direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pietersbergseweg 14, 2022
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied ligt aan de Pietersbergseweg 14, te Oosterbeek. Het plangebied is bebouwd met een voormalige dierenartsenpraktijk. De initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing te slopen om plaats te maken voor een appartementencomplex (bestaande uit 12 woningen) van drie bouwlagen met kap en vier éénlaagse studio’s met onder het hele terrein een parkeergarage. Het terrein / de parkeergarage wordt ontsloten via de Pietersbergseweg.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied heeft betrekking op het perceel aan de Pietersbergseweg 14. De Pietersbergseweg dankt de naam aan het landgoed de Pietersbergseweg aan het eind van de weg.

De Pietersbergseweg is een zijweg van de Utrechtseweg, de N225. De Utrechtseweg is belangrijkste doorgaande weg van Oosterbeek. Aan de Utrechtseweg liggen verschillende voorzieningen, zoals restaurants, winkels en kantoren. Eén van de restaurants is restaurant Schoonoord dat voor het grootste deel ook ligt aan de Pietersbergseweg en alleen door 'ventweggetje' van de planlocatie is gescheiden. Aan de achterkant van het perceel, direct op de erfgrens, bevindt zich een parkeergarage. Deze is gerealiseerd om voldoende parkeergelegenheid te bieden aan de bewoners van de nieuwe appartementen aan de Utrechtseweg. Het ventweggetje wordt gebruikt door de winkeliers aan de Utrechtseweg, door de bewoners van appartementen boven deze winkels en door de gebruikers van de parkeergarage.

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Pietersbergseweg in het westen en de woning met tuin aan de Pietersbergseweg 16 in het zuiden In het oosten door de parkeergarage aan de Pietersbergseweg 14a en in het noorden door de verkeersontsluiting daarvoor met aansluitende de panden / percelen aan de Pietersbergseweg 4-10 (even) en de Utrechtseweg 208-214 (even). Het plangebied bestaat uit het kadastrale perceel Oosterbeek, sectie D, nummer 7764 (grotendeels).

De navolgende luchtfoto's tonen het plangebied en de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0001.png"

Afbeelding: globale ligging plangebied aan de Pietersbergseweg 14 (bron: GoogleMaps). Voor de exacte begrenzing zie de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0002.png"

Afbeelding: 3D-luchtfoto 2021 plangebied, kijkrichting naar het oosten (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters). Links van het plangebied zien we restaurant Schoonoord. Aan de achterzijde de parkeergarage en aan rechterkant de villa.

1.3 Geldend en nieuw bestemmingsplan

Geldend bestemmingsplan:

Het voorliggende plan herziet ter plaatse het bestemmingsplan 'Oosterbeek-Zuid 2016'. In dat geldende bestemmingsplan heeft het perceel van Pietersbergseweg 14 de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Verkeer'. De bestemming 'Verkeer' voor de parkeerplaatsen van de voormalige dierenartsenpraktijk. Voor de bestemming 'Maatschappelijk' is een bouwvlak opgenomen en ook de aanduiding 'specifiek vorm van maatschappelijk – dierenarts'.

Daarbinnen is de bouw van nieuwe woningen en een ondergrondse parkeergarage is daarin niet toegestaan. Om het nieuwe plan mogelijk te maken is het voorliggende nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0003.png"

Afbeelding: het geldende bestemmingsplan 'Oosterbeek-Zuid 2016' (rood = globaal plangebied)

Nieuw bestemmingsplan:

In het nieuwe en voorliggende bestemmingsplan, 'Pietersbergseweg 14, 2022', krijgt de locatie op de plek van de nieuwe geplande (gestapelde) woningen de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak. De tuin om het gebouw krijgt de bestemming 'Tuin'. De inrit van de parkeergarage krijgt de bestemming 'Verkeer'. De (grotendeels) ondergrondse parkeergarage krijgt de aanduiding 'parkeergarage'. De maximale goot- en bouwhoogte van de appartementen is 9 meter respectievelijk 13,5 meter. De maximale bouwhoogte van de studio's (één laag met kleine kap) is 6 meter.

Voor de systematiek van het nieuwe bestemmingsplan wordt aangesloten op de systematiek van het huidige bestemmingsplan. De regels zijn daarbij soms wel aangepast aan de aanwezige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0004.png"

Afbeelding: verbeelding voorliggend bestemmingsplan 'Pietersbergseweg 14, 2022'

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied. Hierin wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie van het plangebied en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Hierna wordt in hoofdstuk 2.2 een beschrijving van de bestaande gegevens. Bij hoofdstuk 2.3 wordt de toekomstige situatie beschreven.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Pietersbergseweg 14, te Oosterbeek. Het plangebied is bebouwd met een voormalig dierenartsenpraktijk. De bebouwing bestaat uit een hoger gedeelte met een zadeldak. Deze is bekleed met zwarte shingles en bevat een dakbeschot. De achterzijde bestaat uit laagbouw met plat dak. Het voorgedeelte, aan de zijde van Pietersbergseweg, doet dienst als parkeerplaats. Dat geldt ook voor een strook aan de noordkant naast de laagbouw, Het voorterrein werd vooral benut voor bezoekersparkeren. De parkeerstrook bij de laagbouw werd vooral benut door medewerkers. De parkeerplaats aan de voorzijde wordt omgeven door haag. Op de overgang naar de buren aan zuidzijde is deze verbreed tot een groenstrook over de lengte van het hele perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0005.png"

Afbeelding: bestaande pand Pietersbergseweg 14

2.3 Toekomstige situatie

De bestaande bebouwing wordt gesloopt voor de realisatie van een appartementencomplex en studio’s. Er worden maximaal 12 appartementen en maximaal 4 studio's gerealiseerd.

Het appartementencomplex wordt parallel aan de Pietersbergseweg voorzien. Het appartementengebouw biedt ruimte aan 12 levensloopbestendige twee- en driekamer appartementen van 65 tot 82 m2, drie per etage. Het gebouw is 3-laags met een kap, de goothoogte bedraagt 9,0 meter en de nok is 13,5 meter. De totale footprint van het gebouw is circa 300 m2. Het appartementencomplex wordt circa 13,5 meter hoog. De hoofdopzet refereert aan een koetshuis, deze opzet sluit goed aan bij het buurpand rechts. Om het gebouw goed te laten inpassen in het straatbeeld is er tevens voor gekozen om in de zijgevel een geleding te maken. Zo ontstaat er een relatief statige hoofdvorm (in stuc) en een onderschikte achterbouw (donker metselwerk). Op de overgang tussen openbaar en privé wordt de (in de Pietersbergseweg) kenmerkende beukenhaag geplaatst. Het gebouw staat ook niet helemaal voor in de gevelrooilijn om een zachte overgang op straatniveau te maken. In de uitwerking van de gevels wordt gekozen voor een historische referentie, maar dan eigentijds gedetailleerd. Zo komen bijvoorbeeld de horizontale banen die kenmerkend zijn in de straat terug in de erkers aan de voorgevel en wordt het kenmerkende raam in de topgevel bij buurpand nr.14 als vergrote opening opgenomen in het nieuwe pand. Zo ontstaat er samenhang in vormentaal en uitstraling. Het is een woonblok met één lift, een galerij per laag, buitenruimtes in de vorm van een tuin en (aangehangen) balkons en een gasloze centrale installatie. Onder het appartementencomplex wordt een parkeerkelder met bergingen voorzien. De parkeerkelder wordt via een hellingbaan ontsloten op de Pietersbergseweg. Aan de zuidzijde van het perceel wordt een fietsenstalling gerealiseerd. De entree van de appartementen worden via de achterzijde voorzien. Aan deze zijde zitten ook de trap en lift. Aan de Pietersbergseweg krijgen de appartementen een tuintje of een balkon.

Achter het appartementencomplex wordt nog een gebouw gerealiseerd. Dit gebouw is een houten 'tuinhuis' met 4 woningen op een rij, met slapen op een vide. Hierin zijn de 4 studio’s te vinden van 45 m2. De footprint van het gehele gebouw met de 4 studio's bedraagt circa 150 m2. De studio's krijgen houten geveldelen voor een natuurlijke uitstraling.

De tuin wordt ingericht als een gezamenlijke ruimte, door verschillende zitplaatsen te creëren. Dit geeft extra buiten beleving en zorgt voor een sociaal aspect.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0006.png"

Afbeelding: 3d schets nieuwbouw appartementengebouw, april 2022 (bron: WoonSubliem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0007.png"

Afbeelding: schets vooraanzicht nieuwbouw appartementengebouw, april 2022 (bron: WoonSubliem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0008.png"

Afbeelding: schets zijaanzicht nieuwbouw appartementengebouw en studio's, april 2022 (bron: WoonSubliem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0009.png"

Afbeelding: schets achteraanzicht nieuwbouw appartementengebouw, april 2022 (bron: WoonSubliem)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0010.jpg"

Afbeelding: schets plattegrond nieuwbouw studio's, april 2022 (bron: WoonSubliem)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal -, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.2.1.1 Algemeen

Naar verwachting treedt de Omgevingswet op 1 januari 2023 in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld.

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Conclusie

In de NOVI worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Indertijd was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' vastgesteld. Deze structuurvisie gaf en geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen', de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland.
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Conclusie

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet van nationaal belang en een verdere toetsing aan het nationaal beleid is niet nodig.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom en is geen onderdeel van de EHS. Het Barro heeft geen directe doorwerking op deze ontwikkeling en belemmert deze verder niet.

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Besluit ruimtelijke ordening

Het beleid met betrekking tot verstedelijking heeft het rijk onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' overgelaten aan de lagere overheden. Wel is er sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze is vastgesteld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bestond oorspronkelijk uit 3 treden. Per 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd waarbij de afzonderlijke treden zijn komen te vervallen. Daarnaast is het begrip actuele regionale behoefte vervangen door behoefte. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijke verzorgingsgebied van de beoogde ontwikkeling.

Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in genoemd artikel van het Bro:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Deze ontwikkeling voorziet in de realisatie van 16 woning. Vanaf 12 woningen is sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling wordt dus aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor een ladderonderbouwing benodigd is.

Behoefte 

Door het toevoegen van 16 woningen wordt de woonfunctie van de regio binnenstedelijk versterkt. De voorgenomen ontwikkeling biedt ruimte aan een groep huurders, veelal senioren, die een appartement zoeken dat levensloopbestendig is. Deze woningen worden niet heel groot, waardoor ze ook voor een jongere doelgroep interessant kunnen zijn. De 4 kleinere studio's zijn speciaal gericht op starters. In 2020 was er een tekort van 211 woningen in Renkum. In 2025 zal dit tekort afgenomen zijn tot 49 woningen. Dat wil zeggen dat 0.3% van de huishoudens dan geen woning zal vinden. De verwachting is dat de situatie in 2030 verslechterd zal zijn, en dat het tekort dan 0.5% zal bedragen.

Het woningtekort wordt zowel in de Nota Wonen als de Woondeal regio Arnhem - Nijmegen benoemd. Ook in de omgevingsvisie van de gemeente Renkum is benoemd dat er regionaal en lokaal een tekort is aan woningen voor jongeren, starters en senioren. In de Nota Wonen 2019 van de gemeente Renkum wordt tevens de doelstelling benoemd van het toevoegen van maximaal 900 woningen aan de voorraad in de periode tot 2027.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen in de regionale woningbouwafspraken en de Nota Wonen 2019. Hiermee is de behoefte in voldoende maten onderbouwd.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 16 woningen in de bebouwde kom van Renkum (bestaand bebouwd gebied). Met het plan wordt een (beperkte) bijdrage geleverd aan het oplossen van de woningnood in de regio. Gezien het feit dat de bestaande, leegstaande bebouwing wordt gesloopt en wordt vervangen door woningen is er sprake van een transformatie van de huidige bebouwing. De kwaliteit van de omgeving wordt hierdoor verbeterd.

Daarmee voldoet het bouwplan aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Voor het provinciaal beleid zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingverordening richtinggevend.

Beide documenten worden regelmatig aangepast, geactualiseerd en geconsolideerd. Op dit moment gelden de volgende versies als actueel provinciaal beleid.

  • 1. Geconsolideerde Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (vastgesteld 2018 – 12- 19),
  • 2. Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld 2022 – 02- 01),
  • 3. Acutalisatieplan 7 Omgevingsverordening (vastgesteld 2021 – 03 – 31),
  • 4. Actualisatieplan 8 Omgevingsverordening (vastgesteld 2021 – 09 – 07),
  • 5. Actualisatieplan 9 Omgevingsverordening (vastgesteld 2022 – 07 – 05 ).

Met de consolidatie van de omgevingsverordening en de actualisaties zijn de meeste recente besluiten en wijzigingen in inzichten verwerkt in de plannen. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • 1. Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • 1. Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren (zie paragraaf 3.2.4). Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Conclusie

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. Met de sloop van de huidige bebouwing en de bouw van nieuwe woningen, die zorgvuldig worden ingepast, worden de ruimtelijk en landschappelijk kwaliteiten van de locatie voldoende gewaarborgd.

Het plan is in paragraaf 3.2.4 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.3.2 Woondeal regio Arnhem - Nijmegen 4 maart 2020

Om in te spelen op de snel veranderende woningmarkt is door de regio Arnhem – Nijmegen op 4 maart 2020 een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregie Arnhem – Nijmegen opgesteld: de zogenaamde Woondeal regio Arnhem – Nijmegen. In de woondeal zijn een aantal kernafspraken vastgelegd. Deze betreffen:

  • 1. Woningbouwopgave en de versnelling;
  • 2. Betaalbaarheid;
  • 3. Groen en circulair;
  • 4. Leefbaarheid;
  • 5. Verstedelijking en gebiedsontwikkeling;
  • 6. Specifieke doelgroepen en overige thema's.

Geconstateerd wordt dat er voor de periode 2020 – 2030 in de regio behoefte is aan in totaal 35.000 nieuwe woningen. Op dit moment is er capaciteit voor de bouw van 28.000 woningen, waarvan 17.000 tot de harde capaciteit behoren. Een versnelling van de bouw van woningen wordt daarmee noodzakelijk, rekening houdend met de andere kernafspraken.

De ambitie is om het woningtekort in 2030 terug te brengen naar 2%. Tot 2025 is een minimale bouwproductie nodig van 15.000 woningen. De versnelling moet leiden tot een productie van 20.000 woningen. Hiermee kan worden bijgedragen aan een continue bouwstroom en aan het voorkomen van te grote fluctuaties.

Het grootste deel van de woningen zal in de gemeente Arnhem en Nijmegen worden gerealiseerd, maar ook de andere gemeenten dienen substantieel bij te dragen. Een belangrijk criterium is daarbij betaalbaarheid. Minimaal 50% van de woningen dient in het betaalbare segment gerealiseerd te worden.

Conclusie

Het realiseren van 16 woningen draagt deels bij aan de woningbouwopgave die vertaald is in de Woondeal regio Arnhem – Nijmegen. Met de ontwikkeling van de woningen wordt ook de situatie op de locatie verbeterd. Een verouderd, leegstaande pand wordt vervangen door nieuwe woningen die beter aansluiten op de omgeving en voldoen aan moderne eisen voor comfort en duurzaamheid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Subregionale woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027

In deze woonagenda geven de samenwerkende gemeenten in de subregio Arnhem aan waar zij de komende jaren op willen inzetten. Uitgangspunten zijn:

  • 1. 'Betaalbaar en beschikbaar'
      • Sociale huur;
      • Middeldure huur;
      • Bijzondere doelgroepen.
  • 2. 'Op en top duurzaam'
      • verduurzaming bestaande voorraad;
      • gasloze nieuwbouw bij nieuwe plannen;
      • Naar een energieneutrale en klimaatbestendige woonomgeving;
      • faciliteren zelfstandig thuis blijven wonen en realiseren 'tussenvormen' (tussen intramuraal en extramuraal wonen);
  • 3. 'Verschil maken'
      • Naar een kleurrijker palet aan woonmilieus en woonvormen.

 

Bij de nieuwbouw gaat het om meer dan enkel bouwen en ligt de focus meer op de kwaliteit. In de woonagenda zijn dan ook kwalitatieve toetsingscriteria opgenomen en spelregels voor de woningbouwprogrammering. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer. Verantwoord versnellen en wendbaar sturen zijn daarbij het motto. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de regionale woningmarkt.

In de subregionale woonagenda zijn de volgende kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw opgenomen:

  • 1. De behoefte (speelt het plan in op geconstateerde mismatches, juiste woning op de juiste plek).
  • 2. Inspelen op behoefte bijzondere doelgroepen
  • 3. Ambities m.b.t. duurzaamheid en levensloopbestendigheid (gasloos vanaf nu!)
  • 4. Inspelen op behoefte aan nieuwe woonvormen (waaronder flexibele, tijdelijke concepten) en innovatieve woonmilieus
  • 5. Hergebruik bestaand vastgoed
  • 6. Herontwikkeling rotte plekken
  • 7. Versterken verzorgingsstructuur, bijdrage een gevarieerde wijkopbouw (kwetsbare wijken)
  • 8. Vroegtijdige betrokkenheid doelgroepen/ woonconsument
  • 9. Inbreiding gaat voor uitbreiding, tenzij het ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van wijk of kern. Uitbreiding aan de randen van bestaand stedelijk gebied is onder voorwaarden acceptabel, mits het de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vergroot, er geen acceptabele alternatieven binnen de bebouwde kom aanwezig zijn en er een bijzonder, vernieuwend woonmilieu wordt toegevoegd dat regionaal toegevoegde waarde heeft. We gaan spaarzaam om met de groene ruimte in de regio. Dit is namelijk een kwaliteit van het vestigingsklimaat in onze regio.
  • 10. Eventueel: beoordeling financieel/juridische gevolgen.

Conclusie

Er worden 16 woningen gebouwd, waardoor wordt ingespeeld op het huidige woningtekort. De 12 appartementen zijn vooral bestemd voor senioren die op zoek zijn naar een levenloopbestendige huurwoning, maar zijn ook geschikt voor andere doelgroepen. De 4 patio's zijn primair bedoeld voor jonge starters. Het complex speelt daarmee in de actuele vraag (zie ook 3.2.4). Het plan heeft betrekking op inbreiding in de bebouwde kom van Oosterbeek, omringd door woningen. Met de directe buren is het initiatief besproken. Verder wordt er gasloos gebouwd en is ontwikkeling met duurzame materialen het uitgangspunt. De overige toetsingscriteria zijn niet van toepassing voor dit project.

Het plan voldoet aan de ambities en criteria zoals gesteld in de Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Renkum 2040

Op 26 januari 2022 is Omgevingsvisie Renkum 2040 vastgesteld.

De omgevingsvisie biedt een vooruitblik op de leefomgeving van de gemeente op de lange termijn. De visie is opgesteld vanuit een integraal perspectief. Dat wil zeggen dat het niet alleen om ruimtelijke vraagstukken gaat, maar ook over sociale en economische vraagstukken en ontwikkelingen. Sociale ontwikkelingen en karakteristieken hebben, evenals economische ontwikkelingen namelijk invloed op de invulling van de leefomgeving. Alles wat je ziet, voelt en ruikt komt terug in deze visie. Hieronder wordt verstaan het geheel van onder andere ruimte, water, bodem, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur, sociale cohesie, sociaal domein en cultureel erfgoed. Deze onderdelen zijn in samenhang bekeken en vertaald naar de leefomgeving van de toekomst.


Het doel en beoogde effect is meervoudig. De visie wil een ambitie en een kansrijke ontwikkelingsrichting geven voor Renkum als basis voor ons eigen handelen en het handelen van partijen uit de samenleving. De gemeente wil in de geest van de omgevingswet meer ruimte bieden aan initiatiefnemers en meer het gesprek voeren over de toegevoegde waarde van een initiatief voor de samenleving in plaats van het toetsen van een initiatief aan allerlei regels.

Daarnaast wil de gemeente de omgevingsvisie intern gebruiken om de al ingezette praktijk verder door te ontwikkelen om overeenkomstig de mogelijkheden van de Omgevingswet te handelen. De nieuwe omgevingsvisie moet de aanleiding vormen om onze werkwijze, processen, structuren, regels en organisatiecultuur te bespreken en verder in te richten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0011.png"

Afbeelding: visiekaart 'Omgevingsvisie Renkum 2040'

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0012.png"

Afbeelding: dorpskaart Oosterbeek van 'Omgevingsvisie Renkum 2040'

Conclusie

De Omgevingsvisie Renkum 2040 geeft in het algemeen aan dat woningbouw in de bebouwde kom gewenst is om te voldoen aan de woningbehoefte. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere nieuwbouw van woningen, woningsplitsing, splitsen van (woon)percelen door toevoeging van enkele nieuwe woningen en herontwikkeling van bestaand vastgoed. Ook is buiten het bebouwd gebied bouwen onder voorwaarden mogelijk (ja, mits-benadering). De locatie van Pietersbergseweg 14 ligt in de bebouwde kom. Daarnaast gaat het hier om een herontwikkelingslocatie waarbij maatschappelijk (leegstaand) vastgoed wordt vervangen door (gestapelde)woningen. De specifieke bouw van de voormalige dierenartsenpraktijk maakt het huidige gebouw ongeschikt voor een nieuwe invulling. Met de nieuwbouw wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Daarmee voldoet het plan aan de Omgevingsvisie.

3.5.2 Nota Wonen 2019

De Nota Wonen 2019 is opgesteld om goed wonen te bevorderen voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Renkum. De actuele situatie is het vertrekpunt voor het woonbeleid. De nota is de gemeentelijke agenda voor samenwerking met andere partijen en vormt de basis voor de gemeente om de regie te kunnen voeren.

Speerpunt 1: Focus op de bestaande woningvoorraad

De leefbaarheid van de dorpen en aantrekkingskracht van de gemeente op de lange termijn heeft prioriteit in het woonbeleid. Omdat het merendeel van de woningen binnen de gemeente er al staat en de nieuwbouw relatief beperkt is, wordt er vooral gericht op het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen. Daarbij gaat het vooral over toekomstbestendigheid en de energetische kwaliteit van de woning. Dat laatste wordt gezien als de overgang naar een klimaatneutrale woonomgeving de komende tijd. Dit is een grote opgave voor zowel de overheden, inwoners en bedrijven. Daarnaast is er nog steeds ruimte voor nieuwbouw. De toevoeging van de woningen moet een meerwaarde zijn voor de wijk en de wijk versterken.

Speerpunt 2: Inspelen op kwalitatieve woonwensen en versnelling woningbouw

Ondanks de beperkte kwantitatieve behoefte, blijft er in de toekomst vraag naar nieuwbouw. Met de subregio Arnhem e.o. is voor de komende 10 jaar een kwantitatieve horizon afgesproken: kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem e.o. in de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 woningen. Het richtsnoer voor de gemeente Renkum is een toevoeging van ongeveer 900 woningen tot 2027. Er wordt veel waarde gehecht aan een duurzame, groene ontwikkeling van de te bebouwen omgeving en een goede toekomstbestendigheid van het woningaanbod. Daarom is het van belang om het juiste toe te voegen. De komende periode is het devies om de productie te versnellen (gebruik maken van het economisch momentum), maar wel onder een goede regie op kwaliteit. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de lokale én regionale woningmarkt.

Speerpunt 3: De sociale huursector, betaalbaar en beschikbaar

Gemeente en corporaties hebben een maatschappelijke taak om voor voldoende, betaalbare huurwoningen te zorgen voor mensen die daar zelf (gezien hun inkomen) niet in kunnen voorzien. Voor deze doelgroep zijn er op dit moment circa 3100 sociale huurwoningen in de gemeente Renkum. Het betreft het bezit van Vivare, Woonzorg Nederland en Mooiland samen. Dat is ongeveer 21% van de totale woningvoorraad. 92% van de huurwoningen zijn van de woningcorporatie Vivare.

Speerpunt 4: Wonen voor ouderen (langer zelfstandig thuis wonen)

Er is al jaren sprake van vergrijzing binnen de gemeente Renkum. Tevens neemt de groep 75 plussers toe de komende jaren. Daarnaast stuurt de rijksoverheid aan op extramuralisering van de zorg. Met als gevolg dat oudere mensen steeds vaker en langer zelfstandig thuis blijven (of moeten blijven) wonen. Door deze vergrijzing is het zaak om voor deze groep de voorraad levensloopgeschikte woningen te vergroten. Dat moet voor het grootste gedeelte gebeuren in de bestaande voorraad, met name door het aanpassen van de bestaande woningen.

Speerpunt 5: Woonvormen voor bijzondere doelgroepen

De extramuralisering van de zorg betekent niet alleen dat mensen met lichamelijke beperkingen en/of (beginnende) dementie langer thuis moeten blijven wonen. Het geldt ook voor mensen die als gevolg van psychische problemen tot dusver terecht konden in een beschermde woonvorm. Ook deze mensen zijn, als ze willen uitstromen uit het beschermd wonen, aangewezen op een sociale huurwoning van de woningcorporatie, waarin ze met ambulante begeleiding zelfstandig moeten wonen. Zonder goede begeleiding om te leren weer zelfstandig te kunnen wonen, zouden mensen met psychische problemen voor overlast in hun omgeving kunnen zorgen. Dat dient voorkomen te worden.

Speerpunt 6: Duurzaamheid en klimaat

Duurzaamheid en klimaat zijn steeds belangrijkere thema’s. Daaraan dient een bijdrage geleverd te worden door te streven naar klimaatneutraal in 2040. Dat betekent ook het een en ander op het gebied van wonen. Bijvoorbeeld dat alle woningen uiterlijk in 2050 van het aardgas af moeten.

Conclusie

De realisatie van 16 woningen (in meerdere prijscategorieën) past binnen het gestelde in de Nota Wonen van de gemeente Renkum, met name aan de speerpunten 2 en 6. De studio's worden gebouwd om voldoende woningen in het goedkope segment te realiseren.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.

4.2 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.

Toetsing

Het plan voorziet in de ontwikkeling van 16 woningen in de bebouwde kom van Oosterbeek. Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.

Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • a. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • b. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen;
  • c. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het totale plangebied is circa 758 m2 groot. Hiermee blijft het project ver onder de indicatieve drempelwaarden en kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen als bijlage 1. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:

  • a. de kenmerken van het project;
  • b. de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • c. de kenmerken van het potentiële effect.

Conclusie

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. Uitsluitend voor wat betreft natuur (soortenbescherming) zijn er mogelijk (tijdelijk) negatieve milieueffecten, maar die zijn zeer gering en niet als een belangrijk negatief milieueffect te kwalificeren. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig. Het college van burgemeester en wethouders van Renkum heeft op basis hiervan (en de vormvrije m.e.r.-beoordeling) op 20 september 2022 besloten (m.e.r.-beoordelingsbesluit) dat geen milieueffectrapportage nodig is.

4.3 Bodem

In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodemonderzoek noodzakelijk.

Verkennend bodemonderzoek

Ter plaatse van het plangebied is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is.

Nader bodemonderzoek

Er is daarom een nader onderzoek door Econsultancy uitgevoerd, zie bijlage 3. In het nader bodemonderzoek wordt gesteld dat het in het kader van de Wet Bodembescherming géén geval van ernstige bodemverontreiniging betreft (ontstaan voor 1 januari 1987). Op basis van de resultaten van het verkennend en nader bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen herontwikkeling en bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie. Wel dient bij eventueel grondverzet rekening te worden gehouden met beperkte hergebruiksmogelijkheden voor de grond (indicatieve klasse ‘Industrie’).

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.4 Lucht

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Toetsing

Onderliggend plan voorziet in de realisatie van slechts 16 woningen. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.5 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de onderzoekszone van het 50 km/uur gedeelte van de Utrechtseweg en het 50 km/uur gedeelte van de route Pietersbergseweg/Stationsweg. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is om deze reden onderzoek noodzakelijk. Door KuiperCompagnons is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Ook zijn in het onderzoek de omliggende 30 km-wegen onderzocht in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden door het 50 km/uur gedeelte van de Utrechtseweg en het 30 km/uur gedeelte van de Pietersbergseweg. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Omdat het treffen van (aanvullende) bron- en overdrachtsmaatregelen niet reëel is, zijn hogere waarden benodigd voor de Utrechtseweg. Voor de Pietersbergseweg kunnen geen hogere waarden worden vastgesteld, omdat de voorkeursgrenswaarde alleen wordt overschreden door het 30 km/uur gedeelte van deze weg. Uit het onderzoek blijkt verder dat maatregelen niet mogelijk zijn. Omdat elk van de woningen een geluidsluwe gevel hebben is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Er wordt geadviseerd met een aanvullende berekening aan te tonen dat de karakteristieke geluidwering van de woningen zodanig is dat het geluidniveau in verblijfsgebieden niet meer is dan 33 dB, bij gesloten ramen en deuren.

Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden moet gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Deze hogere waarden worden door het college van Renkum vastgesteld.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.6 Milieuzonering

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009)'' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

De omgeving van het plangebied is een gebied waar diverse verspreid liggende functies voorkomen en kan daarom aangemerkt worden als een 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen in een gebied met verscheidene functies, waaronder detailhandel, kantoren, bedrijvigheid, restaurants en wonen. Daarnaast is de Utrechtseweg aan te merken als een wijkontsluitingsweg. Gelet op de aanwezige functies en infrastructuur is ter plaatse van het voorliggende plangebied sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap.

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangeduid als milieuhindergevoelig. Ten zuiden (circa 15 m afstand) bevindt zich een bedrijfsbestemming waar bedrijfsactiviteiten van categorie 1 en 2 toestaan zijn. Hiervoor geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 10 m. De richtafstand wordt dus gerespecteerd. Tevens zijn op kortere afstanden al bestaande woningen gelegen. Deze woningen worden als maatgevend geacht.

Ten noorden ligt de bestemming 'Centrum -1' waar lichte functies toegestaan zijn. Boven deze functies zijn al woningen aanwezig. Tevens zijn aan de oostkant van deze bestemming woningen aanwezig. Deze woningen worden als maatgevend geacht.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig project.

4.7 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand/het invloedsgebied van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Toetsing

Via de website nl.ev-signaleringskaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Op de ev-signaleringskaart is te zien dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.8 Water

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (Hoofdstuk 2,5). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.38 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt dergelijke bestemmingen niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0013.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied)

Beleid Waterschap

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema’s en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma’s. Dit Blauw Omgevingsprogramma is de gebiedsgerichte doorvertaling van de BOVI2050.

Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico’s (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplichte deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. Het waterbeheerprogramma is resultaatsverplichtend en zelfbindend.

Met de volgende intenties is het BOP door het Waterschap Vallei en Veluwe opgesteld:

  • Gebiedsgericht: De vier deelgebieden van ons beheergebied staan centraal. We opereren meer vanuit de deelgebieden en minder vanuit centrale sturing.
  • Omgevingsbewust: Volledig in de geest van de Omgevingswet; een digitaal product en sturend vanuit de behoeftes van de omgeving.
  • Co-creerend: Het faciliteert de samenwerking met andere partijen en geeft vorm aan participatie via uitnodiging en uitgenodigd worden.
  • Verantwoordelijk: Het BOP streeft maximale, maatschappelijke meerwaarde na op basis van onze rollen en bevoegdheden, die passen bij de opgaven (presterend, samenwerkend, responsief en rechtmatig).
  • Adaptief: Voortschrijdend, responsief en flexibel, zodat kan worden ingespeeld op accentwijzigingen en veranderingen in de maatschappij.

In de BOP staan verschillende hoofddoelen met subdoelen geformuleerd op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en wonen & zuiveren. Het BOP bevat vier gebiedsprogramma’s. Het plangebied ligt in Gelderse Vallei. De Gelderse Vallei bestaat uit een gevarieerd landschap waarin landbouw, natuur en wonen samengaan. Er zijn 3 blauwe sleutelgebieden in de Gelderse Vallei geformuleerd. Het plangebied ligt niet binnen deze sleutelgebieden.

Beleid gemeente Renkum

De gemeente hanteert een bergingseis van 40 mm. Vanuit het waterschap is er geen bergingseis, aangezien het verhard oppervlak niet toeneemt. Hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak wordt geïnfiltreerd en geborgen in de voorzieningen die uiteindelijk aangelegd worden.

Aanbevolen wordt om bij de toekomstige inrichting hemelwater zoveel mogelijk bovengronds af te voeren middels goten. Hierdoor wordt het bewustzijn en beleving aangaande 'water' bij de toekomstige bewoners vergroot. Daarnaast wordt aanbevolen om het water zoveel mogelijk bovengronds te laten infiltreren. Dit heeft als voordeel dat relatief eenvoudig onderhoud aan de infiltratievoorzieningen kan worden verricht. Het beheer van de infiltratievoorzieningen dient te worden vastgelegd binnen een vereniging van eigenaren of het gemeentelijk beheerssysteem.

Toetsing

De essentie van de hemelwaterriolering is verdeeld in 3 stappen. In eerste instantie is het hoofddoel om het hemelwater afkomstig van daken zo lang mogelijk te bufferen en te retarderen in de groene daken. Hierdoor wordt zoveel mogelijk water opgeslagen en gaat zo veel als mogelijk hemelwater direct terug het milieu in. Hemelwater vallend op verhardingen en groenvlakken infiltreert ofwel direct in de groenvlakken ofwel het hemelwater wordt geleid richting de groenvakken om hier te infiltreren.

Mocht de bufferingscapaciteit van de groendaken niet voldoende meer zijn dan wordt het hemelwater geïnfiltreerd en gebufferd in een ondergronds infiltratiesysteem. Dit systeem is, samen met de groendaken afdoende om een bui van 40mm/m2 uur te bergen en te verwerken. Het systeem zal geplaatst worden aan de voorzijde van het pand. Bij calamiteiten, dit betreft een bui van meer als 40mm/m2, wordt er gebruik gemaakt van een overstort. Deze overstort wordt gebruik aan de rand van het perceel. Deze overstort mond uit aan de Pieterbergseweg.

Het voordeel van infiltratiekratten is dat deze ondergronds weggewerkt kunnen worden en de voortuin dus als voortuin gebruikt kan worden en niet als enkel infiltratievoorziening. Om het dichtslibben van de infiltratievoorziening tegen te gaan zijn er al diverse elementen opgenomen. Dit is de filterlaag en bufferlaag in het groendak, de bladvanger bij iedere dakafvoer en de zandvanger.

De praktijk leert dat dit vrijwel al het vuil tegen zal houden, mits dit goed wordt onderhouden. Om dichtslibbing van buitenaf in het infiltratiesysteem te voorkomen wordt er gewerkt met het gebruik van drainzand 30 cm rondom de infiltratievoorziening. Dit vergroot zowel de infiltratiecapaciteit als dat het functioneert als een zandfilter rondom de infiltratiekratten. Al deze voorzorgsmaatregelen worden opgenomen en goed onderhouden, waardoor dit goed blijft functioneren. Het onderhouden van de alle voorzorgsmaatregelen is eenvoudig in te dekken door een jaarlijkse controle/schoonmaak. Omdat de gehele infiltratievoorziening onder een border komt te liggen, is er voor gekozen om inspectieschachten te plaatsen. Door deze inspectieschachten kan het geheel gereinigd worden door het spoelen met water en het afvoeren van het vrijkomende vuil.

Bij de bouw zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt. Het vuilwater zal worden afgevoerd via een aansluiting op het riool.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Bij elk ruimtelijk initiatief wordt een beschrijving gevraagd over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Bij het maken van plannen kan rekening gehouden worden met elementen die er vroeger wel waren, maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

4.9.1 Archeologie

Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorisch waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988.

Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0014.png"

Afbeelding: Archeologische verwachtingskaart Renkum, gebied heeft een 'middelhoge' verwachting (roze gebied). Met een rode lijn in globaal het plangebied weergegeven.

Toetsing

Ter plaatse van het plangebied geldt een archeologische dubbelbestemming, namelijk 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen met een grotere omvang dan respectievelijk 200 m2, die dieper reiken dan 30 centimeter.

Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5. De gespecificeerde archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek, waarbij een hoge verwachting gold op de aanwezigheid van archeologische resten uit de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Romeinse tijd, een middelhoge verwachting voor de periode Middeleeuwen, een lage verwachting voor de periode Nieuwe tijd en nog een hoge verwachting op het voorkomen van losse vondsten/losse resten van militaria uit de Tweede Wereldoorlog, dient bijgesteld te worden naar geen verwachting. Er zijn voor de archeologie geen gevolgen vanuit de voorgenomen bodemingrepen. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt de aanbeveling gedaan om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Het onderzoek is door de gemeente beoordeeld en akkoord bevonden. Het plangebied kan derhalve worden vrijgegeven voor de beoogde ontwikkeling.

4.9.2 Cultuurhistorie

Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afwezig van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2).

Op de locatie zijn geen erkende cultuurhistorische waarden aanwezig.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormen de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.10 Natuurwaarden

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Soortenbescherming

Econsultancy heeft een quickscan uitgevoerd, zie bijlage 6. Hieronder zijn de conclusies beschreven.

Algemene broedvogels

Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd worden, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Voor de werkzaamheden moet het aangetroffen nest van de houtduif gecontroleerd worden op een broedgeval door een ter zake kundige ecoloog. Indien er geen broedsel in aanwezig is, mag het nest verwijderd worden.

Algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën

Voor de te verwachten soorten geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de zorgplicht zijn redelijkerwijs geen speciale maatregelen te treffen.

Vleermuizen  

Gelet op de geschiktheid van de onderzoekslocatie voor vleermuizen, zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen. Deze informatie is benodigd om vast te kunnen stellen of overtredingen van de Wet natuurbescherming aan de orde zijn. De vleermuissoorten die onderzocht dienen te worden zijn de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, meervleermuis en laatvlieger. Een dergelijk aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol voor vleermuisonderzoek (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus, 2021). Dit houdt in dat afhankelijk van de potentiële functies er in de periode april tot en met september een aantal veldbezoeken uitgevoerd dient te worden. PM

Beschermde houtopstanden

De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand op de onderzoekslocatie is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied, maar grenst wel direct aan zowel Natura 2000-gebied 'Veluwe' als Gelders NatuurNetwerk/Groene Ontwikkelingszone (zie navolgende afbeeldingen). Voor het GNN en GO geldt dat er geen sprake is van externe werking. Dit betekent dat voor de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied geen toetsing is vereist aan de regels ten aanzien van het GNN en GO. Voor Natura 2000 ligt dit anders en dient wel beoordeeld te worden of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling tot significant negatieve effecten kan leiden op het Natura 2000-gebied. Deze beoordeling is door Econsultancy uitgevoerd in een stikstofdepositie onderzoek, zie bijlage 7. Het beoogde plan mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het voorgeschreven programma AERIUS Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt.

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0015.png"

Afbeelding: ligging Natura 2000-gebied 'De Veluwe' (arcering) ten opzichte van plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0222ob-on01_0016.png"

Afbeelding: Omgevingsverordening, ligging GeldersNatuurNetwerk (donkergroene kleur) en Groene Ontwikkelzone (lichtgroene kleur) ten opzichte van plangebied

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een nieuw initiatief op de verkeersstructuur. De locatie is al ontsloten op de Pietersbergseweg. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie. De gemeente Renkum is conform de demografisch kencijfers van het CBS, aan te merken als een weinig stedelijke gemeente. De locatie van het plan is gelegen in de stedelijke zone ‘rest bebouwde kom’.

Voor zowel de appartementen als de studio’s is een worstcasescenario gehanteerd waarbij wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie van dure koopappartementen (7 tot 7,8 verkeersbewegingen), aangezien deze de hoogste verkeersgeneratie veroorzaken binnen de categorie ‘wonen - appartementen’. Uitgaande van de gemiddelde bandbreedte genereert het totale plan (16x7,4) 118,4 verkeersbewegingen per weekdag. De huidige verkeersstructuur kan deze lichte toename met gemak verwerken.

4.11.2 Parkeren

Voor de 16 woningen geldt een parkeernorm van 1,1 parkeerplaatsen. in totaal zijn 17,6 parkeerplaatsen nodig, waarvan 4,8 bezoekersplaatsen. Het parkeren voor de nieuwe woning wordt op eigen terrein opgelost. In de parkeerkelder worden 18 parkeerplaatsen voorzien.

Voor het plaatsen van fietsen hebben alle bewoners ruimte in hun berging en voor bezoekers worden net achter de inrit van de parkeergarage ruimte gecreëerd om fietsen te stallen.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormen de aspecten verkeer en parkeren geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.12 Kabels en leidingen

Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied.

4.13 Economische uitvoerbaarheid

Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zullen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure en het bouwplan voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Om dit te regelen is een (samenwerkings)overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemer worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing en regels voor het verrichten van 'werken'.

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • 2. en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
  • 3. het bebouwen van de gronden;
  • 4. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, als de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Zo moet onder 'bouwperceel' verstaan worden: 'een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten'. Het moet dus gaan om gronden met dezelfde bestemming die ook in eigendom zijn van dezelfde persoon, dan wel gronden die gehuurd worden door die persoon.

  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:

  • a. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden gebruikt worden in die bestemming;
  • b. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  • c. nadere eisen;
  • d. afwijken van de bouwregels;
  • e. specifieke gebruiksregels;
  • f. afwijken van de gebruiksregels;
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • h. wijzigingsbevoegdheid.

De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
  • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
  • c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
  • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd.

De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.

Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.

Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaandebestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.

  • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.

5.2 Planregels

5.2.1 Bestemmingen in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: 'Tuin' en Wonen'. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'.

5.2.2 Bestemmingen

Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan percelen gelegen bij de bestemming Wonen. De bestemming 'Tuin' is ter plaatse opgenomen op de locatie van de tuin rondom de woningen. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan. Onder de bestemming 'Tuin' is een ondergrondse parkeergarage met bergingen toegestaan. Dit is met een aanduiding aangegeven.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de inrit / uitrit van de (nagenoeg) ondergrondse parkeergarage. Hier zijn qua bouwwerken o.a. keermuren ten behoeve van de inrit- / uitrit naar de ondergrondse parkeergarage toegestaan.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de te bouwen woningen in het plangebied. Het maximaal aantal woningen in een bouwvlak is aangeduid op de verbeelding. Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. Met een peilmeetvlak is de hoogte boven N.A.P. aangegeven van waarvandaan de hoogtes van het gebouw wordt gemeten. Onder de bestemming 'Wonen' is een ondergrondse parkeergarage met bergingen toegestaan. Dit is met een aanduiding aangegeven.

In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.

Conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn, om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen, afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, aan-huis-verbonden bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.

In de regels van de bestemming Wonen zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.

5.2.3 Dubbelbestemmingen

Het plan bevat verder een zogenaamde dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn vrijwel allen eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie middelhoge verwachting. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.

Waarde - Archeologische verwachting

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 500 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.

Eenzelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Echter hier zijn geen belangen van de partners aanwezig, want gelegen in de bebouwde kom waarbij ter plaatse al een 'uit te werken woonbestemming' geldt. Indien partners van mening (zouden) zijn dat dit wel het geval is kunnen zij een zienswijze indienen over het ontwerpplan.

6.2 Zienswijzen

6.2.1 algemeen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Pietersbergseweg 14, 2022' heeft vanaf 28 september 2022 gedurende zes weken, dus tot en met 8 november 2022 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn PM zienswijzen ingediend. In het Gemeenteblad van woensdag 28 september 2022 en in het huis-aan-huis blad Rijn en Veluwe van woensdag 28 september 2022 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 31 augustus 2022 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in het Gemeenteblad en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website. In die kennisgeving was aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan naar verwachting eind september / begin oktober 2022 in ontwerp ter inzage gelegd zou worden.

Hierna zijn de PM ingediende zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien.

6.2.2 zienswijzen

PM

6.3 Wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen

PM

6.4 Ambtshalve wijzigingen

PM