Plan: | Dieren-Noord, locatie Burgemeester Bloemersstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0275.BPDN16-VA01 |
Leeswijzer
De toelichting op een bestemmingsplan wordt binnen de gemeente volgens een vast stramien opgebouwd, en wel als volgt.
Hoofdstuk |
Inhoud |
1 Inleiding | Kort wordt ingegaan op het bestemmingsplan in het algemeen; de aanleiding voor onderhavig plan; de ligging van het plangebied en het geldende bestemmingsplan. |
2 Beschrijving van het plan | Hier wordt de huidige stand van zaken beschreven en een beschrijving van de beoogde ontwikkeling gegeven. |
3 Beleid | Aangegeven wordt binnen welke beleidskaders en regels van het rijk, provincie, waterschap en de gemeente het bestemmingsplan is opgesteld. |
4 Haalbaarheid en afweging | De haalbaarheid en afweging, de uitgevoerde onderzoeken en conclusies komen hier aan de orde. |
5 Juridische aspecten | Beschreven wordt de procedure die een bestemmingsplan doorloopt en wordt een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan. |
6 Economische uitvoerbaarheid | Toegelicht wordt of uitvoering van het bestemmingsplan economisch haalbaar is. |
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid | Hier wordt beschreven hoe de procedure is verlopen tot de vaststelling van het bestemmingsplan. |
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft als doel om op de locatie aan de Burgemeester Bloemersstraat in Dieren een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Beoogd wordt om ter plaatse 25 appartementen en 7 grondgebonden woningen te realiseren.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Op basis van het geldende bestemmingsplan "Dieren 2017, Woongebieden-Noord" kent het plangebied namelijk een maatschappelijke bestemming.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde planologisch-juridische kader om de voorgenomen woningbouwontwikkeling mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de Burgemeester Bloemersstraat te Dieren-Noord, ook wel bekend als 'Bloemershof'. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven. Aan de noordoostzijde grenst het
perceel aan de Brandweerkazerne van Dieren, de gymzaal en de Tender, een school
voor praktijkonderwijs. Ten zuiden ligt het zorgcentrum Intermezzo/Hofstaete van
Attent. Ten (zuid)westen van het plangebied zijn agrarische velden en volkstuinen
aanwezig, behorende tot het landgoed Hof te Dieren. Daarachter beginnen de
bossen van de Veluwe. Het treinstation bevindt zich op een loopafstand van 4
minuten van het plangebied.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Dieren 2017, Woongebieden-Noord" dat op 22 mei 2019 door de gemeenteraad van Rheden is vastgesteld. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven.
In het geldende bestemmingsplan heeft de locatie de enkelbestemming 'Maatschappelijk - 1' met een bouwvlak en de maatvoeringsaanduidingen 'maximum bebouwingspercentage: 35%' en 'maximum bouwhoogte: 7 m'. Dergelijke gronden zijn bestemd voor maatschappelijke activiteiten, daaronder begrepen artsenpraktijken, klinieken, apotheken, bibliotheek, buurt- en clubhuizen, scholen et cetera.
Naast deze enkelbestemming is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Op basis hiervan is voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm, een onderzoeksrapport naar de archeologische waarden van de gronden nodig. Langs de zuidelijke perceelsgrens kent het plangebied tevens de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedruk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerzijden van de hartlijn van de leiding.
Verder kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - boringsvrije zone (grondwaterbescherming)' en 'veiligheidszone - niet gesprongen explosieven'. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone (grondwaterbescherming)' geldt dat de gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de instandhouding van grondlagen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwatervoorziening. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - niet gesprongen explosieven' geldt dat die gronden, naast de andere aangewezen bestemmingen, tevens bestemd zijn voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven in de bodem.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
De beoogde woningbouwontwikkeling is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan. Derhalve is voorliggend bestemmingsplan opgesteld, waarin het plangebied de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen' krijgt.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Dieren, gemeente Rheden, aan de Burgemeester Bloemersstraat. Het betreft het hoekperceel, begrensd door de Burgemeester Bloemersstraat en de Oostlaan. Aan de noordoostzijde grenst het
perceel aan de Brandweerkazerne van Dieren, de gymzaal en de Tender, een school
voor praktijkonderwijs. Ten zuiden ligt het zorgcentrum Intermezzo/Hofstaete van
Attent. Ten (zuid)westen van het plangebied zijn agrarische velden en volkstuinen
aanwezig, behorende tot het landgoed Hof te Dieren. Daarachter beginnen de
bossen van de Veluwe. Het treinstation bevindt zich op een loopafstand van 4
minuten van het plangebied.
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Dieren, sectie O, nummer 338 (ged.) een heeft een omvang van circa 8.545 m2. Het perceel bestaat uit een braakliggend grasland met bomenrijen rondom; het perceel is geheel onbebouwd en onverhard.
Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied
De beoogde ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling op het hoekperceel, begrensd door de Burgemeester Bloemersstraat en de Oostlaan. Het voornemen voorziet in de realisatie van in totaal 32 woningen, waarvan 25 appartementen en 7 grondgebonden woningen.
In 2006 heeft de gemeenteraad de kaders voor de totale gebiedsontwikkeling vastgesteld. Hierin is opgenomen dat op het braakliggend terrein achter de brandweerkazerne, gymzaal en school, gelegen aan de Harderwijkerweg in Dieren, woningbouw komt. Na vaststelling in de raad is er een prijsvraag, een zogenaamd ontwerp-/ontwikkelingscompetitie uitgeschreven. Door onder meer de woningbouwcrisis in 2008 en faillissement van de ontwikkelaar van destijds, is verdere planvorming en realisatie van de woningbouw tot nu toe uitgebleven. De brandweerkazerne, school en gymzaal zijn wel gerealiseerd van uit het winnende ontwerp.
Het "winnend ontwerp" van destijds, in de vorm van twee bouwblokken/benen, vormt ook nu weer het uitgangspunt voor het verdere ontwerp. De reeds gerealiseerde school, gymzaal en brandweerkazerne moeten een eenheid gaan vormen met de toekomstige woningbouw.
Het nog te realiseren deel; de twee bouwblokken/benen zullen bestaan uit 25 appartementen (noordelijk been) en 7 grondgebonden woningen (zuidelijk been). Het noordelijke been krijgt een bouwhoogte van maximaal drie bouwlagen met een plat dak. Vervolgens loopt de bebouwing trapsgewijs af richting de gymzaal; met bouwhoogtes van maximaal twee bouwlagen en één bouwlaag. Het zuidelijke been krijgt een bouwhoogte van maximaal twee bouwlagen met een platte afdekking.
De grondgebonden woningen hebben een klein stukje privé tuin met ruimte voor een tuinkast. De appartementen beschikken over een kleine privé tuin of balkon. Het midden van het plangebied zal worden ingericht als openbaar gebied met veel groen en een wadi. Ter plaatse worden tevens de privé tuinen van de grondgebonden woningen en appartementen beoogd. Parkeren zal plaatsvinden aan de randen van het plangebied.
Afbeelding 2.2: Vogelvlucht vanaf de Burgemeester Bloemersstraat
Afbeelding 2.3: Vogelvlucht vanaf de Harderwijkerweg
Aanvullend op het welstandsbeleid is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan kan gelijktijdig met het bestemmingsplan, als aanvulling op de welstandsnota, door de gemeenteraad worden vastgesteld zodat het plan juridisch rechtskracht heeft. Hierin is onder meer aandacht besteed aan de vormgeving van de gebouwen, zoals gevel, kleur- en materiaalgebruik en de inrichting van de ruimte daar omheen, zoals de tuinen. Verwezen wordt naar Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Bloemershof.
In dit hoofdstuk komt het ruimtelijk beleid op hoofdlijnen aan de orde. Het gaat hier om vigerend beleid op rijks-, provinciaal-, waterschaps- en gemeentelijk niveau. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.
Op 11 september 2020 is de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)' vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Door het nationale karakter van de NOVI en de relatief kleine schaal van onderhavig plan, heeft het voornemen nauwelijks raakvlak met dit nationale kader. Met onderhavig planvoornemen zijn geen nationale belangen in het geding.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening stelt het Rijk een aantal regels die zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 verder aangevuld.
Gezien de aard en omvang van onderhavig plan zijn er geen raakvlakken met het Barro. Vanuit het Barro zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de ladder voor duurzame verstedelijking – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste.
Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is herzien en per 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1, lid 1 sub i van het Bro gedefinieerd als: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Een aantal aspecten is van belang om te bepalen of en hoe de ladder moet worden toegepast, waaronder de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en/of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is.
Uit de jurisprudentie, die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder, blijkt dat de afdeling bestuursrechtspraak een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen als het gaat om de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn getrokken, dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het planvoornemen beoogt de realisatie van maximaal 32 woningen. De mogelijkheden die het plan bevat, betreffen derhalve een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Een motivering is nodig waaruit blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht besteed worden aan de uitvoerbaarheid van het plan (behoefte).
Behoefte
De behoefte bij een woningbouwontwikkeling wordt bepaald door de confrontatie van de lange termijn prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien. In veel provincies en regio's zijn prognosemodellen beschikbaar die bruikbaar zijn om de behoefte te bepalen. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Bij woningen kan daarbij vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.
Het is onder meer voor jongeren/starters en senioren lastig een geschikte woning te vinden in de gemeente Rheden. Er wordt vooral ingezet op het realiseren van geschikte woningen voor senioren, zodat er een verhuisketen op gang kan komen. Hier profiteren ook starters en jongeren van. In de gemeente Rheden is met name behoefte aan het toevoegen van levensloopbestendige appartementen en levensloopgeschikte grondgebonden woningen in alle prijsklassen, maar met de nadruk op het betaalbare segment.
Met de Woonagenda Arnhem e.o. 2021-2023 ‘Wendbaar sturen, verantwoord versnellen’ werken de gemeenten aan voldoende, passende en kwalitatief goede woningen in leefbare wijken en dorpen. Met de agenda wordt de regionale afstemming van woningbouwplannen en ambities vastgelegd. In de subregio Arnhem is afgesproken dat er in de periode 2017-2027 ruimte is voor het bouwen van 13.500 woningen. Hiervan dienen er 681 in Rheden gebouwd te worden. Er zijn reeds 131 woningen gebouwd, wat betekent dat er nog een opgave van circa 550 woningen ligt. Het project 'Bloemershof' is daarbij reeds opgenomen in de Woningmarktmonitor en valt derhalve binnen de (zachte) plancapaciteit van de gemeente Rheden.
De gemeente Rheden heeft in 2020 de Woonvisie 2020-2026 vastgesteld (zie ook paragraaf 3.4 Gemeente). In deze visie laat de gemeente een toekomstbeeld zien van hoe inwoners kunnen wonen en leven in de gemeente Rheden en hoe dit bereikt wordt. In paragraaf 3.4.12 Wonen wordt nader ingegaan om de gemeentelijke woonvisie en hoe het planvoornemen hierbij aansluit.
Binnen de gemeente Rheden als geheel en de kern Dieren specifiek, is zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte aan het realiseren van de beoogde woningen. Op basis van het voorstaande kan gesteld worden dat voldoende behoefte is aan het planvoornemen, zowel kwalitatief als kwantitatief. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Woon- en leefklimaat
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Hierbij gelden de volgende ambities:
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt in een duurzame toekomstfunctie voorzien voor de locatie Burgemeester Bloemersstraat in Dieren. De woningen worden gasloos uitgevoerd en voorzien van goede isolatie. De bebouwing sluit qua uitstraling en massa goed aan op de uitstraling van de bebouwing in de omgeving. En zoals eerder is aangegeven draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan een grotere woningdifferentiatie in de kern Dieren; er worden maximaal 32 woningen gerealiseerd die zowel geschikt zijn voor starters als senioren en zijn daarmee levensloopgeschikt. Gesteld kan worden dat het planvoornemen passend is binnen de ambities van de provincie wat betreft het woon- en leefklimaat. Gelet op het voorstaande kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
In de Omgevingsverordening Gelderland is het ruimtelijke beleid zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, deels verankerd. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening wordt regelmatig geactualiseerd. Voor onderhavig plan is gebruik gemaakt van de op 31 maart 2021 vastgestelde versie. Deze verordening is bindend voor de gemeente.
Voor onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen uit de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing:
Glastuinbouw, afdeling 2.3
De Omgevingsverordening bevat een drietal tijdelijke verboden op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. In het plangebied geldt een verbod voor de uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven. Deze verbodsbepalingen zijn opgenomen voor de gehele provincie.
Onderhavig planvoornemen heeft geen betrekking op een glastuinbouwbedrijf. De bepalingen in afdeling 2.3 zijn dan ook niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.
Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, afdeling 3.2
Uit de Omgevingsverordening Gelderland blijkt dat het westelijk deel van Dieren gedeeltelijk is gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied. Voor het plangebied betekent dit dat bepaalde activiteiten niet zijn toegelaten of alleen nadat gedeputeerde staten hieraan meewerken. Op grond van de verordening zijn verder aangewezen een boringsvrije zone (het gebied binnen de rode omlijning) en een koude-warmteopslagvrije zone (de blauwe horizontale belijning). Daarnaast is een ruimer intrekgebied aangewezen op basis van de Omgevingsverordening.
Afbeelding 3.1: Woningbouwmonitor
Ter plaatse van het grondwaterbeschermingsgebied is (her)ontwikkeling mogelijk, mits de nieuwe bestemming geen groter risico vormt voor de grondwaterkwaliteit dan de bestaande bestemming. Een ontwikkeling vormt een risico voor de grondwaterkwaliteit indien sprake is van de aanleg van een open of gesloten bodemenergiesysteem en diepteinfiltratie, het gebruik van IBC-stoffen, tenzij het een bijzonder geval betreft en het noodzakelijk is voor het algemeen belang. Van voorstaande activiteiten is onderhavige situatie geen sprake; de ontwikkeling vormt dan ook geen groter risico voor de grondwaterkwaliteit dan de bestaande bestemming. Daarnaast moet de bouw voldoen aan de regels en voorschriften uit de Omgevingsverordening. De voorschriften staan in de bijlage bij de Omgevingsverordening 'Grondwaterbescherming'. Activiteiten die zijn toegestaan, mits de voorschriften uit de Omgevingsverordening worden nageleefd, zijn het afkoppelen van hemelwater, niet dieper dan 3 meter graven/boren, het aanleggen van riolering en het toepassen van grond (artikel 3.16 t/m 3.23).
Het grondwaterbeschermingsgebied is geen belemmering voor de doelen van dit bestemmingsplan. Wel zal het grondwaterbeschermingsgebied en de bijbehorende boringsvrije zone, met de huidige begrenzing, worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Het provinciaal kader, zoals hierboven beschreven, blijft gelden, zodat ook de provinciale verordening geraadpleegd moet worden voor bovengenoemde gebieden.
Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het Gelders Natuurnetwerk wordt gevormd door de bestaande natuurgebieden uit de voormalige Ecologische Hoofdstructuur. De gebieden in de Groene Ontwikkelingszone zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens een andere functie.
Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschapselementen zijn aangewezen als Groene ontwikkelingszone. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone worden beschermd door in bestemmingsplannen hiermee rekening te houden. Daarvoor vormt de Omgevingsverordening Gelderland de basis. In de Omgevingsverordening zijn de kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone vastgelegd. Binnen het Gelders Natuurnetwerk worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt. In de Groene Ontwikkelingszone worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het gebied. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien er geen reële alternatieven zijn, sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en samenhang zoveel mogelijk worden beperkt en gelijkwaardig worden gecompenseerd.
Volledigheidshalve is getoetst of het plangebied betrekking heeft op het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland. Hetgeen niet het geval is gebleken aangezien het plangebied zelf niet is gelegen in het Gelders Natuurnetwerk en/of de Groene Ontwikkelingszone. Het plangebied grenst wel aan de Groene Ontwikkelingszone.
Het waterschap heeft de zorg voor de waterkeringen, is verantwoordelijk voor het grond- en oppervlaktewater in het landelijke gebied en in het stedelijk gebied voor het oppervlaktewater. Daarnaast heeft het waterschap als taak het zuiveren van het afvalwater.
Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.
Zoals reeds nader beschreven in paragraaf 3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland is het plangebied gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en vormt deze ontwikkeling geen belemmering voor de doelen van dit bestemmingsplan.
De belangen van het waterschap zijn binnen het watertoetsproces meegewogen. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.5 Water.
Voor onderhavig plangebied is het volgende gemeentelijke beleid van belang.
Voor het dorp Dieren is op 16 april 2019 de structuurvisie vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie beschrijft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op lange termijn en de daarvoor noodzakelijke maatregelen op korte en middellange termijn, met als doel de leefbaarheid van het dorpen en zijn omgeving in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren.
De visie van de gemeente is het streven naar een toekomstbestendige woningvoorraad die past bij de veranderende behoeften van inwoners, nu en straks. De Dierense woningmarkt is volop in beweging en de vraag naar woningen is op dit moment groot.
Afbeelding 3.2: Uitsnede Structuurvisie Dieren
Het plangebied is op de visiekaart aangewezen als 'stedelijk gebied' en 'ontwikkellocatie voor woningbouw (rood)'. De Burgemeester Bloemersstraat is daarnaast aangewezen als hoofdbomenstructuur (groen raamwerk).
Voor woningbouw geldt al enige tijd: inbreiding gaat voor uitbreiding. Ontwikkelingen binnen stedelijk gebied zijn echter een heel gepuzzel en vragen om maatwerk. Op deze locaties is ruimte namelijk schaars. Dat vergt extra inspanning om naast woningen ook ruimte te vinden voor parkeren, groen en voorzieningen. Het plangebied is daarbij specifiek aangewezen als ontwikkellocatie voor woningbouw.
In Dieren is een groen raamwerk aanwezig, maar niet iedereen ervaart het ook als zodanig. De gemeente is erop gericht op de bestaande groene kwaliteiten te behouden en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Bomen en ander groen kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om wijken te verbinden en bewoners elkaar te laten ontmoeten. Met het planvoornemen wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met het bestaande groene raamwerk, het voornemen draagt bij aan het behoud en daar waar mogelijk de versterking van het raamwerk.
Gesteld kan worden dat het planvoornemen in lijn is met de Structuurvisie Dieren.
De gemeenteraad heeft op 30 mei 2017 de Erfgoednota Verbindend Verleden vastgesteld. Daarin is het erfgoedbeleid over de jaren 2012-2016 geëvalueerd en worden de plannen voor de periode 2017-2021 geformuleerd. De evaluatie is aanleiding om voort te gaan op de ingeslagen weg; met dezelfde visie maar met nieuwe plannen waarin zoveel mogelijk erfgoedwensen zijn verwerkt. Erfgoed gaat over menselijke sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar zijn in het heden. Dat kunnen voorwerpen zijn, archeologische vondsten, archieven, en gebouwde en groene monumenten zoals landgoederen, begraafplaatsen en landschappen. Maar ook bepaalde gebruiken, verhalen en gewoonten horen erbij.
In de nota is het cultuurhistorische erfgoed is van cruciaal belang voor de ruimtelijke en sociale karakteristiek van de gemeente Rheden. Allereerst gaat het om het in goede staat doorgeven van cultuurhistorisch erfgoed aan volgende generaties. Daarnaast wil de gemeente haar erfgoed inzetten als (hulp)motor om de economische, sociale en klimatologische doelen te bereiken en als verbindende schakel tussen gemeentebrede beleidsdoelstellingen.
De nota is voor de verschillende delen van het erfgoed (landschap, archeologie, bouwkunst en de verhalen) uitgewerkt in de volgende thema's:
Naast uiteraard de kerntaak van erfgoed - instandhouding - is de focus de komende jaren gericht op het behalen van de gemeentebrede doelen op het gebied van klimaat, toerisme en recreatie en het sociale domein. Met een proactieve houding zal geprobeerd worden het voor eigenaren aantrekkelijk(er) te maken om hun erfgoed te behouden.
In paragraaf 4.7 Cultuurhistorie wordt nader op ingegaan op het aspect cultuurhistorie en/of eventueel voorkomende cultuurhistorische waarden belemmerd worden ten gevolge van onderhavig planvoornemen.
Archeologie wordt via het Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en aanpassing regeling Buitenplaatsen beschermd. De archeologische bepalingen uit dat bestemmingsplan zijn in onderhavig bestemmingsplan verwerkt. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.6 Archeologie.
Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door burgemeester en wethouders bepaald op basis van het advies van de regioarcheoloog die zijn advies opstelt aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.
In de Nota Milieuzonering Rheden 2015 die op 26 mei 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld, is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met milieuzonering. De hoofdlijn is als volgt: ten aanzien van dit aspect wordt de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering gehanteerd. In nieuwe situaties wordt getoetst aan de richtafstanden. Afwijken van die afstanden is mogelijk mits gemotiveerd (met een onderzoek).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ook bestaande situaties beoordeeld. Bestaande bedrijven worden in principe zo bestemd dat zij minimaal kunnen blijven functioneren. Tenzij sprake is van een milieuknelpunt en bedrijfsbeëindiging is gewaarborgd.
Het aspect milieuzonering in relatie tot onderhavig planvoornemen c.q. plangebied wordt nader beschreven in paragraaf 4.12 Milieuzonering.
De nota Bodembeheer en de achterliggende bodemkwaliteitskaart zijn op 31 mei 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Op de bodemkwaliteitskaart is de mate van diffuse bodemverontreiniging aangegeven. Deze diffuse bodemverontreiniging is niet toe te wijzen aan een specifieke bron zoals een tankstation of een smederij. In de nota Bodembeheer is vastgelegd hoe met deze diffuse bodemverontreiniging dient te worden omgegaan.
De wijze waarop met bodemverontreiniging wordt omgegaan bij het opstellen van bestemmingsplannen is door de gemeenteraad op 26 mei 2015, vastgelegd in de Nota standaardplanmethodiek dorpen Rheden 2015. Deze werkwijze is gebruikt bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de gegeven bestemmingen. De PFAS regelgeving is sinds 22 december 2020 opgenomen in de geactualiseerde versie van de Nota bodembeheer.
Het aspect bodemkwaliteit in relatie tot onderhavig planvoornemen c.q. plangebied wordt nader beschreven in paragraaf 4.1 Bodem.
Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt, zoals is vastgelegd in de Nota
standaardplanmethodiek bestemmingsplannen dorpen Rheden 2015, vanwege de
gemeentelijke zorgplicht bij het leggen van bouwvlakken in verdachte gebieden een
onderzoek gevraagd naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.
In paragraaf 4.11 Ontplofbare oorlogsresten wordt nader ingegaan op het aspect ontplofbare oorlogsresten in relatie tot onderhavig planvoornemen c.q. plangebied.
De Wet geluidhinder stelt regels aan de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door gezoneerde wegen, spoorwegen en industrieterreinen op geluidgevoelige functies in nieuwe situaties. Hoe burgemeester en wethouders in verschillende omstandigheden invulling geven aan hun bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen dan de voorkeurswaarde, heeft het college op 27 april 2015 vastgelegd in de Nota Hogere waarden Wet geluidhinder Rheden 2015.
Het aspect geluidhinder in relatie tot onderhavig planvoornemen c.q. plangebied wordt nader beschreven in paragraaf 4.2 Geluid.
In het gemeentelijke Verkeerscirculatieplan Dieren (VCP) uit 2013 wordt een wegcategorisering beschreven bestaande uit stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en verblijfsgebieden. Verblijfsgebieden zijn of worden ingericht als 30 km/u of 60 km/u zone. Gebiedsontsluitingswegen zijn de wegen binnen de bebouwde kom die hoofdzakelijk een doorstroom karakter hebben en waar een snelheidslimiet van 50 km/u geldt.
Voor het parkeren vormen de bepalingen uit de Nota Parkeernormen Rheden 2015 de grondslag. Het beleid is vastgelegd bij de vaststelling door de gemeenteraad op 26 mei 2015.
In paragraaf 4.9 Verkeer en parkeren wordt nader ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren in relatie tot onderhavig planvoornemen.
In het gemeentelijke Groenstructuurplan uit 2002 en de Beleidsnota Bomen uit 2005 is de leidraad dat de groene kenmerken en karakteristieken in de dorpen en deelgebieden worden versterkt.
De dorpenroute tussen Velp en Dieren is een belangrijke verbindingsas die zich kenmerkt door een ligging tussen bossen en open landbouwgebieden. Markant zijn de boomlinten die haaks op de dorpenroute zijn gesitueerd. Bomenlanen die vanaf de Veluwe richting IJssel voeren, vormen het bindende element - het raamwerk - in het geheel.
In paragraaf 4.4 Groen wordt nader ingegaan op het aanwezig groen c.q. de bestaande bomen in relatie tot onderhavig planvoornemen.
Het huidige gemeentelijke beleid is het Watertakenplan Olburgen (WTPO). Deze is opgesteld in samenwerking met het waterschap Rijn en IJssel en de gemeenten Bronckhorst en Doesburg. Met de WTPO voldoet de gemeente Rheden aan de planverplichting voor de rioleringszorg die rechtstreeks voortkomt uit de Wet milieubeheer. In dit plan heeft de gemeente samen met waterschap Rijn en IJssel het rioleringsbeleid vastgelegd. De strategie bij de inzameling van afvalwater is afgestemd op rijks- en provinciaal beleid. Ook de zorgplicht voor afstromend hemelwater en grondwater, binnen het stedelijke gebied, is geborgd in het WTPO.
Omgaan met hemelwater en grondwater is geregeld in de in oktober 2015 vastgestelde gemeentelijke verordening Afvoer hemelwater en grondwater Rheden 2015.
Het aspect water in relatie tot onderhavig planvoornemen c.q. plangebied wordt nader beschreven in paragraaf 4.5 Water.
In juni 2016 is het gemeentelijke klimaatbeleid De Rhedense klimaataanpak 2016-2020 vastgesteld. Het beleidskader 'Aan de slag voor een duurzaam klimaat, beleidskader voor de klimaataanpak Rheden 2019-2022', dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 6 februari 2019, sluit hierop aan.
Klimaatadaptatie vormt een belangrijk onderdeel van dit beleid. Hieronder wordt verstaan het zodanig inrichten en beheren van de openbare ruimte dat effecten van klimaatverandering hierin opgevangen kunnen worden zonder dat dit tot ernstige overlast of schade leidt. Het gaat hierbij om de effecten zoals meer en extremere buien, langere perioden van droogte en hitte en de stijging van de zeespiegel en de daaraan gerelateerde stijging van de rivierstanden. Directe gevolgen uiten zich onder andere in meer overlast van water op straat, erosie, bodemdaling, een toenemende kans op natuurbranden en afname van biodiversiteit.
Stresstesten
Alle gemeente hebben uiterlijk 2019 stresstesten uitgevoerd. Zo ook de gemeente Rheden, conform het Deltaplan Ruimtelijke Adaptie (DRPA). Het doel vanuit het DPRA is om in 2050 de leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust te hebben ingericht.
Wateroverlast - stresskaart
Bloemershof betreft een wateroverlast-locatie. Het is een lager gelegen locatie waar het water vanaf het noord/noordwesten naartoe stroomt. Dit is goed te zien op de onderstaande afbeelding. Op de afbeelding is de berekende hoeveelheid water op straat bij een bui van 40 mm die valt in 45 minuten af te lezen.
Afbeelding 3.3: Uitsnede Systeemoverzicht stedelijk water
Hittestress
In de bestaande situatie betreft het Bloemershof een gazon/grasland (ter plaatse van de okergele kleur). Dit in indiceert dat het plangebied een koele en aangename plek is (zorg voor verdamping / reductie luchttempratuur). Rondom is te zien dat de bebouwde omgeving een hoog risico heeft voor hittestress (donkerrood). Pal ten noord-westen naast de bouwlocatie is een senioren-complex gesitueerd. Aan zuidoostzijde ligt het verzorgingshuis 'Gelders Hof'. De bewoners zijn extra gevoelig voor hitte. Nu vormt het plangebied nog een 'groene vinger' in het gebied.
Afbeelding 3.4: Uitsnede Hittekaart Gemeente Rheden
Wanneer het bouwplan ontwikkeld wordt, dient dus naast de wateropgave, rekening gehouden te worden met de hitte-opgave: houdt de leefomgeving leefbaar door waterrobuust en klimaatbestendig te bouwen en in te richten. Dit kan door behouden, versterken of creëren van robuuste groen/blauwe structuren, keuze voor lichte kleur bouwmaterialen (reflectie in plaats van absorptie), gevelgroen of groene daken en zorgen voor schaduw door bijvoorbeeld bomen. Ook ventilatie/wind, om warme lucht uit het bebouwde gebied te krijgen, is een relevant aspect voor onder andere de positionering van de nieuw bebouwing.
Voorstaande uitgangspunten worden in acht genomen bij de verdere uitwerking van het openbaar gebied.
Op 29 september 2020 heeft de raad de Woonvisie 2020-2026 vastgesteld. Deze visie laat een toekomstbeeld zien van hoe inwoners kunnen wonen en leven in de gemeente Rheden en hoe dit bereikt wordt. De focus ligt op drie speerpunten:
In voorliggend geval zijn met name de speerpunten 'leefbare wijken voor alle inwoners' en 'het toevoegen van de juiste kwaliteit woningen' relevant.
Leefbare wijken voor alle inwoners
De verschillen tussen sterke en kwetsbare wijken in Rheden wordt steeds groter. Waar nodig wordt daarom ingezet op het vergroten van de sociaal economische draagkracht in wijken door differentiatie en verduurzaming van de woningvoorraad te stimuleren en de leefbaarheid, veiligheid en sociale samenhang te stimuleren.
Daarnaast vergrijst de gemeente Rheden. Er wordt daarom onder meer ingezet op het realiseren van voldoende levensloopgeschikte woningen, waarbij zowel op nieuwbouw als aanpassing van bestaande bouw wordt ingezet. Daarnaast is de wens jonge huishoudens te binden. Om het aanbod voor jongeren en gezinnen te vergroten, wordt met name ingezet op doorstroming van ouderen. Hiermee komen lange(re) verhuisketens op gang, waardoor er gezins- en starterswoningen vrijkomen.
Toevoegen van de juiste kwaliteit woningen
De woningbouwopgave voor Rheden is om 550 woningen tot 2027 te realiseren. Onderhavig planvoornemen is reeds opgenomen op de planningslijst. Zie ook 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking.
De woningen die in Rheden worden toegevoegd moeten kwalitatief passend zijn. Hiervoor zijn zowel op regionale schaal als op gemeentelijke schaal kwaliteitscriteria opgesteld. Regionaal is onder meer bepaald dat woningbouwontwikkelingen moeten inspelen op behoefte, er aandacht moet zijn voor duurzaamheid en levensloopgeschiktheid en inbreiding voor uitbreiding gaat. Daarnaast moet alle nieuwbouw levensloopgeschikt zijn en moet het project passen in het woonprofiel per kern.
Woonprofiel Dieren-Noord/Oost
Dieren-Noord/Oost is het gebied boven de spoorlijn en ten oosten van de Harderwijkerweg. Dit gebied kenmerkt zich door het brede scala aan woonmilieus. Van een typische jaren ’30 buurt naar vooroorlogse tuindorp complexen en naoorlogse
tuinwijktypologie. Vanuit differentiatieoogpunt wil men hier graag koopwoningen in alle prijsklassen en middenhuur toevoegen. In de sociale huur zou men graag een
oplossing zien voor de mismatch tussen vraag en aanbod; vraag naar 1-persoonshuishoudens, maar aanbod van eengezinswoningen. Met het oog op de toenemende vergrijzing zet men hier ook in op het toevoegen van levensloopgeschikte appartementen.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Woonvisie 2020-2026. Het is een inbreidingsproject. Het draagt bij aan een grotere woningdifferentiatie in de kern Dieren. Er worden 32-34 levensloopgeschikte woningen gerealiseerd: appartementen en grondgebonden woningen. Hier kunnen senioren terecht, waardoor er doorstroming op gang komt. Maar ook starters en gezinnen kunnen er terecht. De toevoeging van levensloopgeschikte woningen draagt bij aan een versterking van de verzorgingsstructuur van het naastgelegen Intermezzo van Attent. Minimaal 70% van de woningen valt in de categorie betaalbaar en er is aandacht voor duurzaamheid, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
De welstandsnota vormt samen met het bestemmingsplan het (juridische) kader waaraan een omgevingsvergunning wordt getoetst ten aanzien van de ruimtelijke aanpassing van de gebouwde omgeving. Op 30 mei 2017 heeft de raad de welstandsnota geactualiseerd. Met deze welstandsnota zijn de gemeente, ondernemers en inwoners gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de leefomgeving. De nota is alleen daar van toepassing waar het algemeen belang van de leefomgeving groot is. Daar waar het niet nodig is, geeft de nota ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer en inwoner voor de verschijningsvorm van een bouwwerk. Hiermee wordt de regelgeving ten aanzien van welstand beperkt tot de hoogstnodige welstandscriteria zonder dat de kwaliteit van de bebouwde omgeving achteruitgaat. De nota is digitaal beschikbaar via de website www.welstandsnotas.nl/rheden. Hier kan iedereen de nota op adres raadplegen.
Voor het Bloemershof is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, Beeldkwaliteitsplan Bloemershof. Het beeldkwaliteitsplan geeft meer gedetailleerde richtlijnen en handvatten en vormt zo een aanvulling voor de welstandsnota ten behoeve van de realisatie van onderhavig plan. Het beeldkwaliteitsplan is ter vervanging van de welstandscriteria voor deze specifieke plek, omdat de huidige criteria niet toereikend zijn. Verwezen wordt naar Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Bloemershof.
Het college en de gemeenteraad van de gemeente Rheden hebben besloten om hoog in te zetten op de biodiversiteit middels de inzet van een gemeentelijk biodiversiteitsplan. Het plan is in juni 2022 vastgesteld met een hoge ambitie. Een ontwikkeling vanuit dit beleid is het behouden en herstellen van de biodiversiteit en het natuurinclusief ontwerpen en inrichten van projecten aan de hand van een puntensysteem. Momenteel wordt gewerkt aan het puntensysteem, deze is nog niet gereed. Gelet op de biodiversiteitsambities dient het natuurinclusief bouwen en inrichten als uitgangspunt gehanteerd te worden in de inrichting en ontwikkeling van het project.
Biodiversiteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Biodiversiteit is overal om ons heen en op elke schaal kan een bijdrage
geleverd worden. In de nieuwbouw worden voorzieningen gecreëerd voor flora en fauna. Rond de parkeerplaatsen en buitenruimte worden maatregelen uitgewerkt die bijdragen aan de biodiversiteit zoals het toepassen van diversiteit aan inheemse hagen, natuurlijke inheemse beplantingsstroken, takkenrillen aanbrengen en nestgelegenheid voor flora en fauna.
Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, aan beleid van andere overheden en aan de uitkomsten van onderzoeken. In dit hoofdstuk worden de (nieuwe) mogelijkheden die onderhavig bestemmingsplan bevat, daaraan getoetst.
In de paragrafen 4.1 tot en met 4.13 zijn de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan diverse aspecten. Per paragraaf is eerst het toetsingskader aangegeven, gevolgd door de beoordeling en de conclusie.
Kader
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Beoordeling
De meest actuele onderzoeken zijn:
Bekend is dat het plangebied gebruikt is voor grindwinning, benodigd voor de aanleg van de weg Zutphen-Arnhem. Het terrein was toen bekend onder de naam: De Veldkuil. De gaten die door de grindwinning waren ontstaan, zijn in de jaren daarna gevuld met afval. Binnen het plangebied liggen nu twee, relatief kleine, stortplaatsen. Samen één geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. De stortplaatsen zijn, in opdracht van de gemeente, in 2009 en 2010 gesaneerd.
In opdracht van de gemeente Rheden heeft Verhoeve Milieu B.V. in juni en juli 2009 de milieukundige begeleiding verzorgd. Vanaf maart 2010 is het project afgerond onder milieukundige begeleiding van Grontmij Nederland B.V.
De aanleiding voor de sanering was de geplande ontwikkeling. De stort en de afdeklaag waren licht tot sterk verontreinigd met hoofdzakelijk PAK en zware metalen.
De stort evenwijdig aan de Burgemeester Bloemersstraat wordt stortlocatie 1 genoemd en de stort op de grens met het terrein van Gelders hof wordt stortlocatie 2 genoemd.
De sanering heeft bestaan uit het ontgraven van een deel van de stortlocaties en het aanbrengen van een leeflaag van 1,0 m dikte met grond die voldoet aan bodemgebruikswaarde I (BGW I). Daarvoor is de bestaande afdeklaag en het stortmateriaal tot aan de onderzijde van de te realiseren leeflaag (1,0 m minus toekomstig maaiveld) ontgraven. Daarnaast is aanvullend ontgraven op die plaatsen waar dit als gevolg van de herontwikkeling noodzakelijk was.
Tijdens en na afloop van de ontgraving zijn door de milieukundig begeleider controlemonsters genomen van de putwanden en putbodems om het saneringsresultaat vast te stellen. Op basis van de analyseresultaten kan voor de stortlocaties het navolgende geconcludeerd worden:
De provincie Gelderland heeft op 5 december 2012 ingestemd met het evaluatierapport.
Afbeelding 4.1: Geotextiel met daaronder restverontreiniging na sanering Bloemershof
Bij de nieuwe ontwikkeling zal rekening gehouden worden met het instandhouden van de bestaande stortplaatsen met hun afdeklaag. Hiertoe wordt ter plaatse van de twee voormalige stortlocaties een gebiedsaanduiding opgenomen. Ter plaatse gelden nazorgbepalingen, zoals het in stand houden van de leeflaag van 1 meter dik. Voor alle activiteiten, anders dan normaal tuinierswerk, is goedkeuring nodig van het bevoegd gezag (gemeente Rheden).
Verkennend bodemonderzoek
In september 2022 is door BK Ingenieurs B.V. een verkennend bodemonderzoek op de locatie Burgemeester Bleomerstraat - Oostlaan te Dieren, met als doel het vaststellen van de huidige milieuhygiënische op de locatie op het gehele perceel (zie Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek). Ter plaatse van de voormalige stortlocatie is alleen de deklaag meegenomen in het onderzoek. Uit het onderzoek volgen de volgende conclusies:
Algemene kwaliteit
De zintuiglijk schone boven- en ondergrond is niet verontreinigd met de parameters van het standaard NEN 5740 grondpakket. De plaatselijk aanwezige zandlaag met sporen baksteen (0-1,0 m -mv) is licht verontreinigd met lood, PAK en som PCB.
Ter volledigheid wordt opgemerkt dat ter plaatse van de twee voormalige stortlocaties onder de deklaag nog een restverontreiniging aanwezig is. Het overige deel van stort 2 op het aangrenzende perceel is niet gesaneerd. Nor-maal gebruik van de leeflaag is tot een diepte van 1,0 m -mv toegestaan. Dieper graven is niet toegestaan zonder instemming van het bevoegd gezag. Beschadigingen waarbij de leeflaag wordt doorbroken moeten zo spoedig mogelijk worden hersteld. Ter plaatse van de leeflaag is de bodem niet geschikt voor het telen van gewassen voor consumptie. De locatie is geschikt voor het gebruik wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen. Indien het gebruik van de bodem wijzigt naar een gevoeliger gebruik dient dit schriftelijk aan het bevoegd gezag te worden gemeld.
Hergebruik grond (indicatief)
De zintuiglijk schone boven en ondergrond is op basis van de onderzochte stoffen uit het NEN-pakket en PFAS (toetsing landelijk) aan klasse 'Altijd toepasbaar'.
De zandlaag met sporen baksteen is op basis van de onderzochte stoffen uit het NEN-pakket en PFAS (toetsing landelijk) aan klasse 'Wonen'.
Toetsing hypothese bodem
De hypothese 'onverdacht' is correct gebleken. Er zijn geen verontreinigingen aangetoond die afwijken van de te verwachten bodemkwaliteit.
Conclusie
De locatie is geschikt voor het gebruik wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen. Daarnaast zal bij de nieuwe ontwikkeling rekening gehouden worden met het instandhouden van de bestaande stortplaatsen en hun afdeklaag middels de gebiedsaanduiding 'overige zone - voormalige stortlocatie'.
Kader
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen. De wet noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van belang zijn. Binnen de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Deze bronnen hoeven niet binnen het plangebied te liggen. Nieuwe geprojecteerde geluidgevoelige functies binnen de zone van een bron moeten op het aspect geluidbelasting getoetst worden. Wegen die deel uitmaken van een woonerf of van een 30 km-gebied zijn hiervan uitgezonderd. De Wgh benoemt functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van deze bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidsgevoelige bestemmingen'.
De Wgh kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde'). Maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen moeten dan onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard.
Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.
De grenswaarden zijn voor wegverkeerslawaai 48 dB tot en met 53 dB in buitenstedelijk gebied en in stedelijk gebied van 48 dB tot 63 dB en voor spoorweglawaai 55 dB tot en met 68 dB.
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.
In de op 27 april 2015 vastgestelde Nota hogere waarden Wet geluidhinder Rheden 2015 hebben burgemeester en wethouders vastgelegd hoe zij omgaan met het verlenen van hogere grenswaarden.
Beoordeling
Weg- en spoorweglawaai
Het plangebied ligt in de geluidzone van de Harderwijkerweg en de spoorlijn Arnhem-Deventer. Op basis van de geluidscontourkaarten van zowel de weg als de spoorlijn, blijkt dat ter plaatse van het plangebied aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
Afbeelding 4.1: Geluidscontouren spoorlijn
Afbeelding 4.1: Geluidscontouren wegverkeer (Bron: Icinity gemeente Rheden)
In de bovenstaande gegevens is rekening gehouden met de geluidscorrectie volgens artikel 110 Wgh. Dit is een correctie voor het stiller worden van voertuigen in de toekomst. Hierbij worden de wegen met een wettelijk toegestane snelheid van 70 km/h en hoger gecorrigeerd met 2 dB en alle wegen met een wettelijk toegestane snelheid onder de 70 km/h gecorrigeerd met 5 dB.
Aangezien er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (weg) en 55 dB (spoor) bij de nieuwe woningen, is er geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.
Inrichtingen
Het plangebied is gelegen op relatief korte afstand van een gymzaal, een brandweerkazerne en een praktijkschool (voortgezet onderwijs). Voor deze drie functies kan niet voldaan worden aan de richtafstand voor het aspect geluid, zoals beschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Derhalve is door DGM Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek milieuzonering). In paragraaf 4.12 Milieuzonering worden de resultaten van dit onderzoek nader beschreven.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Kader
De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in de Omgevingsverordening Gelderland (Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone, Waardevol open gebied, Nationaal landschap). Voor de bescherming van soorten geldt alleen de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermings- zones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. De Veluwe en de Rijntakken zijn aangewezen als Natura 2000-gebieden.
Binnen deze gebieden mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied.
Het landelijke Natuurnetwerk Nederland, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is binnen de provincie beschermd. Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het Gelders Natuurnetwerk wordt gevormd door de bestaande natuurgebieden uit de voormalige Ecologische Hoofdstructuur. De gebieden in de Groene Ontwikkelingszone zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschapselementen zijn aangewezen als Groene Ontwikkelingszone.
Daarnaast worden in de Omgevingsverordening het Waardevol open gebied en het Nationaal landschap beschermd.
Stikstofdepositie
In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.
De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen: gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot ‘significante effecten’ op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een ontheffing Wet natuurbescherming (Wnb). Daarom dient voor nieuwe plannen en projecten onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Ook de bescherming van soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming. Bij nieuwe ontwikkelingen moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring van een beschermde soort of vernietiging van het leefgebied, een vaste rust- of verblijfplaats, kan het project strijdig zijn met de Wnb.
Deze wet kent drie verschillende beschermingsregimes:
De provincie heeft in de Omgevingsverordening aangegeven voor welke algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen
Beoordeling
In 2006 heeft Loo Plan een Quickscan Flora- en Faunawet uitgevoerd met aanvullend in 2007 een nader vleermuisonderzoek. Deze onderzoeken zijn inmiddels verjaard. Derhalve is in het kader van de Wet natuurbescherming in juni 2021 een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 5 Quickscan Wet natuurbescherming). Op basis van de Quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op circa 250 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe en het Gelders Natuurnetwerk. Effecten zoals trillingen, licht en geluid zijn op voorhand uitgesloten, maar een mogelijk effect door stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten.
Voor het planvoornemen zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in de beoogde situatie stikstofdepositie plaatsvindt ter plaatse van Natura 2000-gebieden. Deze depositie heeft mogelijk significante gevolgen voor de betreffende Natura 2000-gebied. Op 1 mei 2023 is hiertoe een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij de Provincie Gelderland. Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van ruimte uit het stikstofregistratiesysteem (SSRS).
De Provincie Gelderland onderschrijft de conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivaties van de stukken zoals bij de aanvraag gevoegd. Uit de toetsing blijkt dat er naast de effecten van stikstof geen andere effecten te verwachten zijn op Natura 2000-gebieden. Het ontwerpbesluit van de provincie heeft ter inzage gelegen en daarop zijn geen zienswijzen binnengekomen. De provincie is voornemens de vergunning te verlenen. Dit kan zodra er ruimte vrijkomt in het SSRS (stikstofbank). Het ligt in de rede dat de vergunning binnen de planperiode van dit bestemmingsplan verleend zal worden (Bijlage 6 Ontwerpbesluit verlenen vergunning Wnb).
Houtopstanden
Er is geen sprake van beschermde houtopstanden binnen de Wet natuurbescherming. Toetsing aan de verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming onderdeel bescherming houtopstanden is niet aan de orde.
Soortbescherming
Vleermuizen
Tijdens het ecologisch onderzoek door Loo Plan in 2006 en 2007 zijn in het gebied mitigerende en foeragerende vleermuizen aangetroffen. De bomenrij rondom het projectgebied is potentieel geschikt als vliegroute voor vleermuizen, echter zijn er voldoende alternatieve vliegroutes in de directe omgeving en bij de toekomstige situatie blijft de structuur van de bomenrij behouden. Ten aanzien van vleermuizen vormt het planvoornemen derhalve geen belemmering.
Algemene broedvogels
In de bomen en struiken kunnen algemene broedvogels zoals de merel, winterkoning, roodborst, houtduif, vink en de heggenmus broeden. Alle broedende vogels zijn beschermd en tijdens het broedseizoen (indicatief van maart tot half augustus) mogen deze nimmer verstoord of de nesten vernield worden. Door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren kunnen overtredingen in het kader van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Indien dit niet mogelijk is, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck door een ecoloog plaats te vinden.
Algemene zoogdieren
Algemene zoogdieren als de egel en het konijn kunnen eventueel aangetroffen worden op het terrein. Hiermee volstaat het volgen van de algemene zorgplicht.
Andere beschermde diersoorten worden niet verwacht binnen het plangebied.
Conclusie
Het aspect natuur/ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In februari 2020 zijn de aanwezige bomen in het plangebied geïnventariseerd (zie Bijlage 7 Boominventarisatie). Op basis van deze inventarisatie is de conditie van de bomen bepaald. Daaruit volgt welke bomen zeker, misschien of niet behouden blijven. Bij de werkzaamheden zullen er maatregelen genomen worden om de bomen al dan niet te behouden of te verwijderen.
Conclusie
Het uitgangspunt is dat de bomenrij langs de Burgemeester Bloemersstraat (noord- en westzijde) grotendeels behouden blijven. Dit komt voort uit het groenbeleid van de gemeente. Zie ook paragraaf 3.4.9 Groen. Bij kap zal een vergunning aangevraagd worden.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt.
Watertoets
Aan de hand van de Handreiking Watertoets is het aspect water in onderhavig plan meegenomen. Doel van het watertoetsproces is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze meewegen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding. In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterthema's voor het bestemmingsplan relevant zijn.
Thema |
Toetsvraag | Relevant |
Hoofdthema's |
||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
1. Nee 2. Nee |
Riolering en afvalwaterketen |
1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
1. Ja 2. Nee 3. Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
1. Ja 2. Ja 3. Nee |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
Oppervlaktewater kwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
Grondwaterkwaliteit | Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Ja |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
1. Nee 2. Ja |
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Nee |
Natte Natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
1. Nee 2. Nee |
Inrichting en Beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
1. Nee 2. Nee |
Aandachtsthema's
|
||
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
De uitkomsten van de tabel geeft aanleiding voor de volgende toelichting:
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater en hemelwater worden gescheiden gehouden. Huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op het gemeentelijke, gemengde rioolstelsel.
Wateroverlast
Voor het project is een infiltratieonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw (zie Bijlage 8 Infiltratieonderzoek). Hierbij is de lokale bodemdoorlatendheid vastgesteld om de (on)mogelijkheden voor de aanleg van een infiltratievoorziening te bepalen.
De ontwikkeling dient hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden, waarbij het hemelwater bij voorkeur ter plaatse verwerkt wordt. Om het hemelwater duurzaam te verwerken, gaat de voorkeur uit naar een (of meerdere) infiltratievoorzieningen.
Het plangebied kent enig hoogteverschil, waarbij globaal de buitenranden hoger liggen dan het centrale deel. Uit aangeleverde informatie blijkt dat ter plaatse hiervan nog een verontreiniging in de bodem aanwezig is waarmee rekening gehouden dient te worden bij de aanleg van een voorziening. Het zuidelijke deel ligt op circa 18,5 m +NAP en loopt af naar het centrale deel op circa 18,1 m +NAP. Lokaal zijn er verlagingen aanwezig tot circa 17,7 m +NAP.
Wateroverlast kan eenvoudig vermeden worden door het voorzien van oppervlakkige afstroom van panden weg naar een lager gelegen terreindeel of groen waar eventuele hinder beperkter is. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij de verdere planuitwerking. Verder kan wateroverlast worden beperkt door vloerpeilen ruim boven de maaiveldhoogte toe te passen evenals de toepassing van groene daken. Bij ondergronds bouwen dient extra aandacht te zijn voor de waterproblematiek op deze locatie (zie ook paragraaf 3.4.11 Klimaatadaptatie).
Grondwaterkwaliteit
Het plangebied ligt in het grondwaterbeschermingsgebied voor het zeer kwetsbaar drinkwaterwinningssysteem Ellecom. Voor dit gebied zijn specifiek milieuhygiënische voorwaarden opgesteld om de kwaliteit van het grondwater te beschermen. Infiltrerend hemelwater mag niet verontreinigd zijn en er dient gebouwd te worden met niet-uitlogende en duurzame materialen. Door de voorgenomen nieuwbouw ter plaatse van woningen en de toepassing van niet-uitlogende materialen wordt vervuiling van het opgevangen hemelwater voorkomen en kan dit ter plaatse in de bodem infiltreren. Echter, de gemeente Rheden geeft de voorkeur aan bovengrondse en zichtbare infiltratievoorzieningen, omdat het plangebied in het grondwaterbeschermingsgebied is gelegen en de gemeente graag zicht wil houden op water de grond in gaat.
Binnen het plangebied blijkt de toplaag van circa 50 tot 90 cm dikte te bestaan uit een zwak siltig, zwak humeuse, matige fijne zandlaag met een matige bijmenging van grind. Vervolgens is er een sterk grindige, matig grove zandlaag aanwezig tot circa 1,3 m-mv., waarna de bodem overgaat in een matig grove zandlaag met sporen grind tot matig grindhoudend. Uit het infiltratie onderzoek blijkt dat er een redelijke infiltratiesnelheid in de (humeuse) toplaag (K-waarde 0,5 tot 1,0 m/d) en een zeer goede verticale infiltratiesnelheid aanwezig is in het hieronder gelegen pakket (K-waarde >1,8 m/d).
Binnen het plangebied is het mogelijk om een goed functionerende infiltratievoorziening aan te leggen. Deze dient aangelegd te worden tot onder de humeuze toplaag, zodat een snelle lediging gerealiseerd wordt. Door de diepe grondwaterstand is het mogelijk om zowel bovengronds als ondergronds een infiltratievoorziening aan te leggen.
Echter, de gemeente Rheden geeft de voorkeur aan bovengrondse en zichtbare infiltratievoorzieningen eventueel gecombineerd met een ondergrondse voorziening.
Gezien de lage ligging van het plangebied is de grote van de infiltratievoorzienig niet alleen afhankelijk van de toename in het verharde oppervlak. Ook hemelwater dat op het onverharde deel valt zal meegenomen moeten worden in de berging. Daarnaast wordt het plangebied belast met hemelwater afkomstig uit de omgeving. Gerekend wordt met een totaal oppervlak van 9.000 m2. Dit komt overeen met een compensatie-eis van 540 m3 voor een bui van 60 mm.
Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om een infiltratievoorziening te realiseren. Een verwerkingsmogelijkheid betreft de aanleg van een wadi centraal tussen de nieuwbouw en/of noordelijk van de nieuwbouw gecombineerd met een ondergrondse voorziening.
Bij het voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden (dubo-materialen etc.) kan de afgekoppelde afstromende neerslag rechtstreeks via (mol)goten, lijnafwatering of ander traditioneel afvoermateriaal naar een aan te leggen voorziening stromen om in de bodem te infiltreren. Wel moeten in de afvoersystemen voorzieningen worden gerealiseerd die blad, zand e.d., die verstoppingen kunnen veroorzaken, achterhouden. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven ten behoeve het reinigen en het onderhoud. Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat de systemen blijven functioneren. Ook moet de (nood)overloop regelmatig worden onderhouden. Ondergrondse voorzieningen dienen altijd voorzien te zijn van een goed bereikbare blad- en zandvanger en/of ontluchtingspunt/overloop.
Om te voorkomen dat er schadelijke stoffen in het afvloeiende hemelwater komen dienen de volgende duurzame materialen te worden toegepast:
Op de afgekoppelde “buitenverhardingen” mogen geen handelingen worden uitgevoerd die vervuiling van het oppervlak veroorzaken. Wil men toch buitenactiviteiten verrichten waarbij vervuiling van verhard oppervlak ontstaat b.v. het reinigen van voertuigen of het schoonmaken van onderdelen, dan moet het gedeelte waar deze activiteit(en) plaatsvindt voorzien worden van de juiste bodembeschermende maatregelen (Nederlandse Richtlijn voor Bodembescherming). Dit betekent dat het vrijkomende afvalwater al dan niet via een olie/benzine-afscheider of andere noodzakelijke (reiniging)voorziening naar het afvalwaterriool moet worden getransporteerd of geloosd, en niet in de bodem mag worden geïnfiltreerd of op oppervlaktewater worden geloosd.
Het is onwenselijk chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de verharde oppervlakken. Daarnaast is toepassing van gladheidsbestrijding middels zout minder wenselijk geacht. Bij toepassing kunnen deze stoffen met het hemelwater afstromen naar de bodem of het oppervlaktewater en deze nadelig beïnvloeden. Indien toepassing noodzakelijk blijkt, wordt geadviseerd dit zo effectief mogelijk te doen.
Volksgezondheid
In de nabijheid van het plangebied zijn restverontreinigingen aanwezig in de bodem (zie paragraaf 4.1 Bodem). Voor het aspect bodem zal nog een onderzoek worden uitgevoerd in het kader van de procedure voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Ter plaatse van het plangebied is een bestaande wadi aanwezig. Als de wadi gevuld is met water, is er een tijdelijk en zeer beperkt verdrinkingsrisico. Bij de (her)inrichting van het openbaar gebied zal hier rekening mee gehouden worden.
Conclusie
Uit het infiltratieonderzoek volgt dat er in de gewenste situatie sprake is van circa 3.445 m2 aan verhard oppervlak. Dit komt overeen met een compensatie-eis van circa 275,6 m3. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in deze waterberging te voorzien. De benodigde compensatie-eis wordt juridisch-planologisch gewaarborgd in de planregels middels een voorwaardelijke verplichting.
Met inachtneming van de gestelde mitigerende maatregelen vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Beoordeling
Op basis van het vigerende bestemmingsplan “Dieren 2017, Woongebieden-Noord” (2019) kent het plangebied de archeologische dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Voor dergelijke gronden geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm. Het planvoornemen overschrijdt de gestelde onderzoeksgrens. Derhalve is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (zie Bijlage 9 Archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd voor het planvoornemen, met als doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextypen, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht.
Op basis van het bureauonderzoek geldt een hoge verwachting voor archeologische resten uit de periode van het Midden-Neolithicum tot de Nieuwe Tijd. Het plangebied ligt in een zone met relatief hooggelegen, goed ontwaterde zandgronden die redelijk goed met vroege landbouwtechnieken konden worden bewerkt. Door deze eigenschappen zijn deze gronden vaak al heel vroeg geschikt voor gebruik als bouwgrond. Het plangebied ligt op relatief korte afstand van de bebouwde kern van Dieren, waardoor resten uit de Nieuwe Tijd verwacht kunnen worden. Aangezien slechts een deel van het terrein vrij van explosieven is verklaard moet op basis van de archeologische verwachtings- en risicokaart voor aanwezigheid van explosieven alsnog rekening worden gehouden met eventuele sporen of resten van munitie uit de Tweede Wereldoorlog.
Tijdens het karterend booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren of archeologisch relevante lagen aangetroffen. Daarom kan worden aangenomen dat in het plangebied geen archeologische resten aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie.
Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het uitgevoerde onderzoek heeft geen aanwijzingen voor een vindplaats opgeleverd. Het plangebied kan derhalve vrij worden gegeven ten behoeve van de beoogde ontwikkeling.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Beoordeling
Voor het planvoornemen is een cultuurhistorische analyse uitgevoerd (zie Bijlage 10
Cultuurhistorische analyse). Op basis van de cultuurhistorische inventarisatie en waardestelling kan de hierop volgende analyse worden opgesteld; het plangebied heeft geen bovengemiddelde schoonheids- en/of herinneringswaarde. De aanwezigheid van bermen, een wadi-achtige laagte en de aflopende, schaars begroeide randen van het terrein waar grind doorschemert aan de oppervlakte doet vermoeden dat het terrein op z'n minst deels opgehoogd is en mogelijk vergraven. Omdat het op deze wijze landschappelijk ingerichte plangebied een geheel vormt met de rond 2010 ontstane bebouwing direct ten oosten van het plangebied heeft de verstoring/ophoging van het terrein waarschijnlijk rond 2010 plaatsgevonden. Om die reden representeert het plangebied vanwege de huidige landschappelijke inrichting geen cultuurhistorische waardevolle landschapseenheid.
Het is niet geheel bekend wanneer het plan- en omgevingsgebied in gebruik is genomen. De eerste gegevens van het plangebied komen uit omstreeks 1724. Het plangebied bestaat hier grotendeels uit heide waar zand wordt ontgonnen. Hiervan is niets meer zichtbaar. Het plangebied is slechts deels bebouwd geweest tussen circa 1975 en 2009, het overige deel is zo ver bekend onbebouwd gebleven. Binnen het plan- en onderzoeksgebied zijn geen bekende cultuurhistorische elementen aanwezig. Omdat bij het karterend booronderzoek in de onverstoorde ondergrond geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen luidt het advies van het archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek–karterende fase dan ook dat een vervolgonderzoek niet nodig is.
Ten behoeve van de uitgevoerde cultuurhistorische analyse zijn er geen bezwaren voor de nieuwbouw binnen het voorgestelde plangebied. Voor het plangebied staan geen cultuurhistorische monumenten of elementen geregistreerd op rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk niveau.
Conclusie
Het plangebied kan op basis van de uitgevoerde analyse vrij gegeven worden voor wat betreft het behoud van cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Beoordeling
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is in 2007 ook de Algemene Maatregel van Bestuur Niet in betekenende mate (Besluit NIBM) in werking getreden. In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling Niet In Betekenende Mate (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen onderzoek nodig zijn.
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkelingen van slechts een relatief beperkt aantal woningen (maximaal 32). Er wordt dan ook ruim voldaan aan de NIBM-grens van 1.500 woningen, hierdoor draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Verder onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit kan zodoende achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het gemeentelijke Verkeerscirculatieplan Dieren uit 2013 wordt een wegcategorisering beschreven bestaande uit stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en verblijfsgebieden. Verblijfsgebieden zijn of worden ingericht als 30 km/u of 60 km/u zone. Gebiedsontsluitingswegen zijn de wegen binnen de bebouwde kom die hoofdzakelijk een doorstroom karakter hebben en waar een snelheidslimiet van 50/u km geldt. De Burgemeester Bloemersstraat is een verblijfsgebied waar een snelheidslimiet van 30 km/u geldt.
Specifiek voor verkeersgeneratie heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. De gemeente Rheden valt binnen de categorie 'matig stedelijk´.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Nota parkeernormen Rheden 2015'. In de regels is verwezen naar de 'Nota parkeernormen Rheden 2015' en deze is als bijlage opgenomen. Indien de parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient te worden voldaan aan de gewijzigde parkeernormen. Dit heet een dynamische verwijzing. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft bepaald (ECLI:NL:RVS:2018:1578) dat voor uitsluitend een gebruikswijziging geen dynamische verwijzing in de regels opgenomen mag worden. In de regels is dan ook een onderscheid gemaakt in uitsluitend gebruik (Nota parkeernormen Rheden 2015 is van toepassing) en in activiteiten bouwen of bouwen in combinatie met gebruik (Nota parkeernormen Rheden 2015 is van toepassing of diens opvolger).
Beoordeling
Verkeersgeneratie
Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
Functie | Verkeersgeneratie per woning (gem.) | Aantal | Verkeersgeneratie |
Huur, appartement, midden/goedkoop | 1,4 | 25 | 35 |
Koop, huis, tussen/hoek | 7,1 | 5 | 35,5 |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 7,8 | 2 | 15,6 |
Totaal | 86,1 |
De totale verkeersgeneratie als gevolg van de woningbouwontwikkeling bedraagt afgerond 86 verkeersbewegingen per dag. Van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen is hiermee geen sprake.
Opgemerkt wordt dat in het kader van de voorliggende ontwikkeling, de ter plaatse aanwezige maatschappelijke bestemming komt te vervallen evenals de daarbij behorende verkeersbewegingen. De toename van het aantal verkeersbewegingen is in planologische zin dan ook minder. Waarschijnlijk is er zelfs sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen.
Tot slot kan gesteld worden dat de Burgemeester Bloemersstraat en de Harderwijkerweg van voldoende omvang zijn om de huidige en toekomstige verkeersgeneratie eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen.
Parkeren
Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie 'Nota parkeernormen Rheden 2015'. De volgende uitgangspunten worden hierbij gehanteerd.
Functie | Parkeernorm | Aantal | Parkeerbehoefte |
Eengezinswoning, rijwoning, appartement | 1,4 | 32 | 42 |
Totaal | 44,8 |
Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte afgerond 45 parkeerplaatsen.
Voor de appartementen worden 33 parkeerplaatsen gerealiseerd aan de noordzijde van het plangebied; 24 haaksparkeren en 9 langsparkeren. Voor de grondgebonden woningen worden 10 haaksparkeerplaatsen gerealiseerd aan de zuidzijde van het plangebied, aansluitend aan het parkeerterrein van het Rhedens College.
In totaal worden er 43 parkeerplaatsen gerealiseerd. In het plangebied is derhalve een tekort van twee parkeerplaatsen. Hiertoe worden ruimte gereserveerd voor twee reserveparkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden niet aangelegd, maar kunnen bij grote problemen worden toegevoegd.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld aan de hand van twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risicobronnen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico. Verder moet er vanuit het Besluit externe veiligheid transportroutes ook nog rekening gehouden worden met een plasbrandaandachtsgebied.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overleiden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het aantal overlijdens van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.
Planbeoordeling
Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om op een braakliggende terrein 25 appartementen, 5 patiowoningen en 2 eengezinswoningen te realiseren. Hierdoor neemt het aantal personen toe. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de risicokaart.
Afbeelding 4.2: Uitsnede provinciale risicokaart (geraadpleegd op 24-01-2022) met het plangebied in de zwarte cirkel
De risicokaart levert de volgende inzichten op:
Transportroutes
Op circa 250 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt de Spoorlijn Arnhem - Zutphen, op circa 285 meter de N348 en op circa 850 meter de IJssel. Over al deze transportroutes worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Op basis van de Regeling Basisnet is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de spoorlijn en de IJssel niet over het plangebied is gelegen. Ten aanzien van de N348 is in het kader van traverse Dieren een risicoberekening opgesteld voor beide wegen (zie 'QRA N348/N786 traverse Dieren', d.d. juli 2011, projectnummer: 236832). Uit deze risicoberekening blijkt dat voor beide wegen geen 10-6 risicocontour wordt berekend. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plan gelegen binnen het invloedsgebied van de Spoorlijn Arnhem - Zutphen (4000 meter) en de N348 (355 meter). De IJssel heeft zijn invloedsgebied (35 meter) niet over het plangebied liggen. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico van deze risicobronnen. Echter is de afstand tussen het plan en de risicobronnen dermate groot (groter dan 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Inrichtingen en buisleidingen
Nabij het plangebied zijn geen BEVI-inrichtingen gelegen met hun invloedsgebied over het plan. Wel liggen naast het plangebied twee aardgastransportleidingen (N559-20, N565-28). Hiervoor is een risicoberekening uitgevoerd (zie Bijlage 11 Carola risicoberekening Bloemershof Dieren). Hieruit blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 wordt berekend. Dit vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan.
Ten aanzien van het groepsrisico is het plan gelegen in het invloedsgebied van beide aardgastransportleidingen. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Uit de risicoberekening blijkt dat voor aardgastransportleiding N559-20 het groepsrisico toeneemt, maar toename lager dan 10% is. Voor aardgastransportleiding N565-28 is het groepsrisico in beide situaties lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (een verwaarloosbaar groepsrisico). Voor beide situaties heeft de wetgever aangegeven dat er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.
Daarnaast geldt er rondom de aardgastransportleidingen een belemmeringenstrook. Hierbinnen is het oprichten van bouwwerken uitgesloten, dit vanwege onderhoud aan de leidingen. Deze belemmeringstrook bedraagt 4 meter aan weerszijde van de buisleidingen (ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'). De nieuwe woningen zijn hierbuiten gesitueerd. Dit vormt dus eveneens geen belemmering.
Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van verschillende externe veiligheidsbronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van: Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de spoorlijn en provinciale weg (onderdelen C en D) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) artikel 12 vanwege beide aardgastransportleidingen. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 11 december 2019 (zie Bijlage 12 Omgevingsadvies). Onderstaand een beschouwing van deze aspecten.
A. Personendichtheid
Het plan voorziet in de realisatie van 25 appartementen, 7 grondgebonden woningen. Per woning wordt met een gemiddelde aanwezigheid van 2,4 personen gerekend. Hierdoor neemt met dit plan met circa 80 personen toe, naar boven afgerond.
B. Hoogte groepsrisico
Hiervoor is een risicoberekening uitgevoerd (zie Bijlage 11 Carola risicoberekening Bloemershof Dieren). Hieruit blijkt dat voor beide aardgastransportleidingen de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Voor aardgastransportleidingen N559-20 wordt voor de bestaande situatie een groepsrisico berekend van 0,195 maal de oriëntatiewaarde en voor de nieuwe situatie van 0,196 maal de oriëntatiewaarde. Voor aardgastransportleiding N565-28 bedraagt het groepsrisico beneden de 0,1 maal de oriëntatiewaarde (een verwaarloosbaar groepsrisico).
C. Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De VGGM is hiervoor om advies gevraagd. Uit het advies is naar voren gekomen dat de VGGM geen aanleiding ziet om aanvullend te adviseren ten aanzien van bestrijdbaarheid. De mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
D. Zelfredzaamheid
Met de term 'zelfredzaamheid' wordt bedoeld: Het vermogen om jezelf en/of andere in veiligheid te brengen bij (een dreiging van) een gevaarlijke situatie. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid een rol.
Het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft het volgende aan:
Ten aanzien van risicocommunicatie is er NL-alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Verder is het plan via de Burgemeester Bloemersstraat en Harderwijkerweg te ontvluchten van de risicobron af. Daarnaast zijn de appartementen het meest ver weg gesitueerd van de risicobron af. De gemeente acht het dan ook niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen van de VGMM niet ruimtelijk relevant en enkel ter verbetering.
Conclusie
Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de transportroutes, buisleidingen en inrichtingen met een extern veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de spoorlijn Arnhem - Zutphen, N348 en twee aardgastransportleidingen. Op basis van de verantwoording groepsrisico kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijk initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Kader
Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt zoals is vastgelegd in de Nota standaardplanmethodiek bestemmingsplannen dorpen Rheden 2015 vanwege de gemeentelijke zorgplicht bij het leggen van bouwvlakken in verdachte gebieden een onderzoek gevraagd naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.
Beoordeling
Op het terrein van Bloemershof ligt een klein gedeelte (250 m2) wat op basis van de gebeurtenissen in de oorlog verdacht wordt van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten; ter plaatse van de 'gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – niet gesprongen explosieven' uit het bestemmingplan "Dieren 2017, Woongebieden-Noord".
In april 2015 (kenmerk 0415GPR5063) is er op dit gebied onderzoek naar oorlogsresten uitgevoerd. Er zijn geen oorlogsresten aangetroffen. Dit gebied is vervolgens vrijgegeven (zie Bijlage 13 Verklaring vrij van explosieven).
Conclusie
Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen op relatief korte afstand van een gymzaal, een brandweerkazerne en een praktijkschool (voortgezet onderwijs). Voor deze drie functies kan niet voldaan worden aan de richtafstand voor het aspect geluid, zoals beschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Derhalve is door DGM Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage Akoestisch onderzoek milieuzonering, M.2015.0235.01.R001, 24 maart 2020).
Woon- en leefklimaat
Uit het onderzoek volgt dat de geluidsniveaus afkomstig van de gymzaal, school en brandweerkazerne voldoen aan de streefwaarden voor gemengd gebied uit stap 2 van de VNG-publicatie. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
School, brandweer en gymzaal
Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelastingen van de gymzaal, brandweerkazerne en school op de nieuwe woningen kunnen voldoen aan de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. De beoordelingspunten bij de woningen liggen ter plaatse van de geluidsgevoelige gevels. Uitgangspunt is hierbij dat ter plaatse van het meest oostelijke deel van het noordelijke bouwvlak bergingen zijn beoogd in plaats van woningen, waardoor dit deel niet meegenomen is in de berekening en ligt de geluidsgevoelige gevel verder naar het westen dan de bouwperceelsgrens. Ter plaatse van de bergingen worden woningen juridisch uitgesloten middels de aanduiding 'wonen - uitgesloten'.
Ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking treden eveneens geen overschrijdingen op. Hiermee worden deze drie functies niet belemmerd in hun huidige en mogelijke toekomstige activiteiten.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
Kader
De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:
Ad 1: Plan-m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.:
Voor deze ontwikkeling is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kennen. Hierbij is de volgende activiteit gevonden die mogelijk m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, te weten:
'D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.- beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat.
De beoogde ontwikkeling behelst de realisatie van 32 woningen. Daarmee blijft dit plan (ruim) onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D11.2. Het plan is daarom niet plan m.e.r.-plichtig.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Ad 2: Plan-m.e.r.-plicht vanwege passende beoordeling.
Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-m.e.r. als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op enige afstand van Natura 2000-gebied Veluwe (250 meter) en Natura 2000-gebied Rijktakken (circa 1 km). Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN), Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO). Het plan maakt ook geen nieuwe functies mogelijk een effect zouden kunnen hebben op de kernkwaliteiten van het GNN of GO.
In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen.
Door intreding van de wet Stikstofreductie op 1 juli 2021 is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies op de lokale effecten te toetsen. Het gaat hierbij om de bouw, sloop en eenmalige aanleg van bebouwing
Om de stikstofdepositie in kaart te brengen zijn stikstofberekeningen uitgevoerd voor de verkeersbewegingen in de gebruiksfase. Deze berekening en bijbehorende rapportage zijn als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd. Op basis van de rapportage kunnen significante gevolgen worden uitgesloten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2 en 3 Wet milieubeheer. Hierbij moet rekening worden gehouden met de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. De criteria betreffen:
Beoordeling
In de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie Bijlage 14 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.) is in voldoende mate inzicht verkregen in de milieugevolgen van het plan voor de bouw van 32 woningen aan de Burgemeester Bloemersstraat te Dieren. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de potentiële effecten wordt geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het project en zijn directe omgeving.
Conclusie
Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van de bestemmingsplanherziening niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.- (beoordelings)procedure voor dit project.
Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf en overheid.
In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.
De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en vervat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het geding zijn.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.
De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld. Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.
De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast. De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Ter nadere invulling c.q. verbijzondering van deze bestemmingen is de verbeelding voorzien van aanduidingen. Op basis van de aanduidingen worden functies aan de bestemming toegevoegd of verwijderd, of worden aanwijzingen gegeven ten aanzien van aantallen of maatvoeringen. De verbeelding moet worden bezien in samenhang met de regels. Voor de verdere uitleg hiervan wordt verwezen naar onderstaande uitleg onder paragraaf 5.3.2.
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken. Deze worden kort beschreven. Daarna volgt een toelichting op de planregels.
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Eerst de bestemmingsregels en vervolgens de dubbelbestemmingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend worden de (eventuele) afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van het bouwen en het gebruik omschreven. Daarna de specifieke gebruiksregels en de vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunningenstelsel), voor zover dit aan de orde is.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
Algemene regels
In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en de regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is, zoals het woord het al zegt, een mogelijkheid in het bestemmingsplan zelf om af te wijken van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingsmogelijkheden. De (bestemmings)regels moeten altijd in samenhang met de algemene regels worden gelezen vóórdat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Hierna worden de bestemmingen en aanduidingen uit voorliggend bestemmingsplan toegelicht.
Groen
Deze bestemming is gegeven aan die gedeeltes in het plangebied die binnen het woongebied bedoeld zijn voor de grotere aaneengesloten groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming kunnen groenvoorzieningen, maar ook een speel-, waterhuishoudkundige-, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken worden aangelegd. Verder zijn de gronden bestemd voor wandelpaden, straatmeubilair en andere bijbehorende voorzieningen.
Tuin
Deze bestemming is gegeven aan de niet openbare tuinen. De gronden zijn bestemd voor tuinen bij de bijbehorende woningen, tuinkasten en bergingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - tuinkast en berging', voetpaden, waterhuishoudkundige-, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, straatmeubilair en andere bijbehorende voorzieningen, alsmede voor de ontsluiting van direct aangrenzende percelen.
Verkeer
De aan te leggen erfontsluitingsweg is specifiek bestemd. Verder zijn de gronden bestemd voor groen- en parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, straatmeubilair en bijbehorende voorzieningen.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is aan de te realiseren woningen en bijbehorende erven toegekend. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen, een beroep aan huis, parkeer- en groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige-, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, straatmeubilair en andere bijbehorende voorzieningen, alsmede de ontsluiting van direct aangrenzende percelen.
Aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone (grondwaterbescherming)'
Het plan kent de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone (grondwaterbescherming)' aldus wordt duidelijk binnen welk gebied het gestelde in de provinciale Omgevingsverordening Gelderland ten aanzien van beperkingen in de door de provincie aangewezen boringsvrije zone van toepassing is. Deze beperkingen op grond van de verordening gelden voor het hele gebied binnen de aanduiding. In de regels van dit plan zijn voor de bestemmingen gelegen binnen de aanduiding enige beperkingen vastgelegd. Dit omdat volgens de verordening het niet zonder meer is toegelaten dieper dan 3 meter onder maaiveld werkzaamheden uit te voeren en volgens het bestemmingsplan onder voorwaarde standaard dieper ondergronds gebouwd mag worden.
Aanduiding 'overige zone - voormalige stortlocatie'
Binnen het plangebied liggen twee, relatief kleine, voormalige stortplaatsen, aangeduid met de aanduiding ‘overige zone – voormalige stortlocatie. Hierin gelden specifieke nazorgbepalingen, zoals het in stand houden van de leeflaag van 1 meter dik en er geldt een aanlegvergunningplicht voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, anders dan normaal tuinierswerk.
Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.
De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad).
Het bestemmingsplan maakt op een eenvoudige wijze duidelijk wat is toegelaten en is daarmee goed handhaafbaar. Burgemeester en wethouders kunnen bestuursrechtelijk optreden tegen activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan. Daartoe is beleid vastgesteld. Daarnaast kan ook via de strafrechtelijke weg worden opgetreden. Een overtreding van de regels is een strafbaar feit waarop de Wet op de Economische Delicten van toepassing is.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan.
De gemeente kan hiervan afzien indien:
De Wet ruimtelijke ordening kent voorts een regeling welke voorziet in een tegemoetkoming in schade indien deze boven het normale maatschappelijke risico uitstijgt. Burgemeester en wethouders hebben ter zake van planschade een verordening vastgesteld.
Beoordeling
Het kostenverhaal is voor dit project verzekerd via gronduitgifte. De kosten voor de gemeente bestaan onder andere uit proceskosten en onderzoeken. De financiële analyse toont aan dat de opbrengsten (gronduitgifte) hoger zijn dan de gemeentelijke kosten. Het kostenverhaal is hiermee verzekerd.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid verzekerd.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening wordt vooroverleg gepleegd met de besturen van de betrokken gemeenten, waterschappen en met diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor een goede ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.
Van de kant van de provincie Gelderland en het rijk is bericht in welke gevallen zij vooroverleg nodig vinden.
Beoordeling
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden met de volgende instanties:
Conclusie
Op basis van het de resultaten van het vooroverleg kan het aangepaste voorontwerpbestemmingsplan als ontwerpbestemmingsplan ter visie te leggen worden gelegd.
Voor het te realiseren plan voor woningbouw en de openbare ruimte op het braakliggende terrein aan de Bloemershof is een massastudie gemaakt. Het plan bestaat uit 5 geschakelde woningen; 2 twee -onder een kap woningen en 25 appartementen.
Omwonenden zijn op 19 mei 2021 aangeschreven met een uitleg van het plan, een uitnodiging om de informatiebijeenkomst bij te wonen en eventueel te reageren. Op dinsdag 1 juni 2021 was een online bijeenkomst gepland. Door gebrek aan animo is deze bijeenkomst niet door gegaan. Met diegene die zich aangemeld hadden is individueel gesproken over de plannen.
Tot 14 juni 2021 kon er gereageerd worden op de massastudie. In totaal waren er 31 reacties op de massastudie. Veel van de respondenten willen graag meer informatie ontvangen over de bouwplannen en willen zich inschrijven of op de hoogte gehouden worden van de uitwerking van de plannen. Er zijn enkele suggesties gekomen ten aanzien van de beeldkwaliteit, aansluiting op de Oostlaan (burgemeester Bloemersstraat aan de zijde van Gelders hof), woonprogramma (koop/huur), verkeersontsluiting en aansluiting op de eventueel te ontwikkelen plannen van Attent. De suggesties hebben niet geleid tot een aangepast ontwerp.
Kader
Het Besluit ruimtelijke ordening voorziet erin dat, voordat de formele procedure wordt gestart met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt kennis gegeven van het voornemen om een bestemmingsplan te vervaardigen. De vooraankondiging is op 5 oktober 2022 geplaatst in de Regiobode, een huis-aan- huisblad. En is daarnaast gepubliceerd in het elektronische Gemeenteblad op de website www.overheid.nl. Deze website is ook bereikbaar via een link op de gemeentelijke website.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met het ontwerpbesluit is ingevolge de Wet ruimtelijke ordening op 5 oktober 2022 bekend gemaakt in de Regiobode en in het elektronische Gemeenteblad. Op de gemeentelijke website is voor de in procedure zijnde bestemmingsplannen een link geplaatst die doorleidt naar de officiële bekendmakingen op de website www.overheid.nl.
Gedurende de termijn van terinzagelegging van 6 oktober 2022 tot en met 16 november 2022 heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan bij de gemeenteraad naar voren te brengen. In deze periode was het bestemmingsplan met het ontwerpbesluit via www.ruimtelijkeplannen.nl digitaal te raadplegen. De analoge versie lag ter inzage in het gemeentehuis.
Beoordeling
Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Slechts enkele ambtshalve wijzigingen zijn verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.
Conclusie
De terinzagelegging geeft geen aanleiding om tot een gewijzigde vaststelling over te gaan. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt voor beroep ter visie gelegd.