direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dieren-Noord, locatie Harderwijkerweg nabij 220 te Dieren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.

1.2 Aanleiding bestemmingsplan

Gemeenten zijn volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om voor hun hele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen. Het bestemmingsplan is bindend voor zowel overheid als burgers. Gemeenten dienen in gevolge de Wet ruimtelijke ordening zorg te dragen voor actuele bestemmingsplannen, waarbij momenteel wordt uitgegaan van een tienjaarse actualisatieverplichting.

Onderhavig bestemmingsplan is in procedure gebracht om de planologische mogelijkheden op het perceel grenzend aan Harderwijkerweg 220 te Dieren, te herzien. Het verzoek is gedaan ten behoeve van de bouw van tien woningen

(4 twee-onder-een-kap woningen en 6 patiowoningen). Een deel van het onderhavige perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan Hoeve Heidelust (vastgesteld door de gemeenteraad op 28 september 1999) een woonbestemming, waarin het is toegestaan drie met elkaar verbonden ronde woningen te realiseren. Voor het overige deel van het perceel zijn de gronden in het vigerend bestemmingsplan (Dieren-Noord, vastgesteld 18 december 2007) bestemd als Wonen, gelegen buiten een bouwvlak. Het voornemen om het vigerende plan te wijzigen is noodzakelijk gebleken gezien de aparte vormgeving van de bebouwing en omdat de exploitatie van het vigerende plan niet meer haalbaar bleek. Derhalve is er een nieuw bouwplan voor tien woningen ontwikkeld. Om dit mogelijk te maken dient er voor de locatie een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld.

1.3 Ligging plangebied

Het plan heeft betrekking op de percelen grenzend aan de Harderwijkerweg 220 te Dieren, kadastraal bekend als Dieren, sectie P, nummer 3453 en Dieren, sectie P, nummer 3454, zoals aangegeven op de topgrafische afbeeldingen 1 en 2 en op de luchtfoto, afbeelding 3. Er is een plan ontwikkeld voor de bouw van zes patiowoningen, parallel gelegen aan de flat aan de Mezenlaan 573 t/m 597 en vier twee-onder-een-kap-woningen, gelegen achter de boerderij aan de Harderwijkerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: bestaande bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: plangebied bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: luchtfoto

Dit deel van het dorp is te kenmerken als een woongebied. De ligging van de locatie is op afbeelding 4 met een groene cirkel aangegeven. Onderhavig plangebied wordt ten westen begrensd door de Harderwijkerweg, ten noorden door de Imboslaan en ten oosten door de Mezenlaan, gelegen in de zogenaamde Vogelbuurt. Deze wijk laat een grote mate van geordendheid zien: de basisicomposities worden steeds herhaald. De wijk heeft ruim opgezette groenvoorzieningen, welke het geheel een open karakter geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0004.jpg"

Afbeelding 4: ligging plangebied met omgeving

1.4 Geldende bestemmingsplan

Op 28 september 1999 heeft de gemeenteraad een bestemmingsplan vastgesteld voor de ontwikkeling van drie zogenaamde rondeelwoningen. De woningen zijn nooit gebouwd. Voor Dieren-Noord heeft de gemeenteraad op 18 december 2007 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Hierin zijn onder andere de voorziene rondeelwoningen nabij Harderwijkerweg 220 opgenomen. Gedeputeerde Staten hebben het plan op 18 juli 2008 goedgekeurd. Naar aanleiding van een ingesteld beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het plan vernietigd voor zover het betreft de voorziene rondeelwoningen.

Het gevolg is dat voor een deel van het onderhavige perceel het bestemmingsplan Hoeve Heidelust geldt (vastgesteld door de gemeenteraad op 28 september 1999) met daarin een woonbestemming. Volgens dit bestemmingsplan is het toegestaan drie met elkaar verbonden ronde woningen te realiseren. Voor het overige deel van het perceel zijn de gronden in het vigerend bestemmingsplan (Dieren-Noord, vastgesteld 18 december 2007) bestemd als Wonen, gelegen buiten een bouwvlak.

Het vigerende bestemmingsplan laat de bouw van drie met elkaar verbonden woningen toe (zie afbeelding 4). De bouw van zes patiowoningen en vier twee-onder-een-kap woningen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Derhalve is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0005.jpg"

Afbeelding 5: uitsnede vigerend bestemmingsplan Dieren-Noord

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0006.jpg"

Afbeelding 6: uitsnede vigerend bestemmingsplan Hoeve Heidelust

Hoofdstuk 2 Gewenste situatie

2.1 Planbeschrijving

In dit bestemmingsplan wordt aan het perceel grenzend aan Harderwijkerweg 220 de bestemmingen Wonen en Groen toegekend.

Op het perceel lag reeds een bouwmogelijkheid voor drie ronde, aan elkaar geschakelde woningen ('hooibergwoningen'). Lange tijd is geprobeerd om deze nog te bouwen woningen te verkopen. Sinds enkele jaren is al duidelijk dat realisatie van dit bouwplan niet haalbaar bleek. Dit mede door de ongebruikelijke vorm van de te bouwen woningen en de economische situatie in Nederland. Het gevolg is dat de percelen, die oorspronkelijk onderdeel uitmaakten van de boerderij aan de Harderwijkerweg 220, al jaren braak liggen. Inmiddels is er sprake van een lichtelijk onverzorgde aanblik. De plannen die nu beoogd zijn voor de locatie worden gezien als een kans op een ruimtelijk en stedenbouwkundig goed inpasbaar plan op onderhavige locatie.

Gemeentelijk monumentenstatus

Onderhavige percelen zijn aangemerkt als gemeentelijk monument. Het terrein hoorde oorspronkelijk bij de boerderij aan de Harderwijkerweg 220 en was ingericht als erf en als boomgaard. Vanuit dit perspectief is lange tijd door de gemeente vastgehouden aan het principe dat er slechts ruimte was voor 'enige extensieve bebouwing' (zoals de drie ronde woningen). Geconcludeerd wordt dat in het plan dat nu voorligt sprake is van meer bebouwing dan 'enige extensieve bebouwing' en dat de nieuwe bebouwing zowel op het voormalige achtererf is gesitueerd als op het zij-erf. Er is dus sprake van een meer formelere bebouwing. Aan het initiatief wordt medewerking verleend om tot een kwaliteitsverbetering van de hoek Harderwijkerweg - Imboslaan te komen.

Het is van belang dat de vroegere boomgaard die bij de monumentale boerderij hoorde, onbebouwd blijft en wordt ingericht als semi-openbare groene ruimte. Dit groene binnengebied sluit aan op het patroon van de groene wiggen in de omliggende woonwijk. Er grenzen geen tuinen aan dit groene binnengebied. Daardoor worden mogelijke elementen die de ruimtelijke kwaliteit van dit groene binnengebied kunnen verstoren (zoals erfafscheidingen) voorkomen. Verder sluit de bebouwing ritmisch aan op de bebouwing van de omgeving en blijft de bebouwing achter de achtergevelrooilijn van de boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: inrichtingstekening

Volkshuisvesting

Het plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning. Nieuwe plannen dienen in de tijd te passen bij de lopende plannen en de vraag vanuit de markt. Op grond van de woonvisie staat bij de invulling van nieuwe initiatieven de lokale behoefte voorop. Het plan behelst de bouw van zes patiowoningen en vier twee-onder-een-kap woningen. Het plan sluit aan bij de behoefte van een groep ouderen die liever niet naar een appartement wil maar wel naar een patiowoning met slaapgelegenheid op de begane grond. In het dorp Dieren zijn weinig van dit soort woningen binnen de bestaande woningvoorraad aanwezig of als nieuwbouwwoning in ontwikkeling. De behoefte aan grondgebonden twee-onder-een-kap woningen is eveneens een bekend signaal vanuit de lokale markt.

Stedenbouw

Hoeve Heidelust ligt aan de rand van een stedenbouwkundig waardevolle zone, het Vogelplantsoen. Deze wijk wordt gekenmerkt door een hoge mate van geordendheid. De ruimtelijke structuur kenmerkt zich door een helder patroon van bebouwingszones, omgeven door veel openbaar groen. De verkeersstructuur en de groenstructuur zijn onderlinge samenhang ontworpen en verlenen de wijk een open en groen karakter. Het betrekkelijk sober bouwprogramma is geordend in een heldere compositie van bebouwingsstroken geplaatst rond open groene hoven. De middelhoge flatgebouwen zijn aan de rand van de hoven geplaatst in een zeer ruime strookverkaveling. Deze basiscompositie wordt steeds herhaald. Kenmerkend is de continuïteit van de openbare ruimte en het rustige parkachtige beeld dat dit oplevert.

In samenspraak met de monumentenadviescommissie is de conclusie getrokken dat extensieve bebouwing mogelijk is en er twee manieren zijn op deze locatie te benaderen:

  • 1. De nieuwbouw als een onderdeel van de boerderij en haar erf, vormgegeven als zijnde bijgebouwen bij de monumentale boerderij. Het totale perceel wordt gezien als onderdeel van het historische kader rondom de boerderij.
  • 2. De nieuwbouw sluit aan bij de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en de monumentale boerderij en de boomgaard staan op zich zelf.

De ontwikkelaar heeft er voor gekozen optie 2 uit te werken.

Hierbij wordt aan de Imboslaan aangesloten bij het beeld van de twee-onder-een kap woningen aan de overzijde. Bij de positionering van de woningen is rekening gehouden met de stedenbouwkundige waarden van het kruispunt. De kruising vormt een belangrijk knooppunt in de stedenbouwkundige hoofdstructuur van Dieren-Noord en kan versterkt worden door terrein indeling met representatief groen ter versterking van de oriëntatie binnen de hoofdstructuur. De Imboslaan kenmerkt zich naar de kruising toe door een wijkende rooilijn. De positie van het nieuwe bouwvlak wordt verder naar achteren geplaatst ten opzicht van de bestaande woningen. De groenstructuur wordt door gezet door middel van voortuinen en behoud van de grasstrook vóór de kavels.

De patiowoningen aan de zuidzijde zijn een goede oplossing. Zij zorgen voor een mooie afronding naar de Mezenlaan en de parkeerplaatsen voor de flat. Zonder dat dit ten koste gaat van de privacy in de woningen, met allerlei schuttingen tot gevolg.

De rij aan de Harderwijkerweg ligt in de rooilijn van de flats, waardoor deze mee doet aan het ritme. Hierdoor blijft de monumentale boerderij duidelijk zichtbaar en afwijkend van de stedenbouwkundige structuur. Het blijft daarmee herkenbaar in zijn eigen kwaliteit, een op zichzelf staand element. Belangrijk is verder de inrichting van het tussen liggende groen en de boomgaard. Dit moet goed vormgegeven worden.

2.2 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Mezenlaan en Imboslaan.

Verkeersbewegingen

Het programma genereert ten opzichte van de bestaande situatie 10 nieuwe woningen. De Mezenlaan heeft de functie van erftoegangsweg en de Imboslaan als gebiedsontsluitingsweg. Volgens de richtlijnen van het CROW is binnen dit zogenaamde verblijfsgebied (30 km) een etmaalintensiteit van 5000 à 6000 motorvoertuigen per etmaal acceptabel (ASVV uitgave CROW paragraaf 8.2.3) De intensiteiten per etmaal van de omliggende wegen blijven ruim binnen de maximaal toegestane intensiteiten die de richtlijnen van het CROW voor verblijfsgebieden aangeeft. De twee uitritten van de woningen gericht op de Imboslaan zijn minder wenselijk omdat het een gebiedsontsluitingsweg betreft met een snelheidsregime van 50 km/u. Aan de overzijde is echter een soortgelijke situatie en daarom wordt medewerking verleend aan deze situatie.

Parkeren

Binnen het plan is voldoende rekening gehouden met de parkeermogelijkheden voor de te realiseren woningen evenals de reeds bestaande woningen. Daartoe is het wel van belang dat de parkeerplaatsen die binnen het plan worden gerealiseerd tussen de patiowoningen en de Harderwijkerweg openbaar blijven. De toevoeging van tien woningen zal geen dusdanige verkeersaantrekkende werking hebben dat dit een nadelige invloed heeft op de bestaande ontsluiting van de woonwijk. Voldaan moet worden aan de gemeentelijk parkeernormen voor auto's en fietsen zoals deze zijn opgenomen in de bouwverordening. Voor dit plan geldt de norm van 1,4 parkeerplaats per woning. De bruikbaarheid van de parkeervoorzieningen is volgens de bouwverordening evenzeer noodzakelijk. De parkeerplaatsen die moeten worden gerealiseerd, moeten openbaar zijn. In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal op basis van het uiteindelijk bouwplan een definitieve toets plaatsvinden.

Het bouwplan dient over minimaal 14 parkeerplaatsen te beschikken. Langs de Mezenlaan worden 6 openbare langsparkeervakken gerealiseerd. Op eigen terrein zijn dat 4 parkeerplaatsen. Tussen de Harderwijkerweg en de te realiseren patiowoningen worden 8 openbare parkeerplaatsen aangelegd. In totaal worden 18 parkeerplaatsen toegevoegd. Dit aantal voldoet aan de gestelde minimum eis. In paragraaf 2.1 is de situering van de parkeerplaatsen in een schets weergegeven.

De mogelijke uitbouw van de 6 woningen bij de bestaande flat Mezenlaan houdt niet direct in dat hier ook een parkeerrelatie wordt gelegd in de vorm van een carport of garage. Hierdoor kunnen onmogelijk openbare parkeervakken worden toegewezen aan individuele bewoners. De 6 parkeervakken blijven dus openbaar in het voorgestelde plan. De uiteindelijke toets voor het parkeren vindt plaats in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning.

2.3 Afweging

Niet is - uit onderzoek - gebleken dat belemmeringen aanwezig zijn. Hieronder wordt een en ander toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren. Het gemeentebestuur wil derhalve meewerken aan de hiervoor beschreven gewenste situatie. Daarvoor is onderhavig plan in procedure gebracht. Daarbij spelen de volgende afwegingen een rol:

  • doordat het terrein al jaren braak ligt en de boomgaard is verdwenen, geeft dit inmiddels een zeer onverzorgde aanblik en heeft het geen enkele ruimtelijke kwaliteit. Er is dan ook behoefte aan een goede planontwikkeling voor dit terrein.
  • het voorliggende plan is ontwikkeld met veel zorg voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Er is aansluiting gezocht bij de structuur en bebouwing van de omringende woonwijk en er is veel aandacht besteed aan het creëren van een groen binnengebied (de voormalige boomgaard). Als voorwaarde voor medewerking aan de bestemmingsplanprocedure wordt aan de verzoeker meegegeven dat er een ontwerp voor de inrichting van dit binnengebied wordt gemaakt waarin toch nog zo veel mogelijk recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het gebied, zoals de voormalige boomgaard.


In Hoofdstuk 4 wordt een en ander toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen zwaarwegende argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren. Het gemeentebestuur wil derhalve meewerken aan het hiervoor beschreven gewenste

situatie. Daarvoor is onderhavig plan in procedure gebracht.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Kader

Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 in werking is getreden. In de SVIR zijn diverse beleidsnota's geactualiseerd en geïntegreerd, waaronder de nota Ruimte uit 2006 en de nota Mobiliteit. In de SVRI schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De hoofddoelen van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid voor de periode 2020 - 2028 zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van het land;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daartoe worden 12 nationale belangen geformuleerd. Daarnaast wordt de rijks- verantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening vastgelegd.

Provincies en gemeenten worden meer verantwoordelijk. Voor een aantal onderwerpen is geconcludeerd dat het rijk zijn bevoegdheid tot het stellen van algemene regels zou moeten inzetten.


In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vastgelegd welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de ladder voor duurzame verstedelijking daar als procesvereiste aan toegevoegd. De toets aan deze ladder is uitgewerkt in paragraaf 4.10 Toets aan Ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan bevat geen aspect dat in het Barro is vastgelegd. Evenmin raakt het plan het rijksbeleid niet.

3.2 Provincie en Stadsregio

Kader

Na de invoering van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De provinciale visie op ruimtelijk gebied is vastgelegd in deze algemene structuurvisie. De structuurvisie is erop gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten in Gelderland worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het provinciale beleid richt zich op het groenblauwe raamwerk (natuur en water) en het rode raamwerk (stedelijke functies en infrastructuur). Het overige provinciale grondgebied wordt het multifunctionele gebied genoemd en is het domein van de gemeenten die daartoe in regionaal verband samenwerken.

In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG), laatst gewijzigd op 28 juni 2012 welke wijziging op 5 juli 2012 in werking is getreden, zijn punten van provinciaal beleid juridisch vastgelegd.

De provinciale Woonvisie is de leidraad voor een voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking. het woningaanbod moet aansluiten op de voorkeuren van bewoners. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke Woonvisie.

Stadsregio Arnhem Nijmegen
Binnen de provinciale kaders zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. Ook in het regionale structuurplan van het voormalige Knooppunt Arnhem Nijmegen wordt niet verder ingezoomd op het dorp. De locatie ligt binnen de woningbouwcontour die om het dorp is getrokken.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met het provinciale en stadsregionale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Kader

De gemeentelijke structuurvisie Een droom om in te wonen (vastgesteld in 2006) geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling weer tot 2020 met een doorkijk naar 2030.

In de Woonvisie, vastgesteld door de raad op 26 mei 2009, is de lijn voor de jaren 2009 t/m 2013 dat expliciet aandacht uitgaat naar het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Omschreven is dat de gemeente Rheden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. In vergelijking met de voorgaande periode ligt de focus meer op kwaliteit en in het bijzonder op een kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad. Speerpunten zijn: werk maken van herstructurering, woningaanpassingen ten behoeve van senioren, investeren in duurzaamheid en particuliere woningverbetering. Daarnaast blijft nieuwbouw een belangrijk item.

In juni 2011 heeft de gemeenteraad een aantal uitgangspunten voor nieuwe woningbouw initiatieven vastgesteld. Op basis daarvan is de gemeente terughoudend bij het verlenen van medewerking aan nieuwe (particuliere) initiatieven waarbij per saldo meer dan 5 woningen aan de voorraad worden toegevoegd. Er wordt gewerkt met het 'nee, tenzij'- principe: nieuwe initiatieven die gemeentelijke medewerking verlangen, krijgen alleen een positief advies wanneer deze aantoonbaar tegemoet komen aan de woningbehoefte of een specifiek maatschappelijk belang dienen.

Beoordeling

In onderhavig plan is de bestemming Wonen met bouwtitel al van toepassing, derhalve is het toestaan van tien woningen hier acceptabel. Daarnaast is van belang dat op grond van de Woonvisie bij de invulling van nieuwe initiatieven de lokale behoefte voorop staat. Het plan behelst de bouw van zes patiowoningen en vier twee-onder-een-kap woningen. Het plan sluit aan bij de behoefte van een groep ouderen die liever niet naar een appartement wil maar wel naar een patiowoning met slaapgelegenheid op de begane grond. In het dorp Dieren zijn weinig van dit soort woningen binnen de bestaande woningvoorraad aanwezig of als nieuwbouwwoning in ontwikkeling. De behoefte aan grondgebonden twee-onder-een-kap woningen is eveneens een bekend signaal vanuit de lokale markt.

3.4 Waterschap

Kader

Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

In paragraaf 4.7 Water wordt dit aspect nader uitgewerkt.

 

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.

4.1 Milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Ruimtelijk gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder de milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Rheden de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter

Onderstaande tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

Richtafstanden conform VNG-brochure (bron: VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering', 2009)

milieucategorie     richtafstand tot omgevingstype
rustige woonwijk    
richtafstand tot omgevingstype
gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m  
 
     

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied.

Beoordeling

Het plangebied kan getypeerd worden als rustige woonwijk. In de omgeving zijn geen milieubelastende bedrijven gesitueerd. Het onderhavig bestemmingsplan laat geen hinderveroorzakende bestemming toe.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

4.2 Luchtkwaliteit

Kader

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De luchtkwaliteitsnormen in de Nederlandse wetgeving zijn gebaseerd op de Europese luchtkwaliteitseisen. Sinds 11 juni 2008 geldt de richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Pb EG L 152). Vooruitlopend op deze nieuwe Europese richtlijn is op 15 november 2007 reeds de zogenoemde Wet luchtkwaliteit van kracht geworden, officieel titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet luchtkwaliteit bevat de Europese luchtkwaliteitseisen en de basisverplichtingen op grond van de richtlijn, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen (meten en berekenen) van de luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringsregels die behoren bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is in 2007 ook de Algemene Maatregel van Bestuur Niet in betekende mate (Besluit NIBM) in werking getreden. In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip niet in betekende mate. Met het ingaan van het NSL gelden er per 1 augustus 2009 nieuwe grenzen voor wat niet in betekende mate is: het begrip is nu gedefinieerd als 3% en minder van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen onderzoek meer nodig zijn.

Beoordeling en conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van tien woningen. Onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) noemt geluidsbronnen die in de ruimtelijke ordening van

belang zijn. Voor de gemeente zijn dit: wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De Wgh benoemt functies die gevoelig zijn voor geluidsbelasting van deze bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld woningen en scholen 'geluidsgevoelige bestemmingen'.

De Wgh is in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen, niet zijnde woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt;
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

De Wgh kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde'). Maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel terug te dringen moeten dan onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.

De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48 tot en met 63 dB, voor spoorweglawaai

55 dB tot en met 68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50 tot en met 55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.

Onderzoek

Onderhavig plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een spoorweg en een gezoneerd industrieterrein. De beoogde woningen zijn wel gelegen in de zone van de Harderwijkerweg en de Imboslaan. Derhalve is er een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting door het wegverkeer op het woningbouwplan (Geluidsbelasting wegverkeer op woningbouwlocatie Harderwijkerweg te Dieren, uitgevoerd door Adviesburo van der Boom BV, 31 augustus 2012, opdrachtgever Ecoconsultancy opdrachtnummer 11-280 Bijlage 1). Het onderzoek is net ouder dan 2 jaar. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat de situatie dusdanig is gewijzigd dat niet meer uitgegaan kan worden van de onderzoeksresultaten.

Wegverkeer

De beoogde bebouwing ligt op circa 23 meter uit de as van de Harderwijkerweg en op circa 20 meter uit de as van de Imboslaan. De woningen liggen eveneens op korte afstand van de Mezenlaan. De Mezenlaan is een 30 km weg zonder geluidzone en met een lage verkeersintensiteit. Deze weg is derhalve niet in beschouwing genomen.

De geluidbelasting op de geluidbelaste gevels ten gevolge van de Harderwijkerweg en de Imboslaan bedragen op enkele rekenpunten 52 dB respectievelijk 51 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. Het treffen van maatregelen aan de weg is niet kosteneffectief, het plaatsen van afscherming met een hoogte van 7,5 meter is stedenbouwkundig niet toegestaan. Derhalve dient een procedure ten behoeve van de verlening van hogere grenswaarden worden gevolgd voor de Harderwijkerweg en de Imboslaan.

Het ontwerp besluit tot vaststelling van hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting heeft met ingang van 31 oktober 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de tervisielegging zijn geen zienswijzen tegen het ontwerp besluit tot vaststelling van hogere waarde ingediend. Bij besluit van 19 december 2013 zijn hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld (zie Bijlage 2 Besluit hogere grenswaarde).

Geluidwering

In het bouwbesluit zijn bepaalde voorschriften met betrekking tot de geluidwering opgenomen. Deze voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB. Uit voornoemd onderzoek blijkt dat de hoogste gevelbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen 57 dB bedraagt. Er zijn derhalve geluidwerende voorzieningen nodig voor de gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB. Ten behoeve van de omgevingsvergunning dient een rapport te worden toegevoegd met de noodzakelijke geluidwerende voorzieningen.

4.4 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de toekomstige bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Bestemmingsplan

Op onderhavig perceel is reeds twee keer een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3 Bodemonderzoek 1991 en Bijlage 4 Bodemonderzoek 2005).Beide onderzoeken (1991 en 2005) lieten zien dat er sprake is van een lichte verontreiniging die echter voor geen enkele bestemming een belemmering vormt. De afgelopen jaren hebben er geen activiteiten op het perceel plaatsgevonden wat een verontreiniging heeft kunnen veroorzaken. Er bestaat dan ook geen reden om aan te nemen dat de situatie dusdanig is gewijzigd dat niet meer uitgegaan kan worden van de onderzoeksresultaten. Het aspect bodem zorgt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Omgevingsvergunning

Indien er sprake is van bouwactiviteiten is in het kader van de omgevingsvergunning onderdeel bouw is onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Bodemonderzoek ten behoeve van de omgevingsvergunningaanvraag mogen niet ouder zijn dan 5 jaar. Derhalve zal er bij de omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd voor het gehele plangebied.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beoordelingskader

Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De aan de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen verbonden risico's moeten volgens het beleid externe veiligheid aanvaarbaar blijven. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is dan ook gestoeld op een risicobenadering.

Het gaat in de eerste plaats om de kans op een groep dodelijke slachtoffers door een ongeval met een gevaarlijke stof, ofwel het groepsrisico. Dit risico drukt de kans uit op een ramp van een bepaalde omvang in dodelijke slachtoffers. In de tweede plaats gaat het over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, ofwel het plaatsgebonden risico. Dit is de overlijdenskans die een persoon loopt, door op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent aanwezig te zijn.

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan gebouwd mag worden.

Het groepsrisico (GR) is een maat om de kans weer te geven dat een incident met een bepaald aantal dodelijke slachtoffers voorkomt. Tevens wordt het groepsrisico beschouwd als maat voor de maatschappelijke ontwrichting welke kan ontstaan ten gevolge van een incident.

Voor transportassen zijn regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRNVGS), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleiding (BEVB) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Alle drie de besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm, maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het bestemmingsplan.

4.5.2 Planbeoordeling

Met het voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van 10 woningen mogelijk gemaakt. In de nabijheid van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen. Ook liggen er geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Onderhavig plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een tweetal hoge druk aardgastransportleidingen van de Gasunie.

Aardgastransportleiding:

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). In de omgeving van het plangebied is een planologisch relevante leiding gelegen. In onderstaande tabel zijn de bijbehorende relevante gegevens weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0008.png"

In opdracht van de gemeente Rheden is door de Milieusamenwerking Regio Arnhem (MRA) het onderzoek Risicoberekening gasleiding 'Mezenlaan' Dieren, uitgevoerd door Milieusamenwerking Regio Arnhem (MRA), datum 26 juli 2012, met rapportnummer MRA0012 uitgevoerd met Carola versie 1.0.0.51. (zie Bijlage 5). Het onderzoek is uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico dat optreedt als gevolg van het transport van aardgas via deze buisleidingen. Het onderzoek is net ouder dan 2 jaar. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat de situatie dusdanig is gewijzigd dat niet meer uitgegaan kan worden van de onderzoeksresultaten.

Het plangebied en de ligging van de buisleidingen zijn weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0009.png"

figuur 1

Het interessegebied is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0010.png"

figuur 2

Kwalitatieve beoordeling

In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt wel binnen de effectafstanden van twee aardgastransportleidingen. Het scenario voor buisleidingen is een lekkage gevolgd door een fakkelbrand als gevolg van een externe beschadiging van de leiding door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden. De 10 kW/m2 contour waarbij nog de kans bestaat op brandoverslag ligt op circa 40 en 55 meter en de 3 kW/m2 op 80 en 100 meter. De 3 kW/m2 is de grens waar door de brandweer nog opgetreden kan worden. Het plangebied ligt binnen de 3 kW/m2 contour.

Overigens doet dit niets af aan de afstanden welke in het kader van de kwantitatieve beoordeling als norm moeten worden aangehouden (zie hierboven).

Op grond van besluit externe veiligheid buisleidingen moet voor ruimtelijke plannen een verantwoording groepsrisico worden afgelegd. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In dit geval kan er ook worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico, omdat de hoogte van het groepsrisico onder 0,1 keer oriëntatiewaarde bevindt. Hieronder wordt dan ook ingegaan op de verantwoording groepsrisico. Hiervoor is advies gevraagd aan 'Veiligheids Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM)'. Op 22 oktober 2013 heeft de gemeente het advies ontvangen.

Verantwoording van het groepsrisico

Zelfredzaamheid

Ten aanzien van het aspect zelfredzaamheid kan worden opgemerkt dat er binnen het invloedsgebied geen groepen voorkomen die als verminderd zelfredzaam kunnen worden aangemerkt. Het ligt daarom in de verwachting dat de in het plangebied aanwezige personen mits tijdig gewaarschuwd in staat zijn om zichzelf zelfstandig in veiligheid te brengen.

Bestrijdbaarheid

Ingeval van een fakkelbrand zal de inzet van de brandweer zich richten op het afschermen van de omgeving en het eventueel blussen van secundaire branden. Het stoppen van de gasuitstroom en daarmee het doven van de fakkelbrand kan alleen door de Gasunie worden uitgevoerd en zal enige tijd in beslag nemen. Het ligt in de verwachting dat de aanwezige mensen voldoende zelfredzaam zijn. Gelet op de stralingscontouren en de bijbehorende kans op brandoverslag is het, ingeval van een incident, niet veilig om binnenshuis te schuilen. Doordat de woningen een stuk afscherming tegen de hitte bieden is het in beginsel mogelijk om veilig van de risicobron af te vluchten. De realisatie van de woningen zal naar verwachting niet noemenswaardig bijdragen aan de (on)mogelijkheden voor de hulpverlening.

Plaatsgebonden risico

Het plan maakt de bouw van tien woningen mogelijk. Uit de berekeningen blijkt dat de hogedruk aardgastransportleidingen geen PR 10-6 risicocontour hebben. Dit betekent dat het plaatsgevonden risico geen belemmeringen oplevert voor de nieuw te ontwikkelen woningen. Wel dient er rekening te worden gehouden met een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijde van de aardgastransportleidingen. Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht.

Groepsrisico

Uit voornoemd rapport blijkt dat het groepsrisico van de hoge druk aardgasleidingen onder de oriëntatiewaarde ligt. Omdat binnen het invloedsgebied van de buisleiding een ruimtelijk besluit genomen wordt, dient de gemeente invulling te geven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Voor de leidingen kan worden volstaan met invulling van de 'beperkte' verantwoordingsplicht groepsrisico. Dit kan omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.

4.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid voor de bouw van 10 woningen. Gezien het vorenstaande wordt de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt uit een oogpunt van veiligheidsrisico's als een acceptabele ontwikkeling gezien. Op de verbeelding is de dubbelbestemming leiding-gas opgenomen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan. Desalniettemin resteert een restrisico. Dit risico wordt acceptabel bevonden.

Ten slotte wordt ten overvloede opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling zelf geen risico vormt uit het oogpunt van externe veiligheid.

4.6 Verkeer

Verkeersbewegingen

De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Harderwijkerweg en Imboslaan. Voor wat betreft de verkeersbewegingen wordt verwezen naar paragraaf 2.2 Verkeer en parkeren.

Parkeren
Voldaan moet worden aan de normen van de Bouwverordening met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid op het onderhavige perceel. Op basis van de (maximale) mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, heeft een voorlopige toets plaatsgevonden. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 Verkeer en parkeren . Op het bijbehorende terrein kunnen de benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

In het kader van het uiteindelijke bouwplan vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.

4.7 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en waterlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door het schone hemelwater (regen) dat op wegen en daken valt niet aan te sluiten op de riolering voor huishoudelijk afvalwater. Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen. Per 1 januari 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken van kracht en daarin is vastgelegd dat primair de eigenaar verantwoordelijk is voor de verwerking van hemelwater dat op zijn perceel valt.

Algemene beschrijving van het watersysteem
Het plangebied ligt op de overgang van de stuwwallen van het Centraal Veluws Natuurgebied naar de uiterwaarden van de IJssel. Het stuwwallengebied gaat in zuidoostelijke richting over in de uiterwaarden van de IJsselvallei. De bodem van het stuwwallengebied bestaat uit matig grof tot grof zand en grind, met plaatselijk klei- of keileemlagen en aan de randen overgaand in dekzanden. In de (deels voormalige) uiterwaarden wordt hoofdzakelijk rivierklei aangetroffen. Het gebied kan grofweg worden verdeeld in een inzijgingsgebied (het gebied gelegen op de stuwwal) en een gebied waar plaatselijk kwel voorkomt. Kwel wordt met name in de uiterwaarden en in de komkleigebieden aangetroffen.

Aan de randen van de Veluwe kunnen boven grotere aaneengesloten slecht doorlatende lagen schijngrondwaterspiegels ontstaan, waarvan het water niet in direct contact staat met het eigenlijke grondwater.

Gescheiden inzameling van huishoudelijk afvalwater en hemelwater is wenselijk en vaak ook goed mogelijk. Het ingezamelde afvalwater in het plangebied voert af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap die het effluent uiteindelijk loost op de IJssel.

Opgemerkt wordt dat bij nieuwbouw het bergen van hemelwater op eigen terrein dient plaats te vinden, tenzij dit niet mogelijk blijkt te zijn. Het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakten zal in de bodem worden opgevangen. Het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakten in het openbaar gebied wordt bij voorkeur bovengronds afgevoerd en geïnfiltreerd in wadi's in het openbaar groen. De bovenlaag van de bodem in het plangebied is matig waterdoorlatend, terwijl de ondergrond goed tot zeer goed doorlatend is. Door toepassing van grondverbetering kan een goede waterdoorlatendheid van de bodem worden gerealiseerd.

Relevante waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
Aan de hand van de Handreiking Watertoets is het aspect water in onderhavig plan meegenomen.
In Hoofdstuk 2 zijn de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aangegeven. Het realiseren van watergangen is niet aan de orde, zij het dat het bestemmingsplan in de bestemming Groen een uitwisseling tussen die functies toelaat.

In dit plan worden (ondergrondse) voorzieningen toegestaan voor het bergen van hemelwater. Binnen de bestemmingen kunnen wadi's en andere infiltratievoorzieningen alsmede bergbezinkkelders worden aangelegd.

Watertoetstabel (gemeente Rheden)
In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterthema's voor het bestemmingsplan relevant zijn. In die gevallen dient te worden aangetoond dat er geen negatieve of verstorende gevolgen zijn te verwachten voor het watersysteem. Door een geohydrologisch onderzoek kunnen de effecten worden bepaald. Zowel de situatie tijdens de uitvoering als de definitieve situatie moeten aan de orde komen.
Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Hoofdthema's      
1. Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
1. Nee
2. Nee  
2. Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
1. Ja
2. Nee
3. Nee  
3. Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Ja
2. Ja
3. Nee  
4.Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
5.Oppervlaktewater kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
6.Grondwaterkwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
7. Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee
2. Nee  
8. Verdroging   Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
9. Natte Natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
1. Nee
2. Nee  
10. Inrichting en Beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Nee
2. Nee  
Aandachtsthema's      
11. Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
12. Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Ad 2 Riolering en afvalwaterketen

Ad 2.1. In het plangebied moet een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Ten opzichte van het huidige gebruik van het plangebied wordt een geringe toename van afvalwater / droogweerafvoer (dwa) verwacht.
Het huishoudelijke afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd via riolering. Voor afvoer van afvalwater naar de openbare riolering is de gemeentelijke aansluitverordening van toepassing. De riolering in het gebied moet het afvalwater doelmatig inzamelen en afvoeren.

Om riooloverstortingen (bij regenbuien) op oppervlaktewater te beperken moet de riolering voldoende bergingscapaciteit hebben. Dit wordt onder andere bereikt door het hemelwater niet af te voeren via de (dwa-)riolering. Met hemelwater moet worden omgegaan overeenkomstig de provinciale beslisboom hemelwater (waarbij de volgorde vasthouden, bergen, afvoeren wordt gehanteerd). Het hemelwater en huishoudelijk afvalwater dient van elkaar gescheiden te blijven. Hemelwater kan infiltreren in de bodem.
Het is niet toegestaan grondwater of hemelwater af te voeren via de openbare riolering.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn alle rioleringsvoorzieningen toegestaan. Onder andere boven- en ondergrondse infiltratievoorzieningen, bergingskelders en rioleringen. Ter voorkoming van bodem- en/of grondwaterverontreiniging moeten uitlogende en verontreinigende materiaaltoepassingen vermeden worden.

Ad 3 Wateroverlast (oppervlaktewater)
Ad 3.1. De toename van het verhard oppervlak is niet exact bekend.
Ad 3.2. Er is voldoende ruimte en gelegenheid om het hemelwater te verwerken op het omliggende terrein.

Geconcludeerd wordt dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.8 Cultuurhistorie

De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, ligt niet in een beschermd dorpsgezicht. Het boerderij gelegen aan Harderwijkerweg 220 die buiten het plangebied is gelegen, is aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Dat geldt tevens voor de grond erom heen. De monumentenstatus had mede te maken met de boomgaard die hier eerder was. Gezien de monumentenstatus van de boerderij en het erf erom heen, is er bij de planvorming uitgebreid overleg geweest met Stedenbouw en met de Commissie Cultuurhistorie. Dit heeft er onder andere toe geleid dat bij de planvorming de boomgaard wordt teruggebracht. Onderdeel van het plan is een groene verbinding tussen de Mezenlaan en de Harderwijkerweg waarvan het de bedoeling is dat dit gebied openbaar toegankelijk wordt. Vanwege de monumentale status van de boerderij dient het inrichtingsplan voor het hele terrein onder architectuur vormgegeven te worden, waarbij het de uitstraling van een boerenerf dient te krijgen.


Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde.
De bescherming van deze waarden is per 1 september 2007 wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Gemeenten moeten zorgdragen dat in de bestemmingsplannen het belang van de archeologische monumentenzorg wordt meegewogen. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan kan de provincie archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor de gemeente binnen een door de provincie te bepalen termijn archeologievriendelijke bestemmingsplannen moet hebben vastgesteld. De gemeenteraad heeft in 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld. Hierin wordt een aantal beleidsvoornemens ten aanzien van archeologie verwoord. Archeologie wordt op grond van deze nota voortaan beschermd via de bestemmingsplannen. Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door de regioarcheoloog bepaald aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.

Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad van Rheden de geactualiseerde archeologische verwachtings- en beleidskaart met toelichting vastgesteld, ter vervanging van de verwachtings- en advieskaart die op 28 juni 2008 is vastgesteld. Dit beleidsstuk is vertaald in het op 15 april 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en recreatief medegebruik Buitenplaatsen'. De contour van het voormalige plan voor drie ronde aan elkaar geschakelde woningen valt buiten het plangebied van dat bestemmingsplan. Dit omdat een partiële herziening uitsluitend vastgesteld mag worden voor plannen die jonger zijn dan 10 jaar. Voor het overige valt het onderhavige plangebied wel in het bestemmingsplan voor archeologie. Er is echter al archeologisch onderzoek verricht (zie hieronder). In het onderhavige plan wordt in de regels geen specifieke regeling opgenomen voor bescherming van archeologische waarden. Bij vaststelling van het onderhavige plan komt dan ook de regeling voor archeologie van het parapluplan Archeologie voor de onderhavige locatie te vervallen.


Bij het vervaardigen van bestemmingsplannen wordt vooronderzoek gedaan indien de verwachting luidt dat archeologische waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan worden besloten om verdergaand onderzoek te eisen. Het vooronderzoek betreft Archeologisch bureauonderzoek en Verkennend gecombineerd karterend booronderzoek Mezenlaan (ong.) te Dieren in de gemeente Rheden, van Econsultancy, gedateerd 17 augustus 2012 en genummerd 11120948 (zie Bijlage 7). Het onderzoek is net ouder dan 2 jaar. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat de situatie dusdanig is gewijzigd dat niet meer uitgegaan kan worden van de onderzoeksresultaten.

Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting kunnen in het hele plangebied archeologische resten voorkomen uit alle archeologische perioden. De kans op het voorkomen van de resten is hoog voor de periode Nieuwe tijd, voor de daar voorliggende periodes is deze laag tot middelhoog.

Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek blijkt dat het bodemprofiel in het grootste deel van het plangebied intact is, slechts op drie locaties zijn zware verstoringen vastgesteld tot een diepte van 40 tot 70 cm onder maaiveld. In negen van de tien boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen.

Conclusie

Op basis van een hoge trefkans van het plangebied blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek is het advies om het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven. Behoud van de archeologische vindplaats bij een niet aangepaste uitvoering van de huidige plannen is, gezien de geringe diepteligging en de kwetsbaarheid van de archeologische resten, niet mogelijk. Het proefsleuven onderzoek zal uitgevoerd worden op het moment dat er met de bouw van de woningen gestart kan worden.

Bovenstaand onderzoek is ter goedkeuring beoordeeld door de regioarcheoloog, zie Bijlage 8. Hierin is aangegeven dat het rapport voldoet aan de eisen die gesteld worden in de Kwaliteitsnorm Nederlands Archeologie. Het advies is om de conclusies van het rapport over te nemen.

4.9 Ecologie

Econsultancy heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna Mezenlaan ong. te Dieren, Ecosultancy, 15 augustus 2012, zie Bijlage 6 Quickscan Flora en Fauna) in het projectgebied. Het onderzoek is net ouder dan 2 jaar. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat de situatie dusdanig is gewijzigd dat niet meer uitgegaan kan worden van de onderzoeksresultaten. De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het onderzoek is uitgevoerd door middel van het verrichten van een veldbezoek en een bureauonderzoek.

Ten aanzien van de bescherming van de natuurlijke waarden wordt onderscheid gemaakt in soortenbescherming en gebiedsbescherming. Hierna wordt aandacht besteed aan beide aspecten in relatie tot het plangebied.


De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. Tevens is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is verkort weergegeven welke maatregelen getroffen kunnen worden om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPDN12-VA01_0011.jpg"

Flora

Tussen de schuurtjes is een exemplaar van de brede wespenorchis aangetroffen. Voor deze soort geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Overige beschermde planten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.

Zoogdieren

De locatie kan gebruikt worden door verschillende algemeen voorkomende soorten zoogdieren zoals de egel, mol en wezel. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Strikt beschermde soorten worden niet verwacht.

Amfibieën en reptielen

Het onderzoeksgebied vormt geen geschikt habitat voor amfibieën en reptielen. Algemene soorten als bruine kikker en gewone pad zouden incidenteel kunnen voorkomen. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Vogels

Door de aanwezigheid van struiken, bomen en ruigtes zijn er op de onderzoekslocatie geschikte nestlocaties aanwezig voor algemene vogels als merel, heggenmus, winterkoning, roodborst en houtduif. Soorten met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats zijn niet aangetroffen en worden op basis van de terreinkenmerken ook niet verwacht.

Libellen en dagvlinders

De locatie vormt geen geschikt leefgebied voor beschermde libellen en dagvlinders.

Vissen

Er is geen open water aanwezig.

Vleermuizen

De bebouwing op de onderzoekslocatie is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Ook de bomen bieden geen verblijfsmogelijkheden aan vleermuizen.

De onderzoekslocatie zal, gelet door de open structuur en aanwezigheid van groen, gebruikt worden door in de omgeving verblijvende vleermuizen als gewone dwergvleermuis en laatvlieger om te foerageren. Door de voorgenomen ingreep zal het aanbod van foerageermogelijkheden niet in het geding komen. In de directe omgeving is meer geschikt foerageerhabitat voor vleermuizen aanwezig. Doordat lijnvormige elementen ontbreken op de onderzoekslocatie worden er geen potentiële vliegroutes verstoord.

Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in, of in de buurt van, een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de ecologische hoofdstructuur of natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.

Conclusie

Soortbescherming ingevolge de Flora- en faunawet is wel van toepassing op het plangebied. De nu aanwezige bebouwing en omliggende inrichting is van geen bijzondere waarde waardoor geen ontheffingen noodzakelijk zijn in het kader van de Flora- en faunawet. Bij sloop van de bebouwing en de herinrichting dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawetgeving.


Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering is voor uitvoer van dit bestemmingsplan.

4.10 Toets aan Ladder voor duurzame verstedelijking

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening dient een ontwikkeling te worden getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:

1. Is er een regionale behoefte?

2. Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

3.Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, beschikbare ruimte en ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Trede 1: bepalen regionale vraag naar ruimte

In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen, waaronder wonen, bepaald. De kwantitatieve vraag blijkt onder meer uit recente bevolkings- en huishoudensprognoses van het Planbureau voor de Leefomgeving en CBS (PEARL 2011 via http://www.regionalebevolkingsprognose.nl/).

Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de provincie Gelderland het driedelige beleidskader 'Keuzevrijheid & Identiteit' opgesteld. Hierin staan de uitgangspunten van het woonbeleid, analyses van de Gelderse regio's en regionale afspraken met gemeenten. Onderdeel van het drieluik is het Kwalitatief WoonProgramma (KWP) dat onder andere de programmatische opgave voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen beschrijft, inclusief de afspraken om in de periode tot 2020 circa 26.000 woningen te bouwen om daarmee te voldoen aan de regionale woningbehoefte. Voor de afweging van behoefte van bedrijventerreinen en woningbouw zijn regionale planningsdocumenten opgesteld (Regionaal Programma Bedrijventerreinen en Kwalitatief WoonProgramma).

De woningen in het voorliggende bestemmingsplan zijn opgenomen in de kwalitatieve planningslijst woningbouw en het KWP van de provincie Gelderland. De ladder voor duurzame verstedelijking kijkt bij wonen niet alleen naar de kwantitatieve vraag, maar ook naar de kwalitatieve vraag. In de kwalitatieve benadering staan de kwaliteiten van de woonomgeving centraal, die kunnen worden vertaald naar woonmilieus. Uit het WoON 2012 voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen blijkt een regionale kwalitatieve vraag naar woningen in het woonmilieu in/nabij het centrum.

Het plan is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning. Nieuwe plannen dienen in de tijd te passen bij de lopende plannen en de vraag vanuit de markt. Op grond van de woonvisie staat bij de invulling van nieuwe initiatieven de lokale behoefte voorop. Het plan behelst de bouw van zes patiowoningen en vier twee-onder-een-kap woningen. Het plan sluit aan bij de behoefte van een groep ouderen die liever niet naar een appartement wil maar wel naar een patiowoning met slaapgelegenheid op de begane grond. In het dorp Dieren zijn weinig van dit soort woningen binnen de bestaande woningvoorraad aanwezig of als nieuwbouwwoning in ontwikkeling. De behoefte aan grondgebonden twee-onder-een-kap woningen is eveneens een bekend signaal vanuit de lokale markt.

Kortom, met de regionale en lokale ruimtevraag in beeld voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een actuele behoefte en komt trede 2 van de ladder in beeld.

Trede 2: bouwen binnen bestaand stedelijk gebied

Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied door op lege plekken de ruimte in te vullen, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. De definitie van bestaand stedelijk gebied in het Bro is als volgt: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Zoals aangegeven bij trede 1 komt de woningbehoefte ook voort uit een lokale behoefte. Woningzoekenden uit Dieren-Noord die een volgende stap in hun wooncarrière willen zetten en in het dorp willen blijven wonen, hebben daartoe nu onvoldoende mogelijkheden.

Aan het initiatief wordt medewerking verleend om tot een kwaliteitsverbetering van de hoek Harderwijkerweg - Imboslaan te komen. Daarnaast wordt bereikt dat een karakteristieke boomgaard behorende bij een monumentale boerderij wordt hersteld. Het vigerend bestemmingsplan bood al de mogelijkheid voor woningbouw op de onderhavige locatie. Het maximaal aantal te bouwen woningen wordt verhoogd van 3 naar 10.

Trede 3: bouwen buiten bestaand stedelijk gebied

In trede 3 gaat het om het opvangen van de ruimtevraag buiten het bestaand stedelijk gebied en wel op een zodanige locatie dat deze door meerdere vervoerswijzen ontsloten is of kan worden. De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Deze trede is dan ook niet van toepassing.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan aansluit bij de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument waarbij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de grond en de opstallen zijn vastgelegd. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid.

In de digitale omgeving zijn de bestemming en de daarbij geldende regels reeds gekoppeld. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.

De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.

Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wet ruimtelijke ordening  geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Het voorliggende plan is opgesteld conform deze vereisten.

5.2 Procedure

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen.

De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.


Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.

Crisis- en herstelwet

Onderhavig plan is bedoeld om het de bouw van 10 woningen mogelijk te maken. Indien een bestemmingsplan wordt vastgesteld wat de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk maakt dan is de Crisis- en herstelwet van toepassing (artikel 1 lid 1 in combinatie met bijlage I van de Crisis- en herstelwet). In de onderhavige situatie is de Crisis- en herstelwet derhalve niet van toepassing.


5.3 Dit bestemmingsplan

De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast.

5.3.1 Verbeelding


Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestemming Wonen gelegd. Binnen het bouwvlak kan een hoofdgebouw worden gebouwd. De maatvoering is afgestemd op de bebouwing in de naaste omgeving. Voorts is een gebied aangeduid waarbinnen bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten. Behalve de bestemming Wonen is een bestemming Groen opgenomen. Hier wordt een groen binnengebied aangelegd. Tot slot is de gasleiding beschermd door een dubbelbestemming Leiding-gas.

Verder is ten aanzien van de interpretatie van de verbeelding van belang, dat deze zowel in analoge ('papieren') vorm als ook in digitale vorm beschikbaar is. Bij verschillen tussen de analoge weergave en de digitale weergave dient echter uit te worden gegaan van de digitale weergave. Deze wordt gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hierna wordt de verdere invulling van de bestemmingen in de planregels nader toegelicht.

5.3.2 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);

2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde opgenomen (voorheen bekend als aanlegvergunningenstelsel).

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.


3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is, zoals het woord het al zegt, een mogelijkheid in het bestemmingsplan zelf om af te wijken van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingsmogelijkheden. Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht.


4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Voor zover relevant worden de planregels hierna nog artikelsgewijs nader toegelicht.

Begrippen

Voor een goede uitleg van de regels moeten de begripsbepalingen correct worden toegepast. Zij bieden uitsluitsel over de gebruikte termen en zijn doorslaggevend bij de interpretatie van de regels.

Wijze van meten  

Dit artikel geeft aan hoe dient te worden gemeten. Bij het toepassen van de betreffende regels (zoals opgenomen in de algemene aanduidingsregels van dit plan) dient dus te worden gemeten conform de aangegeven meetmethodiek.

Groen

Deze bestemming betreft openbaar groen. Eventuele paden door het groen zijn mogelijk.

Wonen

Er is een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. De hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, de bijbehorende bouwwerken (en overkappingen) mogen daarnaast ook gebouwd worden op de gronden die met 'bijgebouwen' zijn aangeduid. Van belang is dat het verschil met het hoofdgebouw bestaat uit een bouwkundige/architectonische ondergeschiktheid. Functionele ondergeschiktheid is uitdrukkelijk niet aan de orde. Dit volgt uit de begripsbepaling van 'bijbehorend bouwwerk' zoals neergelegd in artikel 1. Voor de hoofdgebouwen geldt een maximale bouwhoogte en een maximaal aantal bouwlagen, hetgeen op de verbeelding is aangegeven en aansluit op de bestaande situaties.

Voor de bijbehorende bouwwerken geldt een maximale oppervlaktemaat en een maximaal bebouwingspercentage van het bouwperceel.

Verder is het toegelaten dat een bewoner aan huis een beroep of bedrijf uitoefent. Hiervoor gelden voorwaarden. De aan huis gebonden beroepen zijn krachtens jurisprudentie standaard toegestaan. In de begripsbepalingen is aangegeven om welke beroepen het gaat. De bedrijfsactiviteiten aan huis vormen een aanvulling hierop. In de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis bij de regels van dit plan, is na te lezen welke bedrijven dit betreft. Als een beroep niet past binnen de begripsbepaling dan wel een bedrijf niet voorkomt op deze lijst, is afwijking eventueel mogelijk mits voldaan wordt aan de aangegeven criteria.

Opgemerkt wordt dat ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein, derhalve ook bij de uitoefening van een bedrijf of beroep aan huis, in de bouwverordening voorwaarden zijn gesteld. In een bijlage bij de bouwverordening zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van de bouwverordening bepaald bij de beoordeling van een bouwaanvraag.

Leiding-gas

Deze gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding.

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene bouwregels

Voor diverse geringe bouwonderdelen geldt, dat deze bij de toets aan de planregels als zodanig buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast is een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen. Hoofdregel is, dat hetgeen bovengronds is toegestaan, ook ondergronds kan worden toegestaan. Daarnaast zijn enkele verbijzonderingen opgenomen.

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van dit artikel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend.

In verband met het schrappen van het bordeelverbod is expliciet opgenomen dat onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening in ieder geval wordt verstaan het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Om discussie te voorkomen is dit expliciet opgenomen. Met deze regeling wordt aangesloten bij het beleid van de gemeente Rheden op dit gebied.

Verder wordt nog voorzien in een regeling ten aanzien van het parkeren en de parkeernormen. Verwezen wordt naar de bouwverordening, omdat er nog geen separate parkeernormen aanwezig zijn.

Algemene afwijkingsregels

Aan burgemeester en wethouders wordt hier de bevoegdheid gegeven om af te wijken van de bestemmingsregels. Evident is dat niet alle afwijkingsregels op alle bestemmingen van toepassing zijn. Voorts is van belang dat het bestaan van de bevoegdheid niet mag leiden tot een automatisme in het afwijken: conform de Algemene wet bestuursrecht moeten burgemeester en wethouders de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Overigens is de bevoegdheid beperkt in die zin dat geen omgevingsvergunning voor afwijken mag worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal met name genoemde belangen.

Algemene wijzigingsregels

De mogelijkheid bestaat om het plan te wijzigen ten aanzien van een aantal nader genoemde onderdelen. Dit kan door middel van het opstellen van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 Wro. Het betreft een aan het college van burgemeester en wethouders gedelegeerde bevoegdheid, welke dient te worden toegepast binnen de daarvoor in de planregels aangegeven criteria.

Overige regels

Van belang is, dat bij verwijzing naar wettelijke regelingen uitgegaan wordt van de regelingen zoals deze ten tijde van de vaststelling van toepassing zijn (toetsing ex tunc). Dit conform vigerende jurisprudentie over dit onderwerp.

Overgangsrecht

Bij het overgangsrecht wordt onderscheid gemaakt naar bouwwerken en gebruik.

Bij bouwwerken gaat het er om of ze op de peildatum in enigerlei opzicht afwijken van het plan. Doorgaans betreffen die afwijkingen de bouwregels. Ze mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd of na een calamiteit worden herbouwd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn. Van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vernieuwing of verandering zijn uitgesloten de illegale bouwwerken. Daaronder worden verstaan de bouwwerken die zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning - voor zover vereist - zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan. Voor een vergroting van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 5% kan met een omgevingsvergunning eenmalig worden afgeweken. Peildatum voor bouwwerken is het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Ten aanzien van het gebruik is bepaald dat bestaand, met het plan strijdig gebruik mag worden voortgezet. Een uitsluitingsclausule is opgenomen voor gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Deze regel laat de wrakingsjurisprudentie onverlet.

5.4 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.


De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het plangebied is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draag de kosten van het vervaardigen van onderhavig bestemmingsplan, het bouwplan, eventuele gemeentelijk maatregelen op het perceel of in het openbaar gebied. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade. In de intentieovereenkomst is vastgelegd dat een gedeelte van het gebied na realisatie van het bouwplan openbaar toegankelijk wordt. Deze gronden zullen door en voor rekening van de verzoeker als openbaar gebied worden ingericht. De uitwerking van de afspraken, weergegeven in de intentieovereenkomst omtrent het openbaar gebied, zal geregeld worden in een aparte grondoverdrachtsovereenkomst.

Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Realisatie binnen de planperiode door de eigenaar is reëel.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg en inspraak

Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat plannen van lokaal belang niet voor overleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard van het bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding.

Aangezien het plan bestaat uit het toelaten van 10 woningen, is ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening alleen vooroverleg gepleegd met het waterschap Rijn en IJssel en met Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-midden. Beide instanties hebben ingestemd met het plan. Eventuele opmerkingen zijn in de betreffende paragrafen van deze toelichting verwerkt.


De gemeentelijke inspraakverordening schrijft geen inspraak voor. Gezien het vorenstaande is geen aanleiding gevonden om onverplicht inspraak te geven.


De vooraankondiging is op 9 oktober 2013 geplaatst op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad. De Rhedenaar wordt tevens geplaatst op de website van de gemeente.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit van 31 oktober 2013 tot en met 11 december 2013 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.


Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden ze worden ingezien en worden gedownload. De verbeelding op papier lag tevens ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Velp/Dieren.

Gedurende de tervisielegging is er één zienswijze ingediend. De beantwoording van de ingediende zienswijze is opgenomen in een bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.