van het aantal verkeersbewegingen is in planologische zin dan ook minder. Waarschijnlijk is er zelfs sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen.

Tot slot wordt opgemerkt dat de Professor Huetlaan en de Harderwijkerweg van voldoende omvang is om de huidige en toekomstige verkeersgeneratie eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen.

4.6.2.2 Ontsluiting

Het plangebied word via een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg veilig op de Professor Huetlaan ontsloten. Ter plaatse van de gewenste ontsluitingweg is sprake van een overzichtelijke en veilige verkeerssituatie.

4.6.3 Parkeren

Bij het bereken van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie 'Nota parkeernormen Rheden 2015'. De volgende uitgangspunten worden hierbij gehanteerd.

Functie   Parkeernorm   Aantal   Parkeerbehoefte  
Vrijstaande woning, 2 onder 1 kapwoning   1,6 per woning   2   3,2  
Eengezinswoning, rijwoning, appartement   1,4 per woning   16   22,4  

Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling 3,2+22,4=25,6 afgerond 26 parkeerplaatsen. Er worden 22 openbare parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd. De vier hoekwoningen hebben bovendien ruimte voor één parkeerplaats per woning op eigen terrein. Daarnaast wordt er op eigen terrein van de vrijstaande woningen in twee parkeerplaatsen voorzien. In totaal worden er dan ook 28 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er wordt dan ook in het benodigde aantal parkeerplaatsen voorzien.

4.6.4 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Water

4.7.1 Vigerend beleid
4.7.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.7.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.7.1.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

4.7.1.4 Beleid Vallei en Veluwe

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.

4.7.2 Waterparagraaf
4.7.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer

21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.7.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'normale procedure' van de watertoets is toegepast. De bijbehorende afsprakennotitie is als Bijlage 5 bijgevoegd. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is als Bijlage 6 bijgevoegd. Uit het geohydrologisch onderzoek volgt dat er in de gewenste situatie sprake is van 2.831 m2 aan verhard oppervlak. Er is circa 170 m3 aan waterberging nodig. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in deze waterberging te voorzien.

Vuilwater wordt rechtstreeks op het gemengde riool in de Harderwijkerweg aangesloten. Regenwater wordt gescheiden afgevoerd naar de hiervoor genoemde waterberging.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting. De hoge archeologische verwachting geldt voor alle perioden (Paleolithicum tot en Nieuwe Tijd). Archeologische resten bevinden zich vlak onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar. Deze hoge archeologische verwachting is in het geldende bestemmingsplan doorvertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op gronden met een dergelijke dubbelbestemming geldt dat archeologisch onderzoek verplicht is bij het uitvoeren van bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 centimeter. De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met grotere en diepere bodemingrepen, waardoor archeologisch onderzoek benodigd is. Laagland Archeologie heeft in dat kader een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - karterende fase uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. Hierna wordt op de onderzoeksresultaten ingegaan.

4.8.1.3 Onderzoeksresultaten

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is in de meeste boringen een plaggendek met daarin archeologische indicatoren (enkel aardewerkfragmentje, houtskoolspikkels en baksteen) aangetroffen. Verder is er voornamelijk een onverstoorde bodemopbouw aangetroffen. Plaatselijk zijn afgedekte bodemhorizonten onder het plaggendek als resten van (afgedekte) podzolgronden aanwezig.

Het karterende booronderzoek heeft echter geen enkele archeologische indicatoren opgeleverd binnen het potentiële archeologische niveau in de natuurlijke afzettingen. Daarom kan worden aangenomen dat het plangebied geen archeologische vindplaats bergt. Om deze reden wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. De huidige archeologische dubbelbestemming wordt van het plangebied verwijderd, aangezien het plangebied vrij is gegeven.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

In paragraaf 2.3.3 is uitgebreid ingegaan op de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Om de bestaande waardevolle stedenbouwkundige structuur te beschermen zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - stedenbouwkundig waardevol 1' en 'overige zone - stedenbouwkundig waardevol 2' in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. Hiermee wordt het open stedenbouwkundige karakter en het representatieve straatbeeld beschermd.

Het plangebied grenst aan het rijksbeschermde dorpsgezicht Laag-Soeren. Om de bijbehorende cultuurhistorische waarden te beschermen is een inrichtingsplan opgesteld die door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting juridisch in de regels is vastgelegd. Hiermee is geborgd dat er een goede overgang naar het landschap van het beschermd dorpsgezicht wordt gerealiseerd.

4.8.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Natuur

4.9.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.9.2 Gebiedsbescherming
4.9.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Veluwe op een afstand van circa 120 meter van het plangebied. Om de stikstofdepositie in kaart te brengen is een stikstofberekening uitgevoerd voor de aanlegfase, gebruiksfase en de referentiesituatie. Deze berekening en bijbehorende rapportage is als Bijlage 8 bijgevoegd. In volgende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.

Voor de aanlegfase van het voornemen is per saldo sprake van rekenresultaten

hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee sprake van een stikstofdepositie met mogelijke significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Daarentegen is in de gebruiksfase per saldo geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Aangezien binnen de berekening gebruik is gemaakt van een zogenaamde interne saldering, dient een Wet natuurbeschermingsvergunning te worden aangevraagd bij de provincie Gelderland. Doordat in de aanlegfase ook na intern salderen nog sprake is van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, wordt voor de aanlegfase beroep gedaan op stikstofruimte uit het stikstofregistratiesysteem (SSRS).

Aangezien binnen de berekening gebruik is gemaakt van interne saldering, dient een Wet natuurbeschermingsvergunning te worden aangevraagd bij de provincie Gelderland. Deze vergunning is inmiddels verleend en als Bijlage 10 bijgevoegd.

4.9.2.2 Gelders Natuurnetwerk

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet in het GNN. Aan zuidwestelijke zijde grens het plangebied aan het GNN. De invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling is lokaal en betreft enkel het plangebied zelf. De voorgenomen ontwikkeling heeft dan ook geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Gelders Natuurnetwerk in de omgeving van het plangebied.

4.9.3 Soortenbescherming
4.9.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage Bijlage 9 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

4.9.3.2 Onderzoeksresultaten

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar tot een geschikt functioneel leefgebied voor beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en vermoedelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdieren er een vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieën er een (winter)verblijfplaats en nestelen er vogels. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen of reptielen een verblijfplaats bezetten in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden.

Voor de beschermde grondbonden zoogdier- en amfibieënsoorten en die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van verblijf- en voortplantingsplaatsen. Beschermde dieren mogen dus niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Voorgenoemde vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden tijdens de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, dienen ze weggevangen te worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden, of dient er gewerkt te worden conform een toepasbare en door de Minister goedgekeurde Gedragscode. Eén van de voorwaarden voor het werken volgens een Gedragscode, is het opstellen van een ecologisch werkprotocol en het werken buiten de kwetsbare periode.

Door uitvoering van de voorgenomen plannen, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende diersoorten, niet aangetast.

4.10 Landschap

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het Nationaal Landschap De Veluwe in het deelgebied zuidelijke IJsselvallei. Zie hiervoor ook afbeelding 4.2, waar het plangebied indicatief met rode lijn is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLS8-VA01_0008.png"  
Afbeelding 4.2: Ligging plangebied in Nationaal landschap (Bron: Provincie Gelderland)  

In voorliggend geval maakt het plangebied deel uit van de kern Laag-Soeren en maakt het daarmee deel uit van bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is namelijk in de structuurvisie aangeduid als onderdeel van 'historisch dorpsgebied en bebouwingslinten'. Er is hier geen sprake van een open landschap, waardoor er met het voorliggende plan geen sprake is van aantasting van het open landschap. Het plangebied dient als overgangsgebied naar het open landschap. Deze kwaliteit komt tot uitdrukking in de groene omranding van het perceel, zoals deze nu ook aanwezig is. Deze sluit aan op de groene rand rondom het zuidelijk gelegen instituut van Elver en staat ook specifiek als dusdanig benoemd op de ambitiekaart van de structuurvisie (Kleine Kernen, pag. 93) en dient in stand gehouden te worden.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 en lid 2 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.(beoordelings)-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.11.2 Situatie plangebied
4.11.2.1 Passende beoordeling

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de benodigde planologische kaders voor het realiseren van achttien woningen. In het kader van deze ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Voor de aanlegfase van het voornemen per saldo sprake is van rekenresultaten

hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee sprake van een stikstofdepositie met mogelijke significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Daarentegen is in de gebruiksfase per saldo geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Aangezien binnen de berekening gebruik is gemaakt van een zogenaamde interne saldering, dient een Wet natuurbeschermingsvergunning te worden aangevraagd bij de provincie Gelderland. Doordat in de aanlegfase ook na intern salderen nog sprake is van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, wordt voor de aanlegfase beroep gedaan op stikstofruimte uit het stikstofregistratiesysteem (SSRS).

Aangezien binnen de berekening gebruik is gemaakt van interne saldering, dient een Wet natuurbeschermingsvergunning te worden aangevraagd bij de provincie Gelderland. Deze vergunning is inmiddels verleend.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.11.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van achttien woningen. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'kaderstellend voor' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.

Gezien de drempelwaarden (een aaneengesloten gebied van 2.000 woningen of meer) wordt geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van een directe m.e.r.-plicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe dient de vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden gehanteerd. Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 11 bijgevoegd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er in dit geval geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.11.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Daarnaast zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Procedurele en juridische aspecten

5.1 Procedure

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.


Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling op het beroepschrift.

5.2 Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De kaart en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Zij zijn juridisch bindend voor de burger en de overheid. In de digitale omgeving zijn de bestemming en daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.


De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.


Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, dat bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.

5.3 Verbeelding

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. In onderhavig bestemmingsplan worden de bestemmingen Groen, Tuin, Verkeer en Wonen opgenomen. Ter nadere invulling c.q. verbijzondering van deze bestemmingen is de verbeelding voorzien van aanduidingen. De verbeelding moet worden bezien in samenhang met de regels. Voor de verdere uitleg hiervan wordt verwezen naar onderstaande uitleg onder 5.4.

5.4 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:


In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (Artikel 2).


In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen.

Die komt achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

In Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is, zoals het woord het al zegt, een mogelijkheid in het bestemmingsplan zelf om af te wijken van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingsmogelijkheden. Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht.

In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).


Hierna worden de bestemmingen uit voorliggend bestemmingsplan toegelicht.

Artikel 3 Groen

Deze bestemming is gegeven aan die gedeeltes in het plangebied die binnen het woongebied bedoeld zijn voor de grotere aaneengesloten groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming kan groen, maar ook een speelveld worden aangelegd. Paden zijn ook mogelijk. Daarnaast zijn doorsnijdende wegen ter ontsluiting van direct aangrenzende percelen mogelijk.

Artikel 4 Tuin

Deze bestemming is gegeven aan de niet openbare voortuinen. De gronden zijn bestemd voor tuinen, waterhuishoudkundige voorzieningen, andere bijbehorende voorzieningen en de ontsluiting van de direct aangrenzende percelen.

Artikel 5 Verkeer

De aan te leggen erfontsluitingsweg is specifiek bestemd. Parkeervoorzieningen en bermen zijn bij deze bestemming inbegrepen.

Artikel 6 Wonen

De bestemming Wonen is aan de te realiseren woningen en bijbehorende erven toegekend. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen, een beroep aan huis en overige voorzieningen.

Hoofdgebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak toegestaan. De bouwhoogte bedraagt hoogstens 10 meter, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven. Hoofdgebouwen mogen uit maximaal 2 bouwlagen bestaan, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven. Daarnaast zijn regelingen voor bijgebouwen en overkappingen en overige bouwwerken opgenomen. Om de gewenste dakhelling van het appartementengebouw en de rijwoningen mogelijk te maken is de minimale dakhelling ter plaatse van deze gebouwen specifiek op de verbeelding aangeduid.

5.5 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.


De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt getoetst aan het dan geldende kader.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg en inspraak

7.1.1 Het rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Gelderland

Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg met de Provincie Gelderland gedeeld.

7.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. Het plan wordt dan ook aan het waterschap voorgelegd in het kader van vooroverleg.

7.2 Overleg met de bevolking/belanghebbenden

Op 4 december 2019 heeft er overleg met Soerens Belang plaatsgevonden. Op 26 juli 2020 heeft er een informatieavond voor omwonenden plaatsgevonden. In de daaropvolgende periode hebben er daarnaast individuele gespreken met omwonenden plaatsgevonden.

7.3 Zienswijzen

De beantwoording van ingediende zienswijzen zal te zijner tijd als een bijlage worden opgenomen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit van donderdag 16 september 2021 tot en met woensdag 27 oktober 2021 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.


Via www.ruimtelijkeplannen.nl kon het ontwerpbestemmingsplan worden ingezien en worden gedownload. De verbeelding op papier lag eveneens ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Dieren.


De beantwoording van de ingediende zienswijzen zal plaatsvinden via een bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.