direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk Gebied, locatie Arnhemsestraatweg-Lentsesteeg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPLG30-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan.
Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.

1.2 Aanleiding bestemmingsplan

Verzocht is om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming, waarbij de agrarische opstallen worden gesloopt. De bestaande bedrijfswoningen gelegen aan Arnhemsestraatweg 64 en 64a worden als woning gebruikt en ter plaatse van de bedrijfsbebouwing aan de westzijde van de Lentsesteeg wordt een woning geprojecteerd. De bedrijfsbebouwing aan de oostzijde van de Lentsesteeg wordt verwijderd. Ter compensatie van de functieverandering wordt voorzien in een landschappelijke inpassing.

1.3 Ligging plangebied

Het plan heeft betrekking op de gronden gelegen ten noorden van de Arnhemsestraatweg op de hoek met de Lentsesteeg. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Rheden en is op onderstaande kaart globaal aangeduid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG30-VA01_0001.png"

Afbeelding: ligging plangebied in de omgeving

1.4 Geldende bestemmingsplan

Voor onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat op 27 januari 2009 door de raad is vastgesteld en bij besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2010 onherroepelijk is geworden. Het perceel heeft hierin de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG30-VA01_0002.png"

uitsnede plankaart bestemmingsplan Landelijk Gebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 De locatie

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de kadastrale percelen Velp, sectie A, nummers 744, 752 en 825 en Rheden, sectie E, nummers 584 en 752, met een totatle grootte van ruim 10.600 m2, gelegen aan de Arnhemsestraatweg 64 te Velp, gemeente Rheden.

Op deze locatie is een agrarisch bedrijf gevestigd met een tweetal bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen.

Hieronder is een uittreksel van de grootschalige basiskaart voor de omgeving van het plangebied weergegeven en vervolgens enkele foto's van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG30-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG30-VA01_0004.png"

Foto Arnhemsestraatweg vanuit Rheden richting Velp

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG30-VA01_0005.png"

Foto bedrijfswoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG30-VA01_0006.png"

Foto links bedrijfswoning rechts opslag

2.2 Gewenste situatie

Het huidige veeteeltbedrijf wordt getransformeerd naar een woonlocatie. Ten westen van de Lentsesteeg staan twee bedrijfswoningen en agrarische opstallen. In dit bestemmingsplan wordt aan de gronden een woonbestemming gegeven. De bedrijfswoningen krijgen een woonbestemming. Verder kan er één nieuwe woning worden gerealiseerd. Ten oosten van de Lentsesteeg bevindt zich opslag en een mestplaat. Deze worden verwijderd.

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling van agrarisch bedrijf naar wonen, is een functieveranderingsplan (Bijlage 1) opgesteld, met een beschrijving en onderbouwing van de toekomstige situatie.

Hierin in aangegeven welke compenserende maatregelen er worden uitgevoerd die uit een oogpunt van landschappelijke inpassing en verbetering nodig zijn.

2.3 Afweging

Bij het besluit om medewerking te verlenen aan het starten van een bestemmingsplan- procedure, zijn een groot aantal zaken afwogen. Ook is het functieveranderingsplan getoetst en kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen het functieveranderingsbeleid.

Voor de ruimtelijke beoordeling zijn onderzoeken uitgevoerd met betrekking tot de aspecten geluid, bodem, milieuzonering, externe veiligheid, verkeer, water, cultuurhistorie en ecologie. Deze aspecten blijken geen belemmeringen te vormen voor de gewenste ontwikkeling.

Gelet op de resultaten uit de onderzoeken over alle relevante ruimtelijke aspecten is gebleken dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.


In Hoofdstuk 4 wordt een en ander toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren.

Gelet op het bovenstaande wil het gemeentebestuur wil meewerken aan de hierboven beschreven ontwikkeling. Daarvoor is het onderhavige bestemmingsplan in procedure gebracht.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden. Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie

jaar gebeuren. In het Barro zijn dertien projecten van nationaal belang beschreven. Het onderhavige project heeft geen gevolgen voor een van deze dertien projecten.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De projectlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de projectlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Overheden dienen op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (zie ABRS 18 december 2013, 201302867/1/R4). De ontwikkeling hoeft derhalve in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet nader onderbouwd te worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland zoals die op 9 juli 2014 door provinciale staten is vastgesteld bestaat uit een visiedocument en een verdiepingsdocument. De visie en de daarop gebaseerde Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden.

In de Visie worden de hoofddoelen benoemd:

  • Een duurzame economische structuur, waarbij niet meer moet worden gedacht in de termen van 'groei' maar meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving; hierbinnen staat het waarborgen en verder ontwikkelen van een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem centraal.

De visie is opgebouwd rond de invalshoeken Divers Gelderland, Dynamisch Gelderland en Mooi Gelderland. Daarin worden de hoofddoelen vertaald in ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. Voor een goed begrip is het nodig om de invalshoeken in samenhang te beschouwen. De nadere invulling van de hoofdlijnen vindt plaats in door gedeputeerde staten vast te stellen uitvoeringsprogramma's.

In de Verdieping worden de regio's en thema's nader beschouwd. Beschreven worden onder andere de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, het wonen, kantoren, detailhandel, bedrijventerreinen, demografische ontwikkeling, energietransitie, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw, mobiliteit, cultuur en erfgoed, natuur en landschap alsook water en ondergrond.

Voor de onderhavige locatie zijn de volgende thema's van belang. Het gebied ten noorden van de Arnhemsestraatweg en ten oosten en westen van de Lentsesteeg is aangegeven als 'Groene Ontwikkelingszone' (in lichtgroen aangegeven), als 'Nationale landschappen' (verticaal groen gearceerd) en als grondwaterfluctuatiezone (blauw).

Verder ten noorden van het plangebied zijn de gronden aangeduid als 'Gelders Natuurnetwerk' (donkergroen) en nog verder ten noorden van het plangebied zijn de gronden aangeduid als 'Natura 2000-gebied' (groen diagonaal gearceerd). Ten noordwesten van het plangebied zijn gronden aangeduid als 'zoekgebied nieuwe natuur (beige).

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG30-VA01_0007.png"

Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland

De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.

Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem. Het gaat om Nationale Landschappen, de openheid in Waardevol open gebied, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Romeinse Limes en de natuur van Gelderland als groene ruggengraat voor het landschap (Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone). Voor een zorgvuldige afweging van stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik het instrument.

In een zone rondom het Veluwemassief, aan de oostzijde van de stuwwal van Nijmegen en een zone langs de Randmeren is sprake van een smalle zone die extra gevoelig is voor grondwateroverlast, de zogenoemde grondwaterfluctuatiezone. Als de klimaatverandering doorzet, dan zullen de grondwaterstanden structureel blijven stijgen. Daarnaast kunnen ook langjarige (niet trendmatige) schommelingen van de neerslag voor hoge grondwaterstanden zorgen. De combinatie van deze twee processen zorgt ervoor dat in de grondwaterfluctuatiezone de kans op grondwateroverlast verder toeneemt. Daardoor kan in gebieden waar nu geen overlast is, wateroverlast optreden. Het is daarom van belang om hiermee bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied, via de watertoets, rekening te houden en zo nodig maatregelen te nemen. De stijging van de grondwaterstand in de grondwaterfluctuatiezone zal van plaats tot plaats kunnen verschillen, maar de provincie houdt rekening met een lokale stijging van de grondwaterstand langs de randen van de Veluwe tot circa 80 centimeter.

Een voor de hand liggende oplossing om de kans op grondwateroverlast in de toekomst te beperken, is te zorgen voor voldoende ontwateringsdiepte. Dit kan worden bereikt door het maaiveld te verhogen. Deze maatregel wordt toegepast tijdens het bouw- en woonrijp maken. Vanuit waterbeheer is dit een ideale maatregel. De grondwaterspiegel wordt niet verstoord, er wordt geen grondwater uit het systeem verwijderd, en de watergangen worden niet extra belast. Met andere woorden: er ontstaat een robuust systeem waarbij na aanleg geen onderhoud meer nodig is. Bovendien lost de initiatiefnemer zelf het probleem op. Eventuele effecten op bestaande inrichting vormen hierbij wel een aandachtspunt.

Er kan ook worden opgehoogd in combinatie met drainage. Drainage wordt in dat geval gebruikt om de niet trendmatige pieken af te vangen. Drainage wordt echter niet bij alle waterschappen toegestaan. In overleg met het waterschap moet bekeken worden of drainage een optie is en op welk niveau mag worden ontwaterd. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld het ophogen van de gronden waar de woningen komen in combinatie met het aanleggen van lager gelegen tuinen. Een andere optie is het aanbrengen van kwelschermen. In paragraaf 4.7 is een en ander uitgewerkt en geconcretiseerd voor de onderhavige situatie.

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op eventuele gevolgen van de ontwikkeling op de omliggende gronden welke zijn aangeduid als 'Gelders Natuurnetwerk', 'Natura 2000-gebied' en als 'zoekgebied nieuwe natuur (beige).

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Het ruimtelijke beleid van de provincie zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening is bindend voor de gemeente. De verordening voorziet ten opzichte

van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In de Omgevingsverordening is over 'wonen' opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) is opgevolgd door kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Per 1 januari 2015 is het KWP3 vervangen door kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 tot en met 2024. Voor Rheden is dat uitgewerkt in 'Wonen in Gelderland 2014, Stadsregio Arnhem Nijmegen'. Het toevoegen van één woning heeft hier geen invloed op.

3.2.3 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die

het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk

bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De rijksladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op elk ruimtelijk besluit

dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling. De provincie zal in samenwerking met haar

partners aangeven over welke plannen zij in overleg wil. De provincie wil hierbij focussen op plannen die van provinciaal belang zijn. Het toevoegen van één woning is niet van provinciaal belang. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is derhalve niet van toepassing.

3.3 Gemeentelijk beleid

Notitie voor functieveranderingen

Op 28 mei 2013 heeft de gemeenteraad de notitie 'Functieveranderingenbeleid' vastgesteld met de daarbij bijbehorende rekenmethode voor compensatie functieveranderingen buitengebied. Bij een functieverandering kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een agrarisch of niet-agrarisch bedrijf dat stopt en waarvoor de wens is om de bedrijfsmatige functie om te zetten in een woonfunctie. Met een gemeentelijke notitie voor functieveranderingen in het buitengebied en de notitie met een rekenmethode voor compensatie wil de gemeente een meer eenduidig en helder gemeentelijk toetsingskader creëren en voor initiatiefnemers heldere inhoudelijke en procesmatige handvatten bieden.

Voor functieverandering gelden een aantal algemene voorwaarden. Dat zijn:

  • a. Functieverandering mag geen belemmering opleveren voor de omgeving. Met de functieverandering van vrijkomende gebouwen in het buitengebied wordt de bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven niet belemmerd. De functieverandering gaat gepaard met een bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak. Functieverandering van vrijkomende gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Detailhandel wordt niet toegestaan.
  • b. Functieverandering heeft uitsluitend betrekking op hergebruik van bebouwing of vervangende nieuwbouw op bestaande bedrijfspercelen. Het betreft geen nieuwe bouwlocaties.
  • c. Functieverandering wordt alleen toegestaan wanneer die verandering per saldo een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving. Hieraan zijn voorwaarden gesteld. Zo moet onder andere ten minste 50% van de bestaande vrijkomende bedrijfsbebouwing worden gesloopt en het bouwvlak moet worden verkleind. De bestaande dienstwoning mag gehandhaafd blijven. De woning inclusief bijgebouwen ten dienste van de woning (tot maximaal 75 m2) tellen niet mee in de sloopregeling. De vrijkomende dienstwoning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen krijgt een woonbestemming. Alle overtollige bebouwing die geen woon- of bedrijfsfunctie krijgt dient gesloopt te worden. Om een bijdrage te kunnen leveren aan de ruimtelijke kwaliteit dient elke functieverandering gepaard te gaan met een landschappelijke inpassing van het erf en compensatie. Het erf en de bebouwing worden zorgvuldig ingepast in het omringende landschap. Er is specifiek aandacht voor de beeldkwaliteit en duurzaamheid bij nieuwbouw en/of verbouw van de bebouwing. Elke functieverandering dient gepaard te gaan met een vorm van compensatie: een bijdrage aan de kwaliteit van de omgeving.
  • d. Functieverandering dient te voldoen aan alle wet- en regelgeving en dient te passen binnen het vigerende beleid.

Voor functieverandering naar wonen gelden daarnaast specifieke voorwaarden. Bij volledige sloop van bestaande bebouwing en nieuwbouw dient minimaal 750 m2 gesloopt te worden om de realisatie van één nieuw woongebouw van maximaal 700 m3 mogelijk te maken. Verder gelden er een aantal algemene uitgangspunten. In het onderhavige plan wordt circa 1.300 m2 gesloopt.

Structuurvisie 2006

Op 31 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Rheden de structuurvisie 'Een droom om in te wonen' vastgesteld. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de komende 15 tot 20 jaar. Het belangrijkste doel is de leefbaarheid in de gemeente te behouden en te versterken, waarbij de bewoner centraal staat.

De gemeente wil met name inzetten op een aantrekkelijk woonklimaat. Hierbij is een versterking van de woonomgeving met natuur en landschap een uitgangspunt. Er is gekozen voor een goed voorzieningenniveau en een kwalitatief goede openbare ruimte.

Onderhavig plan voorziet in de wens naar een goed voorzieningenniveau. Het plangebied staat niet aangegeven als zoeklocatie of uitbreidingslocatie. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen gezien worden als versterking van de woonomgeving met landschap als uitgangspunt.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder is voor het onderdeel weg- en railverkeerslawaai van toepassing op geluidgevoelige gebouwen die zijn geprojecteerd binnen zones van (al dan niet) in het plangebied gelegen wegen. Wegen die deel uitmaken van een woonerf en van een 30-kilometer zone zijn daarvan uitgezonderd. Aan de orde is het toelaten van de functie wonen waar deze geluidgevoelige functie voorheen niet was toegelaten, binnen de zone van wegen waarop de Wet geluidhinder van toepassing is.


Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

De woning is een geluidsgevoelig object en is circa 55 meter verwijderd van de Arnhemsestraatweg. Deze weg kent een behoorlijke verkeersintensiteit. Daarnaast bevindt zich binnen de 300 meter brede geluidszone, een spoorlijn. Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd om uit te kunnen sluiten of er sprake is van overlast.

Uit het onderzoek blijkt dat er op basis van het verkeer op de N785en de spoorlijn een aanvaardbaar akoestisch klimaat is in het plangebied. Dit is anders wanneer het gaat om het verkeer op de Arnhemsestraatweg/Zutphensestraatweg en de Lentsesteeg. Op deze wegen is namelijk sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. In het onderzoek is daarnaast geconcludeerd dat het nemen van verdere maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk is.

Er moet daarom een verzoek worden gedaan om de waarde van 51 dB vast te stellen in plaats van de gebruikelijke 49dB. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 3.

Voor de woning is een hogere grenswaarde vastgesteld.

4.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.


Voor dit bestemmingsplan is een bodemonderzoek uitgevoerd door Rouwmaat. (Rapportnummer MT.15341, d.d. 21 oktober 2015), zie Bijlage 2.

In het rapport is geconcludeerd dat de hypothese "De gehele locatie is onverdacht" grotendeels aangenomen dient te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er ons inziens op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken. Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er ons inziens op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie.
De VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering is toegesneden op de specifieke omstandigheden in de gemeente. De indeling van de gemeente in omgevingstypen, een systematiek voor het variëren van hinderafstanden ten opzichte van een omgevingstype en een lijst waarin alle, nader gespecificeerde, typen van inrichtingen zijn opgenomen, is vastgelegd in de notitie Milieuzonering welke deel uitmaakte van het raadsbesluit van 24 mei 2004 inzake de werkwijze bij de actualisering van de bestemmingsplannen. Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit het volgende.

Aan de overkant van de Arnhemsestraatweg ligt op een afstand van circa 100 meter een locatie aan de Lentsesteeg 2, met de bestemming 'Agrarisch met waarden - natuur en landschap' en functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - boomkwekerij" (Bestemmingsplan locatie Lentsesteeg 2, 2015).

Doorgaans geldt voor een agrarisch bedrijf een richtafstand van 50 meter. De afstand tot de nieuwe woning is ruimschoots groter. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat de toevoeging van de extra woning in het plangebied, geen nadelige gevolgen zal ondervinden van het perceel Lentsesteeg 2 en/of andersom. In de directe omgeving van het plangebied liggen verder alleen woningen. In het kader van de milieuzoneringen zijn geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.

Het agrarische bedrijf op deze locatie zal worden beëindigd en in verband daarmee zal de betreffende milieuvergunning kunnen worden ingetrokken. Het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen in het plangebied zal hiermee verbeteren.

4.4 Luchtkwaliteit

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

De luchtkwaliteitsnormen in de Nederlandse wetgeving zijn gebaseerd op de Europese luchtkwaliteitseisen. Sinds 11 juni 2008 geldt de richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Pb EG L 152). Vooruitlopend op deze nieuwe Europese richtlijn is op 15 november 2007 reeds de zogenoemde Wet luchtkwaliteit van kracht geworden, officieel titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet luchtkwaliteit bevat de Europese luchtkwaliteitseisen en de basisverplichtingen op grond van de richtlijn, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen (meten en berekenen) van de luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringsregels die behoren bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is in 2007 ook de Algemene Maatregel van Bestuur Niet in betekende mate (Besluit NIBM) in werking getreden. In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip niet in betekende mate.

Met het ingaan van het NSL gelden er per 1 augustus 2009 nieuwe grenzen voor wat niet in betekende mate is: het begrip is nu gedefinieerd als 3% en minder van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen onderzoek meer nodig zijn.

Dit bestemmingsplan voorziet in functieverandering ten behoeve van 3 woningen. Verder onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beoordelingskader

Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De aan de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen verbonden risico's moeten volgens het beleid externe veiligheid aanvaardbaar blijven. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is dan ook gestoeld op een risicobenadering. Daarbij worden twee soorten risico beschouwd.

Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, oftewel het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het PR wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden, en of in de directe omgeving mag worden gebouwd.

In de tweede plaats gaat het om het groepsrisico (GR). Het GR is een maat om de kans weer te geven op een ongeval met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers. In onderhavige situatie wordt hieronder verstaan de kans per jaar per kilometer spoorlijn dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de spoorlijn in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op de spoorlijn. Tevens wordt het GR als maat voor de maatschappelijke ontwrichting beschouwd die kan ontstaan ten gevolge van een ongeval.

4.5.2 Planbeoordeling

Naar het aspect externe veiligheid is een onderzoek verricht. Dit onderzoek met als projectnummer 1399223.1 van 2 november 2015 is als bijlage in de toelichting opgenomen. In het onderzoek zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd.

Uit de inventarisatie volgt dat sprake is van verschillende risicobron(nen):

  • de spoorlijn Arnhem-Zutphen;
  • een aardgastransportleiding in en nabij het plangebied;

Ten aanzien van de spoorlijn is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing. De spoorlijn ligt op meer dan 200 meter van de nieuwe woning in het plangebied. Voor deze ontwikkeling is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden van rampenbestrijding en mogelijkheden van zelfredzaamheid.

Ten aanzien van de hogedruk aardgasleiding is het Besluit buisleidingen van toepassing. Uit het bijgevoegde onderzoek blijkt dat de PR-6 van de hogedruk aardgasleiding niet buiten de leiding gelegen is. De PR-6 vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. Het groepsrisico neemt niet toe ten gevolge van de ontwikkeling en ligt onder de oriëntatiewaarde groepsrisico. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoordingsplicht. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden van rampenbestrijding en mogelijkheden van zelfredzaamheid

  • mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Door de invulling van het plangebied wijzigen de mogelijkheden voor bestrijding van een calamiteit op deze locatie niet.

  • mogelijkheden van personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen

Het voorliggende bestemmingsplan voegt 1 woning toe. Er is geen sprake van mensen die minder zelfredzaam zijn.

4.5.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan wordt de wijziging van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming en de realisatie van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. De invloed van deze wijziging op het groepsrisico van het spoortraject Arnhem – Zutphen is zeer klein en kan niet zichtbaar gemaakt worden in een risicoberekening. Omdat het gaat om een plan waarbij de externe veiligheidsrisico's niet toenemen en de zelfredzaamheid van aanwezigen niet in het geding is, acht de gemeente de ontwikkeling verantwoord.

4.6 Verkeer

Verkeersbewegingen

De Lentsesteeg heeft een zodanig capaciteit dat de verkeersafwikkeling en de verkeersintensiteit op deze straat niet negatief beïnvloed zullen worden.

Parkeren
Voldaan moet worden aan de normen van de Bouwverordening met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid op het onderhavige perceel. Er is voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein, zodat er geen negatieve gevolgen voor wat betreft parkeren zijn.
In het kader van het uiteindelijke bouwplan vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.

4.7 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en waterlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zo bijvoorbeeld de daken.

Toetsingskader en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel.

Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Dit waterschap is niet aangesloten wij www.dewatertoets.nl. Dit betekent dat er een andere procedure gevolgd moet worden. Het waterschap Rijn en IJssel heeft een eigen watertoetstabel opgesteld. Deze is weergegeven in de handreiking van het waterschap. Aan de hand van deze tabel is geconcludeerd dat alleen het onderdeel 'grondwateroverlast' onderdeel 3 een ja op kan leveren. Het gaat hierbij om de mogelijkheid van een kwel. Op basis hiervan heeft het waterschap geconcludeerd dat er geen sprake is van een waterschapsbelang in dit bestemmingsplan.


Opgemerkt wordt dat per 1 januari 2010 de bouwverordening bij nieuwbouw verplicht tot het op eigen terrein bergen van hemelwater, tenzij dit niet mogelijk blijkt te zijn. Hieraan zal worden voldaan.

Geconcludeerd wordt dan ook dat het aspect water geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.8 Cultuurhistorie

De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, ligt niet in een beschermd dorpsgezicht. Het pand is evenmin aangewezen als beschermd monument.


Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde.
De bescherming van deze waarden is per 1 september 2007 wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Gemeenten moeten zorgdragen dat in de bestemmingsplannen het belang van de archeologische monumentenzorg wordt meegewogen. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan kan de provincie archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor de gemeente binnen een door de provincie te bepalen termijn archeologievriendelijke bestemmingsplannen moet hebben vastgesteld. De gemeenteraad heeft in 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld. Hierin wordt een aantal beleidsvoornemens ten aanzien van archeologie verwoord. Archeologie wordt op grond van deze nota voortaan beschermd via de bestemmingsplannen. Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door de regioarcheoloog bepaald aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.


Archeologie 

De archeologische verwachtingskaart geeft een middelhoge verwachtingswaarde aan. De gronden aan de westkant zijn verregaand geroerd. Voorts betreft het hier een ingreep kleiner dan 250 m2. Het gaat om vervangende nieuwbouw. In principe zullen de gronden daardoor niet verder worden verstoord. Op de huidige plek staat een ruime schuur en een stal voor jong vee. Samen hebben deze een oppervlakte van ruim 1300 m2. Daarbij is er sprake van verharding van beton en mestkelders met een totale oppervlakte van ruim 1450 m2. De Gasunie heeft een aardgashogedrukleiding in het betrokken perceel lopen. Gelet op voorgaande is er geen noodzaak voor het uitvoeren van archeologisch veldonderzoek.


De bescherming in onderhavig plangebied is verzekerd door de aanwijzing van aandachts- en onderzoeksgebieden. In deze gebieden is archeologisch vooronderzoek verplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan respectievelijk 100 m² en 250 m². Dit is geregeld door het opnemen van een aanlegvergunningstelsel in het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie 

Het plangebied ligt buiten de voet van de Veluwe. Ingezet wordt op functieverandering en herbestemming met behoud van de karakteristieken. De open ruimten dienen te worden gewaarborgd, de landschappelijke kwaliteit moet worden versterkt. Qua hoofdvorm wordt aangesloten bij de gebiedskarakteristieken en de welstandsnota.

4.9 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermwaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming 

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming 

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Toetsing

Het dichtstbijzijnde beschermde gebied is zowel aangewezen voor Natura 2000-gebied als voor de EHS. Dit gebied ligt op een afstand van circa 100 m. Gezien het feit dat het hier om een kleinschalige invulling gaat met de functie van wonen passend in de context, is er geen sprake van een negatieve invloed op de gebiedsbescherming. De ontwikkeling wordt dan ook uitvoerbaar geacht. Tot slot is in de provincie Gelderland sprake van een Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone. Beide gebiedsbeschermingen zijn gebaseerd op de beschermde gebieden voor Natura 2000 en de EHS, maar voor de volledigheid zijn beide hier ook bekeken.

Het plangebied is momenteel in gebruik als bedrijfslocatie en nagenoeg geheel verhard onder andere voor het houden van jong vee. Vanwege de beperkte omvang van het plangebied, het huidige gebruik en de zeer beperkte omvang van relatief "natuurlijke" biotopen, zijn geen beschermde flora- en fauna soorten op het projectgebied te verwachten. Ten aanzien van de nieuwe ontwikkeling lijkt het dan ook niet waarschijnlijk, dat er negatieve invloed op (beschermde) soorten zal optreden. Bovendien wordt voorzien in het zoveel mogelijk inpassen van bepalende bomen en heggen. Om met zekerheid uit te kunnen sluiten of er sprake is van beschermde soorten is een ecologisch onderzoek uitgevoerd.

Uit het onderzoek blijkt allereerst dat de plannen geen schade hebben aan Natura 2000- en EHS-gebieden tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de EHS aangetast. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en EHS-beleid is dan ook niet noodzakelijk. Voor het onderzoek naar soorten in gekeken naar verschillende diersoorten. Er is gekeken naar zoogdieren, vogels, amfibiën, reptielen, insecten en weekdieren. Daarnaast is onderzoek gedaan naar twee dieren specifiek: de vleermuis en de huismus.

Allereerst wordt niet verwacht dat er sprake is van vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren. Wel zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van diverse laag beschermde (Ff-wet tabel 1) grondgebonden zoogdiersoorten te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht. In het plangebied zijn algemene en laag beschermde amfibieën (Ff-wet tabel 1) zoals Kleine watersala-mander, Gewone pad en Bruine kikker overwinterend te verwachten. In het plangebied zijn geen reptielen, beschermde flora, vissen, insecten of weekdieren aangetroffen of te verwachten.

Verder blijkt uit het onderzoek dat in de te slopen stallen geen vast verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Belangrijke vliegroutes en foerageerdgebieden van vleermuizen worden ook niet verwachte. In het plangebied zijn wel acht territoria van Huismus aangetroffen. In de te slopen jongveestal / wagen-loods is één jaarrond beschermde nestplaats van Huismus aangetroffen. Daarnaast zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van bebouwing en struweel te verwachten;

Voor de aanwezige beschermde soorten zijn de volgende aanbevelingen gedaan:

  • De sloop van de stallen dient te worden opgestart buiten het broedseizoen van Huismus (in de periode september tot en met februari) of als uit een controle blijkt dat broedende Huismussen ontbreken. De te bouwen woning moet geschikt worden gemaakt als broedplek voor de Huismus door het plaatsen van voorzieningen voor twee paartjes Huismussen (bijvoorbeeld vogelvides en mussendakpannen). Het aanbrengen van tijdelijke voorzieningen is alleen noodzakelijk als de sloop van de stallen doorloopt tot in het broedseizoen van de Huismus;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt ver-stoord, ongeacht de datum.

Tot slot verdwijnen bij de beoogde plannen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieen. Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht. Het volledige onderzoek met resultaten is opgenomen in Bijlage 4.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.

In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en vevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.

Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen en daarmee van de systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehandteerd.

5.2 Procedure

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.


Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.

5.3 Dit bestemmingsplan

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast.

5.3.1 Verbeelding


Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak.
In onderhavig bestemmingsplan word(t)(en) de bestemmingen gelegd:

  • Agrarisch met waarden - natuur en landschap
  • Wonen
  • Waarde - Archeologie 2

5.3.2 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);

2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

Toegespitst op onderhavig plan wordt hier het volgende opgemerkt:

  • Agrarisch met waarden - natuur en landschap

Deze bestemming heeft betrekking op de gronden gelegen ten oosten van de Lentsesteeg.

  • Wonen

Er is per bouwvlak een maximale maatvoering vastgelegd. Om te bewerkstelligen dat een bouwplan welke wordt gerealiseerd aansluit bij de omgeving is in onderhavig plan uit stedenbouwkundig oogpunt voor het noordelijk bouwvlak een maximale (goot)hoogte opgenomen welke aansluit op de (goot)hoogte van de woning Arnhemsestraatweg 64a. Verder is bepaald dat per bouwvlak één woning is toegestaan. Daarnaast is opgenomen dat in het noordelijk bouwvlak maximaal 700 m3 gebouwd mag worden zodra de agrarische opstallen zijn afgebroken.

Zoals standaard wordt toegelaten mag de bewoner ook hier aan huis een bedrijf of beroep uitoefenen. Hiervoor gelden de gebruikelijke voorwaarden. In een Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis is na te lezen welke bedrijven dit zijn. Opgemerkt wordt het vereiste van voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein ook geldt bij de uitoefening van een bedrijf of beroep aan huis. In een bijlage bij de bouwverordening zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van de bouwverordening bepaald bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Voor de hoogte van de erfafscheidingen geldt dat de standaard hoogte is overgenomen gezien de ligging en de functie van de gronden.

  • Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

In de dubbelbestemming wordt de bescherming van de archeologische waarden geregeld via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (oude aanlegvergunning). Zonder een dergelijke vergunning mag niet zomaar de grond worden geroerd, en daardoor blijven de (mogelijke) archeologische waarden in de grond onaangeroerd. De vergunningsplicht ziet er op toe dat éérst inzicht ontstaat in de mogelijke waarde van de bodem waarna, op basis van een afweging, alsnog een vergunning afgegeven kan worden voor het roeren van de bodem. Om inzicht in de mogelijke waarde van de bodem op het gebied van archeologie te verkrijgen is onderzoek nodig. Dit onderzoek zal vaak een archeologisch bureauonderzoek zijn gevolgd door een archeologisch booronderzoek. Deze dienen uitgevoerd te worden door deskundige onderzoekers die voldoen aan de benodigde certificeringen. Op basis van die eerste onderzoeken kan vervolgonderzoek nodig zijn (proefsleuvenonderzoek en eventueel opgraven). Indien aangetoond kan worden dat binnen (bepaalde delen van) het te onderzoeken gebied geen archeologische waarden meer aanwezig kunnen zijn, kan (met betrekking tot deze delen) worden afgezien van archeologisch onderzoek.

Er geldt een aanlegvergunningenstelsel waarbij de oppervlakte (minimaal 250 m2) van de bodemingreep en de diepte ervan (minimaal 30 cm) bepalen of een omgevingsvergunning nodig is of niet. Er moet dus aan beide criteria worden voldaan voordat een omgevingsvergunning nodig is. De diepte is daarbij maatgevend op het diepste punt (dus een ingreep boven de maatgevende oppervlakte en op één punt dieper dan de maatgevende diepte is vergunningplichtig).

  • Wonen, zoals standaard wordt toegelaten mag de bewoner ook hier aan huis een bedrijf of beroep uitoefenen. Hiervoor gelden de gebruikelijke voorwaarden. In een Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis is na te lezen welke bedrijven dit zijn. Opgemerkt wordt het vereiste van voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein ook geldt bij de uitoefening van een bedrijf of beroep aan huis. In een bijlage bij de regels zijn de parkeernormen per functie vastgelegd.

3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels en de regels met betrekking tot mogelijke afwijkingen. De (bestemmings) regels moeten altijd in samenhang met de algemene regels worden gelezen vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht.


4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

5.4 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.


De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draagt de kosten van het bouwplan, eventuele gemeentelijke maatregelen op het perceel of in het openbaar gebied. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade.
Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Realisatie binnen de planperiode door de eigenaar is reëel.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg en inspraak

Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat plannen van lokaal belang niet voor overleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard van het bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding. Aangezien het plan bestaat uit het toelaten van een nieuwe woning, is ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening vooroverleg gepleegd met het waterschap Rijn en IJssel en de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden.

Door het waterschap Rijn en IJssel zijn geen op- en/of aanmerkingen gemaakt over het bestemmingsplan en de opgenomen waterparagraaf.


De VGGM heeft omtrent dit plan een reactie gegeven. Geadviseerd wordt om in verband met de functiewijziging een brandkraan te laten realiseren op

maximaal 40 meter van de te realiseren woonfuncties in de lentsesteeg te Rheden. Deze brandkraan kan worden aangesloten op de bestaande drinkwaterleiding gelegen in de Lentsesteeg te Rheden. Aan dit advies zal bij de uitvoering van het plan moeten worden voldaan.


De gemeentelijke inspraakverordening schrijft geen inspraak voor. Gezien het vorenstaande is geen aanleiding gevonden om onverplicht inspraak te geven.


De vooraankondiging is op 8 april 2015 geplaatst op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in het huis-aan-huis blad De Regiobode. De Rhedenaar wordt tevens geplaatst op de website van de gemeente.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 3 december 2015 gedurende zes weken voor eenieder in digitale en analoge vorm ter inzage gelegen.

De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website.

Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden de documenten worden ingezien en worden gedownload. De verbeelding op papier lag tevens ter inzage in het gemeentehuis.

Tijdens de inzagetermijn zijn een drietal zienswijzen ingediend, welke zijn samengevat in de zienswijzennota behorende bij het vaststellingsbesluit. In de zienswijzennota zijn de aangevoerde onderwerpen voorzien van een beknopte beantwoording.

Naar aanleiding van de zienswijze van de Gasunie is het bestemmingsplan op één onderdeel aangepast, door een extra toevoeging aan de op de verbeelding aangegeven leidingstrook. Voor het overige hebben de zienswijzen geen aanleiding gegeven tot (juridische) aanpassingen aan het bestemmingsplan.

De onderhavige toelichting op het bestemmingsplan is aangepast op basis van de beantwoording van de zienswijzen (milieuzonering) en het plan is voorzien van actuele bijlagen.