Plan: | Utrechtseweg 443a, 2020 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0201dw-on01 |
Op het perceel aan de Utrechtseweg 443a is sinds lange tijd een woning aanwezig. Aangezien de woning niet meer voldoet aan de huidige eisen, is de initiatiefnemer voornemens de bestaande bebouwing te slopen en een nieuwe woning op het perceel te bouwen. Echter op basis van het geldende bestemmingsplan is de realisatie van een nieuwe woning niet mogelijk.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggende herziening van het bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013' noodzakelijk.
Het plangebied heeft betrekking op het perceel aan de Utrechtseweg 443a in Doorwerth (in de wijk Kievitsdel). Het plangebied is bekend als kadastraal perceel Doorwerth sectie B, nummer 566 (grotendeels). Het perceel ligt tussen Utrechtseweg 443 en 441 in. Navolgende luchtfoto's tonen het plangebied en zijn omgeving.
Afbeelding: ligging plangebied in Doorweth (wijk Kievitsdel) (bron: GeoWeb).
Afbeelding: luchtfoto 2020 plangebied, richting noorden (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters).
Voorliggend bestemmingsplan herziet het bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013'. Het huidige bestemmingsplan is erop gericht de bestaande woningen te behouden. Wijziging van de woonfunctie in een andere functie is daarom niet toegestaan. Als gevolg van het beheersgerichte karakter van het bestemmingsplan wordt evenmin voorzien in toevoeging van nieuwe woningen. Wel mogen bestaande woningen worden uitgebreid of veranderd binnen stedenbouwkundig aanvaardbare grenzen.
In het huidige bestemmingsplan gelden voor het plangebied de bestemmingen 'Bos', 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de bestemming 'Wonen' is in het plangebied geen bouwvlak opgenomen. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013' weergegeven. Het plangebied is daarop gelegen binnen de rode contour.
Afbeelding: het geldende bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013' (rood = plangebied)
In het nieuwe bestemmingsplan 'Utrechtseweg 443a, 2020' wordt onder ander een bouwvlak opgenomen ter plaatse van de nieuw te bouwen woning. De huidige bestemming 'Tuin' aan de westzijde wordt omgezet in de bestemming 'Bos'. Verder wordt de bestemming 'Tuin' aan de zuidzijde vergroot. Voor het overige blijven de bestemmingen in het plangebied hetzelfde als in het bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013'. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Utrechtseweg 443a, 2020' weergegeven. Het plangebied is daarop gelegen binnen de rode contour.
Afbeelding: voorliggend bestemmingsplan 'Utrechtseweg 443a, 2020'
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de historie. Hierin wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie van het plangebied en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen, waarbij in hoofdstuk 5 hier ook op wordt ingegaan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
De eigenaar van de woning met bijbehorend perceel aan de Utrechtseweg 443a te Doorwerth heeft de wens om de huidige woning te slopen en een nieuwe woning, iets ten noordoosten van de huidige woning, te bouwen. Aangezien er geen sprake is van een bouwvlak is het initiatief in strijd met het bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013'.
Het bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013' is een beheersgericht plan. Dat wil zeggen dat het gericht is op het behouden en beheren van de bestaande ruimtelijke en planologische situatie. Nieuwe ontwikkelingen, waarvoor nog geen vergunningen waren verleend, werden niet in dat bestemmingsplan opgenomen. Het bestemmingsplan heeft de voorgaande geldende bestemmingsplannen vervangen en heeft daarbij de bestaande (bouw)rechten en gebruiksmogelijkheden overgenomen.
Het plangebied is gelegen aan de noordrand van de woonwijk Kievitsdel te Doorwerth. De wijk is solitair gelegen op enige afstand van de rest van Doorwerth. Doorwerth (waaronder Kievitsdel) is pas vanaf begin van de 20e eeuw ontwikkeld.
Tot ongeveer 1930 betrof de wijk een bosgebied behorend bij Kasteel Doorwerth. De Utrechtseweg, over de hogere gronden van Heelsum en Oosterbeek, is omstreeks 1920 verhard en aangeplant met laanbomen. Vanaf 1885-1887 reed een tramdienst over de Utrechtseweg, vanaf Wageningen naar Arnhem. Sinds 1920 werden huizen (verspreid) langs de Utrechtseweg gebouwd, zoals de thans verdwenen villa 'Kievitsdel' of 'Hoog Doorwerth' en de uitspanning 'Kievitsdel' op de kruising met de Van der Molenallee.
De eerste villa's stammen uit het begin van de 20e eeuw en zijn duidelijk ruimer gesitueerd dan de latere villa's uit de jaren '60 en de jongste uit de jaren '70. De eerste villa's zijn met name te vinden langs de Utrechtseweg, Kabeljauwallee en Van der Molenallee. In de naoorlogse jaren verschijnen er meer villa's in het gebied. In vergelijking met de kavels, die in de latere perioden werden uitgegeven, zijn de kavels uit deze periode ruimer van maat. In 1957 is bestemmingsplan 'Kievitsdel' vastgesteld (toen nog een 'uitbreidingsplan' op grond van de Woningwet 1901), dat de voortzetting van villabouw in Kievitsdel mogelijk maakt. Rond die periode wordt aan de driehoek Kabeljauwallee, Utrechtseweg en Van der Molenallee bebouwing gerealiseerd.
Tegelijk met de aanleg van de A50 medio 1975 wordt de provinciale weg N225 aangelegd, parallel aan de Schaapsdrift en aansluitend op de Utrechtseweg bij uitspanning Kievitsdel. De W.A. Scholtenlaan, tot dan toe Koninginnelaan geheten, wordt daarbij afgesneden.
Kievitsdel kan worden gekenschetst als een park met daarin verspreid liggende villa's. Vanaf de wegen is relatief weinig bebouwing te zien. Door de ruime opzet en het ontbreken van centrum-voorzieningen is er geen dorpskern. Beeldbepalend zijn het bos, de laanbeplanting, de pluriforme villa's op brede percelen en grote voortuinen.
De bebouwing van de buitenste schil van Kievitsdel (Utrechtseweg, Van der Molenallee, Kabeljauwallee en Schaapsdrift) heeft een statige uitstraling. De percelen zijn gemiddeld drie keer zo breed als de woningen en de voortuinen zijn diep. Een deel van deze bebouwing is als bungalow gerealiseerd.
Volgens historische kadastrale gegevens is de bebouwing binnen het plangebied reeds sinds 1932 aanwezig. De bestemmingsplannen uit het verleden laten in 1962 en in 1973 meerdere woonhuizen op het onderhavige perceel toe. In 1968 is door de gemeente Renkum, in het kader van de verkoop van het perceel, bevestigd dat de bouw van een extra woning (huidige woning 443a) op het perceel, naast de hoofdwoning (huidig nummer 443) en een bijgebouw, mogelijk was. Sindsdien is het woonhuis 443a in eigendom van, en bewoond door één familie. In 1991 is het pand echter verkocht aan een andere familie. Het woonhuis is vervolgens verhuurd aan diverse huurders, waarbij het pand altijd bewoond is geweest.
Het woonhuis heeft zijn eigen nutsaansluitingen zoals gas, water, licht, afvalwaterafvoer en dergelijke. Aan de gemeente en het waterschap worden dan ook geruime tijd diverse heffingen betaald zoals WOZ-belasting, waterschapsbelasting en afvalstoffenheffing. De indeling van de begane grond bestaat uit een entree/hal, keuken, badkamer, woonkamer en een slaapkamer. Op de bovenverdieping zijn een overloop en twee volwaardige slaapkamers aanwezig. De woning is voorzien van centrale verwarming.
Voordat het vigerende bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013' op 16 april 2013 werd vastgesteld door de raad van de gemeente Renkum was het plangebied gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008' dat op 17 december 2008 is vastgesteld door de raad van de gemeente Renkum. Dit bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2001. Tot dan toe was in het bestemmingsplan nog niet expliciet geregeld dat wonen in bijgebouwen niet is toegestaan1. Derhalve is door de de raad van de gemeente Renkum op 27 oktober 2009 het bestemmingsplan 'Parapluherziening verbod op wonen in bijgebouwen 2009' vastgesteld. In dit bestemmingsplan is specifiek opgenomen dat het verboden is om bijgebouwen te gebruiken voor bewoning. Deze parapluherziening geldt ook voor de woning binnen het plangebied. Op 23 juni 2009 (AWB 09 / 1628) heeft de Rechtbank Arnhem (indirect) aangegeven dat bewoning van het pand aan de Utrechtseweg 443a toegestaan is (zie bijlage bij de toelichting). Gelet op de voornoemde uitspraak en op het lange gebruik van de het pand als woning, zoals hiervoor beschreven, is dit gebruik op basis van de overgangsbepalingen (artikel 37 'Overgangsbepalingen voor het gebruik') uit het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008' en later uit het overgangsrecht (artikel 18.2 'Overgangsrecht gebruik') van het vigerende bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013' toegestaan. Voor onderhavige situatie geldt dat het gebruik van het pand als woning is toegestaan.
In de huidige situatie maakt het noordwestelijk deel van plangebied deel uit van een groter bosgebied. Achter het bosperceel is de weg Kabeljauw met daarachter de Wolfhezerbeek gelegen. Aan de zuidwest- en noordoostzijde grens het plangebied aan twee woonpercelen (Utrechtseweg nummers 443 en 441). Het perceel wordt via een grindpad op de Utrechtseweg ontsloten. Het woonhuis heeft twee bouwlagen met zadeldak en is bedekt met rode dakpannen. Achter de woning is een garage met plat dak (golfplaten) aanwezig.
In de huidige situatie is de bestaande woning gelegen in een hoek, tegen de perceelsgrens van het woonperceel Utrechtseweg 443. De woning is daarmee gelegen in de directe invloedssfeer van deze naastgelegen woning. Gelet op de korte afstand is de woning niet ideaal gesitueerd. Op navolgende afbeeldingen is een impressie weergegeven van de huidige situatie.
Afbeelding: luchtfoto 2020 plangebied, richting noorden, ingezoomd (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters)
Afbeelding: luchtfoto 2020 plangebied, richting noorden, uitgezoomd (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters)
Afbeelding: luchtfoto 2020 plangebied, richting oosten (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters)
Afbeelding: luchtfoto 2020 plangebied, richting oosten (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters)
Afbeelding: luchtfoto 2020 plangebied, richting zuiden (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters)
Afbeelding: luchtfoto 2020
plangebied, richting westen (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters)
Afbeelding: Huidige situatie woning (mei 2020)
Afbeelding: Huidige situatie woning (en locatie van de nieuwe voning (op de voorgrond), gezien richting het zuidwesten (mei 2020)
Afbeelding: Huidige situatie plangebied; oprit. Gezien richting het noorden (mei 2020)
Afbeelding: huidige situatie plangebied, en deel van de locatie van de nieuw te bouwen woning. Gezien richting het noorden (mei 2020)
Afbeelding: huidige situatie plangebied. Gezien richting het zuidoosten (mei 2020)
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop en bouw van een woning op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Hiervoor in de plaats wordt een nieuwe woning, iets ten noordoosten van de huidige woning, terug gebouwd. Door een meer logische positie midden op het perceel wordt de afstand tot het naastgelegen perceel Utrechtseweg 443 vergroot. Door het creëren van afstand wordt de wederzijdse privacy meer gerespecteerd.
De gronden gelegen tussen het toekomstige bouwvlak en de Utrechtseweg zal een tuin bestemming krijgen wat in overeenstemming is met de overige nabij gelegen woonpercelen. Ten opzichte van de huidige situatie vinden er geen significante wijzigingen plaats in de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de milieusituatie ter plaatste of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of de fysieke veiligheid.
Op het perceel wordt maximaal 1 vrijstaande woning mogelijk gemaakt. De positie van de woning is meer gericht op de achterliggende bosrand. De woning wordt in bouwvorm en massa ondergeschikt aan de omliggende woonhuizen. Voor wat betreft architectuur zal dan ook niet worden ingespeeld op de overige bebouwing aan de Utrechtseweg maar wordt er meer aangesloten op de bosrand, in de vorm van een woning met een landelijke uitstraling. Hiervoor is een andere beeldstaat en massa nodig dan nu het geval is. De toekomstige woning zal daarom bestaan uit twee bouwlagen waarvan één in de kap. De maximale goot- en bouwhoogte van de nieuwe woning bedragen 4 en 10 meter, wat bijdraagt aan de privacy van de omliggende percelen. De massa zit daarmee voornamelijk op de begane grond, en niet in de hoogte. Met het plan ontstaat een toekomstbestendige situatie die minder in de invloedssfeer van de naastgelegen woning is gelegen. Op navolgende afbeeldingen zijn enkele sfeerbeelden opgenomen van woningen met een landelijke uitstraling, waarbij het eerste plaatje een te hoge bouwhoogte heeft..
Afbeelding: sfeerimpressies
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden. Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten.
De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Toetsing
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop en bouw van een woning op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Met het initiatief zijn geen nationale belangen gemoeid.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel. In voorliggend plan wordt één woning gerealiseerd. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Toetsing
Met de sloop van de bestaande woning met garage en de nieuwbouw van een woning wordt direct voorzien in de vraag naar een woning met meer courante afmetingen en een aanzicht dat beter aansluit bij het bebouwingsbeeld aan de Utrechtseweg. Door de woning meer richting de noordoostzijde te projecteren wordt verder een grotere afstand gecreëerd tot het naastgelegen perceel Utrechtseweg 443a. Hiermee wordt beter aangesloten op de onderlinge afstand tussen de overige percelen aan deze weg. Het initiatief zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan is in overeenstemming met de omgevingsvisie.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van 'Wonen' en 'Natuur en landschap' van belang.
Wonen
Bij voorliggend plan is vooral het aspect 'wonen' van belang. In de Omgevingsverordening is in artikel 2.2.1.1 een regel opgenomen met betrekking tot nieuwe woonlocaties:
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) is opgevolgd door de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Per 1 januari 2015 is het KWP3 vervangen door kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 tot en met 2024.
Natuur en landschap
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wordt bereikt door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse EHS en anderzijds uit het zoekgebied van 7.300 ha voor 5.300 ha nieuwe natuur. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS.
Bestemmingswijzigingen in bestaande natuur zijn niet toegestaan, tenzij sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële alternatieven zijn buiten het GNN. Deze formulering is zo gekozen omdat een nieuwvestiging altijd gepaard gaat met oppervlakteverlies, hetgeen altijd een significant negatief effect op de kernkwaliteiten met zich brengt. Daarom wordt alleen een uitzondering gemaakt voor ingrepen die van groot openbaar belang zijn. Is dat het geval dan kan een ingreep slechts doorgaan indien schade zoveel mogelijk wordt voorkomen en de resterende nadelige effecten volledig worden gecompenseerd. Bij deze categorie ingrepen mag de compensatie ook op afstand van de ingreep plaatsvinden. Indien is aangetoond dat geen reële alternatieven bestaan voor een ontwikkeling binnen het GNN, dient vervolgens te worden onderzocht of deze significante gevolgen kunnen worden voorkomen (gemitigeerd). Hierbij kan onder andere worden gedacht aan maatregelen met betrekking tot de inpassing van de ontwikkeling in de omgeving. Indien mitigatie niet of onvoldoende mogelijk is, wordt toegekomen aan compensatie. Hierbij gaat het om de realisatie van een nieuw areaal natuur. Compensatie dient te worden gerealiseerd in of nabij de GO en vindt bij voorkeur in de nabijheid van de ingreep plaats, mits zodoende een duurzame situatie ontstaat. Hiertoe dient een compensatieplan te worden opgesteld.
De GO heeft een dubbeldoelstelling: er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden. Binnen de GO liggen mogelijkheden voor projecten die bijdragen aan een substantiële versterking van de kernkwaliteiten. Grootschalige nieuwvestiging die naar aard en schaal het karakter van het betreffende gebied wezenlijk aantast, past hier niet. Dit ligt anders wanneer een groot openbaar belang in het geding is en reële alternatieven ontbreken. Het gaat dan bijvoorbeeld om nieuwe infrastructuur of woningbouwlocatie. Zowel bij nieuwvestiging als bij een grootschalige uitbreiding dient, naast een goede landschappelijk inpassing, sprake te zijn van een per saldo substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO. Bij de keuze voor de te ontwikkelen natuur verwacht de provincie dat - in geval van een ontwikkeling binnen een verbindingszone - wordt aangesloten bij de kernkwaliteiten van de GO in het algemeen en het betreffende gebied in het bijzonder. In het geval van een ontwikkeling buiten een verbindingszone, verwacht de provincie dat wordt aangesloten bij de kernkwaliteiten van het aangrenzende GNN in hetzelfde deelgebied.
Water
In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (paragraaf 2.5 en paragraaf 3.2) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Vaarwagen zijn voor het plangebied niet aan de orde / relevant. Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). In artikel 2.38 van de verordening is opgenomen dat in een 'intrekgebied' geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Dergelijke activiteiten vinden hier niet plaats en gaan hier niet plaatsvinden. Navolgend is een uitsnede van de kaart Omgevingsverordening met daarop de relevante lagen ten aanzien van Water en milieu weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied, grijze marker = globaal plangebied)
Toetsing
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop en bouw van een woning op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Het aantal woningen in het plangebied neemt daarmee niet toe en betreft daarom geen nieuwe woonlocatie. Het initiatief is in overeenstemming met de regels uit de provinciale verordening.
Aanvullend hierop is een quickscan flora en fauna en Voortoets Natura 2000 uitgevoerd. Nader onderzoek voor vleermuizen wordt op dit moment (in juni-juli en september uitgevoerd) uitgevoerd.
De resultaten hiervan zullen bij de vaststelling worden verwerkt.
'Wonen in Gelderland 2014, Stadsregio Arnhem Nijmegen' en later in de 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027'
Voor Renkum is het KWP3 uitgewerkt in 'Wonen in Gelderland 2014, Stadsregio Arnhem Nijmegen' en later in de 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027'. De focus bij de woonagenda uit 2014 was vooral gericht op de kwantitatieve woningbouwprogrammering. Inmiddels is de Stadsregio opgeheven, is een woningmarktanalyse uitgevoerd en is ook de woningmarkt aanzienlijk veranderd. Daarom is in samenwerking met provincie en de subregionale gemeenten een nieuwe woonagenda opgesteld. In deze woonagenda geven de samenwerkende gemeenten in de subregio Arnhem aan waar zij de komende jaren op willen inzetten. De uitgangspunten van de woonagenda zijn:
Toetsing
De sloop van een verouderde woning en de bouw van een toekomstbestendige, duurzame woning op een locatie die reeds deels bebouwd is met een woning past binnen de uitgangspunten van de woonagenda.
Conclusie
Het plan voldoet aan de ambities en criteria zoals gesteld in de 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027'.
Nota Wonen 2014
In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '. Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema's zijn uitgewerkt:
Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad
Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:
Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw
Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:
Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt
De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:
Thema 4: Wonen met zorg
De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:
Thema 5: Regie van de gemeente
De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.
Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.
Toetsing
Met de sloop van een oude niet duurzame woning die niet meer aan de huidige eisen voldoet en de bouw van een duurzame toekomstbestendige woning, die ruimtelijk beter op het perceel is gepositioneerd, is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie
Voorliggend initiatief is in overeenstemming met de ' Nota Wonen 2014'.
Ruimtelijke Visie 2025
Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar.
Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied. Voorop staat echter dat Kievitsdel in hoofdzaak een woonwijk blijft en dat de inwoners blijven aangewezen op voorzieningen in de andere dorpen.
Toetsing
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop en bouw van een woning op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten.
Conclusie
Met de sloop en herbouw van een toekomstbestendige woning is er feitelijk geen toename in het aantal woningen maar wordt wel een impuls gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de Ruimtelijke Visie.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
Algemeen
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem- en het grondwater noodzakelijk. Dit moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in september 2019 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. Op de locatie zijn een aantal deellocaties onderzocht. De conclusies uit het onderzoek worden per deellocatie en onderzoeksdiscipline hierna kort behandeld.
Verkennend bodemonderzoek
Tijdens het onderzoek zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetoond. Ook zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien het grondwater zich op meer dan 5 m -mv bevindt heeft er geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.
Verkennend onderzoek asbest in bodem
Op het maaiveld en in het opgegraven materiaal zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Ook is analytisch geen asbest aangetoond.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop en bouw van een woning op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool3 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2018 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2018, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop en bouw van een woning op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Hiermee is sprake van de realisatie van een geurhindergevoelig object. De meest nabij gelegen (vlees)veehouderij is gelegen op circa 250 aan de Kabeljauw 9 in Heelsum. Op basis van het bestemmingsplan 'Kabeljauw 9 e.o., 2015' heeft deze veehouderij geen uitbreidingsruimte meer op deze locatie. Daarnaast zijn er woningen op een kortere afstand tussen het bedrijf en het plangebied gelegen. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat aangetoond. Een geuronderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting. In
Toetsing
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen aanwezig. Er is daarom geen sprake van geluidhinder als gevolg van industrielawaai en/of spoorwegen. Het plangebied is wel gelegen in de onderzoekszones van de Rijksweg A50, de Utrechtseweg (N225), de Utrechtseweg (N782) en de Van der Molenallee. Om de haalbaarheid van het plan te beoordelen is in juli van 2019 derhalve door Buro Ontwerp & Omgeving een akoestisch onderzoek uitgevoerd4. Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen.
Rijksweg A50
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de A50 bedraagt 51 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 2 dB. Bij de nieuwe woning wordt daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden maar wordt er wel voldaan aan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 58 dB uit de Wgh.
Utrechtseweg (N225)
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Utrechtseweg (N225) bedraagt 57 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woning wordt daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden maar wordt er wel voldaan aan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 58 dB uit de Wgh.
Overige wegen
Voor wat betreft de hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Utrechtseweg (N782) en de Van der Molenallee wordt er (inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh) voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Gevelgeluidwering
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woning. De hoogste cumulatieve geluidsbelasting bedraagt 60 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (60-33=) 27 dB worden bereikt. Bij de bouw van de woning wordt vanwege de minimale eisen aan geluidswering uit het Bouwbesluit 2012 al een gevelwering van 20 dB gehaald. De overige geluidwering kan met aanvullende maatregelen worden behaald.
Verlening van hogere waarden
Uit het onderzoek blijkt voor twee wegen een hogere waarde moet worden aangevraagd. Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de A50 en de N225, het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (sloop en nieuwbouw van een woning) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Zoals gezegd ligt in de Wgh ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.
Op basis van de Wgh kan de gemeente Renkum een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van 51 respectievelijk 57 dB afkomstig van de A50 en N225. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. In navolgende tabel zijn de betreffende richtafstanden per milieu-categorie weergegeven.
Milieu-categorie | Richtafstand tot 'rustig gebied' of 'rustig buitengebied' | Richtafstand tot een 'gemengd gebied' |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Toetsing
Het plangebied maakt deel uit van een 'rustig gebied'.
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop en bouw van een woning op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Met het initiatief worden geen hinderveroorzakende functies mogelijk gemaakt.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een milieuhindergevoelige functie. In de directe nabijheid van het projectgebied bevindt zich restaurant de Kievitsdel wat een milieuhinderveroorzakende functie betreft. Het restaurant valt onder 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.' (SBI-2008: 561) en heeft de volgende hindercontouren:
Functie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Daadwerkelijke afstand |
restaurant de Kivietsdel | 10 | 0 | 10 | 10 | 10 | 90 |
Er wordt voldaan aan de aanbevolen afstanden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
Op de locatie is reeds een kwetsbaar object aanwezig in de vorm van een woning. Door de sloop van de woning en de realisatie van een nieuwe woning neemt het aantal personen in de dag- en nachtperiode in het plangebied, ten opzichte van de huidige situatie, niet significant toe. Er is daarmee geen sprake van de realisatie van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object.
Ter indicatie is navolgend een uitsnede van de risicokaart opgenomen.
Uitsnede Risicokaart Nederland (plangebied ter plaatse van rode marker)
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Provinciaal beleid - Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld Deze is intussen meerdere malen geactualiseerd waarbij de laatste geconsolideerde versie van december 2018 is (Gaaf Gelderland). De omgevingsvisie vervangt de omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.
In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
Zoals in paragraaf 3.3 reeds is besproken is het plangebied en zijn omgeving aangewezen als 'intrekgebied (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning) en dat het initiatief voldoet aan de randvoorwaarden die hieruit voortvloeien.
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe - Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het “hoe” volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.
De zorg voor de kerntaken 'beschermen tegen overstroming', 'schoon en voldoende oppervlaktewater' en 'zuiveren van afvalwater' blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave. Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:
Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.
Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.
Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen. Dit is het waterplein.
Beleid gemeente Renkum
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van water en riolering is vastgelegd in het water- en rioleringsplan 'Water stroomt'.
Renkum heeft een voorkeur voor zichtbare oplossingen boven ondergrondse oplossingen voor het omgaan met regenwater. De gekozen oplossing biedt een meerwaarde voor de openbare ruimte of het landschap. De gemeente Renkum hanteert de trits hergebruik-infiltreren-bergen-afvoeren.
Zichtbaar verwerken van regenwater levert een positieve bijdrage aan de belevingswaarde en biedt een meerwaarde in de openbare ruimte en/of het landschap. Er wordt nauw aangesloten bij het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) en het Groenstructuurplan. Het aan de oppervlakte verwerken van regenwater kan bijdragen aan het verminderen van het zogenoemde 'heat island effect' (het effect dat bebouwde centrumgebieden warmer worden en blijven dan bebouwde gebieden met ruimte voor water en groen of het buitengebied).
Vanwege de positieve aspecten van het zichtbaar houden van te verwerken regenwater, probeert de gemeente Renkum de trits (her)gebruik-infiltratie-berging-afvoer nog beter toe te passen. Dit kan op sommige locaties betekenen dat er niet geïnfiltreerd wordt. Na infiltratie is het water 'weg' en niet meer zichtbaar. In deze situaties wordt dan ingezet op (her)gebruik van regenwater voor bijvoorbeeld vochtminnende flora en fauna en als buffer voor droge periodes. Ook kan dat betekenen dat afgekoppeld water bijvoorbeeld ten goede komt aan een droogvallende beek om de afvoer te verhogen of bijvoorbeeld gebruikt wordt voor speelvoorzieningen (mits dat uit waterkwaliteitsoogpunt verantwoord is).
Als 'gebruik' niet aan de orde is, wordt ingezet op infiltratie en berging. Er wordt gezocht naar en mogelijkheid tot infiltratie en waterberging in openbaar groen (wadi's) en naar ruimte voor water om tot stilstand te komen (belangrijk in deze hellende gemeente) en weg te kunnen zakken. Ook wordt er gezocht naar de mogelijkheid van afvoer van water over bijvoorbeeld de weg (maar zonder wateroverlast), en dergelijke. Uiteraard verschillen maatregelen per locatie: er wordt steeds naar maatwerk gezocht. Hierbij staat voorop dat de ruimtelijke kwaliteit wordt vergroot.
Om te kunnen beoordelen of de ondergrond geschikt is voor infiltratie kan de doorlatendheid van de grond worden gemeten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in verticale en horizontale doorlatendheid in de verzadigde of onverzadigde zone. Door de grote verscheidenheid aan doorlatendheid van de bodem in de gemeente Renkum vraagt de gemeente van bouwers of projectontwikkelaars een doorlatendheidsmeting van de bodem op de exacte locatie.
Om de infiltratie van afstromend regenwater te vergemakkelijken, helpt het om het aandeel verhard terrein te verkleinen.
Toetsing
Kenmerken huidige situatie
In de huidige situatie is de locatie bebouwd met een woonhuis met uitbouw (garage) met een gezamenlijk oppervlak van circa 130 m². Het maaiveld bevindt zich globaal op een hoogte van circa 27,5 m +NAP. Volgens de Bodemkaart van Nederland betreft de bodem een hoge zwarte enkeerdgrond, die is opgebouwd uit grof zand. Omdat het plangebied zich op een stuwwal bevindt, kan de bodem lokaal matig tot slecht doorlatend zijn als gevolg van aanwezige leemlagen. Dit kan leiden schijngrondwaterstanden. Daar is ter plaatse van het plangebied echter geen sprake van. Het grondwater bevindt zich naar verwachting op circa 12 m +NAP. De verwachte grondwaterstand bevindt zich volgens Atlas Gelderland op circa 15,5 m-mv en stroomt globaal in zuidelijke richting.
Kenmerken toekomstige situatie
In de toekomstige situatie is er sprake van een toename in het verhard dakoppervlak. In de huidige situatie is de locatie deels verhard met grind. In de toekomstige situatie zal dit tevens het geval zijn. Met het initiatief wordt het oppervlak met de bestemming 'Wonen' aan de zuidoost zijde verkleind waardoor de mogelijkheid voor het bouwen van bijgebouwen wordt beperkt. Verder wordt een deel van de bestemming 'Tuin' aan de west zijde verkleind waardoor daar geen gebouwen meer zijn toegestaan. Het verhard oppervlak zal in de toekomstige situatie per saldo ten hoogste marginaal toenemen.
Afbeelding: het geldende bestemmingsplan 'Kievitsdel 2013' (rood = plangebied)
Afbeelding: Nieuwe planologische situatie (bestemmingsplan 'Utrechtseweg 443a, 2020')
Uitgangspunt is om het hemelwater af te voeren volgens de Renkumse voorkeurstrits. Dit betekent een voorkeur voor hergebruik. Mocht hergebruik niet mogelijk zijn dan heeft infiltratie binnen het plangebied de voorkeur. De bodem ter plaatse van het plangebied is opgebouwd uit matig fijn zand. Matig fijn zand heeft een goede doorlatendheid. De GHG binnen het plangebied ligt dieper dan 10 m - mv. Vanwege de bodemopbouw, de grondwaterstand en de beschikbare ruimte is de infiltratie van hemelwater binnen het plangebied goed mogelijk.
Watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets maakt het waterschap gebruik van de digitale watertoets. Het waterschap beoordeeld, op basis van de antwoorden die hierbij worden gegeven, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Het Waterschap is op 24 juli 2019 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft hierop via de korte procedure een wateradvies uitgebracht. Het wateradvies is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Het waterschap geeft aan dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging aanwezig zijn. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor onderhavige initiateif een positief wateradvies gegeven.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
Op de archeologische maatregelenkaart van de gemeente Renkum ligt het plangebied in een zone met een hoge verwachtingswaarde. In het bestemmingsplan 'Kiveitsdel 2013' ligt het plangebied in een zone met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 200 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm-mv. De voorgenomen ingreep overschrijden de vrijstellingsgrens voor onderzoek. Derhalve is in juli 2019 door Hamaland Advies een archeologisch bureau en booronderzoek uitgevoerd5. Het concept onderzoek is opgenomen als Bijlage 4.
Bureauonderzoek
In het bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied een hoge trefkans heeft op archeologische resten uit alle perioden met uitzondering van de Tweede Wereldoorlog. Hiervoor geldt een lage trefkans.
Booronderzoek
Het verkennend booronderzoek heeft aangetoond dat de bodem in het gehele plangebied tot minimaal 0,4 m -mv en maximaal 0,80 m -mv verstoord is.
Selectieadvies
De resultaten van het bureau- en verkennend booronderzoek laten zien dat in het plangebied geen archeologische vindplaats aanwezig is vanwege de grootschalige bodemverstoringen. Daarom is geadviseerd om geen vervolgonderzoek in het plangebied uit te laten voeren en het plangebied vrij te geven. Dit advies is door de gemeente in een selectiebesluit overgenomen.
Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is het gemeentelijk archeologiebeleid in dit bestemmingsplan verwerkt. Op de verbeelding en in de regels is een, bij de verwachtingswaarden passende, dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen bodemingrepen in de toekomst.
Cultuurhistorie
Volens de kaart 'historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie herbergt het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of lijnelementen (waterlopen, dijken en kaden, wegen en spoorwegen en zichtassen).
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rondom het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Toetsing
Door Foreest Groen Consult is in juli 2019 een quick scan flora en fauna en Voortoets Natura 2000 uitgevoerd6. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. De belangrijkste resultaten zijn in de navolgende alinea's samengevat.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming het Gelders Natuurnetwerk (GNN) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op deze gebieden. Het plangebied grenst tegen het GNN aan. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn daarom niet van toepassing. Het plangebied ligt voor een deel in het Natura 2000 gebied 'Veluwe'. Dat gebied is niet aangewezen als prioritair habitattype. De werkzaamheden hebben mogelijk wel invloed op de hier aanwezige soorten en/of habitattypen. Behalve op Natura 2000 gebied 'Veluwe' ligt ook Natura 2000 gebied 'Rijntakken' in de invloedssfeer. Natura 2000 gebied 'Rijntakken' is ter hoogte van de planlocatie aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Binnen het plangebied zijn geen beschermde habitattypen aanwezig zijn. Ten behoeve van voorgenomen initiatief is vanwege de ligging in Natura 2000 gebied een Voortoets Natura 2000 uitgevoerd.
In termen van Natura 2000 vallen de voorgenomen activiteiten onder de activiteit 'Woningbouw'. In de voortoets is voor de navolgende verstoringseffecten beoordeeld of de ontwikkeling hierop een effect heeft:
Soortenbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren.
Flora
Op het perceel zijn vrij weinig soorten planten aangetroffen. Beschermde soorten zijn niet aangetroffen. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep flora niet overtreden.
Zoogdieren
Bij de veldinspectie zijn sporen van de veldmuis aangetroffen. Voor deze soort geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. De verspreidingsgegevens laten een groot aantal soorten zoogdieren zien. Voor veel van deze soorten is in het plangebied geen voedsel aanwezig en/of zijn er geen sporen van gevonden. Echter de Wet natuurbescherming wordt voor een aantal zoogdieren mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar wezel en bunzing is noodzakelijk.
Amfibieën
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep amfibieën mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar de alpenwatersalamander is noodzakelijk.
Reptielen
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep reptielen mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar gladde slang, adder, hazelworm en levendbarende hagedis is noodzakelijk.
Ongewervelden, broedvogels en vissen
De Wet natuurbescherming wordt voor deze soortgroepen vlinders, libellen, overige ongewervelden, broedvogels en vissen niet overtreden.
Vleermuizen
Het bestaande (woon)gebouw is een vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Op de vensterbank aan de westzijde liggen uitwerpselen van waarschijnlijk de gewone dwergvleermuis. De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft de vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen overtreden. Nader onderzoek is noodzakelijk.
Omdat in het (woon)gebouw een verblijfplaats aanwezig is kan het plangebied een essentieel onderdeel vormen voor het foerageergebied. Als de aangetroffen soort de gewone dwergvleermuis is zal dit niet het geval zijn. Zijn dit echter grootoorvleermuizen dan kan dit zeker tot de mogelijkheden behoren. De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft de foerageergebieden van vleermuizen mogelijk overtreden. Nader onderzoek is noodzakelijk.
In het (woon)gebouw zijn vleermuizen aanwezig. Deze dieren zullen op de een of andere wijze naar de foerageergebieden vliegen. Onderzocht moet worden welke delen van het terrein hiervoor van belang zijn. De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft vliegroutes van vleermuizen mogelijk overtreden. Nader onderzoek is noodzakelijk. Dit onderzoek wordt nu (in juni-juli en september uitgevoerd) uitgevoerd. De resultaten hiervan zullen bij de vaststelling worden verwerkt.
Aanvullende notitie soortenbescherming
Tijdens het opstellen van de quickscan flora en fauna was nog onduidelijkheid over of de woning en het bouwvlak ter plaatse van, of voorbij de grind verharding (noordzijde plangebied) zou worden geprojecteerd. Aangezien dit relevant is voor de resultaten van de quickscan is, nadat duidelijkheid is verschaft over de positionering, in november 2019 door Foreest Groen Consult7 een aanvullende notitie soortenbescherming opgesteld. Het onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. De conclusies die zijn aangescherpt in de notitie zijn in de navolgende alinea's samengevat. Opgemerkt wordt dat de conclusies ten aanzien van de habitattypen en habitatsoorten uit de voortoets niet zijn gewijzigd.
Zoogdieren
De grind verharding is van geen belang voor de bunzing en de wezel. Beide soorten vinden hier geen verblijfplaatsen en of voedsel. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep Zoogdieren niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Amfibieën
Het bouwvlak wordt niet verschoven tot voorbij de grind verharding. De grindv erharding is van geen belang voor de alpenwatersalamander. Het dier kan hier geen verblijfplaats of voedsel vinden in het fijne grind. Wel moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van amfibieën in de omgeving. De alpenwatersalamander kan wel de aanvoerroute oversteken of langs de randen van het gebied passeren. Een ecologisch werkprotocol moet onbedoelde schade voorkomen. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep amfibieën niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Reptielen
Het bouwvlak wordt niet verschoven tot voorbij de grind verharding. Op de grind verharding hebben reptielen geen schuilmogelijkheid en vinden reptielen ook geen voedsel. De grind verharding is van geen belang voor reptielen. Wel moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de reptielen in de omgeving. De reptielen kunnen wel de aanvoerroute oversteken of langs de randen van het gebied passeren. Een ecologisch werkprotocol moet onbedoelde schade voorkomen. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep reptielen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Nader onderzoek voor flora, zoogdieren, ongewervelden, amfibieën en reptielen is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen gevolgen voor deze soorten. Nader onderzoek voor vleermuizen wordt op dit moment (in juni-juli en september uitgevoerd) uitgevoerd. De resultaten hiervan zullen bij de vaststelling worden verwerkt.
Verkeer
Voorliggend initiatief voorziet in de sloop en bouw van een woning op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Deze functie heeft een verkeersaantrekkende beweging. Echter, ten opzichte van de huidige situatie is er geen toename in het aantal verkeersbewegingen. Ontsluiting van het perceel zal plaatsvinden, via de bestaande toegangsweg, op de Utrechtseweg.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Voorliggend initiatief voorziet in de sloop en bouw van een woning op een locatie waar reeds een woning aanwezig is. Ten opzichte van de voormalige situatie is er geen (significante) toename in de parkeerbehoefte. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Algemeen
In de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland oorlogshandelingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat er in en om het plangebied nog niet gesprongen explosieven (NGE) in de (water)bodem aanwezig zijn.
Toetsing
Om de risico's op het aantreffen van NGE's binnen het plangebied in kaart te brengen is door Explosive Clearance Group een vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven uitgevoerd8. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Op basis van het geraadpleegde bronnenmateriaal is gesteld dat de omgeving van het onderzoeksgebied betrokken is geweest bij oorlogshandelingen. Echter, binnen het onderzoeksgebied zijn geen sporen van militaire stellingen, inslagkraters, schades aan gebouwen of bomen en dergelijke waargenomen. Ook zijn er geen meldingen van explosieven bekend. Van een feitelijk aantoonbaar verdacht gebied is derhalve geen sprake. Het plangebied wordt daarmee als onverdacht aangemerkt voor NGE's, waardoor hieraan tijdens de uitvoering geen expliciet aandacht hoeft te worden besteed.
Conclusie
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.
Toetsing
In en om het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Het plangebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding.
Om de overige kabels en leidingen in het plangebied te inventariseren wordt voor de werkzaamheden een zogenaamde KLIC-melding verricht. Aan de hand van deze KLIC-melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.
Conclusie
De aspecten kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zullen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure en het bouwplan voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Om dit te regelen is een samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemer worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: Bos, Tuin en Wonen.
Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie hoge verwachting.
Bos
Het bestaande bos in het noorden van het plangebied heeft wederom een passende, beschermende regeling gekregen binnen de bestemming 'Bos'. De gronden in deze bestemming zijn grotendeels gelegen in het Gelders NatuurNetwerk en in het Natura 2000-gebied de Veluwe. Deze gronden zijn bestemd voor bos, het behoud en herstel en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende ecologische, natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden en morfologie, en de instandhouding herstel en/of ontwikkeling van de daar voorkomende waterlopen, watergangen, waterpartijen, infiltratievoorzieningen, waterberging en waterhuishoudkundige werken. Met deze bestemming worden de genoemde waarden optimaal beschermd evenals de aanwezige dan wel benodigde watervoorzieningen.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is ter plaatse opgenomen op de locatie van de voortuin van de woning. Op gronden met de bestemming 'Tuin' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan. Ter plaatse van het bestaande gebouw aan de Utrechtseweg 443a is met een aanduiding een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de sloop van het daar gelegen gebouw uiterlijk één jaar nadat de nieuwe woning (die gebouwd wordt in het nieuwe bouwvlak) aan de Utrechtseweg 443a is opgeleverd/gebouwd.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de te bouwen woning in het plangebied. Op de verbeelding is aangegeven dat maximaal 1 woning is toegestaan.
Het hoofdgebouw (de woning) is alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Ter plaatse van het bestaande gebouw aan de Utrechtseweg 443a is met een aanduiding een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het geheel gesloopt zijn van het daar gelegen (woon)gebouw uiterlijk één jaar nadat de nieuwe woning (die gebouwd wordt in het nieuwe bouwvlak) aan de Utrechtseweg 443a is opgeleverd/gebouwd en/of in gebruik genomen is. In het bouwvlak van de nieuw te bouwen woning is een aanduiding voor peilmeetvlak opgenomen. Hier is een hoogte in meters boven Nieuw Amsterdams Peil (N.A.P.) opgenomen van waarvandaan de ter plaatse toegestane maximale goot- en bouwhoogte van de woning wordt gemeten. Hiermee wordt voorkomen dat het terrein veel wordt opgehoogd voordat gebouwd wordt. De gekozen hoogte is gebaseerd op hoogtemeting van het terrein ter plaatse en sluit daarbij aan.
In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.
Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen zijn afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, aan-huis-verbonden bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen.
In de regels van de bestemming Wonen zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.
Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn vrijwel allen eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemming: Waarde - Archeologie hoge verwachting. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.
Waarde - Archeologie hoge verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.
Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplannen verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. PM
Het ontwerpbestemmingsplan 'Utrechtseweg 443a, 2020' heeft vanaf PM gedurende zes weken, dus tot en met PM ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn PM zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van PM en in het huis-aan-huis-blad 'Rijn en Veluwe' van PM is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Renkum en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op PM de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de 'Rijn en Veluwe' en op de gemeentelijke website.
P.M