direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Facetbestemmingsplan Archeologie 2023
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.FBPArcheologie2023-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor u ligt het herziene facetbestemmingsplan Archeologie 2023 van de gemeente Nijmegen. Een vorige versie van dit facetbestemmingsplan werd vastgesteld op 25 juni 2014. Vanaf die tijd is dat plan de basis voor het archeologische beschermingsregime van de gemeente.

Inmiddels zijn er niet alleen bestemmingsplannen, maar ook beheersverordeningen om de planologische situatie te regelen. Voor de gebieden waarvoor een beheersverordening geldt, zal het herziene toetsingskader voor archeologie ook moeten gaan gelden. Dat gebeurt parallel middels Facetbeheersverordening Archeologie 2023.

Er zijn verschillende redenen om het archeologische toetsingskader bij te stellen.

Ten eerste, een update van de archeologische beleidskaart. Sinds de vaststelling van de vorige beleidskaart heeft archeologisch onderzoek veel nieuwe informatie opgeleverd. Deze informatie is verwerkt op de nieuwe beleidskaart. Daarnaast zijn de vrijstellingsgrenzen die de gemeente tot nu toe hanteerde verfijnd en verduidelijkt.

Ten tweede, de recente aanwijzing van de Neder-Germaanse Limes tot UNESCO Werelderfgoed. Delen van de nu beschermde Neder-Germaanse Limes bevinden zich op het grondgebied van de gemeente Nijmegen en vragen om een bescherming die past bij de status van deze gronden als Werelderfgoed. De beleidskaart voorziet ook voor deze gronden in een adequate bescherming.

Ten derde, anticipatie van de gemeente Nijmegen op de aanstaande invoering van de Omgevingswet. Deze is op dit moment voorzien per 1 januari 2024. De Omgevingswet vraagt van gemeenten een afweging te maken hoe en welke archeologische waarden te beschermen. Een en ander zal uiteindelijk vorm krijgen in het Omgevingsplan. Met deze aanpassing sorteert de gemeente Nijmegen alvast voor op die wetgeving.

Tot slot hebben we sinds 2014 ervaring met het huidige facetbestemmingsplan Archeologie. Daaruit blijkt dat sommige formuleringen niet altijd even duidelijk zijn of dat er een omissie in de regeling zit. Deze zaken zijn met voorliggend facetbestemmingsplan aangepast. Te denken valt aan het verduidelijken van wat wordt verstaan onder "normaal onderhoud", het onderkelderen onderzoeksplichtig maken en het gelijkstellen van het aanleggen van een zwembad met het bouwen van een bijbehorend bouwwerk.

Met het nu voorliggende facetbestemmingsplan is de gemeente in staat op een passende en effectieve wijze zorg te dragen voor het kostbare Nijmeegse bodemarchief.

1.2 Werking van het facetbestemmingsplan Archeologie 2023

In een bestemmingsplan wordt gedetailleerd vastgelegd wat de bestemming van de grond is. Het bestemmingsplan is juridisch bindend en daardoor een zeer geschikt instrument om archeologische waarden te beschermen. In een facetbestemmingsplan wordt één (of enkele) onderwerp geregeld, waarbij ook de andere bestemmingsplannen nog blijven gelden. Het facetbestemmingsplan, ook wel parapluplan genoemd, is als het ware een paraplu over de andere bestemmingsplannen heen. In dit facetbestemmingsplan worden de archeologische waarden geregeld. Hiervoor zijn dubbelbestemmingen of een gebiedsaanduiding opgenomen. De dubbelbestemming geldt boven de (enkelvoudige) bestemming van de gronden. Dit facetbestemmingsplan heeft alleen betrekking op de bescherming van archeologische waarden. De (enkelvoudige) bestemming en andere dubbelbestemmingen zijn geregeld in de 'onderliggende' bestemmingsplannen. Het facetbestemmingsplan Archeologie 2023 heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente Nijmegen, met uitzondering van enkele gebieden waar facetbeheersverordening Archeologie 2023 geldt. Beide plannen bedekken tezamen het gehele grondgebied van de gemeente Nijmegen.

1.3 Doel

Met het opstellen van het nieuwe toetsingskader voor archeologie is de regeling geactualiseerd naar de laatste inzichten om zo de archeologische waarden blijvend goed te beschermen en is er sprake van een eenduidige regeling voor de hele gemeente Nijmegen. Het voorliggend bestemmingsplan vormt het juridisch toetsingskader voor de bescherming van de archeologische waarden binnen dit plangebied.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de planologische regeling beschreven. In hoofdstuk 4 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Werelderfgoed

In 1972 heeft UNESCO het Werelderfgoedverdrag opgesteld. Het Werelderfgoedcomité van UNESCO stelt een Werelderfgoedlijst samen. Deze lijst bevat erfgoed van uitzonderlijke en universele waarde. Sinds 1992 behoort Nederland tot de 195 landen die het verdrag hebben ondertekend.

Op 27 juli heeft het Werelderfgoedcomité de Neder-Germaanse Limes op de Werelderfgoedlijst geplaatst. De Neder-Germaanse Limes is de grens van het Romeinse Rijk in de Romeinse provincie Neder-Germanië.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.FBPArcheologie2023-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Neder-Germaanse Limes (bron: www.limeswerelderfgoed.nl/ )

Zo'n tweeduizend jaar geleden beschermde de limes het Rijk eeuwenlang tegen invallen van Germaanse stammen. Langs deze grens kan men daarom veel Romeinse sporen aantreffen zoals resten van forten, legioensbases en wachttorens. De Neder-Germaanse Limes maakt deel uit van de veel grotere grens van het Romeinse Rijk in Europa en Noord-Afrika, die al gedeeltelijk op de Werelderfgoedlijst staat. Juist het Nederlandse deel laat zien hoe innovatief de Romeinse militairen waren en welke maatregelen ze namen om te reageren op het grillige rivierenlandschap. De resten hiervan zijn uitstekend bewaard gebleven in de natte bodem. Een deel van deze Neder-Germaanse Limes ligt op het grondgebied van de gemeente Nijmegen.

De opname op de Werelderfgoedlijst verplicht de gemeente tot het adequaat beschermen van dit Werelderfgoed. Onderhavig facetbestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

2.2 Europees beleid en regelgeving

Verdrag van Malta
Op 16 april 1992 ondertekenden twintig Europese lidstaten, waaronder Nederland, het verdrag van Malta of zoals het officieel heet "het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed (herzien)". Het verdrag is in 1998 middels een goedkeuringswet bekrachtigd en is op 1 september 2007 door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

Het in Malta ondertekende verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Hierbij gelden o.a. de volgende uitgangspunten:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in een vroeg stadium rekening gehouden te worden met archeologische waarden;
  • initiatiefnemers die het bodemarchief verstoren betalen de kosten van het archeologisch onderzoek.


De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn in diverse gemeentelijke beleidsdocumenten verwerkt. Onderhavig bestemmingsplan verankert de uitgangspunten (van het Verdrag van Malta) uit deze gemeentelijke beleidsdocumenten op een juridisch bindende wijze.

2.3 Rijksbeleid

Op dit moment is wetgeving over het aspect archeologie opgenomen in 2007 herziene Monumentenwet 1988 en in de Erfgoedwet (vastgesteld op 1 juli 2016). Hierin zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta verwerkt.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Monumentenwet bevat regels ten aanzien van de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving.

Volgens deze wetgeving ligt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed grotendeels bij de gemeenten. Wanneer een gemeente een bestemmingsplanopstelt, moet rekening worden gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische (verwachtings)waarden. Deze (verwachtings)waarden worden dus uitdrukkelijk meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

2.3.1 Wet op de archeologische monumentenzorg, Monumentenwet 1988 en specifieke ruimtelijke ordeningswet- en regelgeving

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in onder andere de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007). Op basis van de Monumentenwet 1988 moet de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische monumenten (artikel 38a). In het belang van de archeologische monumentenzorg kan voor een aanlegactiviteit of een bouwactiviteit een omgevingsvergunning verplicht worden gesteld (artikel 39 en 40).

Op grond van de Wabo (artikel 2.22 lid 3 onder d) kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, afwijken van het bestemmingsplan of slopen van een bouwwerk in een beschermd stads-of dorpsgezicht, in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden. Inhoudelijk wordt deze zorg voor de archeologische monumentenzorg geregeld door artikel 5.2 van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Op grond van dit artikel kunnen onder andere de navolgende voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden, inhoudende een verplichting:

  • tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • tot het verrichten van een opgraving als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of
  • de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
2.3.2 Erfgoedwet (1 juli 2016)

Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de archeologische monumentenzorg.

Van toepassing blijven de artikelen uit de Monumentenwet 1988 die betrekking hebben op: vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten (a), verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie (b) en bescherming van stads- en dorpsgezichten (c). Deze artikelen, die betrekking hebben op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaan straks over naar de Omgevingswet.

Specifieke regels voor archeologie staan beschreven in hoofdstuk V van de Erfgoedwet. De meest ingrijpende wijziging ten opzichte van de Monumentenwet 1988 is de vervanging van een opgravingsvergunning door een opgravingscertificaat. Aan de taak van gemeenten omtrent hun rol om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met archeologische waarden en verwachtingen is er met de Erfgoedwet niets veranderd.


Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet

Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten of waarnemingen wordt aangeduid als toevalsvondst.

Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het de aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):

  • Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).
  • Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.


Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bescherming van archeologische waarden conform de uitgangspunten van de Erfgoedwet.

2.3.3 Omgevingswet (verwachte inwerkingtreding 1 januari 2024)

Vanaf de inwerkingtreding, voorzien op 1 januari 2024, is de Omgevingswet het wettelijke kader voor de archeologische monumentenzorg als het gaat om de besluitvorming ten aanzien van de fysieke leefomgeving, te weten de vergunningverlening en de integratie in de planvorming. Het certificeringsstelsel en het aanwijzen van archeologische rijksmonumenten blijven geregeld in de Erfgoedwet.

Beschermende bepalingen ten aanzien van het bodemarchief uit de Monumentenwet 1988 en het Besluit Omgevingsrecht zijn ook weer opgenomen in de Omgevingswet. Zo moet in een omgevingsplan rekening gehouden worden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit is bepaald in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Ook onder de Omgevingswet kunnen gemeenten voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van de archeologie (zie artikel 5.130 lid 3, Bkl) en hebben gemeenten de mogelijkheid een oppervlaktevrijstellingsgrens vast te stellen bij welke omvang van een bodemverstoring archeologisch onderzoek wel of niet verplicht is. Deze mogelijkheid is vastgelegd in lid 4 en 5 van artikel 5.130 van het Bkl. In principe hebben gemeenten onder de Omgevingswet dezelfde mogelijkheden hun bodemarchief te beschermen als onder de Monumentenwet 1988.

Anno 2023 wordt de vergunning voor de verstoring van een archeologisch rijksmonument nog geregeld in de Monumentenwet en geeft de Minister van OCW die af. Onder de Omgevingswet is B&W het bevoegd gezag, maar houdt de Minister van OCW wel een adviesrol met instemmingsrecht bij de verlening van een vergunning. Dit betreft een bindend advies. Een gemeente kan hiervan niet afwijken.

Voor het vervangen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen tot uiteindelijk één Omgevingsplan krijgen gemeenten acht jaar de tijd. Bij een inwerkingtreding van 2023 dienen uiterlijk voor 2030 alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen te zijn vervangen. Naar verwachting zullen veel gemeenten hun bestaande beschermingsbepalingen opnemen in een Omgevingsplan. Echter, inspraak en participatie van bewoners en bedrijven kan leiden tot andere beschermingsbepalingen.

2.3.4 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI uit als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe Omgevingswet bedoeld. De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

De NOVI benoemt het nationale belang om cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang te behouden en versterken. Dit uit zich in bescherming van waardevolle, open en kwetsbare landschappen en bebouwde gebieden, uitgaand van hun kernkwaliteiten. Bij (stedelijke) groei, verdichting, transformatie of krimp moet rekening worden gehouden met unieke landschappelijke structuren en objecten, cultuurlandschappen (of onderdelen daarvan), archeologische monumenten, gebouwde of aangelegde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en (genomineerde) werelderfgoederen en wederopbouwgebieden van nationaal belang. De opgave is cultureel erfgoed en (inter)nationale unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te ontwikkelen, te behouden, te versterken en te benutten bij gebiedsontwikkeling en transformatie.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bescherming van archeologische waarden conform de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie.

2.3.5 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor)

Op grond van de Wabo (artikel 2.22 lid 3 onder d) kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, afwijken van het bestemmingsplan of slopen van een bouwwerk in een beschermd stads-of dorpsgezicht, in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden. Inhoudelijk wordt deze zorg voor de archeologische monumentenzorg geregeld door artikel 5.2 van het Bor. Op grond van dit artikel kunnen de navolgende voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden, inhoudende een verplichting:

  • tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 onder h van de Monumentenwet 1988;
  • de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.


In Bijlage II van het Bor (artikel 2 en 3) worden de mogelijkheden van (omgevings)vergunningvrij bouwen geregeld. Indien een bouwwerk vergunningvrij kan worden opgericht, kunnen hieraan in beginsel geen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden. Een uitzondering hierop is opgenomen voor zover voor het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft krachtens het bestemmingsplan regels gelden die in het belang van de archeologische monumentenzorg zijn gesteld, tenzij de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m² bedraagt (artikel 5, lid 4).

Door middel van een bebouwingspercentage dat stapsgewijs afneemt, naar mate het achtererfgebied groter is, wordt de maximale bebouwde oppervlakte bepaald van vergunningvrije bouwwerken. Daarbij worden de al aanwezige gebouwen van die oppervlakte afgetrokken. Het maakt daarbij niet uit of die bouwwerken met of zonder vergunning zijn gebouwd. Maximaal mag 150 m² vergunningvrij in het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied gebouwd worden.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bescherming van archeologische waarden conform de uitgangspunten van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bijhorende Besluit omgevingsrecht.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Wettelijke taken op het terrein van archeologie

Op basis van de Erfgoedwet dient de provincie Gelderland een depot in stand te houden voor vondsten waarvan zij eigenaar is (art. 5.8 Erfgoedwet in stand houden depots). Dat is het geval voor alle vondsten binnen de provincie Gelderland met uitzondering van vondsten die zijn aangetroffen bij onderzoek in gemeenten met een gemeentelijk archeologisch depot, zoals de gemeente Nijmegen.

Gedeputeerde Staten zijn het bevoegd gezag bij de afgifte van ontgrondingsvergunningen, het opstellen van provinciale inpassingsplannen en het doorlopen van MER-trajecten. De provincie heeft, indien zij bevoegd gezag is en daarmee de vergunningverlenende partij betreft, de wettelijke verplichting om het archeologisch aspect mee te nemen in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.

In de vergunning voor het ontgronden kunnen Gedeputeerde Staten voorschrijven dat :

  • a. technische maatregelen moeten worden getroffen waarmee archeologische monumenten in situ (zijnde ter plaatse van aantreffen, in de bodem) worden behouden (bijvoorbeeld diepte en locatie van ontgronding);
  • b. opgravingen moeten worden uitgevoerd, en/of
  • c. de ontgronding moet worden begeleid door een archeoloog.
2.4.2 Provinciale Omgevingsvisie: Gaaf Gelderland (2018)

Op basis van de Omgevingswet dient elke provincie een Omgevingsvisie op te stellen. Een (provinciale) omgevingsvisie is een integrale langetermijnvisie van een bestuursorgaan voor de hele fysieke leefomgeving en haar grondgebied. De omgevingsvisie van Gelderland, 'Gaaf Gelderland' vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018, bevat thematische visie-schetsen, waarbij cultuurhistorie wordt gebruikt als geschiedkundige verwijzing naar het rijke verleden van Gelderland. Cultuurhistorie, erfgoed en/of (historisch) landschap worden niet met een specifieke schets opgenomen in deze visie. Het spreekt voor zich dat erfgoed en historische landschappen, en daarmee indirect ook hun bescherming, wel onderdeel vormen van enkele visie-schetsen zoals een aantrekkelijk woon- en leefklimaat maar bijvoorbeeld ook biodiversiteit en energietransitie.

2.4.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Gelderland is één van de instrumenten waarmee uitvoering wordt gegeven aan de ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het beleid van de provincie is gericht op zowel het beschermen als het duurzaam benutten van de fysieke leefomgeving.

De verordening bevat instructieregels voor de provincie zelf, voor gemeentebesturen en voor besturen van waterschappen. Op 15 december 2021 stelden Provinciale Staten een nieuwe omgevingsverordening vast.

De verordening bevat ook instructieregels ten aanzien van de omgang met erfgoed. Van belang voor de gemeente Nijmegen zijn in het bijzonder de instructieregels ten aanzien van de Limes. De verordening stelt dat voor zover een Omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Limes en de bijbehorende bufferzone, er in het (toekomstige) Omgevingsplan regels gesteld dienen te worden in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten van de Limes zijn opgenomen in een aparte bijlage bij de verordening.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bescherming van archeologische waarden conform de uitgangspunten van de Omgevingsverordening. De Limes heeft met voorliggend bestemmingsplan een zorgvuldige bescherming gekregen.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Vigerend beleid

Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in Beweging'

Op 28 oktober 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 'Nijmegen Stad in beweging Omgevingsvisie 2020 - 2040' vastgesteld. Voor het aspect archeologie is vooral de opgave 'Aantrekkelijke stad' van belang. Nijmegen hecht belang aan het behoud van de eigen sterke identiteit als stad met historie en wil deze versterken. Het archeologische erfgoed van de stad speelt hierbij een belangrijke rol. In de Omgevingsvisie hebben we met betrekking tot archeologie de ambitie benoemd om het cultureel erfgoed niet alleen te beschermen en in stand houden, maar ook te versterken, ontwikkelen en benutten. Daarnaast willen we ons Limes werelderfgoed beter in beeld brengen.


Erfgoedstrategie

Op 23 september 2020 stelde de gemeente Nijmegen de 'Erfgoedstrategie Nijmegen 2020' vast. Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en daarom ook opgenomen in de Erfgoedstrategie. De Erfgoedstrategie legt het accent op bescherming en instandhouding, en op kennis en inspiratie. De gemeente Nijmegen wil de identiteit en eigenheid van de stad zo veel mogelijk behouden en versterken. Cultureel erfgoed draagt hier in grote mate aan bij, of het nu gaat om een gebiedsontwikkeling zoals bijvoorbeeld het Waalfront of het Valkhofkwartier of om het beleefbaar maken van het UNESCO Werelderfgoed van de Limes. Het laat zien dat de geschiedenis leeft in Nijmegen.
We zetten in op een drietal opgaven:

  • Een betere instandhouding en bescherming van ons erfgoed
  • Een krachtiger publieksbereik
  • Profilering als oudste stad in het algemeen en het beleefbaar maken van de Romeinse Limes in het bijzonder


Nota Cultureel Erfgoed

Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15 mei 2013).

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken.

2.5.2 De geactualiseerde archeologische beleidskaart (ABK)

Een betere bescherming van het bodemarchief en het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden hanteert de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart, waarop de archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.

De vorige beleidskaart dateert uit 2011. Sinds die tijd is er veel archeologisch onderzoek uitgevoerd en is een gedeelte van oud onderzoek uitgewerkt. Dit heeft geleid tot nieuwe inzichten op basis waarvan een geactualiseerde beleidskaart is opgesteld. Zo is er een archeologische inventarisatie gemaakt van de nader onderzochte vindplaatsen en nog te onderzoeken vindplaatsen binnen een aantal ontwikkelgebieden in de Waalsprong (Nijmegen Noord). De uitkomsten van dit inventariserend onderzoek plus de resultaten van sindsdien uitgevoerd onderzoek zijn verwerkt op de nieuwe archeologische beleidskaart.

Onderstaand is de actuele beleidskaart opgenomen zoals deze ook is vertaald in dit facetbestemmingsplan Archeologie 2023.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.FBPArcheologie2023-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Archeologische beleidskaart

Ook voor het grondgebied ten zuiden van de rivier de Waal geldt dat sinds 2011 verworven kennis en onderzoeksresultaten zijn verwerkt op de nieuwe beleidskaart. Met betrekking tot gebieden die ten tijde van de vorige beleidskaart nauwelijks waren onderzocht, zoals bijvoorbeeld de ontginningsgebieden/broeklanden in het zuiden en westen van de stad, beschikken we nu over meer gegevens die aantonen dat het wenselijk is om aan de vroegste fasen van de ontwikkelingen van nederzettingen en grondgebruik in het landelijk gebied rondom de stad meer aandacht te schenken.

Dit heeft ertoe geleid dat een aantal terreinen op de kaart een andere (hogere) waardering heeft gekregen of is vrijgegeven.

De geactualiseerde archeologische beleidskaart kent een verfijndere waarderingssystematiek dan de tot nu toe in gebruik zijnde kaart. De bestaande categorie met onbekende/lage verwachting is vervallen in de geactualiseerde beleidskaart. Ten behoeve van de gebieden met een aantoonbare middelhoge verwachting is een extra categorie toegevoegd met een daaraan verbonden oppervlaktevrijstellingsgrens van 500 m². De overige gebieden behouden hun lage verwachtingswaarde met een oppervlaktevrijstellingsgrens van 2.500 m². Zo wordt recht gedaan aan de mogelijke archeologische waarden van deze gebieden. Daarnaast zijn op de nieuwe kaart ook de UNESCO Werelderfgoed-terreinen opgenomen, inclusief een daarbij behorende bufferzone en worden bewaarde en behoudenswaardige vindplaatsen op de beleidskaart aangeduid.

Sinds het vorige facetbestemmingsplan heeft in een aantal gebieden het uitgevoerde archeologische onderzoek ertoe geleid dat er inzicht is verkregen in de diepteligging van archeologische waarden. Bij bestemmingsplanactualisaties zijn de voorkomende archeologische waarden beschermd door in het betreffende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie maatwerk' op te nemen met een daaraan verbonden N.A.P. maat waaronder archeologisch onderzoek kan worden gevraagd. Voor deze gebieden gelden afwijkende vrijstellingsgrenzen wanneer beoogd wordt om de bodem beneden de aangegeven N.A.P. maat te roeren.

Het betreft de volgende vigerende bestemmingsplannen:

  • Nijmegen Dijkzone - Woenderskamp
  • Nijmegen Waalfront - 3 (Dijkkwartier)
  • Nijmegen Waalfront - 4 (parkwonen Fort Krayenhoff)
  • Nijmegen De Stelt Oost
  • Nijmegen Waalfront - 5 (Ulpia en Fabrica)


De nieuwe waarderingssystematiek heeft geleid tot een kaart met negen verschillende beleidscategorieën, die met kleuren op de kaart worden weergegeven. Voor iedere afzonderlijke categorie wordt weergegeven of en vanaf welke ondergrens archeologisch onderzoek verplicht is. De kleurstelling is afgestemd op wat voor archeologische beleidskaarten in den lande gebruikelijk is.

2.5.3 Vrijstellingsgrenzen en categorieën

Op de nu voorgestelde beleidskaart wordt het bodemarchief van Nijmegen onderverdeeld in verschillende categorieën. Deze worden op de verbeelding aangeduid als verschillende gebieden met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3 etc.'. Net zoals in het facetbestemmingsplan archeologie uit 2014 worden ook in dit plan vrijstellingsgrenzen opgenomen. Met de nu gekozen rangschikking van verschillende categorieën en de daarbij gekozen vrijstellingsgrenzen wordt meer aangesloten bij een landelijke aanpak. Deze aanpak bestaat uit het strenger beschermen van gekende archeologische monumenten zoals bijvoorbeeld de Neder-Germaanse Limes en vastgestelde archeologische vindplaatsen en het, daar waar mogelijk en wenselijk, minder streng beschermen van gronden met een archeologische verwachting. Tevens hanteerde de gemeente Nijmegen tot op heden een oplopende (in plaats van een gebruikelijke aflopende) nummering, dus van een minder zware bescherming naar de zwaarste bescherming. Met dit nieuwe archeologische toetsingskader is dit aangepast. In tabel 3 is deze omzetting overzichtelijk weergegeven.

Ten opzichte van de vorige beleidskaart archeologie is voor een deel van de Nijmeegse terreinen een herwaardering uitgevoerd. Deze herwaardering is gebaseerd op de kennis en deskundigheid die sinds 2014 is opgedaan. Hierdoor zijn delen van Nijmegen lager ingeschaald, maar er zijn ook delen die een hogere waardering (inschaling) gekregen hebben. Onderstaand is een overzicht opgenomen met een toelichting op de gebieden en de bijbehorende vrijstellingsgrenzen.

De vrijstellingsgrenzen betreffen de mogelijkheid om tot een bepaalde oppervlakte per bouwperceel zonder archeologisch onderzoek te kunnen bouwen. Hiermee wordt bedoeld dat per bouwperceel de al bestaande bouwwerken bij elkaar worden opgeteld. Dit betekent dat de bebouwde oppervlakte van de reeds gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, maar ook van openlucht zwembaden, jacuzzi's en gebouwde vijvers wordt opgeteld. Dat wat nog aan oppervlakte resteert tot aan de betreffende vrijstellingsgrens kan zonder archeologisch onderzoek worden gebouwd. De zwembaden, jacuzzi's en gebouwde vijvers zijn in het nieuwe archeologische toetsingskader aan deze bebouwde oppervlakte toegevoegd. Vanuit archeologisch oogpunt is de bodemingreep relevant; een onderscheid naar type bouwwerk is dan niet aan de orde.

In de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden werd in het vigerende facetbestemmingsplan niet betrokken wat er in het verleden al aan bodemingrepen op het bouwperceel had plaatsgevonden. Om dit gelijk te trekken met de bouwregels worden nu bij de opgenomen oppervlaktevrijstellingsgrens de reeds gerealiseerde bouwwerken (gelijk aan de bouwregels) betrokken.

Tabel 3. Concordantietabel met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie in het oude en het nieuwe facetbestemmingsplan

Categorie volgens nieuwe ABK   Waarde in huidig facetbp Archeologie   ondergrenzen in huidig facetbp Archeologie   Waarde in nieuw facetbp Archeologie   ondergrenzen in nieuw facetbp Archeologie  
Archeologisch Rijksmonument   WRA 4   Nvt   Wetgevingszone – Waarde Archeologisch rijksmonument   -  
Werelderfgoed kernzone
(niet rijksmonument)  
-   -   WRA 1   0 cm / 0 m²  
Gebied met vastgestelde waarde   -   -   WRA 1   0 cm / 0 m²  
Werelderfgoed bufferzone   -   -   WRA 2   30 cm / 50 m²  
gebied van (zeer) grote archeologische waarde   WRA 3   30 cm / 50 m²   WRA 2   30 cm / 50 m²  
gebied met een hoge archeologische verwachting   WRA 2   30 cm / 100 m²   WRA 3   30 cm / 100 m²  
gebied met een middelhoge archeologische verwachting   WRA 1   30 cm / 2.500 m²   WRA 4   30 cm / 500 m²  
gebied met een lage archeologische verwachting   WRA 1   30 cm / 2.500 m²   WRA 5   30 cm / 2.500 m²  
Gebied van (zeer) grote archeologische waarde met specifieke dieptevrijstelling   -   -   WRA Maatwerk   Afhankelijk het betreffende BP  
gebied zonder waarde/verwachting of vrijgegeven   WRA 0   Geen   -   -  
2.5.3.1 Categorie 1: Archeologische Rijksmonumenten

De terreinen met de meeste bescherming (categorie 1) betreffen de op het grondgebied van Nijmegen aanwezige rijksmonumenten (tabel 2 en afbeelding 3) en de kernzone van het UNESCO-werelderfgoed (categorie 2, zie hierna). Nijmegen kent acht archeologische rijksmonumenten. De archeologische rijksmonumenten krijgen in dit facetbestemmingsplan geen dubbelbestemming, maar een gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - waarde archeologisch rijksmonument'. Dit omdat deze gronden reeds zijn beschermd op basis van hogere wetgeving, namelijk de Erfgoedwet. Voor wat betreft een voorgenomen verstoring van de archeologische rijksmonumenten is niet de gemeente Nijmegen het bevoegd gezag, maar de Minister van OCW, i.c. de Rijksdienst Cultureel Erfgoed. Onder de Omgevingswet wordt de gemeente het bevoegd gezag.


Tabel 2. Overzicht van de archeologische rijksmonumenten binnen de gemeente Nijmegen

Monumentnummer   Beschrijving  
45809   Kops Plateau: terrein met sporen van bewoning uit de Prehistorie en de Romeinse Tijd.  
45810   Kleine Kopse Hof: terrein met overblijfselen van een grafveld uit de 1e eeuw na Chr.  
45811   Hunerberg, Museum Kamstraat/ Ubbergseveldweg: terrein met overblijfselen van militaire versterkingen t.b.v. legioenen  
395952   Twee terreinen: Valkhof (A) en Hunnerpark (B) met sporen van bewoning (burgerlijk en militair) uit de Romeinse Tijd, sporen van bewoning en begraving uit de Vroege en Late Middeleeuwen en de resten van een burcht uit de Late Middeleeuwen.  
397576   Terrein met resten van de Romeinse stad Ulpia Noviomagus  
511804   Zuiderveld-West: Terrein met restanten van bewoning uit het Mesolithicum, Neolithicum en IJzertijd  
515197   Zuiderveld-Oost: Terrein met nederzettingsresten uit het Mesolithicum en Neolithicum  
531084   Mariënboom: Terrein met de resten van een aquaduct uit de Romeinse Tijd  


afbeelding "i_NL.IMRO.0268.FBPArcheologie2023-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Archeologische rijksmonumenten

Op 27 juli heeft het Werelderfgoedcomité de Neder-Germaanse Limes op de Werelderfgoedlijst geplaatst. Het UNESCO-Werelderfgoedgebied bestaat uit een kernzone (categorie 2) en een bufferzone (categorie 4, zie hierna). Figuur 4 beeldt de begrenzing van kernzone en bufferzone af.

2.5.3.2 Categorie 2: UNESCO Werelderfgoed - kernzone

Een aantal archeologische rijksmonumenten ligt binnen het gebied dat als kernzone is beschermd met de UNESCO-Werelderfgoedstatus. Hiervoor geldt hetgeen beschreven is onder categorie 1. Voor wat betreft de terreinen met UNESCO-Werelderfgoedstatus die niet als rijksmonument aangewezen zijn, is de gemeente Nijmegen het bevoegd gezag. Deze gronden kennen een omgevingsvergunningplicht voor bouwen en aanleggen vanwege hun uitzonderlijke betekenis voor de archeologie en de samenleving. Dit betekent dat elke bodemingreep - ongeacht oppervlak of diepte - in deze gebieden vergunningplichtig is. Aan de hand van de planvorming wordt bepaald op welke wijze het Werelderfgoed in stand kan worden gehouden. Hiervoor kan archeologisch onderzoek nodig zijn, waarbij de stappen van de AMZ-cyclus worden doorlopen.

Voor deze gronden geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.FBPArcheologie2023-VG01_0004.png"
Afbeelding 4: UNESCO-Werelderfgoed: in rood is de kernzone weergegeven, in blauw de bufferzone

2.5.3.3 Categorie 3: gebieden met vastgestelde archeologische waarde

Binnen de gemeente Nijmegen wordt conform de regelgeving en de AMZ-cyclus veelvuldig archeologisch onderzoek verricht. Op diverse plekken binnen de gemeente resulteert dit onderzoek in het vaststellen van een waardevolle en behoudenswaardige vindplaats. Waar mogelijk worden deze vindplaatsen in situ (zijnde ter plaatse van aantreffen, in de bodem) behouden.

Gebieden waar onderzoek een waardevolle en behoudenswaardige vindplaats heeft aangetoond, zijn op de beleidskaart aangemerkt als een gebied van categorie 3: gebied van vastgestelde waarde. Deze gebieden kennen een omgevingsvergunningplicht voor bouwen en aanleggen vanwege hun bijzondere betekenis voor de archeologie. Dit betekent dat elke bodemingreep - ongeacht oppervlak of diepte - in deze gebieden vergunningplichtig is. Aan de hand van de planvorming wordt bepaald op welke wijze de waardevolle en behoudenswaardige vindplaats in stand kan worden gehouden.

Voor deze gronden geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.

2.5.3.4 Categorie 4: UNESCO Werelderfgoed - bufferzone

Categorie 4 betreft terreinen in een zone rondom de kernzone van het aangewezen Werelderfgoedgebied. Deze zone kent een verhoogde verwachting voor archeologische resten, maar is tot op heden nog niet gewaardeerd. Voor deze zone geldt er een oppervlaktevrijstellingsgrens van 50 m² en een dieptevrijstelling van 30 cm –mv (maaiveld). Bodemingrepen die deze vrijstellingsgrenzen overschrijden, zijn vergunningplichtig.

Voor deze gronden geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.

2.5.3.5 Categorie 5: AMK-terreinen en gemeentelijke archeologische terreinen

Categorie 5 betreft terreinen waarvan de archeologische waarden reeds tot op zekere hoogte bekend zijn. Dit zijn enerzijds terreinen die door Rijk en Provincie zijn aangemerkt als belangrijke archeologische terreinen waarvan is vastgesteld dat er archeologische sporen en/of vondsten aanwezig zijn. Ze staan vermeld op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Nijmegen telt een flink aantal AMK-terreinen. In omschrijvingen variëren deze terreinen van een terrein met archeologische waarde tot en met een terrein met zeer hoge archeologische waarde. Gegeven de aanwezige archeologische sporen en/of vondsten op deze terreinen dienen ook deze terreinen goed beschermd te worden.

Dit geldt ook voor de gemeentelijke terreinen waarvan de hoge archeologische verwachting reeds is aangetoond maar die nog niet volledig zijn gewaardeerd.

Voor al de hier genoemde terreinen geldt er een oppervlaktevrijstellingsgrens van 50 m² en een diepte vrijstelling van 30 cm –mv (maaiveld). Bodemingrepen van meer dan 50 m² en die dieper reiken dan 30 cm -mv (maaiveld) zijn op deze gronden vergunningplichtig.

Voor deze gronden geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.

2.5.3.6 Categorie 6: hoge archeologische verwachting

Naast gebieden met bekende archeologische waarden, zijn er ook gronden waarvan (nog) niet is vastgesteld of er daadwerkelijk archeologische sporen en/of vondsten aanwezig zijn, maar waarvan deze wel worden verwacht of kunnen worden verwacht. Deze terreinen worden omschreven als terreinen met een archeologische verwachting.

Daar waar deze verwachting groot is, zijn de terreinen aangeduid als terreinen met een 'hoge archeologische verwachting' (categorie 6). Of deze verwachting ook terecht is, dient uit (voor)onderzoek te blijken. Voor gronden met deze aanduiding geldt een oppervlaktevrijstellingsgrens van 100 m² en een dieptevrijstelling van 30 cm -mv (maaiveld).

Voor deze gronden geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3.

2.5.3.7 Categorie 7: middelhoge archeologische verwachting

De kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten voor gebieden die zijn omschreven als gebieden met een 'middelhoge archeologische verwachting' (categorie 7) is kleiner dan ter plaatse van de gronden met een 'hoge archeologische verwachting'. Om deze reden kan voor deze gronden een iets ruimere oppervlaktevrijstellingsgrens gelden, overigens alleen wat betreft het oppervlak. Voor gronden met deze aanduiding geldt een oppervlaktevrijstellingsgrens van 500 m² en een dieptevrijstelling van 30 cm -mv (maaiveld).

Voor deze gronden geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4.

2.5.3.8 Categorie 8: lage archeologische verwachting

Tenslotte kent het grondgebied van de gemeente Nijmegen ook nog delen waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen en/of vondsten 'laag' moet worden ingeschat (categorie 8). Gronden met deze aanduiding krijgen van de gemeente Nijmegen een oppervlaktevrijstellingsgrens van 2.500 m² en een dieptevrijstelling van 30 cm -mv (maaiveld).

Voor deze gronden geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5.

2.5.3.9 Categorie 9: geen archeologische waarde of verwachting

De laatste categorie op de beleidskaart (categorie 9) betreft gronden zonder archeologische waarde of verwachting. Dit zijn terreinen die bijvoorbeeld volledig opgegraven zijn, dan wel waarvan aangetoond is dat deze dermate verstoord zijn dat geen archeologische vindplaatsen of informatie verwacht kan worden.

Voor deze gronden is geen dubbelbestemming archeologie opgenomen. Er geldt voor deze gronden geen onderzoeksverplichting (meer).

2.5.4 AMZ-cyclus

De AMZ-cyclus is een vaste procedure binnen de archeologische monumentenzorg (AMZ) in Nederland. De cyclus is verankerd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie als een verplicht werkproces voor archeologen. De cyclus omvat drie stadia, namelijk inventariseren/waarderen, selecteren en maatregelen nemen.

Tot de inventariserende en waarderende fase worden het bureauonderzoek (met een te specificeren verwachting), het inventariserend veldonderzoek (IVO-o [verkennend, karterend en waarderend booronderzoek] en IVO-p [proefsleuvenonderzoek]) en de waardering gerekend. Doorgaans start de inventariserende fase met het bureauonderzoek, waarna op basis van de gespecificeerde verwachting de keuze voor een specifieke soort inventariserend veldonderzoek volgt (al dan niet meerdere achter elkaar, zoals karterend booronderzoek gevolgd door proefsleuvenonderzoek).

Onder selectie valt het nemen van het selectiebesluit, dat na elk stadium van de inventariserende en waarderende fase genomen dient te worden door het bevoegd gezag. Doorgaans volgt een negatief besluit wanneer er geen of onvoldoende waardevolle (lees behoudenswaardige) archeologische resten te verwachten zijn.

Naar aanleiding van een selectiebesluit kunnen de volgende maatregelen volgen:

  • het einde van het archeologisch onderzoek;
  • een volgende stap in de inventariserende en waarderende fase;
  • het verrichten van een archeologische opgraving;
  • het fysiek beschermen van de vindplaats.

Indien eenmaal is gestart met deze AMZ-cyclus, dan bepaalt de conclusie uit deze cyclus het verdere verloop. Er kan dan niet worden teruggevallen op de 'reguliere' uitzonderingen, zoals deze in de dubbelbestemmingen zijn opgenomen. Onderstaand is de AMZ-cyclus in een stroomschema opgenomen. Voor een grotere weergave, zie Bijlage 1 AMZ-cyclus van de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.FBPArcheologie2023-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5. Stroomschema AMZ-cyclus.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan is een facetbestemmingsplan (parapluplan) waarmee tezamen met de facetbeheersverordening in de gemeente Nijmegen één uniform toetsingskader voor archeologie gaat gelden, als update van het in 2014 vastgestelde facetbestemmingsplan archeologie.

Er bestaan twee planvormen die de planologische situatie kunnen regelen, namelijk een bestemmingsplan en een beheersverordening. Beide planvormen komen binnen de gemeente voor. Het facetbestemmingsplan geldt dan ook voor alle gebieden waarvoor bestemmingsplannen gelden, de facetbeheersverordening geldt voor alle gebieden waarvoor nu beheersverordeningen gelden. De systematiek van de archeologische regeling is voor beide planvormen hetzelfde.

Voor zover in de vigerende bestemmingsplannen al een regeling voor archeologie is opgenomen, wordt de bestaande regeling vervangen door de regeling in dit facetbestemmingsplan. In de bestemmingsplannen waarin nog geen regeling voor archeologie is opgenomen, wordt dit nieuw toegevoegd. Het facetbestemmingsplan heeft alleen betrekking op de regeling voor archeologie en brengt geen wijziging aan in de overige regels van de vigerende bestemmingsplannen. Met vigerend bestemmingsplan wordt bedoeld, alle bestemmingsplannen die vóór de inwerkingtreding van voorliggend facetbestemmingsplan zijn vastgesteld binnen het op de verbeelding opgenomen gebied/ gebieden. Deze van toepassingverklaring van het voorliggende facetbestemmingsplan Archeologie is opgenomen in Hoofdstuk 2 van de planregels.

Voor bestemmingsplannen die na deze datum worden vastgesteld geldt dit facetbestemmingsplan niet. Dat is ook niet bezwaarlijk omdat in die bestemmingsplannen een regeling voor archeologie is/wordt opgenomen die volledig in lijn is met de uitgangspunten zoals die ook in dit facetbestemmingsplan zijn opgenomen.

3.2 Systematiek van de planregels

Voor het facetbestemmingsplan Archeologie is gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld.

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).

3.2.1 Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen. Bij de begrippen zijn alleen de begrippen opgenomen die betrekking hebben op archeologie. Voor de overige begrippen zijn de begrippen uit de vigerende bestemmingsplannen van toepassing. De wijze van meten is niet opgenomen. Hiervoor zijn de bepalingen uit de vigerende bestemmingsplannen van toepassing.

3.2.2 Bestemmingsregels

In voorliggend facetbestemmingsplan zijn alleen dubbelbestemmingen opgenomen. De (enkel) bestemming van de onderliggende bestemmingsplannen blijft gelden.

De opbouw van de (dubbel)bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor: Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4, Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie maatwerk. Daarnaast gelden er enkele gebiedsaanduidingen die eveneens inhoud geven aan de archeologische bescherming. Zie hiervoor 3.2.3.

De dubbelbestemming 'Waarde' is een voorgeschreven dubbelbestemming uit het SVBP. De naamgeving die daarna komt is een vrije keuze. In voorliggend facetbestemmingsplan is gekozen om aan te sluiten op wat in den lande gebruikelijk is.

Waarde – Archeologie 1 (dubbelbestemming)

Terreinen met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 betreffen de terreinen met UNESCO-Werelderfgoedstatus die niet als rijksmonument aangewezen zijn alsook gebieden met een vastgestelde archeologische waarde. Deze terreinen krijgen vanwege hun uitzonderlijke betekenis voor de archeologie en de samenleving geen oppervlaktevrijstellingsgrens. Dit betekent dat elke bodemingreep – ongeacht oppervlak of diepte - in deze gebieden onderzoeksplichtig is.

Waarde – Archeologie 2 (dubbelbestemming)

Terreinen gelegen binnen de bufferzone van het Werelderfgoed en gebieden van (zeer) grote archeologische waarde hebben de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 gekregen. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 50 m², een diepte van meer dan 30 cm en meer dan 3 meter uit de fundering van een bestaand gebouw, dient aan de hand van archeologisch onderzoek of anderszins te worden aangetoond dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien, bijvoorbeeld op basis van archiefonderzoek, kan worden aangetoond dat de grond in het verleden al diepgaand verstoord is. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

Waarde – Archeologie 3 (dubbelbestemming)

Terreinen met een hoge archeologische verwachting hebben de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 gekregen. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 100 m², een diepte van meer dan 30 cm en meer dan 3 meter uit de fundering van een bestaand gebouw, dient aan de hand van archeologisch onderzoek of anderszins te worden aangetoond dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien, bijvoorbeeld op basis van archiefonderzoek, kan worden aangetoond dat de grond in het verleden al diepgaand verstoord is. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

Waarde – Archeologie 4 (dubbelbestemming)

Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting hebben de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 gekregen. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 500 m², een diepte van meer dan 30 cm en meer dan 3 meter uit de fundering van een bestaand gebouw, dient aan de hand van archeologisch onderzoek of anderszins te worden aangetoond dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien, bijvoorbeeld op basis van archiefonderzoek, kan worden aangetoond dat de grond in het verleden al diepgaand verstoord is. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

Waarde – Archeologie 5 (dubbelbestemming)

Terreinen met een lage archeologische verwachting hebben de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 gekregen. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht. Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 2.500 m², een diepte van meer dan 30 cm en meer dan 3 meter uit de fundering van een bestaand gebouw, dient aan de hand van archeologisch onderzoek of anderszins te worden aangetoond dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien, bijvoorbeeld op basis van archiefonderzoek, kan worden aangetoond dat de grond in het verleden al diepgaand verstoord is. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

Deze oppervlakte kan bijvoorbeeld relevant zijn bij grote (bedrijfs)percelen of bij grotere gebiedsontwikkelingen. Relevant is of de oppervlakte waarop op het perceel of bij de gebiedsontwikkeling in totaliteit bodemingrepen plaatsvinden, groter is dan 2500 m2. Dit kan dus een groter gebied betreffen dan waarvoor de aanvraag is ingediend. Het gaat ook hier om de oppervlakte waarop bodemingrepen plaatsvinden. Daarom wordt de oppervlakte van de te bouwen bouwwerken en de oppervlakte van de uit te voeren werken en werkzaamheden bij elkaar opgeteld.

Waarde – Archeologie maatwerk (dubbelbestemming)

Voor bepaalde terreinen is op basis van archeologisch onderzoek bekend op welke diepte archeologische resten voorkomen. Voor deze terreinen kunnen hele specifieke vrijstellingsgrenzen bepaald worden. Deze terreinen hebben de archeologische dubbelbestemming Waarde – Archeologie maatwerk gekregen. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden opgericht.

Tot een bepaalde diepte zijn de gronden vrijgegeven. Met een aanduiding is dit per gebied weergegeven. In de naam van de aanduiding is de dieptemaat in NAP weergegeven.

Bijvoorbeeld: de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie nap 10.30', waarmee bedoeld is dat de werkzaamheden niet dieper dan 10,30 m +NAP mogen plaatsvinden.

In de regels is dit als volgt geformuleerd:

  • d. geen grondwerk wordt verricht dieper dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie nap ...' met deze aanduiding is aangegeven, waarbij het betreffende getal de waarde in meters +NAP weergeeft.

Indien er ten behoeve van de andere, op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht waarbij de specifieke vrijstellingsgrenzen overschreden worden, dient aan de hand van archeologisch onderzoek of anderszins te worden aangetoond dat er op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk indien, bijvoorbeeld op basis van archiefonderzoek, kan worden aangetoond dat de grond in het verleden al diepgaand verstoord is. Er kan, na advies van de archeologisch deskundige, een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwwerken ten behoeve van overige geldende bestemmingen. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden.

3.2.3 Algemene regels

De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit een anti-dubbeltelregel, algemene aanduidingsregels (wetgevingzone - middeleeuwse kern en wetgevingzone - waarde archeologisch rijksmonument) en overige regels (voorrangsregeling bestemmingen).

Anti-dubbeltelregeling

Het opnemen van de anti-dubbeltelregel in de regels is verplicht gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro). Deze standaardbepaling heeft tot doel te voorkomen dat door een feitelijke functie- of gebruiksverandering, een regeling voor een tweede keer kan worden gebruikt. Deze regeling is niet van invloed op de archeologisch bescherming.

Wetgevingzone - middeleeuwse kern

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - middeleeuwse kern' geldt in de bouwregels niet de tenzij-bepaling 'het bouwplan is gesitueerd tot maximaal 3 meter uit de fundering van een bestaand gebouw', als opgenomen in de betreffende archeologische dubbelbestemming.

De oude kernen van Nijmegen en Lent kennen een grote tijdsdynamiek. Sinds de Romeinse tijd is de binnenstad van Nijmegen stelselmatig gegroeid tot de stedelijke omgeving die we heden ten dage kennen. In de kern van Lent is eveneens een stabiele bebouwing zichtbaar en dat vanaf de vroege middeleeuwen. In beide is reeds veelvuldig onderzoek uitgevoerd op basis waarvan de begrenzing van deze kernen bepaald kan worden.
In beide oude kernen is de vrijstellingsmogelijkheid van 'geen onderzoeksverplichting op minder dan 3 m afstand van bestaande bebouwing' niet aanwezig. De vrijstelling is toegekend vanuit de gedachte dat bouwputten voor nieuwe bebouwing steeds iets ruimer ontgraven zijn en vervolgens met schoon zand gestabiliseerd aangevuld werden. Er wordt dus uitgegaan van de veronderstelling dat bij bestaande bebouwing iets ruimer reeds verstoorde gronden aanwezig zijn. Deze bouw- en werkwijze is echter voor oude kernen met een Romeinse of vroeg middeleeuwse oorsprong incorrect. Tot de 20ste eeuw werden funderingen en (ondiepe) kelders handmatig ontgraven waarbij enkel ontgraven werd wat ook daadwerkelijk noodzakelijk was. De verstoring bij bestaande bebouwing is dan ook doorgaans beperkt tot de feitelijke bebouwing.

Wetgevingzone - waarde archeologisch rijksmonument

Terreinen met de aanduiding 'wetgevingzone - waarde archeologisch rijksmonument' bevatten zulke belangrijke nationale archeologische resten dat ze zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988. Behoud van deze resten staat voorop. Voor ontwikkelingen op deze terreinen dient bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een monumentenvergunning ex artikel 11 van de Monumentenwet te worden aangevraagd.

Voorrangsregeling bestemmingen

In deze regeling is aangegeven dat indien een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming geldt. Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, gelden eerst de dubbelbestemmingen van het betreffende bestemmingsplan (conform de voorrangsregeling uit dat bestemmingsplan) en op de laatste plaats de planregels van artikelen Waarde - Archeologie uit het facetbestemmingsplan Archeologie waarbij Waarde - Archeologie 1 prevaleert boven Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 2 boven Waarde - Archeologie 3, enz.

3.2.4 Overgangs- en slotregels

Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregels (naam bestemmingsplan).

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Binnen de landelijke archeologische regelgeving geldt het principe “de verstoorder (lees: initiatiefnemer c.q. vergunningaanvrager) betaalt”. Dit betekent dat de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling de archeologische kosten moet dragen wanneer het niet mogelijk is om archeologievriendelijk te bouwen of het bodemarchief volledig intact te laten. De rol van de initiatiefnemer kan worden vervuld door de burger, de gemeente als ontwikkelaar of door marktpartijen.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 21 juni 2023 een vooraankondiging gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegd. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. Tegen het ontwerp bestemmingsplan zijn twee zienswzijen ingekomen. De zienswijzen zijn in de zienswijzennota samengevat en voorzien van een beoordeling door het college van burgemeester en wethouders, zie Bijlage 1 Zienswijzennota. Voor zover een onderdeel van een zienswijze niet specifiek aan bod zou komen, wil dat niet zeggen dat de zienswijze niet in de beoordeling betrokken is. De reactie op het betreffende onderdeel ligt dan besloten in de weerlegging van de overige onderdelen van de zienswijze. De ontvankelijke zienswijzen zijn dus volledig in de beoordeling betrokken. Ook is aangegeven of de zienswijze al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan heeft geleid.

Het ontwerp facetbestemmingsplan en ontwerp facetbeheersverordening Archeologie 2023 zijn tegelijk toegezonden aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Provincie Gelderland, het Waterschap Rivierenland en de Nederlandse Limes Samenwerking. Er zijn 3 overlegreacties ontvangen.

Rijskdienst voor het Cultureel Erfgoed

Overlegreactie:
Ten eerste is op de verbeelding de bufferzone rondom het Kops Plateau niet terug te zien. Zie ter vergelijking kaart 16 van het nomiatiedossier. De bufferzone zou volgens jullie bestemmingsplan Waarde-Archeologie 2 moeten hebben.
Het tweede wat opvalt is dat Hunerberg op de verbeelding niet overeenkomt met het kaartje van het nominatiedossier (kaart 15). De omgeving van de Hunerberg heeft nu Waarde-Archeologie 3 en zou, als het bufferzone is, waarde Archeologie 2 moeten hebben.

Reactie gemeente:
Ten eerste: de bufferzone rond het Kops Plateau heeft in het bestemmingsplan de bestemming gekregen van Waarde - Archeologie 2. De bufferzone is echter op de verbeelding als aparte polygoon niet zichtbaar omdat voor de buffer hetzelfde beschermingsregime geldt als voor de aangrenzende terreinen van zeer hoge archeologische waarde die ook deze bestemming Waarde - Archeologie 2 hebben. Op de beleidskaart (die in de toelichting is opgenomen in artikel 2.5.2 De geactualiseerde archeologische beleidskaart (ABK), afbeelding 2 ) zijn de verschillende polygonen wel zichtbaar. Daarin is inderdaad opgemerkt dat de bufferzone niet geheel is afgebeeld. Dit is hersteld.

Ten tweede: de bufferzone rond de Hunerberg heeft in het bestemmingsplan de bestemming gekregen van Waarde - Archeologie 2. De bufferzone is echter op de verbeelding als aparte polygoon niet zichtbaar omdat voor de buffer hetzelfde beschermingsregime geldt als voor de aangrenzende terreinen van zeer hoge archeologische waarde die ook deze bestemming Waarde - Archeologie 2 hebben. Op de beleidskaart (die in de toelichting is opgenomen in artikel 2.5.2 De geactualiseerde archeologische beleidskaart (ABK), afbeelding 2 ) zijn de verschillende polygonen wel zichtbaar. Daarin is inderdaad opgemerkt dat de bufferzone niet geheel is afgebeeld. Dit is hersteld.


Conclusie:
De beleidskaart, afbeelding 2 in artikel 2.5.2, is naar aanleiding van deze vooroverlegreactie aangepast en opnieuw ingevoegd.

Provincie Gelderland

Overlegreactie:
Het plangebied ligt in de historische verdedigingslinie de Romeinse Limes. Dit is een cultuurhistorisch fenomeen van wereldbelang. In deze gebieden mogen de kernkwaliteiten van de Romeinde Limes niet worden anagetast. Het gaat dan bijvoorbeeld over forten (castella), militaire infrastructuur en scheepswrakken. UNESCO heeft de Limes aangewezen als werelderfgoed.
Bij het facetbestemmingsplan en -beheersverordening mist een onderbouwing van de plankaart door middel van een archeologische verwachtingskaart in de toelichting. Hierdoor is niet goed te herleiden waarom welke zones een bepaalde waarde hebben. De feitelijke onderbouwing van de plankaart ontbreekt daarmee.
Het advies is een onderbouwing van de toegekende waarden op te nemen ind e toelichting van het bestemmingsplan.

Reactie gemeente:
Het voorliggende facet bestemmingsplan c.q. facet verordening betreft een actualisatie van bestaand beleid en bestaande beleidsdocumenten. In de vigerende documenten is geen verwachtingskaart aanwezig waardoor deze momenteel ook niet opgesteld is. De verbeeldingen, zoals die zijn opgenomen in het voorliggende facet bestemmingsplan c.q. facet verordening, zijn gebaseerd op de beleidskaart die binnen het vigerende facetbestemmingsplan aanwezig is, aangevuld met de in tussentijd verkregen onderzoeksresultaten en vondstmeldingen. Waar mogelijk zijn gegevens uit archeologische onderzoeken ook geëxtrapoleerd naar ruimere gebieden. Daar waar onvoldoende onderbouwing voor herwaardering voorhanden is, is de bestaande waardering gehandhaafd. Op die wijze is gegarandeerd dat vigerend beleid gehandhaafd blijft, maar tevens dat de meest actuele informatie in het voorliggende facetbestemmingsplan c.q. facetbeheersverordening verwerkt is. In de toelichting is aangegeven op welke punten het vigerende beleid is aangevuld en geactualiseerd.

Conclusie:
Het facetbestemmingsplan en/of -beheersverordening is niet gewijzigd naar aanleiding van deze zienswijze.

Waterschap Rivierenland

Overlegreactie:

  • 1. Wij verzoeken gemeente om het baggeren van bestaande watergangen, waarbij geen werkzaamheden buiten de bestaande leggerprofielen van de watergangen worden uitgevoerd, te beschouwen als werkzaamheden vallend onder het Normaal onderhoud en beheer zoals omschreven in artikel 1.18 van de begrippen.
  • 2. Daarnaast wijzen wij er op dat in een aantal artikelen is opgenomen dat het verlagen van het waterpeil niet is toegestaan. Onduidelijk is of hiermee het oppervlaktewaterpeil of het grondwaterpeil wordt benoemd. Daarnaast is ook onduidelijk wat beschouwd wordt als het waterpeil in deze artikelen.
    In gemeente Nijmegen is slechts in een aantal deelgebieden sprake van vastgestelde zomer- en winterpeilen voor het oppervlaktewater. In de Waalsprong en in het gedeelte van Nijmegen ten oosten van het Maas-Waalkanaal, is sprake van zogenaamde streefpeilen, aangezien er geen inlaatmogelijkheden zijn om vastgestelde peilen te handhaven. De oppervlaktewater- en grondwaterpeilen kennen hierdoor een natuurlijke fluctuatie van soms meerdere meters. Het aftoppen van hoge grondwaterstanden bijvoorbeeld als gevolg van kwel bij hoge rivierwaterstanden of als gevolg van extreme neerslag, hoeft niet op gespannen voet te staan met het behouden van de archeologische waarden, mits de waterpeilen binnen de bandbreedten van de natuurlijke fluctuatie blijven. Wij adviseren om de generieke formulering dat verlaging van waterpeilen niet is toegestaan te heroverwegen om periodieke (grond)wateroverlast te voorkomen.
  • 3. Tot slot is het onduidelijk welke criteria zijn gehanteerd voor het al dan niet opnemen van een aanduiding ten behoeve van archeologische waarde ter plaatse van de reeds gerealiseerde watergangen.  Zo is bijvoorbeeld de Lentse Plas in de landschapszone van de Waalsprong, maar ook de watersingel bij de Turennesingel buiten de gebiedsaanduiding gelegen, maar is de verbindende watergang tussen de plas en deze singel nabij het inlaatgemaal K6 wel voorzien van de aanduiding WR-A3. Hetzelfde geldt voor de watersingel Lus van Laauwik en het watersysteem in Groot Oosterhout. Delen van deze watergangen zijn niet voorzien van een aanduiding , andere wel. Graag ontvangen wij hier een toelichting bij en verzoeken wij u waar mogelijk de aanduidingen te verwijderen aangezien hier reeds vergraving heeft plaatsgevonden en archeologisch onderzoek reeds heeft plaatsgevonden bij de realisatie van de betreffende gebiedsontwikkelingen.

Reactie gemeente:

  • 1. Wij kunnen ons vinden in de voorgestelde aanpassing van de definitie 'normaal onderhoud en beheer' zoals opgenomen in artikel 1 van de begrippen van de regels van het bestemmingsplan.
  • 2. Ingrepen in de grondwaterstand zijn toegestaan indien deze plaatsvinden om incidentele overlast te voorkomen, mits de grondwaterpeilen binnen de bandbreedten van de natuurlijke fluctuatie blijven.
  • 3. Voorliggende verbeeldingen betreffen een actualisatie van het vigerende facet bestemmingsplan en de daarin opgenomen verbeelding en beleidskaart. Die documenten zijn overgenomen, maar waar archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat herwaardering noodzakelijk is (voor het onderzochte gebied) is dit doorgevoerd in de geactualiseerde beleidskaart archeologie (en dus ook de verbeeldingen). Waar mogelijk zijn gegevens uit archeologische onderzoeken ook geëxtrapoleerd naar ruimere gebieden. Watermassa's (waterlopen, rivieren, plassen) zijn, waar zij onderdeel van onderzoek waren, verwerkt op de kaart en verbeelding. Daar waar onvoldoende onderbouwing voor herwaardering voorhanden is, is de bestaande waardering gehandhaafd.

Conclusie:

Naar aanleiding van de vooroverlegreactie zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd:

  • 1. De regels van het facetbestemminsgplan en -beheersverordening zijn aangepast. Het begrip 'normaal onderhoud en beheer' in artikel 1 van de regels is aangepast zodat baggeren erbinnen valt.
  • 2. De regels van het facetbestemminsgplan en -beheersverordening zijn aangepast. In de betreffende artikelen is bij het onderdeel werken en werkzaamheden 'het verlagen van het waterpeil' vervangen door: 'het verlagen van het grondwaterpeil, buiten de bandbreedte van de natuurlijke fluctuatie;'.
  • 3. Op de verbeelding van het facetbestemmingsplan is de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' ter plaatse van de verbindende watergang tussen de Lentse plas en de Turennesingel nabij het inlaatgemaal K6 verwijderd.