Plan: | Zonneheuvelweg 24, 2023 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0218bg-va02 |
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied, (correctieve) herziening 2008" van gemeente Renkum ten behoeve van het realiseren van een nieuwe woning aan de Zonneheuvelweg 24 te Oosterbeek.
De locatie maakt onderdeel uit van het wooncluster Wolfhezerweg - Zonneheuvelweg - Utrechtseweg in het buitengebied van Oosterbeek. Met het bouwen van een nieuwe woning wordt aangesloten op het karakteristiek van dit wooncluster. In het gebied bevinden zich namelijk meerdere vrijstaande woningen met grote tuinen in een bosachtige omgeving.
In de huidige situatie bevindt zich aan de Zonneheuvelweg 26 reeds een bestaande woning met een grote tuin. De woning staat achterop het perceel, meer gelegen richting de Wolfhezerweg. De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel naast de bestaande woning aan de Zonneheuvelweg 22 een nieuwe, duurzame en energie-neutrale woning te realiseren.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De gewenste ontwikkeling past daarmee niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling planologisch mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
Het plangebied heeft betrekking op het perceel aan de Zonneheuvelweg 24 (nu nog onderdeel van Zonneheuvelweg 26, en gelegen naast Zonneheuvelweg 22) en is gelegen ten westen van Oosterbeek in het buitengebied van de gemeente Renkum. Het plangebied bestaat uit een gedeelte van het kadastrale perceel Oosterbeek, sectie C, nummers 801 en 1167. De navolgende luchtfoto's tonen het plangebied en de omgeving.
Afbeelding: globale ligging plangebied in het de wooncluster langs de Wolfhezerweg - Zonneheuvelweg - Utrechtseweg in buitengebied van Oosterbeek (bron: GeoWeb, luchtfoto 2021).
Afbeelding: ligging plangebied aan de Zonneheuvelweg (bron: GeoWeb, luchtfoto 2021). Voor de exacte begrenzing zie de verbeelding.
Afbeelding: luchtfoto 2021 plangebied, kijkrichting naar het noorden (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters).
Geldend bestemmingsplan:
Het voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008'. Dit plan is vastgesteld op 17 december 2008 en is op 25 november 2010 onherroepelijk geworden. Dit bestemmingsplan is de algehele herziening qua regels en de gedeeltelijke herziening qua plankaart van het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2001.
In het geldende bestemmingsplan heeft het hele perceel van Zonneheuvelweg 26, waar de locatie voor Zonneheuvelweg 24 nu nog een onderdeel van is, de bestemmingen 'Woondoeleinden' en 'Bos- en natuurgebied'. De locatie van Zonneheuvelweg 24 heeft de bestemming 'Bos- en Natuurgebied'. Daarbinnen is de bouw van een woning niet toegestaan. Het hele perceel wordt nu gebruikt als (bos)tuin ten behoeve van Zonneheuvelweg 26.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een nieuwe woning met tuin. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. De locatie van de nieuwe woning kent namelijk geen bestemming 'Woondoeleinden'. Ook is geen bouwvlak toegekend
Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan gemaakt te worden.
Afbeelding: het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008' (rood = globaal plangebied)
Nieuw bestemmingsplan:
In het nieuwe en voorliggende bestemmingsplan, 'Zonneheuvelweg 24, 2023', krijgt de locatie op de plek van de nieuwe geplande vrijstaande woning de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak. Aan de straatzijde krijgt de voortuin de bestemming 'Tuin'. De huidige ontsluitingsweg voor Zonneheuvelweg 26 en 24 krijgt de bestemming 'Verkeer'.
Voor de systematiek van het nieuwe bestemmingsplan wordt aangesloten op de systematiek en opzet van de gemeentelijke digitale bestemmingsplannen die sinds 2012 worden gemaakt.
Afbeelding: verbeelding voorliggend bestemmingsplan 'Zonneheuvelweg 24, 2023'
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied. Hierin wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie van het plangebied en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
Het voorliggend plan maakt de bouw van één nieuwe woning aan de Zonneheuvelweg met het toekomstige nummer 24 in Oosterbeek mogelijk. Hierna wordt eerst de bestaande ruimtelijke situatie beschreven. Daarna volgt een beschrijving van de nieuwe situatie.
In het midden van de 19de eeuw werden langs de Utrechtseweg - Wolfhezerweg - Zonneheuvelweg grote huizen en villa's gebouwd. Deze dragen bij aan de identiteit van Oosterbeek. De villa's liggen aan weerszijden verhoogd ten opzichte van de weg. Een andere kenmerkende kwaliteit van het deel van de weg in Oosterbeek is de markante laanbeplanting met eiken.
Dit geldt ook voor het plangebied. In onderstaande afbeelding is de bestaande situatie van het plangebied weergeven.
Afbeelding: Bestaande situatie plangebied.
De bossfeer overheerst in dit gebied. Er staat bebouwing uit uiteenlopende periodes. Deze staat meestal midden of achter op het perceel waardoor een sterk gevoel van ruimte en openheid wordt bereikt. Zowel in de openbare ruimte als op de percelen komt een bosachtige inrichting voor. De erfbegrenzing bestaat overwegend uit groen. In een enkel geval zijn de woningen vanaf de openbare weg niet zichtbaar.
In de bestaande situatie is op her perceel reeds een woning (Zonneheuvelweg 26) aanwezig, welke vanaf de openbare weg niet zichtbaar is. Deze woning is geen onderdeel van het plangebied. In de toekomstige situatie wordt dit perceel in twee losse percelen gesplitst.
In onderstaande afbeelding in de bestaande situatie van het plangebied in een luchtfoto weergeven.
Afbeelding: Luchtfoto bestaande situatie plangebied.
De gemeente Renkum staat op het standpunt dat de bewoners het best hun eigen toekomst in kunnen vullen. De grondhouding ten opzichte van plannen en initiatieven is daarom 'ja, mits' in plaats van 'nee, tenzij'. Plannen en initiatieven worden ondersteund en gefacilieerd, tenzij het algemeen belang evident wordt geschaad en/of het initiatief niet pas in bestaand beleid. Het ontwikkelen van een extra woning op de eigen kavel wordt in principe positief benaderd. Er is voor dit type ontwikkeling geen specifiek ruimtelijke beleid ontwikkeld en het opstellen van dit beleid is ook niet voorzien. Ieder initiatief vergt namelijk maatwerk.
De gemeente Renkum is sterk beperkt in de mogelijkheden voor het ontwikkelen van woningen. De kernen in de gemeente Renkum zijn veelal omringt door beschermde bossen, landgoederen en natuurgebieden. De gemeente zal daarom moeten inbreiden binnen de bestaande bebouwde kom in plaats van uitbreiden. Aangezien het grondeigendom van de gemeente beperkt is zal daarom de vraag naar woningen vooral door de particuliere markt moeten worden ingevuld. De realisatie van extra woningen op eigen kavels komt tegemoet aan de vraag naar nieuwe woningen, die door de gemeente niet kan worden ingevuld. Het initiatief aan de Zonneheuvelweg dient in dat licht te worden bekeken. Een verschil met andere initiateven is dat de initiatiefnemers de nieuwe woning zelf willen gaan bewonen.
De woning zal worden georiënteerd op de Zonneheuvelweg en ook worden ontsloten vanaf deze weg. De woning zal in maat en schaal aansluiten op de bestaande woningen en zich met voor- en achtergevelrooilijn ook oriënteren op de rooilijnen van de aangrenzende woningen. De nieuwe woning wordt een nieuwe schakel in de al bestaande rij woningen. Ter plaatse kenmerkt de bebouwing zich langs de Zonneheuvelweg als een lintbebouwing. De nieuwe woning is de inpassing van een woning in die lintbebouwing. Het past in het stedenbouwkundige ritme van de bebouwing langs de Zonneheuvelweg.
Van groot belang is dat het profiel van de Zonneheuvelweg zijn huidige groene uitstraling en het kenmerkende profiel met het naar weerszijden oplopende reliëf behoudt. Om ruimte te creëren voor de nieuwe woning dienen een aantal bomen gekapt te worden.
In onderstaand afbeelding is aangegeven welke bomen gekapt gaan worden.
Afbeelding: Te kappen bomen.
In het kader van dit plan is een ontwerp gemaakt, waar enkele afbeeldingen's in het vervolg van deze paragraaf een impressie van tonen. Het ontwerp is qua bouwvorm en afwerking uniek voor de omgeving. De beoogde nieuwe woning heeft een oppervlakte van circa 332 m² en bestaat uit één bouwlaag en een souterrain. De woning krijgt een goot- en bouwhoogte van ongeveer 4,5 m.
Duurzaamheid speelt een nadrukkelijke rol bij het ontwerp. Het voornemen is de woning te voorzien van een warmtepomp installatie en een gras dak met zonnepanelen. Bij de bouw wordt daarnaast gekozen voor duurzame materialen. Parkeren is mogelijk via de oprit op het eigen terrein.
In onderstaande afbeeldingen zijn impressies weergeven van de verschillende aanzichten en zijn 3D beelden van de indeling weergeven. In het vervolg van de ontwikkeling, bij de aanvraag van de omgevingsvergunning, worden de definitieve ontwerptekeningen toegevoegd.
Afbeelding: Impressie nieuwe woning (bron: Strategie Architecten).
In onderstaande afbeeldingen zijn impressies weergeven van de verschillende aanzichten en zijn 3D beelden van de indeling weergeven.
Afbeelding: Impressies aanzichten nieuwe woning (bron: Strategie Architecten)
Afbeelding: Indeling 3D nieuwe woning (bron: Strategie Architecten).
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.
Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in figuur 10 weergegeven.
Afbeelding: Tekening landschappelijke inpassing. (bron:Otte Groen Advies)
Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal -, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd is dat de woonfunctie de meest logische vervolgfunctie is voor deze locatie. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.
Het kabinet heeft in de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, voorloper van de NOVI) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.
Het betreft de volgende onderdelen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
Dit bestemmingsplan past binnen het Barro. Met het plan zijn namelijk geen nationale belangen gemoeid.
Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro (tot 1 juli 2017):
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Naar aanleiding van deze Ladder Duurzame verstedelijking heeft de provincie Gelderland een regionale Woonagenda opgesteld, waarin de verschillende plannen regionaal op elkaar worden afgestemd.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 tweede lid Bro aangepast. De drie losse treden zijn losgelaten en (in aangepaste vorm) in één zin verwerkt. Verder is de term 'regionaal' van 'regionale behoefte' vervallen. Dat wil echter niet zeggen dat de behoefte niet meer regionaal kan worden onderbouwd. Desondanks wordt het bestemmingsplan wel nog getoetst aan de ladder van voor die tijd. Met als argument, dat wanneer het aan die oude ladder voldoet, het zeker voldoet aan de nieuwe ladder. Inhoudelijk verandert er voor de onderbouwing van de Ladder in de Regio Arnhem-Nijmegen niet veel. De (navolgende) regionale (en daarmee) provinciale afspraken over woningbouw en behoefte blijven bestaan.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro luidt nu (vanaf 1 juli 2017) als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen of en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende vragen van belang:
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In voorliggend geval is er sprake van het realiseren van slechts 1 woning. De voorgenomen ontwikkeling is hiermee niet aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. De laddertoets wordt hierna doorlopen.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.
Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:
De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing
Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland heeft uitgewezen dat het plangebied in zijn geheel binnen een intrekgebied ligt. In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Onderhavig plan voldoet hieraan en vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Conclusie
Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In deze woonagenda geven de samenwerkende gemeenten in de subregio Arnhem aan waar zij de komende jaren op willen inzetten. Uitgangspunten zijn:
Bij de nieuwbouw gaat het om meer dan enkel bouwen en ligt de focus meer op de kwaliteit. In de woonagenda zijn dan ook kwalitatieve toetsingscriteria opgenomen en spelregels voor de woningbouwprogrammering. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer. Verantwoord versnellen en wendbaar sturen zijn daarbij het motto. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de regionale woningmarkt.
In de subregionale woonagenda zijn de volgende kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw opgenomen:
Toetsing
Conclusie
Het plan voldoet aan de ambities en criteria zoals gesteld in de Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027.
Op 26 januari 2022 is Omgevingsvisie Renkum 2040 vastgesteld.
De omgevingsvisie biedt een vooruitblik op de leefomgeving van de gemeente op de lange termijn. De visie is opgesteld vanuit een integraal perspectief. Dat wil zeggen dat het niet alleen om ruimtelijke vraagstukken gaat, maar ook over sociale en economische vraagstukken en ontwikkelingen. Sociale ontwikkelingen en karakteristieken hebben, evenals economische ontwikkelingen namelijk invloed op de invulling van de leefomgeving. Alles wat je ziet, voelt en ruikt komt terug in deze visie. Hieronder wordt verstaan het geheel van onder andere ruimte, water, bodem, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur, sociale cohesie, sociaal domein en cultureel erfgoed. Deze onderdelen zijn in samenhang bekeken en vertaald naar de leefomgeving van de toekomst.
Het doel en beoogde effect is meervoudig. De visie wil een ambitie en een kansrijke ontwikkelingsrichting geven voor Renkum als basis voor ons eigen handelen en het handelen van partijen uit de samenleving. De gemeente wil in de geest van de omgevingswet meer ruimte bieden aan initiatiefnemers en meer het gesprek voeren over de toegevoegde waarde van een initiatief voor de samenleving in plaats van het toetsen van een initiatief aan allerlei regels.
Daarnaast wil de gemeente de omgevingsvisie intern gebruiken om de al ingezette praktijk verder door te ontwikkelen om overeenkomstig de mogelijkheden van de Omgevingswet te handelen. De nieuwe omgevingsvisie moet de aanleiding vormen om onze werkwijze, processen, structuren, regels en organisatiecultuur te bespreken en verder in te richten.
Afbeelding: visiekaart 'Omgevingsvisie Renkum 2040'
Afbeelding: dorpskaart 'Omgevingsvisie Renkum 2040'
Conclusie
De Omgevingsvisie Renkum 2040 geeft in het algemeen aan dat woningbouw in de bebouwde kom gewenst is om te voldoen aan de woningbehoefte. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere nieuwbouw van woningen, woningsplitsing, splitsen van (woon)percelen door toevoeging van enkele nieuwe woningen en herontwikkeling van bestaand vastgoed. Ook is buiten de bebouwd gebied bouwen onder voorwaarden mogelijk (ja, mits-benadering). De locatie van Zonneheuvelweg 24 ligt in de bebouwde kom. Daarnaast gaat het hier om slechts één nieuwe woning die ook nog eens niet in Natura 2000-gebied, Geldersch NatuurNetwerk of Groene Ontwikelingszone ligt. Daarmee voldoet het plan aan de Omgevingsvisie.
De Nota Wonen 2019 is opgesteld om goed wonen te bevorderen voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Renkum. De actuele situatie is het vertrekpunt voor het woonbeleid. De nota is de gemeentelijke agenda voor samenwerking met andere partijen en vormt de basis voor de gemeente om de regie te kunnen voeren.
Speerpunt 1: Focus op de bestaande woningvoorraad
De leefbaarheid van de dorpen en aantrekkingskracht van de gemeente op de lange termijn heeft prioriteit in het woonbeleid. Omdat het merendeel van de woningen binnen de gemeente er al staat en de nieuwbouw relatief beperkt is, wordt er vooral gericht op het verbeteren van de kwaliteit van bestaande woningen. Daarbij gaat het vooral over toekomstbestendigheid en de energetische kwaliteit van de woning. Dat laatste wordt gezien als de overgang naar een klimaatneutrale woonomgeving de komende tijd. Dit is een grote opgave voor zowel de overheden, inwoners en bedrijven. Daarnaast is er nog steeds ruimte voor nieuwbouw. De toevoeging van de woningen moet een meerwaarde zijn voor de wijk en de wijk versterken.
Speerpunt 2: Inspelen op kwalitatieve woonwensen en versnelling woningbouw
Ondanks de beperkte kwantitatieve behoefte, blijft er in de toekomst vraag naar nieuwbouw. Met de subregio Arnhem e.o. is voor de komende 10 jaar een kwantitatieve horizon afgesproken: kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem e.o. in de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 woningen. Het richtsnoer voor de gemeente Renkum is een toevoeging van ongeveer 900 woningen tot 2027. Er wordt veel waarde gehecht aan een duurzame, groene ontwikkeling van de te bebouwen omgeving en een goede toekomstbestendigheid van het woningaanbod. Daarom is het van belang om het juiste toe te voegen. De komende periode is het devies om de productie te versnellen (gebruik maken van het economisch momentum), maar wel onder een goede regie op kwaliteit. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de lokale én regionale woningmarkt.
Speerpunt 3: De sociale huursector, betaalbaar en beschikbaar
Gemeente en corporaties hebben een maatschappelijke taak om voor voldoende, betaalbare huurwoningen te zorgen voor mensen die daar zelf (gezien hun inkomen) niet in kunnen voorzien. Voor deze doelgroep zijn er op dit moment circa 3100 sociale huurwoningen in de gemeente Renkum. Het betreft het bezit van Vivare, Woonzorg Nederland en Mooiland samen. Dat is ongeveer 21% van de totale woningvoorraad. 92% van de huurwoningen zijn van de woningcorporatie Vivare.
Speerpunt 4: Wonen voor ouderen (langer zelfstandig thuis wonen)
Er is al jaren sprake van vergrijzing binnen de gemeente Renkum. Tevens neemt de groep 75 plussers toe de komende jaren. Daarnaast stuurt de rijksoverheid aan op extramuralisering van de zorg. Met als gevolg dat oudere mensen steeds vaker en langer zelfstandig thuis blijven (of moeten blijven) wonen. Door deze vergrijzing is het zaak om voor deze groep de voorraad levensloopgeschikte woningen te vergroten. Dat moet voor het grootste gedeelte gebeuren in de bestaande voorraad, met name door het aanpassen van de bestaande woningen.
Speerpunt 5: Woonvormen voor bijzondere doelgroepen
De extramuralisering van de zorg betekent niet alleen dat mensen met lichamelijke beperkingen en/of (beginnende) dementie langer thuis moeten blijven wonen. Het geldt ook voor mensen die als gevolg van psychische problemen tot dusver terecht konden in een beschermde woonvorm. Ook deze mensen zijn, als ze willen uitstromen uit het beschermd wonen, aangewezen op een sociale huurwoning van de woningcorporatie, waarin ze met ambulante begeleiding zelfstandig moeten wonen. Zonder goede begeleiding om te leren weer zelfstandig te kunnen wonen, zouden mensen met psychische problemen voor overlast in hun omgeving kunnen zorgen. Dat dient voorkomen te worden.
Speerpunt 6: Duurzaamheid en klimaat
Duurzaamheid en klimaat zijn steeds belangrijkere thema’s. Daaraan dient een bijdrage geleverd te worden door te streven naar klimaatneutraal in 2040. Dat betekent ook het een en ander op het gebied van wonen. Bijvoorbeeld dat alle woningen uiterlijk in 2050 van het aardgas af moeten.
Toetsing en conclusie
Het voorgenomen plan voor de realisatie van één woning past binnen het gestelde in de Nota Wonen van de gemeente Renkum.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.
Toetsing
Het plan voorziet in de ontwikkeling van slechts één woning in een wooncluster in het buitengebied bij Oosterbeek; welk gebied in feite een losstaand stedelijk gebied is met vrijstaande villa's in een bosachtige setting.
Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.
Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
Het plangebied is kleiner dan 100 hectare en en wordt slechts één woning opgericht. Er is geen sprake van een bedrijf. Hiermee blijft het project ver onder de indicatieve drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.
Conclusie
Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
In het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Met dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plan bij elkaar passen.
Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. (zie bijlage 4). Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, niet juist is. Er is immers op de locatie een licht verhoogde gehalte aan PAK in de bovengrond aangetroffen. Het gehalte is gelegen boven de achtergrondwaarden, waardoor de hypothese wordt verworpen.
De geconstateerde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
In de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland oorlogshandelingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat er in en/of om het plangebied nog niet gesprongen explosieven (NGE) in de bodem aanwezig zijn.
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied is een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit dit vooronderzoek blijkt dat:
Verdacht gebied verschoten geschutmunitie (minimaal 3,7 cm, maximaal 3.7 inch)
Op basis van de gegevens afkomstig uit de bronnen is vastgesteld dat een deel van het projectgebied kan worden beschouwd als zijnde verdacht op de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten. Ter plaatse van het projectgebied kunnen mogelijk Ontplofbare Oorlogsresten in de vorm van verschoten geschutmunitie (minimaal 3,7 cm, maximaal 3.7 inch) worden aangetroffen. Deze typen Ontplofbare Oorlogsresten kunnen worden aangetroffen tot 1,60 meter minus maaiveld 1940-1945, ofwel tot een diepte van 38,40m+NAP ter plaatse van het projectgebied.
Verdacht gebied klein-kalibermunitie, hand- en geweergranaten en (munitie voor) granaatwerpers
Op basis van de gegevens afkomstig uit de bronnen is vastgesteld dat deel van het projectgebied kan worden beschouwd als zijnde verdacht op de aanwezigheid van achtergelaten Ontplofbare Oorlogsresten. Ter plaatse van de binnen het projectgebied kunnen mogelijk Ontplofbare Oorlogsresten in de vorm van klein-kalibermunitie, hand- en geweergranaten en (munitie voor) granaatwerpers worden aangetroffen. Deze ty-pen Ontplofbare Oorlogsresten kunnen worden aangetroffen tot 0,50 meter minus maaiveld 1940-1945, of-tewel tot een diepte van 39,50m+NAP.
Advies
Voorafgaande aan het uitvoeren van de geplande werkzaamheden in verdacht gebied, adviseert BeoBOM het volgende:
Uitvoering van een opsporingsproces, zoals omschreven in het CS-OOO. Middels een opsporings- proces wordt de bodem waarin zal worden gewerkt, ingemeten/gedetecteerd op de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten. In geval verdachte verstoringen worden waargenomen, dan zullen deze benaderd worden en indien nodig verwijderd.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect explosieven geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Voor start van de geplande werkzaamheden zal het opsporingsproces uitgevoerd worden. Dit zal als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NOx).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is opgenomen hoe wordt omgegaan met woningen in het kader van NIBM. Vanuit deze regeling is, in bijlage 3a, voor woningbouwlocaties opgenomen dat deze als NIBM worden beschouwd als sprake is van niet meer dan 1.500 nieuwe woningen wanneer er één ontsluitingsweg aanwezig is en niet meer dan 3.000 nieuwe woningen wanneer er twee ontsluitingswegen aanwezig zijn.
Toetsing
Onderliggend plan voorziet in de realisatie van slechts 1 woning. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee is sprake van een NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
Naast de bijdrage van een inrichting aan de luchtkwaliteit dient ook een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit vanuit het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeer en parkeren" (paragraaf 4.12) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
Onderliggend plan voorziet in de realisatie van 1 woning. Een woning dient te worden beschouwd als een gevoelig object op het gebied van luchtkwaliteit. Hiermee dient nader te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit kan worden geborgd. Daarbij zijn de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden leidend.
Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor fijnstof wanneer de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden niet meer bedragen dan 40 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³).
Volgens gegevens uit de Altas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin de gegevens uit de Monitoringstool van het NSL zijn verwerkt, bedraagt de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden, zoals weergegeven in de volgende figuren, ter plaatse ongeveer 16 µg/m³ (fijnstof) en 15 µg/m³ (stikstofoxiden). De achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden bedragen daarmee ter plaatse (aanzienlijk) minder dan 40 µg/m³, waarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit.
Afbeelding: Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof.
Afbeelding: Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofoxiden.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.
Er is geen sprake van het oprichten of wijzigen van een geluidhinder veroorzakende inrichting. Er is derhalve geen sprake van onevenredige geluidshinder op gevoelige objecten in de omgeving.
Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeer en parkeren" (paragraaf 4.12) niet in onevenredige mate toenemen.
Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.
Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij woningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.
Toetsing
Onderliggend plan voorziet in de realisatie van 1 woning. Een woning is vanuit de Wgh aan te merken als een geluidsgevoelig object. Om aan te tonen of de geluidbelasting op de gevel de wettelijke norm zal overschrijden is een akoestisch onderzoek naar (spoor)wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 5).
Uit het onderzoekt blijkt:
In tabel 1 is de hoogste berekende gecumuleerde geluidsbelasting binnen de perceelsgrenzen van het plangebied weergegeven. In bijlage 4 zijn de rekenresultaten meer gedetailleerd weergegeven. Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting overal binnen het plangebied lager is dan 48 dB. De geluidsbelasting vanwege elke weg afzonderlijk zal daarom op de nieuwe woning voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Dit is ongeacht de gekozen locatie van de woning binnen het plangebied. Het vaststellen van hogere grenswaarden is zodoende niet aan de orde.
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal ter plaatse van de nieuwe woning voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Er zijn geen verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder nodig.
Conclusie
Gezien het voorgaande is bij onderliggend plan geen sprake van belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies.
De richtafstanden van de VNG handreiking gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is een gebied waar meerdere functies (bijvoorbeeld wonen en bedrijvigheid) naast elkaar voorkomen. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden.
Het gebied waarin de locatie is gelegen betreft geen gebied dat is aan te merken als het gebiedstype 'gemengd gebied'. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is derhalve uitgegaan van de standaard richtafstanden voor het gebiedstype 'rustige woonwijk' uit de VNG handreiking.
Toetsing
Onderliggend plan voorziet in realisatie van 1 woning. Woningen veroorzaken geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving. Derhalve zijn in de handreiking van de VNG geen richtafstanden opgenomen voor woningen. Onderliggend plan zal daarmee niet leiden tot onevenredige milieuhinder aan de omgeving.
Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.
Bij onderliggend plan is sprake van het toevoegen van 1 nieuwe woning. Een woning is aan te merken als een gevoelig object. Hierbij is het van belang om aan te tonen dat dit nieuwe gevoelige object niet zal leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen. Derhalve is geen sprake van beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig project.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. In de navolgende paragraaf worden beide begrippen verder uitgewerkt.
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze begrippen zijn als volgt nader te omschrijven:
Plaatsgebonden risico:
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico:
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Het plaatsgebonden risico geldt voor bedrijven en inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en waarvoor een risicocontour is vastgelegd. Voor dergelijke inrichtingen en bedrijven geldt een verantwoordingsplicht wanneer binnen de risicocontour van die inrichting of dat bedrijf een ruimtelijk besluit genomen wordt. De risicovolle inrichtingen en bedrijven zijn geïnventariseerd en in kaart gebracht in de Risicokaart van het Interprovinciaal Overleg (IPO). In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.
Afbeelding: Uitsnede risicokaart
Toetsing
Bij onderliggend plan is sprake van het toevoegen van 1 nieuwe woning. Er is daarmee geen sprake van mogelijke risico's naar de omgeving.
Nabij de locatie zijn, zoals te zien in de voorgaande figuur, geen risicovolle inrichtingen gelegen. De locatie is daarmee niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting gelegen.
Met onderhavig plan is derhalve geen sprake van een mogelijke belemmering ten aanzien van risicovolle inrichtingen.
Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.
Het externe veiligheidsbeleid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor externe veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevt en het Bevb zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.
Toetsing
Nabij de locatie zijn geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. De locatie is daarmee niet binnen het invloedsgebied van een transportroute gelegen.
Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.
Toetsing
De locatie is niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee hoeft het groepsrisico niet verder te worden verantwoord.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (Hoofdstuk 2,5). Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.38 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen.
Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied)
Beleid Waterschap
Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het “hoe” volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.
De zorg voor de kerntaken “beschermen tegen overstroming”, “schoon en voldoende oppervlaktewater” en “zuiveren van afvalwater” blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave. Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:
Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.
Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.
Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen.
Beleid gemeente Renkum
De gemeente hanteert een bergingseis van 40 mm. Vanuit het waterschap is er geen bergingseis, aangezien het verhard oppervlak maar beperkt toeneemt en de vrijstellingsgrens niet overschreden wordt. Hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak wordt geïnfiltreerd en geborgen in de voorzieningen die uiteindelijk aangelegd worden.
Aanbevolen wordt om bij de toekomstige inrichting hemelwater zoveel mogelijk bovengronds af te voeren middels goten. Hierdoor wordt het bewustzijn en beleving aangaande 'water' bij de toekomstige bewoners vergroot. Daarnaast wordt aanbevolen om het water zoveel mogelijk bovengronds te laten infiltreren. Dit heeft als voordeel dat relatief eenvoudig onderhoud aan de infiltratievoorzieningen kan worden verricht. Het beheer van de infiltratievoorzieningen dient te worden vastgelegd binnen een vereniging van eigenaren of het gemeentelijk beheerssysteem.
Ten slotte worden in het onderzoek de belangrijkste uitgangspunten van de gemeente en het waterschap weergegeven:
Toetsing
Op basis van voorgaanade dient geen hemelwaterinfiltratie voorziening gerealiseerd te worden.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Bij elk ruimtelijk initiatief wordt een beschrijving gevraagd over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Bij het maken van plannen kan rekening gehouden worden met elementen die er vroeger wel waren, maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorisch waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988.
Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.
Afbeelding: Archeologische verwachtingskaart Renkum, gebied heeft een 'middelhoge' verwachting (roze gebied).
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied geldt een archeologische dubbelbestemming, namelijk 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen met een grotere omvang dan respectievelijk 500 m2, die dieper reiken dan 30 centimeter.
Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Op basis van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied in het Zuid-Veluwse stuwwallen- gebied ligt dat tijdens de voorlaatste ijstijd gevormd is. Door de relatief hoge ligging van het plangebied op de flank van een stuwwal, maar in nabijheid van een waterbron (het beekdal ten noordwesten van het plangebied) vormde het plangebied een geschikte locatie voor de jagers- verzamelaars (Laat-Paleolithicum – Midden-Neolithicum). Voor de periode geldt dan ook een middelhoge verwachting. Vindplaatsen uit deze perioden kunnen in de vorm van tijdelijke jachtkampementen worden aangetroffen. Ook voor de landbouwers (Laat-Neolithicum – Vroege Middeleeuwen) was het plangebied een relatief aantrekkelijke locatie. De aanwezige holtpodzolgronden (moderpodzol) is van nature rijk aan humus en daardoor vruchtbaar. In de ondergrond kan echter wel grof zand en grind worden aangetroffen, wat de grond mogelijk lastig maakte om te ploegen. Dat in de omgeving van het plangebied in deze tijd bewoning heeft plaatsgevonden blijkt uit de aanwezigheid van meerdere grafheuvels uit de perioden Neolithicum – Bronstijd in de omgeving. Vindplaatsen uit deze periode kunnen bestaan uit nederzettingscomplexen met bijbehorende resten en/of als grafheuvels. De verwachting op de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen is daardoor tevens middelhoog. Geraadpleegde historische kaarten laat verder zien dat het plangebied sinds 1660 voornamelijk als bos in gebruik was. Het is tot op heden niet bebouwd geweest. Dwars door het plangebied heen heeft wel een weg gelegen, die van Wolfheze naar Oosterbeek leidde. Mogelijk bevindt zich in het plangebied nog wegverharding van deze weg. De verwachting op resten uit de periode Late-Middeleeuwen – Nieuwe Tijd is laag aangezien op basis van geraadpleegde historische kaarten het plangebied als woeste grond en bos in gebruik was. Eventuele resten die relateren aan de historische weg zullen voornamelijk bestaan uit afvalresten, en daardoor archeologisch minder van belang zijn. Voor de periode Tweede Wereldoorlog geldt in het plangebied een hoge archeologische verwachting. Volgens geraadpleegde kaarten ligt het plangebied in operatiegebied Market Garden en heeft zich ter plaatse van het plangebied een Duitse linie zich bevonden. Uit deze periode kunnen resten in de vorm van gevechts- en waarnemingsposities, munitieresten en eventuele bomkraters (micro-reliëf) worden aangetroffen.
Op basis van het booronderzoek blijkt dat in het plangebied de natuurlijke ondergrond uit grindige gestuwde afzettingen bestaan. Hierin heeft zich een bodem gevormd (Ah/B(w)/BC/C-horizonten) die in het westelijke deel van het plangebied dagzoomt. In het oostelijke deel van het plangebied is deze bodem bedekt door een laag zwak grindig, zand dat een fijnere korrelgrootte heeft. In dit zand heeft zich tevens een holtpodzolgrond gevormd. Alleen in boring 1 en 2 zijn verstoringen waargenomen, waarbij de ondergrond in boring 1 tot circa 20 cm -Mv verstoord is (39,8 m +NAP) en in boring 2 tot circa 90 cm -Mv (39,5 m +NAP). Direct onder deze verstoorde bodemlagen is echter wel een intacte C-horizont aanwezig. Hierdoor is de middelhoge verwachting op resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen bevestigd. Ter plaatse van boring 1 en 2, kan op basis van het booronderzoek de verwachting uit het bureauonderzoek op archeologische waarden uit het Paleolithicum – Neolithicum worden bijgesteld naar laag, aangezien de top van de C-horizont in deze boringen verstoord is. Resten uit de Tweede Wereldoorlog kunnen op basis van boringen niet waargenomen worden, waardoor in het plangebied mogelijk nog resten aanwezig zijn. De hoge verwachting op resten uit de Tweede Wereldoorlog blijft daarom in het plangebied gelden.
Advies
Doordat er in het plangebied een middelhoge archeologische verwachting is vastgesteld en het archeologisch relevante niveau direct vanaf het maaiveld aangetroffen kan worden, wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vervolgonderzoek kan het beste in de vorm van een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd (IVO-P). Het volstaat deze aan te leggen op de locatie van het toekomstig bouwvlak, aangezien er buiten het bouwvlak geen diepgaande bodemverstoringen zullen plaatsvinden. Voor een dergelijk gravend onderzoek is een Plan van Eisen (PvE) met daarin de kaders en richtlijnen van het onderzoek vereist, dat door de bevoegde overheid voor de start van het onderzoek goedgekeurd moet zijn.
Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Renkum) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afwezig van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2).
Op de locatie zijn geen erkende cultuurhistorische waarden aanwezig.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormen de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.
Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.
Toetsing
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 7). De resultaten van de quickscan flora en fauna zijn onderstaand opgenomen.
Beschermende planten
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen beschermde planten aangetroffen. Recente waarnemingen van beschermde plantensoorten ontbreken eveneens. Nader onderzoek naar vaatplanten is niet nodig.
Zoogdieren
Kleine marterachtigen: Voor de kleine marterachtigen zijn er in de provincie Gelderland geen documenten beschikbaar, hierdoor wordt er gebruik gemaakt van de handreiking van Noord-Brabant. Voor de kleine marterachtigen wordt een cameraval en sporenbuizen gebruikt. De cameraval moet in de periode maart t/m augustus 6 weken onverstoord op een geschikte locatie aanwezig zijn. Voor onderzoek buiten deze periode moet de cameraval tenminste 12 weken worden ingezet. Het aantal camera's is afhankelijk van de grote van de planlocatie (Bouwens, 2017).
Vogels
Effecten op beschermde soorten en soortgroepen waarvoor geen vrijstelling geldt, zijn uitgesloten omdat er geen aanwijzingen zijn dat dergelijke soorten binnen invloedssfeer van de werkzaamheden voorkomen.
Tijdens het broedseizoen zijn broedgevallen van algemene broedvogels in de omgeving van het plangebied te verwachten. Bezette nesten mogen nooit vernield worden. De piek van het broedseizoen ligt in de periode half maart-half juli, maar eerdere en latere broedgevallen komen voor.
Nader onderzoek kleine marterachtigen
Op 18 mei 2022 zijn de marterboxen met lokvoer (sardientjes of ansjovis) op de planlocatie geplaatst. Er is gekozen voor locaties met een hoge bedekking die aantrekkelijk zijn voor de kleine marterachtigen. Het materiaal is ruim zes weken aaneengesloten op de locatie aanwezig geweest. Op 27 juni 2022 is het materiaal verwijderd en zijn de opnames geanalyseerd.
Resultaten
Met het uitlezen van de data zijn geen kleine marterachtigen waargenomen. In de marterboxen zijn slechts huismuizen aangetroffen.
Op basis van de verrichtte onderzoeksinspanning d.m.v. het plaatsen van marterboxen en een boomcamera kunnen met de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen van de kleine marterachtigen worden uitgesloten.
Op basis van de verrichtte onderzoeksinspanning d.m.v. de resultaten van de marterboxen en de boomcamera is met zekerheid vast te stellen dat de kleine marterachtigen de planlocatie niet gebruiken als foerageergebied. Daarnaast blijven, na realisatie van de woning, de siertuinen en omliggende bossen beschikbaar, negatieve effecten zijn uitgesloten.
Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 8.
Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:
Bij onderhavig plan is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied, maar grenst wel direct aan zowel Natura 2000-gebied 'Veluwe' als Gelders NatuurNetwerk/Groene Ontwikkelingszone (zie navolgende afbeeldingen). Voor het GNN en GO geldt dat er geen sprake is van externe werking. Dit betekent dat voor de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied geen toetsing is vereist aan de regels ten aanzien van het GNN en GO.
Voor Natura 2000-gebieden ligt dit anders en dient wel beoordeeld te worden of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling tot significant negatieve effecten kan leiden op het Natura 2000-gebied.
Toetsing
Onderliggend plan voorziet in de realisatie van 1 woning. Er is geen sprake van een activiteit met een emissie van ammoniak (NH3). Om de emissie van stikstof in beeld te brengen is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd voor zowel de aanleg- en gebruiksfase van het project. Uit dit onderzoek blijk dat er sprake is van een referentiesituatie op de locatie. Omdat de werkzaamheden uit de referentie jaarlijks terugkeren en de werkzaamheden van de aanlegfase maar 16 dagen in gebruik nemen kan geconcludeerd worden dat er geen toename is van de stikstofdepositie. Tijdens de aanlegfase zullen dan ook geen onderhoudswerkzaamheden aan het groen uitgevoerd worden.
De woning wordt gasloos gebouwd en veroorzaakt zelf derhalve geen emissie tijdens het gebruik.
Op basis van de AERIUS berekeningen is er geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tijdens de aanleg- en grbruiksfase van het project. Dit betekent dat het project vergunningsvrij is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Naast de depositie van stikstof kunnen activiteiten die leiden tot een uitstraling van licht, geluid en/of trillingen eveneens nadelige effecten hebben op de betreffende gebieden. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen activiteiten plaats die structureel een grote uitstraling van licht, geluid en/of trillingen tot gevolg hebben. Mogelijk is tijdens de werkzaamheden in de aanlegfase van de woning sprake van de uitstraling van licht, geluid en/of trillingen. Echter zullen deze effecten, gezien de tijdelijkheid, geen gevolgen hebben voor de betreffende gebieden.
Omdat significant negatieve gevolgen zijn uitgesloten, is nadere toetsing van het plan in de vorm van een passende beoordeling niet noodzakelijk.
Afbeelding: ligging Natura 2000-gebied 'De Veluwe' (arcering) ten opzichte van plangebied
Afbeelding: Omgevingsverordening, ligging GeldersNatuurNetwerk (donkergroene kleur) ten opzichte van plangebied
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij onderliggend plan is sprake van realisatie van 1 woning. De verkeersbewegingen nemen slechts beperkt toe gezien het feit dat er maar 1 enkele woning wordt gerealiseerd. De Zonneheuvelweg biedt voldoende capaciteit om dit verkeer te kunnen verwerken. Daarmee is de beperkte toename in verkeersbewegingen verwaarloosbaar.
Het verkeer dat zich van en naar de woning begeeft zal, mede door de capaciteit en drukte van de Zonneheuvelweg volledig in het normale wegverkeer worden opgenomen, waarmee geen sprake is van een extra overlast.
Het parkeren voor de nieuwe woning zal op eigen terrein worden opgelost.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormen de aspecten verkeer en parkeren geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied.
Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zullen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure en het bouwplan voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Om dit te regelen is een (samenwerkings)overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemer worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:
De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.
Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.
Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaandebestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: 'Tuin' , 'Verkeer' en Wonen'. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan percelen gelegen bij de bestemming Wonen. De bestemming 'Tuin' is ter plaatse opgenomen op de locatie van de voortuin van de woning. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is voornamelijk toegekend aan wegen, fiets- en wandelpaden en de daarnaast gelegen (kleine) groenstroken binnen in de gemeente. Op deze locatie is de bestemming 'Verkeer' toegekend aan de toegangsweg voor en van Zonneheuvelweg 24 en 26. het plangebied. In de bestemming 'Verkeer' zijn, naast het gebruik als verkeer, ook andere functies toegestaan zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. Op de percelen met deze bestemming zijn met name bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming toegestaan.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de te bouwen woning in het plangebied. Het maximaal aantal woningen in een bouwvlak is aangeduid op de verbeelding. Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Erf-en terreinafscheidingen zijn, net als deze al vaak vergunningvrij toegestaan zijn in het achtererfgebied, toegestaan tot een hoogte van 2 meter. In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.
Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen zijn afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, aan-huis-verbonden bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.
In de regels van de bestemming Wonen zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.
Het plan bevat verder een zogenaamde dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn vrijwel allen eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie middelhoge verwachting. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.
Waarde - Archeologische verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 500 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.
Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Echter hier zijn geen belangen van de partners aanwezig, want gelegen in bebouwd gebied / bebouwde kom en niet gelegen in Groene Ontwikkelingszone of Geldersch NatuurNetwerk of Natura 2000-gebied. Indien partners van mening (zouden) zijn dat dit wel het geval is kunnen zij een zienswijze indienen over het ontwerpplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Zonneheuvelweg 24, 2023' heeft vanaf 27 september 2023 gedurende zes weken, dus tot en met 7 november 2023 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn er geen zienswijzen ingediend. In het Gemeenteblad van woensdag 27 september 2023 en in het huis-aan-huis blad Rijn en Veluwe van woensdag 27 september 2023 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 12 oktober 2022 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in het Gemeenteblad en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website. In die kennisgeving was aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan naar verwachting halverwege / eind november 2022 in ontwerp ter inzage gelegd zou worden. Dor uitstel van de toen nog op 1 januari 2023 geplande inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet is meer tijd genomen om tot een nog beter (onderbouwd) plan te komen waardoor dat meer tijd in beslag heeft genomen dan destijds voorzien.
Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Doordat er geen zienswijzen zijn ingediend, zijn er daardoor ook geen wijzigingen doorgevoerd.
Er zijn ook geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.