direct naar inhoud van 4.9 Natuur
Plan: Bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie voormalig zwembad Beekhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG5-0003

4.9 Natuur

Het plangebied van voormalig zwembad Beekhuizen ligt deels in en grenst direct aan Natura2000-gebied Veluwe en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Vanwege de nabijheid van het Natura2000-gebied Veluwe en de EHS en het gegeven dat de Flora- en Faunawet altijd van toepassing is, is besloten om een quickscan flora en fauna met oriënterende habitattoets uit te voeren. Het adviesbureau ECOquickscan heeft op 9 september 2010 een rapport hierover uitgebracht (zie bijlage 3). Hierna volgen de conclusies uit dit rapport.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied ligt gedeeltelijk in het Natura 2000-gebied ‘Veluwe’. Het betreft één van de dienstwoningen met bijbehorende tuin en aansluitend gelegen bos dat voor een deel in het Natura 2000-gebied ligt. Aangezien woningen en tuinen tekstueel geëxclaveerd zijn en het bos de bestemming ‘natuur’ krijgt is met de beoogde ontwikkelingen geen oppervlakte verlies gemoeid. Wel is het mogelijk dat er tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden een tijdelijke verstoring door geluid optreedt. In overleg met bevoegd gezag (provincie) is geconcludeerd dat voor deze tijdelijke verstoring geen vergunning noodzakelijk is. Gezien het voorstaande is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet aan de orde.

Ecologische Hoofdstructuur

Hetzelfde gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied ‘Veluwe’ is ook aangewezen als EHS. De toetsing die heeft plaatsgevonden in het kader van het Natura 2000-gebied ‘Veluwe’ gaat in op alle verstoringsindicatoren (waaronder geluid, verlichting en trillingen) die op de beoogde plannen van toepassing zijn. In deze toetsing is geconcludeerd dat er mogelijk een tijdelijke verstoring door geluid plaatsvindt op broedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. Aangezien deze tijdelijke verstoring door geluid de kernkwaliteiten van de EHS niet aantast en ontwikkelingsopgaven niet in de weg staat, worden negatieve effecten op de EHS niet verwacht. Aangezien op een aantal vlakken positieve resultaten gehaald worden, wordt verwacht dat (op de lange termijn) de beoogde

ontwikkeling positief zal bijdragen aan de EHS.

Op één punt verschilt het toetsingskader van de EHS wezenlijk met het toetsingskader van de Natura 2000-gebieden, namelijk dat woningen met bijbehorende tuinen in de EHS niet automatisch geëxclaveerd zijn (in tegenstelling tot de Natura 2000-gebieden). In dit geval betekent het dat eventuele negatieve effecten van de bestemmingswijziging voor het desbetreffende deel van het plangebied (dienstwoningen en aangelegen tuinen) ook meegenomen moet worden in de totale beoordeling van de effecten op de EHS. Aangezien het huidige gebruik niet wezenlijk verschilt van het toekomstige gebruik (wonen onder de bestemming ‘recreatie’ wordt wonen onder de bestemming ‘wonen’) worden er geen negatieve effecten verwacht op de EHS. Tegelijkertijd met de voorstaande bestemmingswijziging wordt een groot deel van het plangebied, dat nu de bestemming ‘recreatie’ heeft, bestemd als ‘natuur’. Dit geeft planologische bescherming en is positief voor de EHS. De provincie heeft in haar reactie op het voorontwerp-bestemmingsplan laten weten bij de volgende herbegrenzing van de EHS, het gedeelte dat bestemd is als natuur aan de EHS te voegen. Het kleine stukje EHS dat op de woonfunctie ligt zal dan uit de EHS worden gehaald.

Negatieve consequenties op het gebied van gebiedsbescherming zijn niet aan de orde.

Soortbescherming

Op basis van eerder onderzoek zijn er veel gegevens aanwezig van binnen het plangebied voorkomende (beschermde) soorten. Indien rekening gehouden wordt met deze soorten (zie de voorwaarden in paragraaf 5.2 van het rapport) zijn er geen negatieve effecten op deze soorten te verwachten. Om dit project goed te laten verlopen, met zo min mogelijk schade voor flora en fauna, wordt geadviseerd een ecologisch werkplan voor dit project op te (laten) stellen. Op deze manier worden alle afspraken vastgelegd en negatieve effecten voorkomen. Het ecologisch werkplan dient opgesteld te worden als de plannen voor de beoogde

werkzaamheden voldoende concreet zijn, maar nog wel geschoven kan worden in periode, volgorde en suggesties gedaan kunnen worden voor een eventuele ander (ecologische minder belastende) aanpak van bepaalde werkzaamheden.

Aangezien niet naar alle soorten voldoende onderzoek gedaan is, dient om het exacte gebruik van het plangebied (woongedeelte) door ontheffingsplichtige soorten in beeld te brengen nader onderzoek uitgevoerd te worden naar:

  • paarverblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (tabel 3; Flora- en faunawet en bijlage IV van de Habitatrichtlijn), onderzoeksperiode van 15 augustus tot en met 1 oktober.

Het gebruik van het plangebied door deze soorten kan door middel van nader onderzoek in beeld worden gebracht zodat het werkelijke effect van de ingreep op (het leefgebied van) daadwerkelijk aanwezige soorten kan worden bepaald. Pas dan kan worden bepaald of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Bij een dergelijke ontheffing worden vaak mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.

Op 12 september 2010 is daarom een rapport opgesteld door ECOquickscan met betrekking tot paarverblijfplaatsen van vleermuizen (zie bijlage 4). Uit de resultaten van het nader onderzoek op de locatie voormalig zwembad Beekhuizen te Velp kunnen de onderstaande conclusies getrokken worden. Deze conclusies kunnen consequenties hebben voor de beoogde plannen binnen het plangebied. Eventuele vervolgstappen worden ook beschreven in de paragraaf consequenties. Binnen het plangebied zijn geen paarverblijfplaatsen waargenomen. Op basis van het onderzoek wordt deze functie ook niet verwacht in het plangebied. Het plangebied heeft wel een functie als foerageergebied. Aangezien deze functie, ook tijdens de sloop, renovatie en nieuwbouw, niet of nauwelijks wordt aangetast zijn er geen negatieve effecten op vleermuizen te verwachten. Op basis van de quick scan flora en fauna (Burgt, 2010) en een eerdere inventarisatie (Ekoza, 2008) zijn negatieve effecten op eventuele andere functies van het plangebied voor vleermuizen reeds uitgesloten.

Consequenties

Het nader onderzoek naar paarverblijfplaatsen van vleermuizen wijst uit dat binnen het plangebied geen negatieve effecten te verwachten zijn voor vleermuizen. Vervolgstappen (bijv. aanvragen van een ontheffing en/of uitvoeren van mitigerende maatregelen) zijn naar aanleiding van het onderzoek voor deze soortgroep niet noodzakelijk. Een tweetal algemene voorwaarden zijn vanuit de Flora- en faunawet altijd van toepassing:

  • in het broedseizoen (soortafhankelijk; alle actieve broedplaatsen zijn beschermd) van vogels mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
  • op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
    • 1. voortijdig maaien van het plangebied zodat dieren wegtrekken;
    • 2. het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
    • 3. het rooien van opgaande beplanting en slopen van gebouwen starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het plangebied ongeschikt is voor dieren.

Aanbevelingen

Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet zijn er ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, zoals:

  • de verlichting binnen het plangebied te minimaliseren en bijv. te kiezen voor weinig naar de omgeving uitstralende verlichting/armaturen;
  • voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op >2,5 meter hoogte in nieuw te bouwen woning en gerenoveerde zwembadbebouwing;
  • neststenen aanbrengen ten behoeve van gierzwaluwen op >2,5 meter hoogte in de muur, of bij een steile dakvorm als dakpannen. Deze beschermde soort verliest steeds meer nestmogelijkheden. De huidige bebouwing is voor deze soort (vaak) niet geschikt;
  • nestgelegenheid aanbrengen voor de huismus, bijv. door het plaatsen van ‘vogelvides’ onder de eerste rij dakpannen (www.vogelbescherming.nl). De huismus is mede door de afname van nestgelegenheid op de rode lijst gekomen.

Tot slot is op 4 april 2012 een aanvullend advies ontvangen over de toevoeging van een zesde woning in de bestaande bebouwing en de eventuele negatieve effecten hiervan op de aanwezige flora en fauna en/of de beschermingsgebieden. Gebleken is dat dit niet het geval is. In bijlage 5 is dit aanvullende advies opgenomen.