direct naar inhoud van 3.5 Milieu
Plan: Stadscentrum randzone I - 11 (Spoorstraat)
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.PB12W11-VG01

3.5 Milieu

3.5.1 Bedrijven

Algemeen

De procedure beoogt het mogelijk maken van de bouw van een appartementencomplex met op de begane grond commerciële ruimten, op de locatie Spoorstraat 4-6 (waar voorheen het kantorencomplex van het Arbeidsbureau was gevestigd). Met betrekking tot de inpasbaarheid van het beoogde complex kan opgemerkt worden dat de naaste omgeving zich voornamelijk kenmerkt door wonen en kantooractiviteiten. Vanuit algemene milieuoptiek kan daarom worden gesteld dat de beoogde nieuwe invulling van de locatie als passend in de omgeving kan worden aangemerkt.

Bedrijvigheid

Met betrekking tot bedrijvigheid kan worden opgemerkt dat er in de naaste omgeving, uitgezonderd het Centraalstation Nijmegen, geen bedrijvigheid/inrichtingen aanwezig zijn die de planinvulling kunnen beïnvloeden.
Met betrekking tot het Centraalstation Nijmegen kan opgemerkt worden dat de beoordelingspunten voor de aan deze inrichting verstrekte milieuvergunning liggen tussen de planlocatie en het Centraalstation Nijmegen. Er zal dus geen ontoelaatbare hinder vanaf dit station naar het complex plaatsvinden.

Indirecte hinder

De indirecte hinder zal door het complex kunnen toenemen. Echter is hier in de planontwikkeling aandacht aan besteed door de ingang van de op eigen terrein gelegen parkeervoorzieningen, parkeerterrein en parkeergarage, te laten ontsluiten op de Spoorstraat zelf. Doordat bij het plan in voldoende mate rekening is gehouden met parkeren op eigen terrein, zal de parkeerdruk in het openbaar gebied niet tot nauwelijks toenemen. Naar verwachting zal de indirecte hinder dan ook niet/nauwelijks toenemen.

3.5.2 Luchtkwaliteit

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uit- gewerkt in Algemene Maatregelen van Bestuur (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen. De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:

Luchtkwaliteit   Norm   Ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2   40 ug/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10   40 ug/m3   1 januari 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar > 50 ug/m3   1 januari 2011  

Bij de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling aan de Spoorstraat 4-6 moet met deze normering rekening worden gehouden. Plannen worden getoetst aan de regelgeving voor luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgaan, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit is sinds de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit maximaal 3 %, of:
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of:
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert. De verbetering en verslechtering zullen beiden moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of:
  • de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL, of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (NIBM) van belang. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van ca. 7500 motorvoertuigen per etmaal.

Het plan Spoorstraat 4-6 betreft 117 appartementen (sociale huur) en 556 m2 commerciële functie (kantoor). De verkeersproductie van het plan is ingeschat met het rekenblad van CROW 182 en bedraagt ca. 550 motorvoertuigen per etmaal. Daarmee valt het plan ruim binnen de criteria voor NIBM. Het plan hoeft derhalve niet verder aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.



Ad b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Het plan betreft geen gevoelige bestemmingen, zodat ook dit aspect geen belemmering voor het plan inhoudt.

3.5.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een (spoor)weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.

De woningen liggen voor wegverkeer binnen de zone van de Tunnelweg, Spoorstraat, Nassausingel, Kronenburgersingel, Quackplein, Stieltjesstraat en Burgemeester Hustinxstraat. Voor railverkeer liggen de woningen binnen de zone van de spoorlijn Nijmegen-Arnhem, spoorlijn Nijmegen-Den Bosch en spoorlijn Nijmegen-Venlo. Voor deze (spoor)wegen is een akoestisch onderzoek verricht.

De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB en voor railverkeer 55 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden vastgesteld. In de Wgh en de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” staan deze voorwaarden omschreven.

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat bij 109 van de 117 woningen de voorkeurswaarde vanwege wegverkeer wordt overschreden en bij 18 van de 117 woningen voor railverkeer. De hoogst berekende geluidsbelasting vanwege wegverkeer bedraagt 59 dB en vanwege railverkeer 57 dB.

Vanwege stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige en financiële bezwaren kunnen er geen geluidmaatregelen, in de vorm van bronmaatregelen en overdrachtsmaatregelen, worden getroffen. Het is hierdoor niet mogelijk om het geluid bij de woningen te reduceren. In het (ontwerp)besluit hogere waarde zijn de motiveringen terug te vinden.

Omdat de voorkeurswaarde wordt overschreden, zijn de Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder van toepassing. In de Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder staan de volgende zaken, waaraan grofweg voldaan moet worden, omschreven:

  • Er moet een ontheffingscriterium van toepassing zijn;
  • Elke woning moet minimaal één geluidsluwe zijde hebben;
  • De buitenruimte van een woning moet aan de geluidsluwe zijde liggen;
  • Bij woningen met een geluidsbelasting boven de 53 dB vanwege wegverkeer en/of boven de 58 dB vanwege railverkeer, moet er minimaal één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde liggen (indelingseis).

Het plan voldoet aan het ontheffingscriterium dat de woningen een open plaats opvullen tussen bestaande bebouwing. Verdere toetsing aan de Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder leidt tot de volgende conclusies:

  • 81 van de 117 woningen hebben minimaal één geluidsluwe zijde en 36 van de 117 woningen niet;
  • 23 van de 117 woningen hebben een buitenruimte aan de geluidsluwe zijde en 94 van de 117 woningen niet;
  • voor 76 van de 117 woningen is de indelingseis, minimaal één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde, van toepassing en voor 41 van de 117 woningen niet;
  • 40 van de 76 woningen, waarvoor de indelingseis van toepassing is, hebben een slaapkamer aan de geluidsluwe zijde en 36 van de 76 woningen hebben dat niet.

Omdat er stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige en financiële bezwaren zijn om geluidmaatregelen te treffen, die het geluid bij de woningen reduceren, is het niet mogelijk om aan de Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder te voldoen. Gemotiveerd kan van deze Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder worden afgeweken. Door ontvangermaatregelen te treffen bij de woningen in de toren wordt bij die woningen een gelijkwaardige woonkwaliteit gegarandeerd, als in een situatie dat wel voldaan zou worden aan de Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder. Bij de woningen in de plint, rechts van de toren, wordt een ontvangermaatregel en compensatiemaatregel (klimaatmaatregel) getroffen.

Bij de woningen in de toren zonder buitenruimte aan de geluidsluwe zijde, wordt de buitenruimte afsluitbaar gemaakt. Onder deze woningen bevinden zich ook de 36 woningen zonder geluidsluwe zijde en zonder verplichte slaapkamer aan de geluidsluwe zijde (indelingseis). In afgesloten stand heersen er buitenluchtcondities, door middel van openingen waar lucht doorheen kan, op de buitenruimte en is het er geluidsluw. De slaapkamer die grenst aan deze buitenruimte ligt op deze manier, als de buitenruimte afgesloten is, aan de geluidsluwe zijde. Ook krijgt de slaapkamer, ter plaatse van de buitenruimte, een te openen raam. Naast dat de buitenruimte afsluitbaar wordt gemaakt, bestaat het plafond uit hoogwaardig akoestisch absorberend materiaal.

Bij de galerij en buitenruimte van de woningen in de plint, rechts van de toren, zonder buitenruimte aan de geluidsluwe zijde, wordt een ontvangermaatregel getroffen in de vorm van een plafond dat uit hoogwaardig akoestisch absorberend materiaal bestaat. De compensatiemaatregel bestaat uit permanent groen op de buitenruimte van deze woningen. Deze compensatiemaatregel is een klimaatmaatregel, die m.b.t. het aspect klimaat, op lokaalniveau, de woonkwaliteit bevordert. Groen op de buitenruimte werkt warmteregulerend, zorgt voor schaduwwerking en vangt fijn stof af.

Bovenstaande geluidmaatregelen en de compensatiemaatregel (klimaatmaatregel) worden als voorwaarden opgenomen in het (ontwerp)besluit hogere waarde. Door aan deze voorwaarden te voldoen, kan de geplande ontwikkeling worden gerealiseerd. Een hogere waarde procedure is dus noodzakelijk.

Bij alle woningen moet worden voldaan aan de geluidweringseisen, zodanig dat voor de toegestane binnenwaarden minimaal wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit. Bij het bepalen van de geluidwering van de gevel wordt rekening gehouden met de gecumuleerde geluidsniveaus.

3.5.4 Bodem

Voor de bestemmingsplanparagraaf is het volgende rapport beoordeeld:

  • Verkennend Bodemonderzoek Spoorstraat te Nijmegen, Grontmij Nederland B.V., 19 maart 2012.

 

Uit het bodemonderzoek blijkt:

  • De bovengrond (0,0 – 0,5 meter diep) is licht verontreinigd met lood en kwik;
  • De ondergrond (0,5 – 3,0 meter diep) is schoon (gelijk aan AW2000);
  • Er is geen asbest waargenomen;
  • Het grondwater is niet onderzocht.

De bodem is geschikt voor de functie wonen en commerciële doeleinden.

Bodem en klimaat

Bij het gebouw wordt gevelgroen toegepast. Dit kan een positief effect hebben op de opvang van hemelwater als er een buffertank komt die voor het watergeefsysteem van het groen wordt gebruikt. Ook werkt gevelgroen klimaatregulerend, zowel voor hitte als wind.

Bodem en infiltratie hemelwater

In de uiterste zuidwesthoek zit in de diepe ondergrond (vanaf 4-6 meter onder maaiveld) nog een uitloop van de vroegere grondverontreiniging, afkomstig van de gasfabriek. Deze verontreinging is op het terrein zeer beperkt van omvang en immobiel. Het gaat om zware metalen, cyaniden en PAK verontreinigingen die zich niet verplaatsen. Alleen bij puntinfiltratie kan de verontreiniging uitlogen/verplaatsen. Dat betekent dat alleen daar ristricties zijn voor het infiltreren van hemelwater. De rest van het terrein is milieuhygiënisch geschikt voor infiltratie.

3.5.5 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die, in dit geval, ontstaan door de combinatie van intensieve functies in de spoorzone en het transport van gevaarlijke stoffen. De kans dat er een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen plaatsvindt is zeer klein. De effecten van een dergelijk ongeval kunnen echter zeer groot zijn. In de ontwikkeling van de locatie moet van deze kans op een zwaar ongeval rekenschap gegeven worden, dit heet de verantwoording van het risico.

Criteria bij de invulling van de verantwoordingsplicht

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn criteria gegeven die betrokken moeten worden bij het invullen van de verantwoordingsplicht. De gemeente Nijmegen heeft hiernaast haar eigen beleidsvisie over hoe om te gaan met de verantwoording.

3.5.5.1 Externe risico's projectgebied

Met betrekking tot externe risico's kunnen worden onderscheiden:

  • a. Risico's ten gevolge van bedrijven, die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen (Bevi).
  • b. Risico's ten gevolge van vervoer van gevaarlijke stoffen.


Ad a
Inrichtingen en activiteiten die gevaar opleveren, bijvoorbeeld inrichtingen vallend onder het Bevi, zijn in de naaste omgeving van het plangebied niet aanwezig.

Ad b
Het plangebied ligt op ongeveer 160 meter uit het hart van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen-'s-Hertogenbosch en op 700 meter uit de rivier de Waal. Deze spoorlijn en de rivier worden aangemerkt als routes gevaarlijke stoffen.

Voor de risicobronnen zijn in de beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen drie zones vastgesteld waarbinnen bepaalde verantwoordingsniveaus gelden. De zones zijn globaal gebaseerd op de reikwijdte van incidenten met gevaarlijke stoffen. Omdat verschillende risicobronnen verschillende rampscenario's hebben, verschilt ook de zoneindeling per risicobron. De zone indeling is schematisch weergegeven in onderstaande figuur:

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.PB12W11-VG01_0013.png"

Figuur: Zone indeling

Hieronder worden de onderscheiden risico's voor de spoorlijn en de rivier verantwoord.

3.5.5.2 De spoorlijn Arnhem - Nijmegen - 's-Hertogenbosch


Algemeen

Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de spoorlijn Arnhem - Nijmegen - 's-Hertogenbosch. Met betrekking tot de verantwoording en de beschrijving van het te verwachten groepsrisico is van de volgende specifiek voor dit plan opgestelde risicoanalyse externe veiligheid (QRA) gebruik gemaakt:

AVIV Adviseurs externe veiligheid en risicoanalyses, Externe veiligheid spoor Nijmegen, bouwplan Spoortoren, project 122289, d.d. 22 juni 2012.

Plaatsgebonden risico (PR)

Uit de hierboven aangehaalde rapportage blijkt dat er nog wel een 10-7 PR risicocontour is te bepalen, deze ligt binnen de doorgaande sporen, maar geen 10-6 PR risicocontour, omdat het PR hiervoor te laag ligt. Het PR vormt daarom geen beperking voor de planvorming. Dit PR hoeft dus niet verder te worden beoordeeld.

Groepsrisico (GR)

De planlocatie ligt op 160 tot 250 meter uit het hart van de spoorlijn Arnhem – Nijmegen –

's-Hertogenbosch en daarmee gedeeltelijk binnen het afwegingsgebied zone 2 van de spoorlijn (200 meter). Omdat het plan gedeeltelijk binnen de 200 meter contour van de spoorlijn ligt, maakt een advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid als wettelijk adviseur onderdeel uit van de onderstaande verantwoording.

Verantwoording groepsrisico vervoer over het spoor

In de QRA is aangegeven wat de verwachte vervoersstromen in het jaar 2021 volgens het Basisnet Spoor zullen zijn. Er zullen zich voor alle categorieën gevaarlijke stoffen stijgingen voordoen. Een afname van het groepsrisico, van 0,319 maal de oriënterende waarde tot 0,112 maal de oriënterende waarde, wordt verwacht door een (aanzienlijke) toename van de veiligheidsvoorzieningen ten gevolge van het inwerkingtreden van het Basisnet. Een substantiële stijging van de aantallen aanwezigen tengevolge van het realiseren van de diverse woningbouwplannen binnen het afwegingsgebied, kan weliswaar een verhoging van het groepsrisico veroorzaken, deze plannen liggen echter veelal niet binnen zone 1 (0-30 meter) van het beoordelingsgebied, en net als het onderhavige plan vaak gedeeltelijk buiten zone 2 (30-200 meter) van het beoordelingsgebied, en voegen daarom rekenkundig niet veel toe aan het groepsrisico.

Uitgangspunten Groepsrisicoverantwoording

  • A.
    Algemene beschouwing
      • Beschouwen van personendichtheid binnen invloedsgebied.
      • De hoogte van het huidige en toekomstige groepsrisico en de ligging daarvan ten opzichte van de oriëntatie waarde.
      • De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.
      • De aanwezigheid van beperkt zelfredzame groepen
  • B.
    Noodzaak
      • Noodzaak van de ontwikkeling op deze risicovolle locatie moet worden aangetoond.
      • Voor- en nadelen van veiliger alternatieven worden inzichtelijk gemaakt.

  • C. Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen
      • Mogelijkheid beperking ontwikkeling beschouwen.
      • Mogelijkheden om afstand tot risicobron vergroten beschouwen.
      • Beschouwen oriëntatie van de bebouwing ten opzichte van risicobron.
      • Minimaal twee van de risicobron afgerichte externe vluchtwegen.
  • D.
    Bronmaatregelen
      • Beschouwen mogelijke veiligheidsmaatregelen aan de bron.

  • E. Objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen
      • Beschouwen mogelijkheden bouwtechnische veiligheidsmaatregelen.
      • Beschouwen mogelijkheden intern ontruimingsplan afstemmen op externe veiligheid.
      • Beschouwen interne vluchtwegen en ten opzichte van de risicobron.
      • Beschouwen mogelijkheden ter verbetering van alarmering.
      • Beschouwen mogelijkheden ter verbetering van alarmering.
      • Beschouwen mogelijkheden tot centraal afsluitbaar ventilatiesysteem.
  • F.
    Zelfredzaamheid
      • Advies van veiligheidsregio met betrekking tot zelfredzaamheid inwinnen en beoordelen.
  • G.
    Bestrijdbaarheid
      • Advies van veiligheidsregio met betrekking tot bestrijdbaarheid inwinnen en beoordelen


Hieronder volgt de puntsgewijze afhandeling van de uitgangspunten Groepsrisicoverantwoording

  • A. Algemene beschouwing
  • Met betrekking tot de personendichtheid binnen het invloedsgebied gelegen in de nabijheid van het plangebied kan opgemerkt worden dat deze daalt van 87,70 pers./ha naar 87,55 pers./ha.
  • Het groepsrisico als bepaald voor 2011 bedraagt 0,318 x de oriënterende waarde exclusief en 0,319 x de oriënterende waarde inclusief de realisatie van de planvorming.
  • Het resulterend groepsrisico van het spoor volgend uit de verwachte transporten gevaarlijke stoffen over dit spoor en zal ten gevolge van het te realiseren plan in 2021 (na realisatie van het Basisnet Spoor) resulteren in een groepsrisico dat stijgt ten gevolge van het bouwplan van 0.110 x de oriënterende waarde tot 0,112 x de oriënterende waarde.
  • Met betrekking tot de te nemen maatregelen zijn vooral die voortvloeiende uit het Basisnet Spoor van belang, zoals minder en minder storingsgevoelige wissels, betere beveiligingen op het spoor als bijvoorbeeld geavanceerd ATB, de brand-/hittewerende coating van de ketelwagons en het niet meer uit bloktreinen mogen bestaan met wagons gevaarlijke stoffen. Dit resulteert uiteindelijk in beduidend lager berekende groepsrisico's voor de toekomst. Opgemerkt dient wel te worden dat het realiseren van deze maatregelen zich bevindt buiten de invloedsmogelijkheden van de Gemeente Nijmegen.
  • De invulling van het bouwplan omvat een vijftal woningen voor beperkt zelfredzame personen welke worden aangemerkt als zeer kwetsbare objecten. De verdere invulling van het pand zal bestaan uit lichte bedrijvigheid in de onderbouw en normale gezinsappartementen in de woontoren, een en ander aan te merken als kwetsbare objecten.

  • B. Noodzaak
  • Vanuit ruimtelijk oogpunt vindt de ontwikkeling plaats binnen de in de notitie hoogbouw aangegeven zone voor hoogbouw en ze voldoet aan de in deze notitie gestelde criteria.In het centrum stedelijk woonmilieu is nog behoefte aan zeker 2000 woningen. In het centrum zelf kunnen deze woningen niet worden gerealiseerd, daarom wordt aan de randen van het centrum gezocht naar extra locaties. De stationsomgeving en vooral de locatie Spoorstraat is een van de zeer weinige gebieden/locaties die daar geschikt voor zijn. Alternatieven voor deze locatie zijn dan ook nauwelijks/niet aan te geven. Ook past de ontwikkeling heel goed in de knooppunt ontwikkeling die de gemeente Nijmegen voorstaat in de structuurvisie. Nijmegen heeft zes knooppunten (Heijendaal, Brabantse Poort, Winkelsteeg, Knoop Lent, Centraal Station en Ressen). Knooppunten zijn plekken die multi modaal ontsloten zijn en waar ruimte is voor een combinatie van functies als wonen en commerciele functies in een stedelijke setting. De knopen bundelen de stedelijke dynamiek en zijn bij uitstek geschikt voor intensief ruimtegebruik, stedelijke werk- en woonmilieus en multimodaliteit, zodat de wijken met de bestaande woon- en verblijfskwaliteiten worden ontzien en luw kunnen blijven. Voor de knoop station. Het centraal station is een zeer belangrijk gebied in de stad. Onlangs is hiervoor de Ontwikkelingsvisie Nijmegen Centraal gemaakt. Doel is om de stationsomgeving van een rommelig gebied en verdeelpunt voor 40.000 in- en uitstappers per (met een groei naar 48.000) een centraal mobiliteitsknooppunt en het visitekaartje van de stad te maken. Het gebied is volop in ontwikkeling: nieuwbouw poppodium Doornroosje en studentenhuisvesting, herontwikkeling Metterswane, de Keizer Karelgarage met de facelift van Schaek Mathonsingel als verbinding naar de stad. Daarnaast wordt gewerkt aan de visie op de ontwikkeling van de Bloemerstraat/Smetiusstraat als tweede entree van de binnenstad. De ontwikkeling van Spoorstraat 4-6 past dus heel goed in de visie op de ontwikkeling van het knooppunt Centraal Station.

  • C. Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen
  • De ontwikkellocatie op zich ligt ten minste 160 meter van de risicobron, de woontoren ongeveer 180 meter van de risicobron en de interne ontvluchtingmogelijkheid (trappenhuis) van de woontoren op 190 meter van de risicobron, deze ontvluchtingmogelijkheid ligt geheel ingekapseld binnen het gebouw, omgeven door een harde schil, en is daarmee redelijk calamiteitenresistent te noemen. Opgemerkt kan worden dat het overgrote deel van de aanwezigen daarmee over een voldoende veilige interne ontvluchtingmogelijkheid beschikt.
  • Overdrachtsbeperkende maatregelen zijn binnen het overdrachtsgebied ten behoeve van deze locatie niet te treffen. Wel kan opgemerkt worden dat de ontwikkellocatie momenteel (gedeeltelijk) in de luwte ligt van de TNT ontwikkellocatie (Doornroosje), het politiebureau en het belastingkantoor. Vooral aan de zuidwest zijde van het plan is nauwelijks afscherming aanwezig.
  • Het plan is volledig ontsloten op de Spoorstraat, die een vluchtroute oplevert van de risicobron af.

  • D. Bronmaatregelen
  • Met betrekking tot de mogelijke bronmaatregelen wordt opgemerkt dat maatregelen als bijvoorbeeld minder vervoer van gevaarlijke stoffen, maatregelen aan het wagenpark en het spoor zelf niet tot de mogelijkheden van de gemeente Nijmegen beheren om hierop invloed uit te oefenen. Wel zal bij inwerking trede van het Basisnet spoor het groepsrisico zoveel als mogelijk worden gemaximeerd door flankerende maatregelen als gecoate tankwagons, LPG-wagons verdelen in een trein, zodat deze wagons niet meer als bloktrein worden vervoerd maar er wagons zonder gevaarlijke (vloeibare) stoffen dienen te worden tussengeschakeld en maatregelen aan het spoor zelf om risicopunten als bijvoorbeeld wissels zoveel als mogelijk te beperken. Gevolg hiervan is dat het groepsrisico op termijn, ondanks toegenomen vervoer volgens de prognoses, duidelijk zal dalen.

  • E. Objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen
  • Met betrekking tot bouwtechnische maatregelen kan worden opgemerkt dat het Basisnet Spoor hier wel in voorziet, maar alleen in zone 1, tot 30 meter afstand van het spoor. Aangezien het bouwplan zich op ten minste 160 meter afstand van het spoor bevindt zijn specifieke maatregelen via een wettelijke regeling niet af te dwingen.
  • Met betrekking tot de interne vluchtwegen wordt opgemerkt dat het centrale trappenhuis van de woontoren zich nog net binnen de 200 meter zone (Bleve gebied) vanaf de spoorlijn bevindt. Echter gezien de inpandige en afgeschermde ligging binnen de woontoren is het niet aannemelijk dat dit trappenhuis niet als interne vluchtweg ten gevolge van een calamiteit op het spoor te gebruiken zou zijn.
  • Binnen het projectgebied worden naast kwetsbare bestemmingen ook een vijftal (mantel)zorgwoningen gerealiseerd die aan te merken zijn als zeer kwetsbare objecten. Echter zullen deze zorgwoningen inclusief de vijf woningen voor de mantelzorgers zodanig in het nieuwbouwproject worden gesitueerd dat zij op meer dan 200 meter uit de spoorlijn zullen zijn gelegen en dus in feite in zone 3 worden gerealiseerd. Het is acceptabel omdat effecten als gevolg van een plasbrand of Blève niet reiken tot het plangebied..
  • Actieve risicocommunicatie levert naar verwachting een positieve bijdrage aan het maken van een juiste gevaarinschatting door burgers die verblijven in de directe omgeving van het spoor (en dus ook binnen dit projectgebied). Een juiste gevaarinschatting draagt bij aan de zelfredzaamheid van deze personen. Met betrekking tot de plannen die binnen het afwegingsgebied van 200 meter worden gerealiseerd zal specifieke voorlichting worden verstrekt over de risico's van een calamiteit op het spoor en hen te (laten) informeren over hoe te handelen in geval van een incident bij het spoor.De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid is daartoe in samenwerking met alle regiogemeenten een risicocommunicatiecampagne gestart. Onder de naam “Gelderland-Zuid denkt vooruit” zijn er diverse tools ontwikkeld om de inwoners te informeren over de mogelijke risico's en zijn er voor de twee belangrijkste handelingsperspectieven, te weten vluchten en schuilen, instructiekaarten aangemaakt. Burgers ontvangen standaard een folder als zij zich inschrijven bij de burgerlijke stand.
  • Verder zal in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd worden door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding.
  • De maatregel om een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem te eisen in voor dit bouwplan niet redelijk. Er is geen praktische oplossing in de uitvoering en borging van een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem. Redenen hiervoor zijn:
    • 1. er is geen centraal verantwoordelijk persoon (bijvoorbeeld een gebouwbeheerder) aanwezig die deze afsluiter kan bedienen;
    • 2. bediening van de afsluiter via een centrale meldkamer is omslachtig en duur, deze kosten staan niet in verhouding tot de baten;
    • 3. er is alleen mantelzorg in het gebouw aanwezig, dit houdt in dat er geen derden (zorgverleners) zijn die in geval van een incident getraind kunnen worden om de juiste maatregelen te treffen;
    • 4. gasdetectiesensoren zijn geen oplossing, er moet gemeten worden op een groot scala aan stoffen, en de sensoren dienen onderhouden te worden. De kosten staan niet in verhouding met de baten.

Op de onderstaande wegingspunten wordt pas ingegaan na analyse van het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid:


F. Zelfredzaamheid


G. Bestrijdbaarheid


Advies veiligheidsregio Gelderland-Zuid (Wettelijk adviseur)

In verband met een toename van het groepsrisico tengevolge van de realisering van het bouwplan, ondanks dat nu en in de toekomst de oriënterende waarde nergens wordt overschreden, maakt een advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ), als wettelijk adviseur onderdeel uit van de besluitvorming.

Uit analyse van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) blijkt dat, als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor, calamiteiten denkbaar zijn met zeer grote effecten binnen het plangebied. De kans op dergelijke calamiteiten is echter zeer klein.

Voor het bestrijden van dergelijke calamiteiten heeft de VRGZ de volgende knelpunten gesignaleerd:

  • Er is onvoldoende direct bruikbaar blus-/koelwater beschikbaar om de maatscenario's te voorkomen of te bestrijden.
  • Het spoor is ter hoogte van het plangebied matig tot slecht bereikbaar (afhankelijk van de exacte locatie).
  • Het aantal te verwachten slachtoffers ten gevolge van de maatscenario's (vrijkomen van een toxisch gas en een Blève) stijgt boven de mogelijkheden van de geneeskundige hulpverlening uit.
  • Ook de mogelijkheden tot zelfredding zijn niet optimaal. De verwachting is namelijk dat burgers niet voor alle maatscenario's in staat zijn een juiste inschatting te maken van het gevaar. Dit gaat in versterkte mate op voor de bewoners van de mantelzorgwoningen, hoewel deze woningen gesitueerd zijn op meer dan 200 meter van de risicobron.

Reactie op het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid

Met betrekking tot het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid kan opgemerkt worden dat inderdaad de planvorming van een zodanige omvang is dat het groepsrisico binnen het plangebied toeneemt. In het onderstaande wordt ingegaan op het advies in het kader van de verantwoording van het groepsrisico en worden ook de onderwerpen bron- en RO-maatregelen, beheersbaarheid en zelfredzaamheid kort beoordeeld.

  • F. Zelfredzaamheid
  • Burgers voorlichten over de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen (actieve risicocommunicatie). 

Binnen het projectgebied worden in overwegende mate kwetsbare bestemmingen gerealiseerd, daarnaast worden vijf mantelzorgwoningen gerealiseerd, die als zeer kwetsbaar worden aangemerkt. Actieve risicocommunicatie levert naar verwachting een positieve bijdrage aan het maken van een juiste gevaarinschatting door burgers die verblijven in de directe omgeving van het spoor (en dus ook binnen dit projectgebied). Een juiste gevaarinschatting draagt bij aan de zelfredzaamheid van deze personen. Met betrekking tot de bouwplannen die (gedeeltelijk) binnen het afwegingsgebied van 200 meter worden gerealiseerd zal specifieke voorlichting worden verstrekt over de risico's van een calamiteit op het spoor en hen te (laten) informeren over hoe te handelen in geval van een incident bij het spoor. Zodra het bouwplan gereed is en in gebruik wordt genomen zal een gerichte mailing met betrekking tot de veiligheidsrisico's ter plaatse worden uitgevoerd.

  • Mantelzorgwoningen

Met betrekking tot de mantelzorgwoningen zal de communicatie over de externe veiligheidsrisico's zich buiten de bewoners van de mantelzorgwoningen zelf, in versterkte mate gericht zijn op de mantelzorgers en zal hen een handelingsperspectief geboden worden in geval van een incident op het spoor. Er zal vanuit de gemeente Nijmegen worden geadviseerd een dergelijk handelingsperspectief door de mantelzorgers en de bewoners van de mantelzorgwoningen te (laten) oefenen.

  • G. Bestrijdbaarheid
  • Het realiseren van blus-/koelwatervoorzieningen die direct bruikbaar zijn bij een incident op het spoor. (primaire bluswatervoorzieningen met een minimale capaciteit van 90m3 water per uur).

Met betrekking tot het niet in voldoende mate aanwezig zijn van blus-/koelwatervoorzieningen kan opgemerkt worden dat in het plangebied zelf wel voldoende blus-/koelwatervoorzieningen aanwezig zullen zijn, maar dat dit op de buiten het plangebied gelegen terreinen aanpalend aan de spoorlijn niet het geval is voor wat de mogelijke calamiteiten op het spoor betreft. Een invulling met betrekking tot voldoende blusmiddelen langs het spoor kan geen onderdeel uitmaken van het projectbesluit Stadscentrum randzone I -11 (Spoorstraat).

  • Het optimaliseren van de bereikbaarheid van incidenten op het spoor. 

Op zich is dit een aandachtspunt voor het gehele spoortraject Arnhem - Nijmegen - 's-Hertogenbosch zover binnen de gemeente Nijmegen gelegen. De bereikbaarheid van het spoor in de nabijheid van het projectgebied is ook matig te noemen. Dit kan voornamelijk verbeterd worden door plannen in de directe nabijheid van het spoor. Het onderhavige projectgebied ligt op minimaal 160 meter uit het spoor en kan dan ook niet voorzien in een directe verbetering van de bereikbaarheid van het spoor. Wel staat de situering van het gebouw een toekomstige doortrekking van de Verlengde Nieuwe Marktstraat niet in de weg. Deze doortrekking doorbreekt de straatwand en kan bijdragen om de bereikbaarheid van het spoor verbeteren.

3.5.5.3 Vervoer over water

Afweging externe veiligheid vervoer over water

Inleiding

Het geprojecteerde bouwplan bevindt zich op grote afstand (700 meter) van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of bleve reiken niet tot het plangebied.

Plaatsgebonden risico (PR)

Uit de divers plannen die betrekking hebben op ontwikkelingen in de naaste omgeving van de rivier de Waal blijkt dat er nog wel een 10-7 PR risicocontour is te bepalen, deze ligt binnen de het profiel van de Waal, maar geen 10-6 PR risicocontour, omdat het PR hiervoor te laag ligt. Het PR vormt daarom geen beperking voor de planvorming. Dit PR hoeft dus niet verder te worden beoordeeld.


Groepsrisico (GR)

Algemeen

Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toe- of afname van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas.

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het projectgebied valt binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.

3.5.5.4 Verantwoording cumulatie Groepsrisico's

Het plangebied ligt binnen de risicocontouren van twee routes voor gevaarlijke stoffen, de spoorlijn Arnhem - Nijmegen - 's-Hertogenbosch en de rivier de Waal. De cumulatie van deze twee risico's wordt hieronder verantwoord.

Domino effecten ontstaan wanneer het falen van de ene risicobron leidt tot het falen van een de ander. Cumulatie van risico's is het optellen van het risico van twee afzonderlijke bronnen.

Voor zowel domino-effecten als cumulatie van risico's geldt dat kwantificering lastig, dan wel onmogelijk is. Tevens bestaat er geen landelijk toetsingskader waaraan getoetst kan worden. Afwegen van domino-effecten en cumulatie is onderdeel van groepsrisicoverantwoording. Indien relevant, worden beide aspecten in de verantwoording kwalitatief beschouwd bij de interpretatie van fN-curves. Gelet op de ligging van het spoor en de Waal is hier geen sprake van relevantie omdat vooral de afstand tot aan de rivier groot is, en daarom kwantitatieif in feite niets aan de cumulatie kan toevoegen. Daarom is op deze locatie het toegevoegde risico van domino-effecten evenals die van cumulatie zeer beperkt. Beide aspecten werken daarom niet door in de verantwoording.

3.5.5.5 Conclusie

In het bovenstaande zijn de relevante wegingspunten opgevoerd.

In het bijzonder uit het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid en uit het de QRA van AVIV Adviseurs externe veiligheid en risicoanalyses, Externe veiligheid spoor Nijmegen, bouwplan Spoortoren, project 122289, d.d. 22 juni 2012, blijkt dat er een zeer beperkte opwaartse beïnvloeding van dit plan op het groepsrisico sprake is, hoewel deze als relatief zeer klein kan worden aangemerkt en zeker niet significant kan worden genoemd.

De planvorming is acceptabel vanwege de onderstaande redenen:

  • 1. Het plan heeft een zeer beperkte verhogende invloed op het groepsrisico, waarbij van een significante verhoging van het groepsrisico niet kan worden gesproken.
  • 2. Het plangebied ligt als geheel weliswaar binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, echter slechts gedeeltelijk binnen zone 2 en grotendeels in zone 3.
  • 3. De mantelzorgwoningen evenals de woningen voor de mantelzorgers zijn geheel in zone 3 gelegen.

Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen hebben kennis genomen van het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid en achten het groepsrisico en de geringe stijging daarvan tengevolge van de uitvoering van het project nu en in de in de toekomst aanvaardbaar. Rekening houdend met het bovenstaande kan opgemerkt worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisering van het project.


Verantwoording

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Concept Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van april 2012 en de daarin gemaakte keuzes.


Gelet op het gegeven dat er een risico voor wat betreft externe veiligheid bestaat en ondanks dat de adviezen van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid zoveel als doenlijk is binnen het plangebied van het projectbesluit zullen worden uitgevoerd, dit echter niet kwantitatief in berekeningen kan worden vervat en dit bovendien niet leidt tot een risico zijnde nul (0), zal er een zogenaamd restrisico overblijven. Door middel van deze verantwoording wordt dit restrisico door het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Nijmegen als aanvaardbaar geacht en geaccepteerd.

3.5.6 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in het actieplan klimaat 2008-2012 van de gemeente Nijmegen vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In het stedenbouwkundige ontwerp zijn de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Bij het ontwerp is door de ontwikkelaar met een windhinderonderzoek en een bezonningsstudie aangetoond dat het gebouw geen onevenredige hinder veroorzaakt. De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging op deze plek onder de dan geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met veel bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hiermee is in het ontwerp rekening gehouden, door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen etc.).