Plan: | Benedendorpsweg 192-194, 2023 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0225ob-va02 |
Het plangebied ligt aan de Benedendorpsweg in Oosterbeek, in de gemeente Renkum. De initiatiefnemers hebben het voornemen om het bestaande perceel van de Benedendorpsweg 194 in twee delen splitsen en in het zuidelijk gedeelte van het perceel een woning te realiseren. Door kavelsplitsing ontstaan dan twee zelfstandige percelen: Benedendorpsweg 192 en 194.
De ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt de gewijzigde opzet in juridisch-planologische zin mogelijk gemaakt.
Het plangebied betreft de achtertuin van de woning aan de Benedendorpsweg 194 te Oosterbeek. De kavel ligt aan de Benedendorpsweg, welke aan de oostkant kruist met de van Borsselenweg en de Veerweg en ten westen kruist met de Hemelseberg. De oost- en westzijde van de kavel grenzen aan de naburige tuinen/erven.
Afbeelding 1.1 toont het plangebied en afbeelding 1.2 toont het plangebied in groter verband.
Afbeelding 1.1: Plangebied vanuit de lucht. Het kavel is rood omkaderd.
Afbeelding 1.2: globale ligging plangebied en omgeving.
Geldend bestemmingsplan:
Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Zuid 2016' (vastgesteld op 3 mei 2017). In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen voor de bestaande woning. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'.
Er is een bouwvlak opgenomen ter plaatse van de bestaande woning aan de Benedendorpsweg 194. De nieuwe woning woning komt buiten het bouwvlak te liggen. Buiten het bouwvlak is de bouw van een nieuwe woning niet toegestaan. Om het nieuwe plan mogelijk te maken is het voorliggende nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Oosterbeek-Zuid 2016' (rood = globaal plangebied).
Nieuw bestemmingsplan:
In het nieuwe bestemmingsplan 'Benedendorpsweg 192-194, 2023' krijgt het terrein de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De bestaande woning aan de Benedendorpsweg 194 houdt zijn bestaande bouwvlak en maximaal toegestane hoogtes.
Ten aanzien van de huidige bestemming wordt dus een bouwvlak toegevoegd voor de nieuw te bouwen woning. Ook wordt het gebied met de (niet bebouwbare) bestemming 'Tuin' vergroot. Het deel van de bestemming 'tuin' ten oosten van de bestaande woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van waarden – landschapswaarden', waarmee gezorgd wordt dat hier geen bijgebouwen en hoge erfscheidingen (meer) gebouwd kunnen worden. In de planregels is dit omschreven als: 'ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - landschapswaarden' zijn de gronden mede bestemd voor behoud van de aanwezige landschapswaarden, zijnde de openheid van het landschap en doorzichten / uitzicht vanaf de Benedendorpsweg naar het zuiden'. Hiermee wordt ook beoogd om hier vergunningvrij bouwen tegen te gaan. Verder is in de regels aangegeven dat (bij)gebouwen hier niet toegestaan zijn.
De locatie van de nieuw te bouwen woning aan de Benedendorpsweg 192 wordt begrensd met een eigen bouwvlak. Binnen dit bouwvlak kan één woning gesitueerd worden met een maximale goot- en bouwhoogte van 4 meter.
Voor de systematiek van het nieuwe bestemmingsplan wordt aangesloten op de systematiek van het huidige bestemmingsplan. De regels zijn daarbij soms wel aangepast aan de nieuwe situatie.
Afbeelding 1.4: ontwerp-bestemmingsplan 'Benedendorpsweg 192-194, 2023'.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied. Hierin wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie van het plangebied en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
Hierna wordt in hoofdstuk 2.2 een beschrijving van de bestaande situatie gegeven. Bij hoofdstuk 2.3 wordt de toekomstige situatie beschreven.
Het plangebied ligt aan de Benedendorpsweg 194, te Oosterbeek. Binnen het gebied is nu één woning aanwezig. Aan de noordzijde bevindt zich een ligusterhaag en in de tuin staan een tuinhuisje en een ijzeren tuinschuurtje. Op de plek waar de nieuwe woning komt staat nu een schuur van 10m2. Ook is er betegeling, grint en tuinmeubilair aanwezig. Afbeeldingen 2.1 en 2.2 tonen een luchtfoto van het plangebied en afbeelding 2.3 toont een plattegrond van de bestaande situatie.
Afbeelding 2.1: Bestaande situatie van het plangebied vanuit de lucht. Kijkrichting naar het noorden. (bron: GeoObliek; Slagboom en Peeters).
Afbeelding 2.2: Bestaande situatie van het plangebied vanuit de lucht. Kijkrichting naar het oosten. (bron: GeoObliek; Slagboom en Peeters).
Afbeelding 2.3: Benedendorpsweg 194 (kijkrichting zuidoost).
Afbeelding 2.4: Benedendorpsweg 194.
Afbeelding 2.5: Benedendorpsweg 194 met zijtuin (kijkrichting zuidwest).
Afbeelding 2.6: ruimte tussen Benedendorpsweg 190 en 194.
Afbeelding 2.7: achtertuin Benedendorpsweg 194 (woning links) (kijkrichting noordoost). Dit is de bouwlocatie van de nieuwe woning aan de Benedendorpsweg 192.
Afbeelding 2.8: Plattegrond van de bestaande situatie van het plangebied (Bron: Frank van Haarlem Architect B.N.A.).
De nieuwe woning zal gerealiseerd worden in de huidige achtertuin aan de Benedendorpsweg 194. De globale positionering van de woning is weergegeven in afbeelding 2.4. Met de toevoeging van de nieuwe woning zal de kavel gesplitst worden in de nummers 194 en 192. De huidige kavel heeft een grootte van 3.351 m2. Met de beoogde ontwikkeling zal de kavel Benedendorpsweg 194 een grootte krijgen van 1.537 m2 en de nieuwe kavel, Benedendorpsweg 192, een grootte van 1.814 m2. De schuur en de andere bebouwing ten oosten van de nieuwe woning zullen worden gesloopt.
Afbeelding 2.9: Plattegrond van de toekomstige situatie (Bron: Frank van Haarlem Architect B.N.A.).
De nieuwe woning bestaat uit één bouwlaag, waardoor openheid vanaf de Benedendorpsweg behouden blijft en er geen negatieve impact op de omliggende percelen is. Daarnaast zal de nieuwe woning, in lijn met de stedenbouwkundige structuur, zoveel mogelijk achter nummer 194 worden geplaatst. De woning zal worden ontsloten via de bestaande uitrit op de Benedendorpsweg.
Het ontwerp van de nieuwe woning is weergegeven in de afbeeldingen 2.5 tot en met 2.9. Het pand wordt een levensloopbestendige bungalow met één bouwlaag en een kelder. De begane grond zal bestaan uit een woonkamer, een badkamer, een kleedkamer, een keuken, een bijkeuken en drie slaapkamers. De begane grond heeft een oppervlakte van 245 m2 en een volume van 830m3. In de kelder bevinden zich een berging, een logeerkamer en een speelkamer. De berging heeft een oppervlakte van 119 m2 en een volume van 321 m3. Het exterieur van de woning zal bestaan uit metselwerk van bruinrode grove steen en stucwerk.
Afbeelding 2.10: Plattegrond van de begane grond van de nieuwe woning (Bron: Frank van Haarlem Architect B.N.A.).
Afbeelding 2.11: Plattegrond van de kelder van de nieuwe woning (Bron: Frank van Haarlem Architect B.N.A.).
Afbeelding 2.12: Profiel van de toekomstige situatie (Bron: Frank van Haarlem Architect B.N.A.).
Afbeelding 2.13: Oost- en zuidgevel van de toekomstige woning (Bron: Frank van Haarlem Architect B.N.A.).
Afbeelding 2.14: 3D impressies van de toekomstige woning (Bron: Frank van Haarlem Architect B.N.A.).
De intitiatiefnemers hebben de plannen in maart en april van 2023 met de omwonenden besproken. Ze hebben daarvoor individuele afspraken gemaakt met bewoneres van direct omliggende woningen met de nummers 184, 186, 190 en 196. De gesprekken vonden bij hen aan huis plaats, zodat ook de locatie kon worden bekeken. De tuinen die horen bij deze woningen grenzen direct aan het huidige perceel van de initatiefnemers. Alle omwonenden waren tevreden over het feit dat ze al zo vroeg bij de planvorming werden betrokken. Ze zijn ook allen enthousiast over de gepresenteerde plannen en zien geen bezwaren voor de toekomstige realisatie van de woning. De intiatiefnemers hebben aangegeven de omwonenden ook bij de vervolgstappen in het proces te zullen betrekken.
Het plan is op 24 april 2023 besproken in de welstandscommissie in het kader van het vooroverleg. Een formeel besluit zal pas volgen in reactie op de aanvraag voor de omgevingsvergunning. De commissie sprak zich echter positief uit over het gepresenteerde plan en zal waarschijnlijk ook bij de formele aanvraag positief over het plan besluiten. Er zijn naar aanleiding van het vooroverleg geen wijzigingen doorgevoerd in het plan.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie. Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) verschenen.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijk spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze verandering kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI in deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Toetsing
In de NOVI worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Indertijd was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' vastgesteld. Deze structuurvisie gag en geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen' , de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen zijn:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Toetsing
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet van nationaal belang en een verdere toetsing aan het nationaal beleid is niet nodig.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom en is geen onderdeel van de EHS. Het Barro heeft geen directe doorwerking op deze ontwikkeling en belemmert deze verder niet.
Besluit ruimtelijke ordening
Het beleid met betrekking tot verstedelijking heeft het rijk onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' overgelaten aan de lagere overheden. Wel is er sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze is vastgesteld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bestond oorspronkelijk uit 3 treden. Per 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd waarbij de afzonderlijke treden zijn komen te vervallen. Daarnaast is het begrip actuele regionale behoefte vervangen door behoefte. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijke verzorgingsgebied van de beoogde ontwikkeling.
Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in genoemd artikel van het Bro:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Toetsing
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning in de bebouwde kom van Oosterbeek (bestaand bebouwd gebied). Vanaf 12 woningen is sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor een ladderonderbouwing niet benodigd is. Met het plan wordt daarnaast een (beperkte) bijdrage geleverd aan het oplossen van de woningnood in de regio.
Voor het provinciaal beleid zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingverordening richtinggevend.
Beide documenten worden regelmatig aangepast, geactualiseerd en geconsolideerd. Op dit moment gelden de volgende versies als actueel provinciaal beleid.
Met de consolidatie van de omgevingsverordening en de actualisaties zijn de meeste recente besluiten en wijzigingen in inzichten verwerkt in de plannen. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren (zie paragraaf 3.2.4). Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Toetsing
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. Met de bouw van een nieuwe woning, die zorgvuldig wordt ingepast, worden de ruimtelijk en landschappelijk kwaliteiten van de locatie voldoende gewaarborgd.
Het plan is in paragraaf 3.2.4 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Om in te spelen op de snel veranderende woningmarkt is door de regio Arnhem – Nijmegen op 4 maart 2020 een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregie Arnhem – Nijmegen opgesteld: de zogenaamde Woondeal regio Arnhem – Nijmegen. In de woondeal zijn een aantal kernafspraken vastgelegd. De betreffen:
Geconstateerd wordt dat er voor de periode 2020 – 2030 in de regio behoefte is aan in totaal 35.000 nieuwe woningen. Op dit moment is er capaciteit voor de bouw van 28.000 woningen, waarvan 17.000 tot de harde capaciteit behoren. Een versnelling van de bouw van woningen wordt daarmee noodzakelijk, rekening houdend met de andere kernafspraken.
De ambitie is om het woningtekort in 2030 terug te brengen naar 2%. Tot 2025 is een minimale bouwproductie nodig van 15.000 woningen. De versnelling moet leiden tot een productie van 20.000 woningen. Hiermee kan worden bijgedragen aan een continue bouwstroom en aan het voorkomen van te grote fluctuaties.
Het grootste deel van de woningen zal in de gemeente Arnhem en Nijmegen worden gerealiseerd, maar ook de andere gemeente dienen substantieel bij te dragen. Een belangrijk criterium is daarbij betaalbaarheid. Minimaal 50 % van de woningen dient in het betaalbare segment gerealiseerd te worden.
Toetsing
Het realiseren van één woning draagt in beperkte mate bij aan de woningbouwopgave die vertaalt is in de Woondeal regio Arnhem – Nijmegen. De nieuwe woning is levensloopbestendig en sluit aan op de omgeving en voldoet aan moderne eisen voor comfort en duurzaamheid.
In deze woonagenda geven de samenwerkende gemeenten in de subregio Arnhem aan waar zij de komende jaren op willen inzetten. Uitgangspunten zijn:
Bij de nieuwbouw gaat het om meer dan enkel bouwen en ligt de focus meer op de kwaliteit. In de woonagenda zijn dan ook kwalitatieve toetsingscriteria opgenomen en spelregels voor de woningbouwprogrammering. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer. Verantwoord versnellen en wendbaar sturen zijn daarbij het motto. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de regionale woningmarkt.
In de subregionale woonagenda zijn de volgende kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw opgenomen:
Toetsing
Er wordt één woning gebouwd, waardoor wordt ingespeeld op het huidige woningtekort. Het plan heeft betrekking op inbreiding in de bebouwde kom van Oosterbeek, omringd door woningen. Verder wordt er gasloos gebouwd en is ontwikkeling met duurzame materialen het uitgangspunt. De overige toetsingscriteria zijn niet van toepassing voor dit project.
Het plan voldoet aan de ambities en criteria zoals gesteld in de Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027.
Op 26 januari 2022 is de Omgevingsvisie Renkum 2040 door de gemeenteraad vastgesteld.
De omgevingsvisie biedt een vooruitblik op de leefomgeving van de gemeente op de lange termijn. De visie is opgesteld vanuit een integraal perspectief. Dat wil zeggen dat het niet alleen om ruimtelijke vraagstukken gaat, maar ook over sociale en economische vraagstukken en ontwikkelingen. Sociale ontwikkelingen en karakteristieken hebben, evenals economische ontwikkelingen namelijk invloed op de invulling van de leefomgeving. Alles wat je ziet, voelt en ruikt komt terug in deze visie. Hieronder wordt verstaan het geheel van onder andere ruimte, water, bodem, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur, sociale cohesie, sociaal domein en cultureel erfgoed. Deze onderdelen zijn in samenhang bekeken en vertaald naar de leefomgeving van de toekomst.
Het doel en beoogde effect is meervoudig. De visie wil een ambitie en een kansrijke ontwikkelingsrichting geven voor Renkum als basis voor ons eigen handelen en het handelen van partijen uit de samenleving. De gemeente wil in de geest van de omgevingswet meer ruimte bieden aan initiatiefnemers en meer het gesprek voeren over de toegevoegde waarde van een initiatief voor de samenleving in plaats van het toetsen van een initiatief aan allerlei regels.
Daarnaast wil de gemeente de omgevingsvisie intern gebruiken om de al ingezette praktijk verder door te ontwikkelen om overeenkomstig de mogelijkheden van de Omgevingswet te handelen. De nieuwe omgevingsvisie moet de aanleiding vormen om onze werkwijze, processen, structuren, regels en organisatiecultuur te bespreken en verder in te richten.
Afbeelding 3.1: visiekaart 'Omgevingsvisie Renkum 2040'.
Afbeelding 3.2: visiekaart Oosterbeek van 'Omgevingsvisie Renkum 2040' .
Toetsing
De Omgevingsvisie Renkum 2040 geeft in het algemeen aan dat woningbouw in de bebouwde kom gewenst is om te voldoen aan de woningbehoefte. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere nieuwbouw van woningen, woningsplitsing, splitsen van (woon)percelen door toevoeging van enkele nieuwe woningen en herontwikkeling van bestaand vastgoed. Ook is buiten het bebouwd gebied bouwen onder voorwaarden mogelijk (ja, mits-benadering). De locatie van Benedendorpsweg 192-194 ligt in de bebouwde kom. Daarnaast gaat het hier om het splitsen van een (woon-)perceel waardoor een extra woning gerealiseerd kan worden. Daarmee voldoet het plan aan de Omgevingsvisie.
De Nota Wonen 2019 is opgesteld om goed wonen te bevorderen voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Renkum. De actuele situatie is het vertrekpunt voor het woonbeleid. De nota is de gemeentelijke agenda voor samenwerking met andere partijen en vormt de basis voor de gemeente om de regie te kunnen voeren.
Speerpunt 1: Focus op de bestaande woningvoorraad
De leefbaarheid van de dorpen en aantrekkingskracht van de gemeente op de lange termijn heeft prioriteit in het woonbeleid. Omdat het merendeel van de woningen binnen de gemeente er al staat en de nieuwbouw relatief beperkt is, wordt er vooral gericht op het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen. Daarbij gaat het vooral over toekomstbestendigheid en de energetische kwaliteit van de woning. Dat laatste wordt gezien als de overgang naar een klimaatneutrale woonomgeving de komende tijd. Dit is een grote opgave voor zowel de overheden, inwoners en bedrijven. Daarnaast is er nog steeds ruimte voor nieuwbouw. De toevoeging van de woningen moet een meerwaarde zijn voor de wijk en de wijk versterken.
Speerpunt 2: Inspelen op kwalitatieve woonwensen en versnelling woningbouw
Ondanks de beperkte kwantitatieve behoefte, blijft er in de toekomst vraag naar nieuwbouw. Met de subregio Arnhem e.o. is voor de komende 10 jaar een kwantitatieve horizon afgesproken: kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem e.o. in de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 woningen. Het richtsnoer voor de gemeente Renkum is een toevoeging van ongeveer 900 woningen tot 2027. Er wordt veel waarde gehecht aan een duurzame, groene ontwikkeling van de te bebouwen omgeving en een goede toekomstbestendigheid van het woningaanbod. Daarom is het van belang om het juiste toe te voegen. De komende periode is het devies om de productie te versnellen (gebruik maken van het economisch momentum), maar wel onder een goede regie op kwaliteit. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de lokale én regionale woningmarkt.
Speerpunt 3: De sociale huursector, betaalbaar en beschikbaar
Gemeente en corporaties hebben een maatschappelijke taak om voor voldoende, betaalbare huurwoningen te zorgen voor mensen die daar zelf (gezien hun inkomen) niet in kunnen voorzien. Voor deze doelgroep zijn er op dit moment circa 3100 sociale huurwoningen in de gemeente Renkum. Het betreft het bezit van Vivare, Woonzorg Nederland en Mooiland samen. Dat is ongeveer 21% van de totale woningvoorraad. 92% van de huurwoningen zijn van de woningcorporatie Vivare.
Speerpunt 4: Wonen voor ouderen (langer zelfstandig thuis wonen)
Er is al jaren sprake van vergrijzing binnen de gemeente Renkum. Tevens neemt de groep 75-plussers toe de komende jaren. Daarnaast stuurt de rijksoverheid aan op extramuralisering van de zorg. Met als gevolg dat oudere mensen steeds vaker en langer zelfstandig thuis blijven (of moeten blijven) wonen. Door deze vergrijzing is het zaak om voor deze groep de voorraad levensloopgeschikte woningen te vergroten. Dat moet voor het grootste gedeelte gebeuren in de bestaande voorraad, met name door het aanpassen van de bestaande woningen.
Speerpunt 5: Woonvormen voor bijzondere doelgroepen
De extramuralisering van de zorg betekent niet alleen dat mensen met lichamelijke beperkingen en/of (beginnende) dementie langer thuis moeten blijven wonen. Het geldt ook voor mensen die als gevolg van psychische problemen tot dusver terecht konden in een beschermde woonvorm. Ook deze mensen zijn, als ze willen uitstromen uit het beschermd wonen, aangewezen op een sociale huurwoning van de woningcorporatie, waarin ze met ambulante begeleiding zelfstandig moeten wonen. Zonder goede begeleiding om te leren weer zelfstandig te kunnen wonen, zouden mensen met psychische problemen voor overlast in hun omgeving kunnen zorgen. Dat dient voorkomen te worden.
Speerpunt 6: Duurzaamheid en klimaat
Duurzaamheid en klimaat zijn steeds belangrijkere thema's. Daaraan dient een bijdrage geleverd te worden door te streven naar klimaatneutraal in 2040. Dat betekent ook het een en ander op het gebied van wonen. Bijvoorbeeld dat alle woningen uiterlijk in 2050 van het aardgas af moeten.
Toetsing
De realisatie van één woning past binnen het gestelde in de Nota Wonen van de gemeente Renkum, met name aan de speerpunten 2, 4 en 6.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw kan sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in D 11.2, kolom 1, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling van één woning blijft ruimschoots onder de drempel van 100 hectare of 2.000 woningen. Gezien de beperkte omvang geeft dit geen aanleiding om het project aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Daarnaast sluit de aard van de ontwikkeling aan bij het karakter en de bouwmogelijkheden in de omgeving. Eventuele nadelige effecten zullen, ten opzichte van de huidige situatie, dermate klein zijn dat deze niet significant zullen zijn. Om deze redenen wordt het geheel niet gezien als een stedelijke ontwikkeling waardoor een separate aanmeldnotitie niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing is onderzoek gedaan naar de volgende aspecten:
In de volgende paragrafen is per aspect beoordeeld wat de effecten van het plan zijn. Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd blijkt dat als gevolg van de realisatie van het plan geen (belangrijke) nadelige milieueffecten optreden, waardoor een m.e.r.-beoordeling niet aan de orde is.
In het kader van het wijzigen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie.
Toetsing
Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Het plangebied heeft al de bestemming 'Wonen' en wordt gebruikt als tuin. Door Econsultancy is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1. Hieronder worden de belangrijkste resultaten van het onderzoek omschreven.
Uit het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem wordt geconcludeerd dat atmosferische depositie de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op de onderzoekslocatie is. Van atmosferische depositie is bekend, dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehalten in bodem en water kan leiden. De onderzoekslocatie is daarom onderzocht volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL).
In het verleden zijn mede ter plaatse van een deel van de huidige onderzoekslocatie bodemverontreinigingen ontstaan als gevolg van de bedrijfsactiviteit van een voormalige gasfabriek in de nabijheid van de onderzoekslocatie. Eventuele aanwezige (sterke)bodemverontreinigingen zijn reeds gesaneerd. Deze sanering is goedgekeurd door de bevoegde overheid. Aanvullend onderzoek naar deze specifieke verontreinigingen ter plaatse van de huidige onderzoekslocatie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is licht verontreinigd met lood en PAK. Plaatselijk is de bovengrond verontreinigd met kwik, zink en PCB. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek met betrekking tot de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Echter blijven de gebruiksbeperkingen en meldingsverplichtingen voor de onderhavige onderzoekslocatie zoals aangegeven door de ODRA van toepassing. Tevens dient de leeflaag intact blijven.
Rekening houdend met de aanwezigheid van de aanwezige leeflaag en restverontreiningen en op basis van de huidige onderzoeksresultaten zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Een onderzoek asbest in bodem/puin is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Gezien bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Toetsing
Onderliggend plan voorziet in de realisatie van slechts één woning. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
De nieuwe woning is gelegen binnen een geluidzone. Omdat een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde mogelijk is, is er akoestisch onderzoek door KuiperCompagnons uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden door het verkeer op de Benedendorpsweg. Het aspect geluid vormt voor dit plan daarom geen belemmering en een hogere waarde is niet benodigd.
Conclusie
Het aspect geluid vormt voor de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering.
Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009)'' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.
In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Toetsing
Nabij het plangebied bevinden zich twee nutsvoorzieningen (gronddepot en waterzuiveringsinstallatie). Gezien de extensieve benutting van het depot wordt deze niet beschouwd als relevant. Voor de waterzuiveringsinstallatie geldt een richtafstand van 100 meter, uitgaande van het omgevingstype gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. De waterzuivering is echter eerder vergelijkbaar met een rioolgemaal (dit zijn net afgesloten installaties, die over het algemeen ondergronds gerealiseerd worden. Ze hebben daarnaast een minder grote geuruitstoot dan een rioolwaterzuiveringsinstallatie). Voor een rioolgemaal geldt een minimale afstand van 30 meter tot gevoelige bestemmingen wanneer gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk' en 10 meter wanneer gelegen in het omgevingstype 'gemengd gebied'. Aan deze richtafstanden wordt wel voldaan. Daarnaast bevindt het plangebied zich in een omgeving waar in de huidige situatie al ruimschoots woningen aanwezig zijn. Deze woningen zijn maatgevend voor een goed woon- en leefklimaat.
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig project.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand/het invloedsgebied van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
Toetsing
Het gebied ligt deels binnen het invloedsgebied van de buisleiding N-568-14 van de Gasunie. Voor het vigerende bestemmingsplan Oosterbeek-Zuid 2016 is het groepsrisico berekend. Hieruit blijkt dat er ter plaatse van het plangebied Oosterbeek-Zuid geen sprake is van een groepsrisico. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toename van één woning, wat niet leidt tot een toename van het groepsrisico. Daarnaast worden de mogelijkheden voor de brandweer om de gevolgen van een ongeval te bestrijden door de planvaststelling niet beïnvloed. De in het plan vastgelegde kleinschaligheid van de bebouwing borgt ten slotte dat het groepsrisico niet (ongebreideld) toe kan nemen.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Benedendorpsweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Oosterbeek en de N225. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals ouderen of gehandicapten. Evenwel is het natuurlijk niet uit te sluiten dat kinderen, ouderen en/of gehandicapten in de woning gaan wonen/aanwezig zijn. In het kader van effectieve zelfredzaamheid dienen de gebruikers van het object door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (Hoofdstuk 2,5). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.38 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt dergelijke bestemmingen niet mogelijk.
Afbeelding 4.1: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied).
Beleid Waterschap
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Dit Blauw Omgevingsprogramma is de gebiedsgerichte doorvertaling van de BOVI2050.
Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplichte deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. Het waterbeheerprogramma is resultaatsverplichtend en zelfbindend.
Met de volgende intenties is het BOP door het Waterschap Vallei en Veluwe opgesteld:
In de BOP staan verschillende hoofddoelen met subdoelen geformuleerd op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en wonen & zuiveren. Het BOP bevat vier gebiedsprogramma's. Het plangebied ligt in Gelderse Vallei. De Gelderse Vallei bestaat uit een gevarieerd landschap waarin landbouw, natuur en wonen samengaan. Er zijn 3 blauwe sleutelgebieden in de Gelderse Vallei geformuleerd. Het plangebied ligt niet binnen deze sleutelgebieden.
Beleid gemeente Renkum
De gemeente hanteert een bergingseis van 40 mm. Hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak dient te worden geïnfiltreerd en geborgen in de voorzieningen die uiteindelijk aangelegd worden.
Aanbevolen wordt om bij de toekomstige inrichting hemelwater zoveel mogelijk bovengronds af te voeren middels goten. Hierdoor wordt het bewustzijn en beleving aangaande 'water' bij de toekomstige bewoners vergroot. Daarnaast wordt aanbevolen om het water zoveel mogelijk bovengronds te laten infiltreren. Dit heeft als voordeel dat relatief eenvoudig onderhoud aan de infiltratievoorzieningen kan worden verricht. Het beheer van de infiltratievoorzieningen dient te worden vastgelegd binnen een vereniging van eigenaren of het gemeentelijk beheerssysteem.
Toetsing
Het perceel wordt in tweeën gesplitst en er wordt een extra woning gerealiseerd. Ten behoeve van de nieuwe woning wordt een bestaande schuur en overige bebouwing gesloopt, circa 29 m2. De nieuwe woning krijgt een oppervlakte van 245 m2. In totaal komt er dus 216 m2 verharding bij. De bergingseis van (216 x 0,04) 8,643 zal op eigen terrein door infiltratie worden opgelost.
Daarnaast ligt het perceel niet in de boringvrije zone en niet in de KWOvrije zone (provinciaal drinkwaterbeschermingsbeleid). Dat betekent dat voor het aanleggen van een Bodemenergiesysteem (BES) geen vergunning van de provincie nodig is. Het perceel ligt niet in een beschermingsgebied voor grondwaterstromingen: voor activiteiten in de ondergrond is geen onderzoek naar grondwaterstromingen nodig.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Bij elk ruimtelijk initiatief wordt een beschrijving gevraagd over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Bij het maken van plannen kan rekening gehouden worden met elementen die er vroeger wel waren, maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorisch waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988.
Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied geldt een archeologische dubbelbestemming, namelijk 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen met een grotere omvang dan respectievelijk 200 m2, die dieper reiken dan 30 centimeter. Deze criteria worden overschreden waardoor archeologisch onderzoek benodigd is. Econsultancy heeft archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder samengevat.
Geraadpleegd historisch kaartmateriaal laat zien dat de voorloper van de Benedendorpsweg in ieder geval aan het begin van de 19e eeuw al aanwezig was. Het plangebied maakte deel uit van een perceel akkerland/bouwland. Restanten/sporen van middeleeuwse houtbouw kunnen nog wel worden verwacht, maar de kans wordt klein geacht dat het plangebied deel heeft uitgemaakt van een Nieuwe tijd erf waar steenbouw heeft plaatsgevonden, vandaar de lage verwachting voor de periode Nieuwe tijd.
Wel ligt het plangebied binnen het operatieterrein 'Market Garden'. Militaire luchtfoto's laten zien dat in de directe omgeving van het plangebied diverse loopgraven hebben gelopen en dat er veel beschietingen hebben plaatsgevonden. De loopgraven zijn waarschijnlijk door de Geallieerden gegraven en door de Duitsers zijn overgenomen als onderdeel van de Noordoever-Rijn linie. De verwachting is dan ook nog hoog op de voorkomen van losse vondsten/losse resten van militaria uit de Tweede Wereldoorlog.
De resultaten van het gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek bevestigt alleen de landschappelijke ligging van het plangebied binnen een daluitspoelingswaaier en het oorspronkelijke moedermateriaal betreft sneeuwsmeltwater-/daluitspoelingswaaierafzettingen. Er hebben reeds bodemverstorende ingrepen/vergravingen plaatsgevonden tot minimaal 65 en maximaal 125 cm -mv, gemiddeld tot 85 cm -mv. Met name de bovengrond is vermengd met machinale baksteen, betonpuin, machinaal glas en kolengruis, maar deze resten zijn ook plaatselijk binnen dieper doorlopende geroerde/verstoorde lagen grond aangetroffen.
Aangezien in delen van de verstoorde lagen grond vlekken van geel zand zichtbaar is (vermenging van “geel” zand van de oorspronkelijke C-horizont), reiken verstoringen tot in de oorspronkelijke top van de C-horizont. Ook restanten van de vermoedelijk van nature gevormde holtpodzolbodem/bruine bosgrond zijn bij géén van de boringen aangetroffen. Op grond van de verstoorde bodemopbouw geldt dat het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau (vrijwel) geheel zijn verstoord/vergraven. Ook zijn er in het opgeboorde en vervolgens gezeefde bodemmateriaal (karterende fase van het booronderzoek) geen archeologisch relevante indicatoren aangetroffen.
Geconcludeerd wordt dat voor het plangebied, op basis de verstoorde bodemopbouw en het verder ontbreken van archeologische indicatoren, er geen aanwijzingen zijn die kunnen duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De gespecificeerde archeologische verwachting, op basis van het bureauonderzoek, dient dan ook bijgesteld te worden naar geen verwachting. Er zijn voor de archeologie geen gevolgen vanuit de voorgenomen bodemingrepen.
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Voor het plangebied geldt dat de natuurlijke bodemopbouw verstoord is tot in de oorspronkelijke top van de C-horizont en dat het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau (vrijwel) geheel zijn verstoord/vergraven. Archeologische indicatoren ontbreken eveneens in het opgeboorde materiaal.
Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed30). Het is verder raadzaam om ook de gemeente Renkum op de hoogte te stellen.
Het concept van het vooronderzoek is voor advies voorgelegd aan de regioarcheoloog. Het concept is op 20 april 2023 getoetst. De regioarcheoloog constateert dat het rapport zorgvuldig en controleerbaar is opgesteld. Hij mist een onderbouwing van de toegepaste bronnen uit het handboek archeologie (inclusief de niet-gebruikte bronnen). In de definitieve rapportage is dit hersteld.
Het advies uit het vooronderzoek wordt door de regioarcheoloog overgenomen. Het plangebied kan met betrekking tot de archeologie worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Uit verkennend archeologisch onderzoek zijn geen belemmeringen voorgekomen en is geconcludeerd dat vervolgonderzoek niet benodigd is. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2).
Op de locatie zijn geen erkende cultuurhistorische waarden aanwezig.
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. Zodra de resultaten van het archeologisch onderzoek bekend zijn zullen ze worden opgenomen in deze conclusie.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Soortenbescherming
Gezien bovenstaande heeft Econsultancy een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd naar het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek beschreven:
Algemene broedvogels
Indien het groen en nestkasten voor broedvogels buiten het broedseizoen worden verwijderd, vinden er geen overtredingen plaats met betrekking tot deze soorten. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus wor-den aangehouden. Indien de werkzaamheden plaatsvinden tijdens het broedseizoen, dient er een inspectie uitgevoerd te worden door een ecoloog om vast te stellen dat er geen broedgevallen aanwezig zijn. Daarnaast is het wenselijk om snoeiafval en groenstapels niet te laten liggen, zodat broedvogels hier geen gebruik van kunnen maken.
Kleine marterachtigen
Wanneer landschapselementen niet worden aangetast zullen er geen overtredingen plaatsvinden met betrekking tot de bunzing, wezel en hermelijn. Het gaat hierbij om de landschapselementen zoals: pannen- en steenstapels overwoekerd met groen, takkenhopen en opgeslagen materiaal achter het schuurtje in het zuiden van de tuin. Wanneer deze landschapselementen wel verwijderd dienen te worden ten aanzien van de bouw van de nieuwe woning, zal er aanvullend onderzoek nodig zijn om vast te stellen of de onderzoekslocatie wordt gebruikt als verblijfplaats voor kleine marterachtigen.
Hazelworm
Indien landschapselementen (zoals hier boven benoemd) worden verwijderd dient er ecologische begeleiding plaats te vinden door een ter zake kundig ecoloog.
Amfibieën
Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Wel blijft de zorgplicht gelden. Wanneer het groen dat onderdeel uitmaakt van het winterrust gebied van amfibieën wordt aangetast op de onderzoekslocatie, dient dit te worden uitgevoerd buiten de winterperiode.
Vlinders
Indien de waardplant van de vlinder de grote vos, zoeter kers, wordt gekapt, moet deze verwijderd worden in de winterperiode. De periode dat de grote vos geen gebruik maakt van de waardplant is vanaf eind september tot eind februari. Indien de bomen gekapt worden in de kwetsbare periode van maart tot september, dienen de bomen gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van eitjes door een ter zake kundig ecoloog.
Overige soortgroepen
Voor de overige beschermde soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming bij een ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel blijft de algemene zorgplicht gelden.
Beschermde houtopstanden
De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden, als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De mogelijk te vellen boom op de onderzoekslocatie betreft een houtopstand op erven of in tuinen. Voor deze houtopstand geldt geen meldingsplicht of herplantplicht. Daarnaast worden de belangrijke grote bomen behouden, zoals de boom bij de toekomstige inrit.
Gebiedsbescherming
Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied 'De Veluwe' ligt op circa 15 meter afstand en ten noorden van het plangebied (de woning aan de Benedendorpsweg 194) en op circa 45 meter van de nieuwe woning. Op die plek in de achtertuin van Benedendorpsweg 194 staan nu ook al enkele bouwwerken. Die worden gesloopt. Het gebied betreft nu het vergunningvrij te bebouwen achtererf van Benedendorpsweg 194. Het beoogde plan mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het voorgeschreven programma AERIUS Calculator kan de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk maken. De nieuwe woning wordt duurzaam gebouwd en is in gebruik klimaat- en stikstofneutraal. Bij de realisatie van de woning zullen in de omgevingsvergunning en de contracten met de aannemer afspraken worden vastgelegd waarmee de bouw zonder stikstofuitstoot wordt geborgd. Hierbij zal het gebruik van elektrische machines worden voorgeschreven. Door het uitsluiten van stikstofuitstoot bij de bouw en het realiseren van een klimaat neutrale woning kan stikstofdepositie op de omgeving worden uitgesloten en is het uitvoeren van een berekening met het programma AERIUIS Calculator niet nodig. Negatieve effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.
Gelders NatuurNetwek - Groene ontwikkelingszone
Het plan gebied ligt niet in het door de provincie Gelderland vastgestelde Gelders NatuurNetwerk en ook niet in de Groene Ontwikkelingszone. Het plan heeft daarom geen effecten op die gebieden.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een nieuw initiatief op de verkeersstructuur. De nieuwe woning wordt ontsloten op de Benedendorpsweg. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie. De gemeente Renkum is conform de demografisch kencijfers van het CBS, aan te merken als een weinig stedelijke gemeente. De locatie van het plan is gelegen in de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'.
Voor de woning is een worstcasescenario gehanteerd waarbij wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 motorvoertuigen per etmaal. De huidige verkeersstructuur kan deze lichte toename goed verwerken.
Parkeren wordt op eigen terrein voorzien.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormen de aspecten verkeer en parkeren geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Ten noorden van het plangebied, ter hoogte van de Benedendorpsweg, loopt een gasleiding. Deze gasleiding (N-568-14). De invloed van deze gasleiding op de voorgenomen ontwikkeling wordt toegelicht in paragraaf 4.7. Er bevinden zich verder geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied.
Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zullen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure en het bouwplan voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Om dit te regelen is een samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemer worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Voorliggend bestemmingsplan kent de eindbestemming 'Wonen'. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is in het algemeen toegekend aan percelen gelegen bij de bestemming Wonen. De bestemming 'Tuin' is ter plaatse opgenomen op de locatie van de voortuin van de woning(en) en in de zijtuin. Daarnaast is op het oostelijke deel van de tuinbestemming (de zijtuin) een specifieke aanduiding 'specifieke vorm van waarde - landschapswaarden' opgenomen om te voorkomen dat daar eventueel vergunningsvrij gebouwd kan worden en om te zorgen dat dit gebied open blijft van bebouwing en zicht vanaf de Benedorpsweg naar het zuiden. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de te bouwen woning in het plangebied. Het maximaal aantal woningen in een bouwvlak is aangeduid op de verbeelding. Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Erf-en terreinafscheidingen zijn, net als deze al vaak vergunningvrij toegestaan zijn in het achtererfgebied, toegestaan tot een hoogte van 2 meter. In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.
Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen zijn afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, aan-huis-verbonden bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.
In de regels van de bestemming Wonen zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.
Het plan bevat verder een zogenaamde dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn vrijwel allen eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie hoge verwachting. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.
Waarde - Archeologische verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.
Eenzelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Echter hier zijn geen belangen van de partners aanwezig, want gelegen in de bebouwde kom. Indien partners van mening (zouden) zijn dat dit wel het geval is kunnen zij een zienswijze indienen over het ontwerpplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Benedendorpsweg 192-194, 2023' heeft vanaf 7 juni 2023 gedurende zes weken, dus tot en met 18 juli 2023 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn er geen zienswijzen ingediend. In het Gemeenteblad van 7 juni 2023 en in het huis-aan-huis blad Rijn en Veluwe van 7 juni 2023 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 31 mei 2023 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in het Gemeenteblad en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website. In die kennisgeving was aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan naar verwachting ergens halverwege / eind juni in ontwerp ter inzage gelegd zou worden.
Omdat er geen zienswijzen zijn ingediend zijn er ook geen wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding daarvan.
Mede omdat er geen zienswijzen zijn ingediend zijn er ook geen ambtwshalve wijzigingen doorgevoerd.