Plan: | Haven- en industriegebied Nijmegen West 1979-56 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP41W56-OH01 |
Algemeen
Met betrekking tot algemene milieuoptiek kan worden opgemerkt dat de uitbreiding van de op de achterliggende terreinen al bestaande bestemming bedrijfsdoeleinden met 6 meter richting het talud van het Maas Waalkanaal niet op problemen stuit. Dit temeer daar er zich langs deze oeverstrook al een inrichting aanwezig is die deze strook gebruikt.
Door een verruiming van de bebouwingsmogelijkheden neemt weliswaar het mogelijk te bebouwen oppervlak van de ter plaatse gelegen inrichtingen toe, echter is dit een marginaliteit ten opzicht van de nu aanwezige bebouwingsmogelijkheden
In de naaste omgeving liggen geen gevoelige opstallen van derden, daaruit kan worden opgemaakt dat deze uitbreiding niet/nauwelijks aanleiding geeft tot een hogere milieubelasting naar gevoelige bestemmingen toe. Ook zal de bedrijvigheid hierdoor niet wezenlijk wijzigen.
Rekening houdend met het bovenstaande kan het plan als acceptabel worden aangemerkt.
Externe Veiligheid
De externe risico's zijn onder te verdelen in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Over het Maas Waalkanaal vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Berekeningen hebben aangetoond dat de 10-6 risicocontour voor het PR binnen het vlak van het kanaal blijft en nergens buiten de oevers komt. Het PR veroorzaakt daarom geen belemmering voor het plan.
Met betrekking tot het GR hebben berekeningen aangetoond dat de oriënterende waarde nergens langs het kanaal wordt overschreden.
Gezien de planinvulling en de verwachting dat het aanwezige aantal personen langs de kanaaloevers binnen het invloedsgebied van het kanaal nauwelijks toe zal nemen, zal ook het GR geen belemmering voor het plan vormen.
Bodem
Voor het wijzigen van de bestemming behoeft geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Echter waneer in het kader van de Woningwet en/of graafwerkzaamheden worden uitgevoerd dient bodemkwaliteit van deze strook vooraf te worden onderzocht. De bodemkwaliteit moet dan worden onderzocht volgens de onderzoeksnorm NEN 5740 en NEN5707. De initiatiefnemer van de bestemmingsplanwijziging moet dit bodemonderzoek uit laten voeren en de rapportage aan de gemeente overleggen.
Geluid
De aanpassing van het bestemmingsplan is niet in strijd met de Wet geluidhinder (geluidzonebeheer).
Lucht
Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, dan moet gelet worden op de volgende 2 zaken:
a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
ad a): De verkeersaantrekkende werking van het plan is zodanig beperkt, dat sprake is van een “niet in betekenende mate” plan (NIBM). Toetsing aan luchtkwaliteitseisen is dan niet nodig.
ad b): Een plan moet voldoen aan “goede ruimtelijke ordening in relatie tot luchtkwaliteit”. Deze verplichting volgt uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Op de planlocatie is geen sprake van (dreigende) overschrijding van grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit volgen geen beperkingen voor dit plan.