Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oldebroek Dorp 2009
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.OB102-VG01

Artikel 40 Wonen - 6

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
  1. andere werken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. erven en tuinen;
  4. parkeren;
waarbij ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument' de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van gebouwen wordt nagestreefd.

40.2 Bouwregels

  1. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
  2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend halfvrijstaande woningen worden gebouwd;
    2. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
    3. tenzij anders op de verbeelding is aangegeven dient de maatvoering van de hoofdgebouwen te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld: 
      Goothoogte
      minimaal         maximaal 
      Maximale bouwhoogte
      4,50 meter       6,00 meter 
      10,00 meter
    4. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    5. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
    6. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de horizontale diepte van het bouwvlak niet meer dan 12,00 meter bedragen;
    7. op het bouwperceel dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor ten minste één parkeerplaats per woning.
  3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
    1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    2. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld: 
      Maximale goothoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte gebouwen 
      Maximale bouwhoogte overkappingen
      Maximale gezamenlijke oppervlakte waaronder een zwembad
      3,50 meter
      5,50 meter
      3,00 meter
      100 m2
  4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
    5. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
    6. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.

40.3 Nadere eisen

  1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. een goede woonsituatie;
    3. de milieusituatie;
    4. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de sociale veiligheid;
    6. de verkeersveiligheid.
  2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 40 lid 3 sub 1 is de volgende procedure van toepassing:
    1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    4. gedurende de in artikel 40 lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

40.4 Afwijken van de bouwregels

Het college kan ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument' bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 40 lid 2 sub 3 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen mag worden vergroot tot niet meer dan 200 m2, mits:
  1. van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en/of van de Monumentencommissie Oldebroek een positief advies is ontvangen;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • het bebouwingsbeeld; 
    • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • de milieusituatie;
    • de verkeersveiligheid; 
    • de woonsituatie.

40.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  8. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
    • het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
    • de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m2;
  9. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  10. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  11. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  12. het storten van afvalstoffen en van vuil.

40.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 40 lid 5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

40.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een bouwwerk ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument' is een omgevingsvergunning vereist. Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
    1. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm door een calamiteit niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het betreffende pand kan worden hersteld;
    2. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
    3. het delen van een bouwwerk betreft die op zichzelf niet als monumentaal of als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de monumentale of karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
  2. De in artikel 40 lid 7 sub 1 vermelde omgevingsvergunning is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met een daarvoor verleende omgevingsvergunning.