Plan: | Nijmegen Ressen (bouwmarkt Keizer Augustusplein) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP41000-VG01 |
Al langere tijd is de ontwikkelingslocatie bij Ressen in Nijmegen-Noord (vlek 14) in beeld als locatie voor een bouwmarkt voor Nijmegen. Het plangebied is centraal gelegen in het stedelijk hart van de Stadsregio en vormt de noordelijke entree van de stad. Het gehele plangebied heeft een omvang van 19 hectare, waarvan ongeveer 5-6 hectare zal worden ontwikkeld. Het noordelijk deel van het plangebied krijgt een parkachtige inrichting. In het zuidelijk deel worden een grootschalige bouwmarkt en tuincentrum, een tankstation (zonder lpg) en een restaurant mogelijk gemaakt.
Het planbied is gelegen in Nijmegen-Noord ten noordoosten van het Keizer Augustusplein. Het plangebied wordt begrensd door het Keizer Augustusplein (ovatonde) en het verlengde van de Keizer Hendrik VI singel aan de zuidzijde, de Prins Mauritssingel (N325) aan de westzijde, de gemeentegrens met de gemeente Lingewaard aan de noordzijde (Ressen) en de Zwarteweg aan de oostzijde.
kaart: luchtfoto met contour plangebied (rode lijn)
Het vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Buitengebied 1978 dat op 26 april 1979 is vastgesteld door de gemeenteraad van Bemmel. Een klein gedeelte van het plangebied (zuidwesthoek) valt in het bestemmingsplan Stadsas Noord (vastgesteld 11 juni 2003) en een klein gedeelte (zuidoosthoek) in het bestemmingsplan Landschapszone (vastgesteld 16 december 2009). Voor het plangebied gelden tevens de facetbestemmingsplannen Archeologie (vastgesteld 25 juni 2014) en Parkeren (vastgesteld 13 september 2017).
In hoofdstuk 2 vindt een beschrijving van het plangebied plaats. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied, archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 3 wordt het ruimtelijk beleidskader beschreven. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Ook is een onderbouwing opgenomen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. In hoofdstuk 4 wordt het functioneel beleidskader beschreven waarbij wordt ingegaan op de verschillende functies in het plangebied, zowel beleidsmatig als beschrijvend. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten. In hoofdstuk 6 komt de plansystematiek aan de orde. Hierin wordt aangegeven hoe de verschillende functies zijn bestemd. Tot slot is in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hierbij zal ook worden ingegaan op de overlegreacties.
De Ontwikkelingsstrategie Waalsprong 2013 geeft duidelijkheid over de koers voor de Waalsprong en is tegelijkertijd globaal en flexibel genoeg om ruimte te bieden voor - nog onbekende en deels onvoorspelbare - toekomstige ontwikkelingen. De ambities voor de Waalsprong zijn onverminderd van kracht: het realiseren van een aantrekkelijk, kwalitatief en duurzaam stadsdeel. De Ontwikkelingsstrategie is een uitwerking van de Stadsvisie 2020 en de Structuurvisie Nijmegen 2013-2020. Ook de destijds geactualiseerde Nota Beeldkwaliteit is er in verwerkt.
In de Ontwikkelingsstrategie was er sprake van dat het gehele plangebied Knoop Ressen (19 hectare) zou worden ontwikkeld. Inmiddels is in overleg met de provincie besloten dat alleen het zuidelijk deel van de locatie Ressen zal worden ontwikkeld. De rest van het gebied krijgt een parkachtige invulling.
Het plangebied is gelegen in het meest noordelijke deel van de Waalsprong. Door de ligging aan de rand van Nijmegen, direct langs de Prins Mauritssingel, vormt het terrein de noordelijke entree van de stad en is het door zijn ligging direct aan het Keizer Augustusplein goed bereikbaar.
Er wordt gestreefd naar een succesvolle ontwikkelstrategie waarbij wordt aangesloten bij de kenmerkende kwaliteiten van het gebied. Een aantal specifieke kwaliteiten is daarbij leidend:
Deze ontwikkeling is de gelegenheid om een passende invulling te geven aan het 'herkenningspunt' als 'de stedelijke poort' van Nijmegen in relatie tot de groene uitstraling en inpassing in de omgeving. Dit kan worden gerealiseerd door aan te sluiten op de ruimtelijke kenmerken van het naastgelegen landschapspark met water (strand) en groen waarin bebouwingselementen op een passende wijze zijn geïntegreerd. Kenmerken van de ruimtelijke inpassing van het ontwikkelingsgebied Ressen zijn:
Langs de Prins Mauritssingel (N325) zal een groter bouwvolume de overgang van de hoog gelegen ovatonde naar het lager gelegen omliggende landschap vormen. De bouwvolumes op het terrein worden ingepast in een groene setting en hebben daarmee een alzijdige oriëntatie. Dat wil zeggen dat ook minder prominente delen van bebouwing als 'voorkant' worden mee ontworpen. Aan de oostrand van het terrein komen kleinere bouwvolumes met royale tussenruimten waardoor er openheid en doorzichten naar het omliggende landschap ontstaan.
De relatie van de ontwikkelingslocatie met het omliggende landschap wordt versterkt door groene elementen die zowel in noordelijke als in oostelijke richting over het terrein lopen. Hierdoor ontstaat een eenvoudige rechthoekige verkaveling, die wordt voorzien van bomen en beplantingen. Het terrein houdt nadrukkelijk afstand van de Zwarteweg. De Zwarteweg is te kenschetsen als een karakteristieke en herkenbare cultuurhistorische lijn door het landschap. Over de Zwarteweg voert de snelfietsroute tussen Arnhem en Nijmegen.
De ontsluiting van het gebied vindt plaats via een centrale aan- en afvoerroute. De verschillende percelen in het gebied worden ontsloten langs de as op de centrale route. Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden. Fietsers krijgen een eigen ontsluiting vanaf de oostelijk gelegen (snel)fietsroute. Vanaf deze ontsluiting zijn alle percelen direct te bereiken zonder een autoroute te hoeven volgen.
De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit schetst de (algemene) ambities van de gemeente Nijmegen ten aanzien van de verschijning van de gebouwen en openbare ruimten in de stad. In de nota zijn de verschillende ambitieniveaus gemotiveerd en is aangeven op welke wijze de toetsing van ruimtelijke initiatieven vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit zal plaatsvinden.
Ontwikkelgebieden krijgen het ambitieniveau 'aandacht'. De Waalsprong is een grootschalige ontwikkeling die in Nijmegen-Noord in belangrijke mate zal bijdragen aan het ontstaan van een nieuwe identiteit. Voor alle ontwikkelgebieden in de Waalsprong is daarom een hoge ambitie van toepassing welke worden uitgewerkt in afzonderlijke beeldkwaliteitplannen. Er is dus aandacht voor een goede stedenbouwkundige situatie en aandacht voor de verschijning van de gebouwen en het openbaar gebied.
Voor de belangrijke wegen, waarlangs veel mensen de stad beleven, geldt het hogere ambitieniveau 'bijzonder'. Dus met bijzondere aandacht voor zorgvuldig vormgegeven bebouwing en openbare ruimte. De Prins Mauritssingel, die het plangebied begrenst, is als 'belangrijke stedelijke weg' betiteld en vraagt dus om een zorgvuldige vormgeving die past in het benoemde beeldkwaliteitskader.
Het gebied is nog niet ingedeeld in een bouwsteen van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit, maar zal na realisatie komen te vallen onder de bouwsteen "werkgebieden". Hierin worden de karakteristieken van de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit van werkgebieden beschreven. Deze ligt veelal in de structuur en in de inrichting van het openbaar gebied. Bij werkgebieden is de hiërarchie (primair - secundair) in de plattegrond herkenbaar. De bebouwing ondersteunt in de beste gevallen de structuur met eenduidige, losstaande volumes in een doorgaande rooilijn. Door de duidelijke begrenzing van gebouwen en de aanwezigheid van tussenruimten blijft er 'lucht' in de compositie als geheel. Met name aan de randen van het ontwikkelingsgebied hebben de gebouwen een representatieve gevel naar de weg toe. Naarmate het accent verschuift van productie naar verkoop heeft de overige bebouwing ook een meer representatieve uitstraling. Bij recente werkgebieden is veelal nadrukkelijk aandacht geschonken aan het ontwerp van de buitenruimte. Openbare ruimte en groen zijn niet puur functioneel opgevat, maar als omgeving die de representativiteit van de bedrijven moet ondersteunen en waarin het aangenaam werken moet zijn. Een aantal malen overstijgt de architectuur die van 'gewone' bedrijfsbebouwing en krijgt een gebied daardoor een bijna stedelijke kwaliteit.
Stedenbouwkundig is de ontwikkelingslocatie gelegen op een markante beeldbepalende locatie waardoor er hogere eisen mogen worden gesteld aan de beeldkwaliteit, deze zijn uitgewerkt in het beeldkwaliteitplan Ressen. De eisen richten zich met name op representativiteit, uitstraling, bouwmassa, gevelbeeld en de ruimtelijke inpassing. Hierbij staat het aansluiten op en de inpassing in het landschap en het aangrenzende groen centraal.
Voor het ontwikkelingsgebied Ressen is een beeldkwaliteitplan opgesteld. In een beeldkwaliteitplan worden de uitgangspunten ten aanzien van de identiteit, het beeld en de sfeer verder uitgewerkt. Beeldkwaliteitplannen worden in Nijmegen opgesteld voor grote gebiedsontwikkelingen waarvoor de criteria uit de Welstandnota (Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit) niet meer van toepassing zijn of nader uitgewerkt moeten worden. Het beeldkwaliteitplan biedt ruimte voor creativiteit en inventiviteit, zodat het niet alleen voor de toetsing van bouwplannen, maar ook voor de begeleiding en ter inspiratie van bouwplannen kan worden ingezet. Het beeldkwaliteitsplan zal tegelijk met het bestemmingsplan door de gemeenteraad worden vastgesteld.
Het beeldkwaliteitplan bevat criteria waaraan bouwplannen kunnen worden getoetst op redelijke eisen van welstand. Wanneer het beeldkwaliteitplan door de gemeenteraad is vastgesteld, dan moet de inhoud gezien worden als een gebiedsgerichte actualisatie van een specifiek deel van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. Na vaststelling door de gemeenteraad vervangt het Beeldkwaliteitplan Ressen, in formele zin, het gestelde in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. Daar waar het beeldkwaliteitplan Ressen niet in voorziet, blijft de Uitwerkingsnota van kracht. Het Ruimtelijk Kwaliteitsteam (RKT) Waalsprong zal het Beeldkwaliteitplan Ressen als toetsingskader gebruiken. In inhoudelijke zin is het Beeldkwaliteitplan Ressen een nadere, gebiedsgerichte uitwerking van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit, afgestemd op de specifieke ontwikkelopgaven met een daarop toegesneden detailniveau.
Ruimtelijke visie
Centrale ligging in Stadsregio en poort van Nijmegen
Het gebied ligt aan de as Arnhem-Nijmegen nabij Knooppunt Ressen, in een deel van de Stadsregio waar de bevolking groeiende is. Het terrein ligt op een zichtlocatie en is uitstekend bereikbaar per auto door de ligging aan de N325/Prins Mauritssingel en per fiets door de ligging aan het Rijn-Waalpad. Het ontwikkelingsgebied Ressen is door die ligging binnen 15 minuten bereikbaar voor 400.000 consumenten en binnen 30 minuten voor circa anderhalf miljoen consumenten. Naast de centrale plek in de stadsregio vormt het gebied ook de poort van Nijmegen, als noordelijke entree van de stad.
Parkachtige setting, als koppeling aan de omgeving
De locatie is gesitueerd in een gebied dat gekenmerkt wordt door een sterk landschappelijk, agrarisch en groen karakter. Het sluit direct aan op de oude dorpskern Ressen en de groene setting van Park Lingezegen en landschapspark De Waaijer. Landschapspark De Waaijer grenst direct ten zuiden aan het gebied en wordt gevormd door een plassengebied omzoomd door groen. In het groen aan de plassen liggen verschillende woongebieden en voorzieningen zoals een bioscoop.
Door het besluit het noordelijk deel van het plangebied niet voor bedrijven te ontwikkelen maar in te richten als een parkachtig gebied, ontstaat er ruimte voor het realiseren van een herkenbaar landschappelijk raamwerk in aansluiting op Ressen en landschapspark De Waaijer. Hiermee zal een landschappelijke en ruimtelijke eenheid ontstaan wat het gebied een duidelijk herkenbaar (regionaal) locatieprofiel geeft.
Het landschappelijk raamwerk van het plangebied bestaat aan de zuidzijde uit een formele groen- en bomenstructuur die de uitgeefbare kavels omlijsten. In deze formele structuur worden de uitgeefbare kavels van elkaar gescheiden door groene kamers. Naar het noorden toe wordt de landschappelijke structuur informeler onder invloed van een combinatie van sloten, wadi's, solitaire bomen, houtwallen, boomgroepen en bosjes. Het landschappelijk raamwerk kenmerkt zich in het realiseren van een afwisseling van open en gesloten landschap. Landschappelijke kamers met grasland omgeven door lanen en houtwallen in afwisseling met bos en boomweiden.
Daarnaast is het gebied onderdeel van het doelgebied van het Soorten Management Plan (SMP-N) dat is opgesteld voor de Waalsprong. Hierin zijn verschillende landschapselementen ter ondersteuning van de ontwikkeling van verschillende biotopen voor de (beschermde) soorten steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, rugstreeppad, grote modderkruiper en poelkikker opgenomen. Met name de landschapselementen houtwal, solitaire bomen, bomenclusters, bosjes, kruidenrijke graslanden, struweel heggen en takkenrillen zullen daarom worden aangelegd.
kaart: landschappelijk raamwerk Ressen met bebouwingsstructuur
Naast het landschappelijke raamwerk zal de bebouwing vorm moeten geven aan de herkenbare noordelijke entree van Nijmegen (stedelijke poort) als een representatief herkenningspunt. Vanzelfsprekend is een goede inpassing in het landschappelijke raamwerk daarbij essentieel. Een aantal belangrijke ontwerpuitgangspunten hierbij zijn:
Het landschappelijk raamwerk is uitgewerkt in het beplantingsplan dat als bijlage in de plantoelichting is opgenomen. Dit beplantingsplan is uitgewerkt voor het gehele plangebied en omvat zowel de landschappelijke inpassing van de bouw- en tuinmarkt, restaurant en tankstation als de inrichting van het landschapspark (Bijlage 1 Beplantingsplan Ressen).
Het landschapspark zoekt aansluiting bij de bestaande landschapsstructuren en wisselende beplantingen in de omgeving, mede in aansluiting op de structuren rond het dorp Ressen. Juist de karakteristieken rond de kern Ressen (mede beschreven in de gebiedsvisie Ressen) bestaan uit een afwisseling van boomgaarden, laanstructuren, boomgroepen en solitaire bomen waarmee een afwisselend landschap ontstaat. Juist de inkadering van de open weiden (kamers) zijn karakteristiek voor de omgeving waardoor herkenbare zichtlijnen (zijn) ontstaan.
Het beplantingsplan kent een opeenvolging van houtwallen die, zoals het woord al zegt, verhoogd in het landschap liggen en zullen worden aangeplant met o.a. eik, sleedoorn en hazelaar. De kamstructuur die daarmee ontstaat, maakt dat de opeenvolging van massieve houtwallen (2 tot 4 wallen) een dichte beplantingsstructuur zullen vormen tussen het dorp Ressen en de bebouwing van onder andere de bouwmarkt. Tussen de wallen liggen meer open gebieden (kamers) die ingericht worden als weiden met ruig bloemrijk grasland. De open kamers zijn tevens voor meer kleinschalige doeleinden te gebruiken met een groene en landschapsinvulling. Het doortrekken van wandelroutes (klompenpaden en ommetjes) uit de omgeving door dit gebied hoort daar ook bij. De houtwallen eindigen aan de oostzijde in een lager gelegen gebied dat voor de retentie van water gebruikt zal gaan worden. Dit natte gebied sluit aan op de Zwarte weg. Langs de Zwarteweg zullen de bestaande bomen, voor zover deze nog gezond en veilig zijn, worden gehandhaafd en alleen waar dat past in de ondergrond zullen nieuwe bomen worden toegevoegd.
In de grote open kamer centraal in het landschapspark staat het op het op biologische wijze telen, oogsten en afzetten van voedsel in of in de nabijheid van de stad centraal als basis voor de inrichting. De inrichting hiervan moet nog nader worden uitgewerkt op basis van het aanbod aan de beschreven inrichtingsfuncties (stadslandbouw, voedselbos en/of moestuinen). De randen van de kamer is daarom robuust en bepalend in het beeld vormgegeven zodat een duurzame kwalitatieve instandhouding van het landschap hier gewaarborgd is.
Aan de westrand van het landschapspark, in de overgang naar de N325 komt een bosperceel dat bestaat uit een menging van eiken, haagbeuken en gewone essen. Vanzelfsprekend krijgt dit bos ook een onderbegroeiing waardoor een mantel en een zoom ontstaat in de overgang van het bos naar de omgeving. In de landschapskamer direct ten zuiden van het bos komt een hoogstamboomgaard met prunussen. De zuidrand van deze kamer wordt gevormd door een rij esdoorns in combinatie met een stevige haag op de rand van het perceel van de bouwmarkt.
De gekozen beplantingen passen bij de hiervoor genoemde landschapselementen en sluiten tevens aan op de bestaande beplantingen. Anderzijds zijn de soorten gekozen vanuit de kennis over soorten die het goed doen bij de omstandigheden van dit gebied (grondslag, grondwaterhuishouding en gevoeligheid voor externe factoren zoals wind).
De gemeente acht een landschappelijke inpassing van (enkel) de bouw- en tuinmarkt, het restaurant en het tankstation in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk. De gemeente heeft het grotendeels in haar macht de landschappelijke inpassing zelf te realiseren en zal hiertoe ook overgaan. Voor zover de gronden niet bij de gemeente in eigendom zijn, en de gemeente het dus niet in haar macht heeft de inpassing te realiseren, is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen op grond waarvan realisatie van de inpassing geborgd is. Dit geldt alleen voor het terrein van de bouwmarkt, tuincentrum en drive-in. Rondom het tankstation en restaurant zal de gemeente de landschappelijke inpassing zelf realiseren. Daarvoor is een zone met en breedte van tenminste 5 meter gereserveerd rondom deze kavels. Deze groenzone blijft bij de gemeente in eigendom.
Het landschapspark, dat geen onderdeel uitmaakt van de landschappelijke inpassing van de bouw- en tuinmarkt, het restaurant en het tankstation, zal binnen 2,5 jaar nadat voorliggend bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor de bouw- en tuinmarkt onherroepelijk zijn geworden door de gemeente worden gerealiseerd.
Archeologische uitgangsprincipes
Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie zo op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigt: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis, en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Provinciaal beleid
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken.
De provincie heeft van het Rijk ook een rol gekregen bij het juridisch beschermen van erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde. Dit is geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Van belang voor het plangebied is daarbij de Romeinse Limes. De provincie Gelderland heeft de opdracht om de kernkwaliteiten en het begrenzen van deze zone nader uit te werken. Dit is verwerkt in de provinciale Omgevingsverordening Gelderland, waar de Limes aan bod komt (art. 2.7.6). De bedoeling is de Romeinse Limes voor te dragen voor de status van UNESCO Werelderfgoed. Een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Romeinse Limes maakt geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten van de Limes aantasten. De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, het door de gemeente te voeren beleid en de onderbouwing hiervan.
Een klein gedeelte in het noordoosten van het plangebied valt onder de Limes (zie onderstaand kaartje). Hier vinden echter geen ontwikkelingen plaats. In paragraaf 2.3 is ingegaan op de cultuurhistorische waarden van het plangebied.
kaart: uitsnede provinciale Omgevingsverordening Gelderland met de Romeinse Limes (roze)
Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in de beleidskaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
Archeologische waarden
Het plangebied ligt geheel in een gebied met waarde archeologie 3. Een waarde 3 gebied heeft een hoge archeologische waarde, die door een dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Voor het plangebied geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 9,00m +NAP en een oppervlak van tenminste 50 m2. Het gebied maakt deel uit van een groter gebied rondom de Ovatonde. Een deel van dit gebied (gelegen buiten het plangebied) is beschermd archeologische Rijksmonument (waarde 4) .
kaart: uitsnede archeologische beleidskaart met contour plangebied
Proefsleuvenonderzoek
Het gebied was vooraf onvoldoende onderzocht om een besluit te kunnen nemen ten aanzien van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Daarom is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om vast te stellen wat de aard en omvang en kwaliteit van de vindplaats is. Ter plaatse is het vervolg van het al bekende grafveld dat ten westen van het onderzoeksgebied is gelegen, vrijwel direct onder de bouwvoor aangetroffen. Het grafveld dateert grofweg uit de periode 900 v.Chr. tot circa 100 n.Chr. Het uitgestrekte grafveld, met naar schatting verscheidene honderden crematies, alsook een aantal inhumaties, vormt ook door de continuïteit van de vroege naar midden-ijzertijd een zeldzaam fenomeen binnen Zuid- en Midden-Nederland. De veelheid aan graven en het uitgestrekte karakter ervan maken dat dit een zeer waardevolle locatie is voor het onderzoek naar het laat-prehistorische dodenbestel van Nijmegen-Noord en ruime omgeving. Met het geschatte aantal van 350–450 graven is dit het eerste ijzertijdgrafveld in de Betuwe dat zich kan meten met de grafvelden met vaak verscheidene honderden bijzettingen die ten zuiden en noorden daarvan bekend zijn. Extrapolatie van de enkele graven met bijzondere bijgiften impliceert bovendien een diversiteit aan nog aanwezige bijzondere vondsten, die een bijdrage kunnen leveren aan de kennis van bijvoorbeeld statusverschillen. In combinatie met een bewoningsfase die mogelijk aanvangt in de eindfase van de late ijzertijd en doorloopt tot circa 70 na Chr., gaat het om een archeologische toplocatie (Bijlage 2 Proefsleuvenonderzoek Zuiderveld).
Selectiebesluit
Op basis van de uitkomsten van het proefsleuvenonderzoek heeft de gemeente Nijmegen voldoende gegevens om vast te stellen dat er behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn binnen tenminste een deel van het plangebied. Derhalve kan het plangebied niet worden vrijgegeven voor de geplande ontwikkeling. Er dienen maatregelen te worden genomen om behoud van archeologische resten in de bodem te garanderen. Dat geldt voor het gehele plangebied van bestemmingsplan Ressen. Indien dit niet mogelijk is, moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd in de vorm van een opgraving voor behoud van kennis ter plaatse van de bodemingrepen dieper dan 9,00m +NAP. De eisen van bevoegde overheid aan het onderzoek moeten worden vastgelegd in een goedgekeurd Programma van Eisen (Bijlage 3 Selectiebesluit Archeologie).
Gevolgen voor planvorming
Het bovengenoemde selectiebesluit archeologie betekent het volgende voor de voorgenomen planvorming:
De initiatiefnemer wordt aangeraden ook bij overige graafwerkzaamheden binnen vrijgegeven zones, dus boven 9,00 meter +NAP, rekening te houden met het aantreffen van toevalsvondsten, die gemeld dienen te worden op basis van de Erfgoedwet. Deze melding dient tevens te geschieden bij de gemeente Nijmegen via bevoegdgezagarcheologie@nijmegen.nl. Gezien de genoemde onderzoeken en ander onderzoek in de nabijheid is dit namelijk niet geheel uit te sluiten.
Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Erfgoedwet vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een omgevingsvergunning nodig.
Gemeentelijk beleid
Het cultuurhistoriebeleid is opgenomen in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld. Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit van de locatie te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
De aandachtslijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtslijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld.
Het betreffende bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart en voor het noordelijk gedeelte in gebiedstype 2. Bij gebiedstype 1 gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. Bij ruimtelijke plannen wordt daarom alleen gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren.
Bij gebiedstype 2 gaat het om de samenhang tussen structuren en historische bebouwing en zijn de huidige stedenbouwkundige kwaliteiten uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. De belangrijkste objecten zijn reeds beschermd als gemeentelijk of rijksmonument of staan op de aandachtslijst. De monumenten geven aanknopingspunten om de geschiedenis zichtbaar te houden. Er zal daarom in deze gebieden geen afzonderlijke aandacht zijn voor individuele bebouwing.
In paragraaf 2.3.3 zijn de cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven.
Nijmegen-Noord is gelegen op een duizenden jaren oud complex van meandergordels, aangeduid als de stroomgordel van Ressen. Dit systeem raakte uitgewerkt met de opkomst van de Waal in huidige vorm zo'n 200 jaar voor Christus. Restanten van de preshistorische Waalloop liggen nog rond de noordgrens van de huidige Waalsprong, tussen Bemmel/Doornik en Oosterhout. Vanaf de middeleeuwen werd het gebied gecultiveerd en is de basis gelegd voor het huidige landschap. Dorpen ontstonden op de hoger gelegen oeverwallen. Om het cultuurland te kunnen beschermen werden kaden aangelegd. Elk dorp bouwde zijn eigen kade. Om de komgronden tussen de kades te kunnen bewerken groeven de bewoners smalle sloten, ook wel pijpen of zegen genoemd. De waterlopen lagen in veel gevallen in noord-zuid richting en vormden samen een langgerekt systeem. De Boven Zeeg, ook wel bekend als de Visveldse Zeeg, is een belangrijk relict hiervan. De historische wegenstructuur in Nijmegen-Noord, die voor een deel samenvalt met de vroegere kaden, vormde de basis van de verkaveling. Deze oude wegen vertakken zich vanuit het hart van de (kerk)dorpen het land in, waar ze als lintstructuren nog duidelijk herkenbaar zijn. De Visveldsestraat, Lentseveld, Vossenpelssestraat en de Zwarte Weg zijn nog historische structuren. In de loop der eeuwen werden verspreid aan deze wegen boerderijen gebouwd.
kaart: uitsnede topografische kaart ca. 1850
Door de aanleg van achter- en dwarskaden in het huidige Lent stroomde het overtollige water naar de binnenlandse kommen. Dit overstromingswater zorgde voor overlast in het noordelijk gelegen Ressen en het stroomafwaarts gelegen Oosterhout. Deze kerspels (kerkdorpen) reageerden met de aanleg van een eigen achter- en dwarskade, die nog steeds als respectievelijk Ressense en Oosterhoutsewal in het landschap ten noorden van Lent traceerbaar zijn. De geschiedenis van Ressen gaat terug tot voor het begin van onze jaartelling. Vanaf ca. 700 voor christus is het gebied van het huidige Ressen permanent bewoond geweest. Het huidige dorp is in de middeleeuwen als kerkdorp ontstaan. In de dertiende eeuw werd bij de nederzetting een kasteel gebouwd. In de periode van bedijking van het gebied kwam Ressen aan een belangrijke verbindingsweg tussen Nijmegen en Arnhem te liggen. Deze postweg liep vanaf Lent via de Vossenpelssestraat en de Woerdsestraat door Ressen naar Arnhem. De Hoeksehofstraat was vanuit Ressen de belangrijkse verbinding met Elst.
De vruchtbare grond zorgde ervoor dat het gebied een landbouw- en tuindersverleden heeft. Nijmegen-Noord was van groot belang voor de voedselvoorziening van de Nijmegenaren. In het gebied zijn daarom nog veel overblijfselen van het agrarische verleden, in de vorm van (voormalige) boerderijen, kassen, boomgaarden en agrarische percelen, aanwezig. Deze relicten worden zoveel mogelijk ingepast in de nieuwe ontwikkelingen van Nijmegen-Noord.
In het bestemmingsplangebied zijn de volgende cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig (zie ook onderstaande kaart):
In het zuidelijk deel van het plangebied is nog de oude bebouwing aangegeven. Dit gebied heeft echter alleen archeologische waarden in de ondergrond. In de paragraaf Archelogie is hier verder op ingegaan.
kaart: uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Nijmegen-Noord (Ontwikkelsstrategie Waalsprong 2013)
Cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan
Binnen het plangebied komen geen gebouwde rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, stadsbeeldobjecten of identiteitsbepalende objecten voor. De boerderij aan de Hoeksehofstraat 9 staat op de aandachtslijst cultureel erfgoed en behoudt een agrarische bestemming. De Zwarteweg valt binnen de bestemming Verkeer en blijft als historische structuur behouden. Met de bestemming Groen-Landschapspark blijft het gebied rondom de boerderij aan de Hoeksehofstraat 9 open en is er een overgangszone tussen het nieuwe stedelijke gebied van de Waalsprong en het beschermd dorpsgezicht Ressen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit tot 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor de topregio's heeft het Rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. En deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio's: de Health Valley.
Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het kabinet heeft in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
Hiervan zijn 13 onderwerpen van 'nationaal belang' afgeleid, waarvoor centrale sturing nodig wordt geacht en waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en haar bevoegdheden wil inzetten. In vergelijking met eerder rijksbeleid wordt veel aan lagere overheden overgelaten. Planologische besluiten worden niet meer preventief getoetst op de naleving van nationale normen tenzij het de directe belangen van Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van EL&I inzake weg- en waterbeheer, defensieterreinen rijksinpassingsplannen voor energie-infrastructuur betreft.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere planologische kernbeslissingen (pkb's) en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de Ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd, met als doel deze te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te beperken. Voorbeeld hiervan is de mogelijkheid om bij uitwerkings- en wijzigingsplannen de laddertoets pas uit te voeren bij de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan. Met de gewijzigde ladder zijn de drie treden uit de vorige ladder komen te vervallen. De nieuwe ladder luidt als volgt (artikel 3.1.6 lid 2 Bro): "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Hiervoor is in paragraaf 3.5 een onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Bij de verschillende deelparagrafen is ingegaan op het (rijks) beleid dat specifiek op het betreffende thema van toepassing is (bijvoorbeeld ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie) in relatie tot de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en ambities over thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht), en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's.
De doelstelling van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:
Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.
Voor de uitvoering hanteert de provincie vier 'doe-principes':
Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid.
Bij het ruimtelijke beleid is het provinciaal belang het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van klimaatbestendigheid en behoud van natuur- en landschappelijke kwaliteit. De kwantitatieve regionale opgave bij wonen en werklocaties is eveneens van provinciaal belang. Hiervoor zijn er provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen. Voor een zorgvuldige locatie-afweging op regionaal niveau wordt de ladder duurzame verstedelijking ingezet. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie (december 2018) zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van de werklocaties is in de verordening opgenomen dat een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om voldoende en geschikte ruimte voor de vestiging van nieuwe bedrijven en voor de ontwikkeling van bestaande bedrijven. Als provincie zorgen we er, samen met gemeenten, voor dat het juiste bedrijf zich op de juiste plek kan vestigen. Dit vraagt om kwalitatief goede locaties die aansluiten bij de vraag van bedrijven en de gewenste, ruimtelijk-economische ontwikkeling van de regio. Die behoefte verschilt per bedrijf en per regio. Voor een goed vestigingsklimaat werken we daarom per regio aan een divers aanbod van verschillende type werklocaties. Waar de opgave er om vraagt, maken we hierover in regionaal verband afspraken in het Regionaal programma werklocaties. Een bestemmingsplan maakt detailhandel op een perifere locatie alleen mogelijk als dit past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties en als deze voorziening vanwege specifieke ruimtelijke eisen - of veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar is. Gedacht kan worden aan detailhandel in volumineuze goederen, zoals tuincentra, bouwmarkten, meubelwinkels, handel in auto's en boten en detailhandel die uit veiligheidsoverwegingen niet in winkelgebieden kan worden gevestigd.
In de Omgevingsverordening wordt het opstellen van een Regionaal programma werklocaties (RPW) voor elke regio verplicht. Voor de regio Arnhem-Nijmegen hebben Gedeputeerde Staten op 6 februari 2018 het RPW vastgesteld. Het RPW heeft zowel betrekking op bedrijven, kantoren als perifere detailhandel. In paragraaf 3.3.1 is op het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) ingegaan.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Hiervoor is in paragraaf 3.5 een onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Bij de verschillende deelparagrafen is ingegaan op het (provinciale) beleid dat specifiek op het betreffende thema van toepassing is (bijvoorbeeld ten aanzien van archeologie en groen, natuur en landschap) in relatie tot de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan past binnen het provinciale beleid.
Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie.
De markt voor bedrijventerreinen, perifere detailhandel en kantoorlocaties is (boven-)regionaal. Er is de afgelopen jaren sprake van een groot aanbod van deze werklocaties in de regio en maar weinig vraag. Dit heeft geleid tot een overaanbod van werklocaties, met name in de bedrijventerreinenmarkt. Voor de economische ontwikkeling van de regio is het van groot belang dat gemeenten elkaar niet onnodig beconcurreren in de sterk aanbodgerichte markt. Het weer in balans brengen van vraag en aanbod in de markt voor werklocaties is een vraagstuk dat alleen in regionaal verband aangepakt kan worden.
De samenwerkende regiogemeenten en de Provincie Gelderland hebben besloten om de afspraken met betrekking tot de in 2013 vastgestelde programma's voor Bedrijventerreinen (RPB) en Detailhandel (RPD) te herijken en vraag en aanbod in overeenstemming te brengen in een nieuw Regionaal programma werklocaties (RPW). De provincie is nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van het Regionaal programma werklocaties en hanteert deze ook als uitgangspunt bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot bedrijventerreinen, detailhandelslocaties en kantorenlocaties in de regio.
Er zijn in het RPW voorstellen gedaan om te komen tot herverdeling van marktruimte voor perifere detailhandel in de regio. Voor Nijmegen betekent dat voor de regio Zuid besloten is om in te stemmen met een ontwikkeling van 20.000 m2 bvo marktruimte in Ressen voor een solitaire bouwmarkt en tuincentrum.
Voor hoofd- en nevenassortimenten bij perifere detailhandel vestigingen (PDV) zijn in het RPW en RPD de volgende regels opgenomen:
In 2013 hebben de regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Arnhem-Nijmegen consensus bereikt over een beperkte ontwikkeling van perifere detailhandel in de Stadsregio. Het besluit was een resultante van een zorgvuldig afstemmingstraject over de situering van perifere detailhandel in de provincie Gelderland. Uitkomst was dat perifere detailhandel met name plaats dient te vinden in het middengebied tussen de steden en rondom Ikea Duiven.
Resultaten van het overleg zijn opgenomen in het Regionaal programma detailhandel (RPD). Het RPD gaat verder dan alleen deze afspraken. Het is de visie van de Stadsregio op de gehele regionale detailhandelsstructuur. Na vaststelling van het RPD zijn nieuwe grootschalige winkelontwikkelingen in de regio getoetst aan de uitgangspunten van het RPD door het Intergemeentelijk overleg detailhandel (IOD). Het RPD verving het huidige Regionaal plan uit 2006. Al in het Regionaal plan was de locatie Ressen opgenomen als mogelijke locatie voor grootschalige detailhandel.
Beleidsuitsgangspunten over detailhandel zoals opgenomen in het RPD 2013 vormen de basis voor het detailhandelsbeleid in de regio. Het nieuwe Regionale programma werklocaties bevat beleidslijnen die van toepassing zijn op perifere detailhandel. Het RPD uit 2013 is uitgebreider en bevat beleid voor alle vormen van detailhandel. Het RPW is voor de perifere detailhandel leidend ten opzichte van het RPD 2013.
De vestiging van een bouwmarkt en tuincentrum op de locatie Ressen past binnen de regionale afspraken voor werklocaties (waaronder perifere detailhandel).
De Structuurvisie 2013 geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de volgende speerpunten:
Onder het speerpunt economische structuurversterking is Ressen als locatie voor grootschalige detailhandel opgenomen. Aangegeven is dat: "Grote winkelformules willen zich graag vestigen in Nijmegen en spelen in op de behoefte van de consument om doelgericht boodschappen te doen naast het recreatief winkelen in de binnenstad. Tot nu toe is in Nijmegen altijd terughoudend omgegaan met het toestaan van winkelmeters buiten de traditionele winkelgebieden om. De ambitie is om deze grotere winkelconcepten mogelijk te maken bij de Knoop Ressen in Nijmegen-Noord."
In het coalitieakkoord zijn 4 inhoudelijke samenhangende opgaven voor de stad benoemd:
Ten aanzien van de opgave versterken economische veerkracht wordt aangegeven dat: De komende periode gaan we onze economische kansen beter benutten. We willen dat de banengroei in onze stad zich gaat verhouden tot de bevolkingsgroei en mobiliseren ons onbenutte potentieel. Dit doen we met de stad én met de regio, die de motor is van onze economische groei.
De ontwerp Omgevingsvisie 2020-2040 (Nijmegen stad in beweging) beschrijft de kwaliteit en ontwikkeling van haar fysieke leefomgeving voor de lange termijn. Hierin leggen we onze langetermijnvisie tot 2040 voor de stad vast, met richtinggevende speerpunten voor de sociaal-economische en fysieke leefomgeving. De Nijmeegse Omgevingsvisie is de opvolger van de Structuurvisie uit 2013.
In de Omgevingsvisie worden 4 grote opgaven benoemd voor de komende decennia:
We hebben in totaal acht ruimtelijke keuzes voor de fysieke leefomgeving uit de verschillende opgaven afgeleid:
Op de omgevingsvisiekaart is de Hornbach aangegeven als nieuwe winkelvoorziening (rode vlak). Het omliggende gebied is aangegeven als stedelijke groenstructuur (licht groen).
kaart: uitsnede Omgevingsvisiekaart
Bij de verschillende deelparagrafen is verder ingegaan op het beleid dat geldt voor het betreffende thema. Conclusie is dat het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.
Op de locatie Ressen in Nijmegen wordt de ontwikkeling van een grootschalige bouwmarkt en tuincentrum, een restaurant en een motorbrandstofverkooppunt mogelijk gemaakt. De bouwmarkt is de spil van de gebiedsontwikkeling, de andere voorzieningen zijn aanvullend. De totale ontwikkeling heeft een oppervlak van circa 5-6 ha. Dit wordt op de volgende wijze ingevuld:
De beoogde ontwikkeling van een grootschalige bouwmarkt en tuincentrum betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling en zodoende is de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking nodig. Bij de toets van dit bestemmingsplan aan de ladder wordt aangesloten bij de jurisprudentie omtrent de ladder. In verband hiermee wordt, naast de behoefte, ook de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling ten aanzien van het woon-, leef- en ondernemersklimaat inzichtelijk gemaakt. Hierbij zijn met name de eventuele leegstandseffecten van belang. De planlocatie bevindt zich buiten bestaand stedelijk gebied en om deze reden wordt geanalyseerd of in de geconstateerde behoefte kan worden voorzien op relevante locaties binnen bestaand stedelijk gebied in het verzorgingsgebied die redelijkerwijs geschikt zouden kunnen zijn voor de vestiging van een grootschalige bouwmarkt en tuincentrum. Hierbij wordt per locatie op relevante aspecten afgewogen of ter plaatse kan worden voorzien in de geconstateerde behoefte.
De behoefte aan de beoogde ontwikkeling van een cluster met een grootschalige bouwmarkt en tuincentrum, een (fastfood) restaurant en een motorbrandstofverkooppunt is in algemene zin afkomstig vanuit de volgende (regionale) omstandigheden:
In het navolgende wordt nader ingegaan op de behoefte aan de specifieke onderdelen van het cluster.
Bouwmarkt en tuincentrum
In het kader van het regionaal overleg en het opstellen van het Regionaal Programma Werklocaties zijn de behoefte, effecten en locatiekeuze getoetst. De resultaten zijn opgenomen in het rapport "Nijmegen, Toets ladder voor duurzame verstedelijking vestiging bouwmarkt en tuincentrum locatie Ressen" (BRO, 26 september 2017). Inmiddels is de beoogde ontwikkeling verder uitgewerkt. Aangezien het BRO-rapport deels is gebaseerd op het aan het RPW ten grondslag liggende Bouwstenenrapport dat dateert uit 2016 (kengetallen 2015) is een nadere uitwerking van de ladder uitgevoerd. In het rapport "Nijmegen, nadere uitwerking toets ladder voor duurzame verstedelijking bouw- en tuinmarkt Ressen" (BRO, 17 maart 2020) wordt gebruik gemaakt van de meest recente kengetallen. Verder wordt in dit rapport uitgegaan van de meer exacte omvang van de bouwmarkt en tuincentrum. Tevens wordt uitgegaan van een verzorgingsgebied dat is afgestemd op de beoogde ontwikkeling. Uit beide onderzoeken volgt dat er een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte is aan uitbreiding van de detailhandel in de branches doe-het-zelf en tuincentrum (Bijlage 4 Laddertoets bouw- en tuinmarkt, Bijlage 5 Nadere uitwerking ladder bouw- en tuinmarkt).
Kwalitatieve behoefte
Volgens het ladderrapport voorziet de beoogde ontwikkeling om de volgende redenen in de kwalitatieve behoefte van de consument:
Uit de inventarisatie van de leegstand in de nadere uitwerking van de laddertoets blijkt vervolgens dat de behoefte niet in bestaande leegstand kan worden ingepast. Uit de inventarisatie van de 'harde' planinitiatieven blijkt verder dat geen van de planinitiatieven voorzien in de behoefte.
Kwantitatieve behoefte
Ten aanzien van de kwantitatieve behoefte zijn de conclusies in het ladderrapport als volgt:
In de nadere uitwerking van de laddertoets is een behoeftetoets uitgevoerd op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied dat is afgestemd op aard en omvang van de beoogde ontwikkeling. Hieruit blijkt dat er zowel voor de doe-het-zelfbranche als voor tuincentra in de huidige marktomstandigheden distributieve uitbreidingsruimte (kwantitatieve behoefte) aanwezig is. Onder invloed van een groeiend inwonertal zal dit nog toenemen. De grootschalige bouw- en tuinmarkt voorziet in deze kwantitatieve behoefte. De conclusie is dat de effecten van de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar zijn voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat, want na de ontwikkeling van zowel het bouwmarktdeel als het tuincentrumdeel zal de gemiddelde omzet per m2 wvo binnen het verzorgingsgebied in de beide branches boven het landelijke gemiddelde uitkomen. Er is ook na de komst van de grootschalige bouw- en tuinmarkt voor alle detailhandel in deze branches (zowel grootschalig als kleinschalig en zowel tuincentra als bouwmarkten en overige doe-het-zelfwinkels) in het verzorgingsgebied voldoende omzet te behalen voor economisch-duurzaam functioneren.
Conclusie
Uit onderzoeken naar de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte van een grootschalige bouwmarkt en tuincentrum blijkt dat:
Restaurant
In het rapport "Nijmegen/Ressen, Ruimtelijk-functionele analyse mogelijkheden en effecten vestiging fastfoodrestaurant of grootschalig restaurant" (BRO, 10 december 2018) wordt geconstateerd, dat er in kwantitatieve èn kwalitatieve zin voldoende regionale behoefte en marktruimte bestaat voor een nieuw fastfoodrestaurant of een grootschalig restaurant op de locatie Ressen (Bijlage 6 Laddertoets restaurant).
Zeker in de nieuwbouwwijk Nijmegen-Noord is het aanbod van zes fast-foodzaken (circa 5,5 zaken per 10.000 inwoners) en vier restaurants (circa 4,5 zaken per 10.000 inwo-ners nu reeds beduidend lager dan het gemiddelde in het verzorgingsgebied (7,9 fastfoodzaken en 6,4 restaurants per 10.000 inwoners). Met de grootschalige nieuwbouw van woningen in dit gebied zal het verschil met het gemiddelde nog verder toenemen. Dit geeft een indicatie voor een groeiende behoefte aan horeca in het gebied.
Met de beoogde ontwikkeling van een horecazaak - een fastfoodzaak of een grootschalig 'casual dining'- restaurant - speelt de ontwikkeling nauw in op de consumentenbehoefte en met name op de toenemende 'samensmelting' van leisure, retail en horeca. Consumenten zijn op zoek naar aansprekende en veelzijdige vrijetijdsbestemmingen, met voldoende keuzemogelijkheden. De horeca vervult daarbij een sleutelrol als 'gastheer'. Dit verschijnsel is zichtbaar in binnensteden, maar ook bij gebiedsgerichte ontwikkelingen als Ressen. Het aantal fastfood- en grootschalige casual dining-restaurants groeit sterk in Nederland, inspelend op de consumentenbehoefte aan herkenbare, laagdrempelige, voordelige en goed bereikbare horecaformules.
De ligging in een verzorgingsgebied/vrijetijdscluster, nabij een grootschalige, nieuwe en 'jonge' woonwijk, de goede bereikbaarheid per auto en de centrale ligging in het verzorgingsgebied (Arnhem-Nijmegen) zijn belangrijke kernkwaliteiten van de locatie. Het horeca-aanbod in het verzorgingsgebied wordt door vestiging van een modern fastfood- of grootschalig casual dining-restaurant op de locatie Ressen in kwalitatieve en kwantitatieve zin versterkt. Het betreft horeca met een groeiend marktaandeel, gericht op een breed publiek. Er zijn verder relatief weinig fastfoodzaken en restaurants in het verzorgingsgebied qua locatie, inrichting en menukeuze goed gefaciliteerd voor jongere leeftijdscategorieën en gezinnen met (jonge) kinderen. Bereikbaarheid per auto en parkeergelegenheid in de directe omgeving is voor consumenten en zeker voor families een steeds belangrijker keuzemotief bij horecabezoek. De beoogde horecatypen spelen nadrukkelijk in op de behoeften van deze doelgroep.
De ontwikkeling speelt ook in op de behoefte van de het lokale verzorgingsgebied en sluit aan bij lokaal beleid. Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid voor nieuwe horeca-initiatieven zoals vastgelegd in de horecanota Gastvrij Nijmegen (2007). Volgens deze nota zijn grootschalige horeca-initiatieven toegestaan grote aan verkeersradialen in de stad. Door de ligging aan het hoofdwegennet (de Prins Mauritssingel) past dit initiatief binnen deze beleidslijn.
Het initiatief heeft in samenhang met de integrale gebiedsontwikkeling van Ressen een duidelijke meerwaarde voor de economische, toeristische en ruimtelijke structuur van het verzorgingsgebied. Bovendien voorziet de ontwikkeling in relatief veel (laaggeschoolde) werkgelegenheid.
Motorbrandstoffenverkooppunt
Volgens het rapport "Nijmegen, toets ladder voor duurzame verstedelijking tankstation locatie Ressen" (BRO, 10 december 2018) is er in kwantitatieve en kwalitatieve zin behoefte aan een nieuw tankstation op de locatie Ressen (Bijlage 7 Laddertoets tankstation).
Bij deze conclusie is het volgende relevant:
bouwmarkt en tuincentrum
In het ladderrapport wordt geconcludeerd dat de eventuele ruimtelijke effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling niet structuurverstorend zijn voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat. De komst van de grote bouwmarkt en tuincentrum zal niet leiden tot onaanvaardbare leegstand in de regio. In de nadere uitwerking van de ladderonderbouwing wordt eveneens geconcludeerd dat de effecten van de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar zijn, want na de ontwikkeling van zowel het bouwmarktdeel als het tuincentrumdeel zal de gemiddelde omzet per m² wvo binnen het verzorgingsgebied in de beide branches boven het landelijke gemiddelde uitkomen. Er is ook na de komst van de grootschalige bouw- en tuinmarkt voor alle detailhandel in deze branches (zowel grootschalig als kleinschalig en zowel tuincentra als bouwmarkten en overige doe-het-zelfwinkels) in het verzorgingsgebied voldoende omzet te behalen voor economisch-duurzaam functioneren. Het is dan ook niet aannemelijk dat bestaande bouwmarkten of tuincentra de deuren als gevolg van de beoogde ontwikkeling moeten sluiten. Een toename van de leegstand is daarom niet te verwachten. Wij achten de ontwikkeling dan ook aanvaardbaar voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat.
Naar aanleiding van de zienswijzen heeft BRO nogmaals naar de harde plancapaciteit in de regio gekeken, specifiek ten aanzien van de locaties ´Bull Beuningen´, ´Klepperheide´ en ´Mercuriuspark´. De bevindingen van BRO luiden als volgt:
Wij achten het absoluut niet aannemelijk dat de hierboven geanalyseerde plancapaciteit volledig ingevuld zal worden. Ter illustratie: voor doe-het-zelf zal dit betekenen dat het huidige winkelaanbod in m² met ca. 26% zal toenemen en voor tuincentra met ca. 60%. Desondanks hebben wij BRO verzocht de plancapaciteit in de behoefteberekening te betrekken. BRO heeft dit in het geactualiseerde rapport uit 2020 gedaan. BRO komt tot de conclusie dat in een worst-case scenario, waarin alle plancapaciteit wordt ingevuld, sprake is van een theoretisch overaanbod van 4.200 m² wvo in de doe-het-zelfbranche en 21.600 m² wvo in de branche tuincentra.
Uit de handreiking bij de Ladder blijkt dat er rekening moet worden gehouden met (de effecten op) winkelleegstand. Daarbij dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben, dat dit tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Het enkele gegeven dat overaanbod ontstaat, betekent niet dat de ontwikkeling in strijd is met de Ladder. Uit het voorgaande blijkt dat concurrentie en omzeteffecten op gevestigde aanbieders vanuit de ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn, tenzij dit leidt tot dusdanige leegstandseffecten dat het woon-, leef- en ondernemersklimaat in het gedrag komen. In voorliggende casus zal de komst van een grootschalige bouw- en tuinmarkt niet tot onaanvaardbare leegstandseffecten leiden.
Wij stellen voorop dat het niet invullen van plancapaciteit met bouwmarkten of tuincentra iets anders is dan dat door opening van de grootschalige bouw- en tuinmarkt leegstand ontstaat door het sluiten van bestaande bouwmarkten of tuincentra. Na de komst van de grootschalige bouw- en tuinmarkt, neemt het marktperspectief voor nieuwe spelers op de markt af. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat de plancapaciteit op Mercuriuspark, volledig zal worden ingevuld met bouwmarkten of tuincentra. Dat achten wij niet bezwaarlijk. Op deze locatie zijn immers diverse andere invullingen planologisch mogelijk en bovendien zijn er in de omgeving reeds bouwmarkten gevestigd. Het niet (volledig) invullen van de plancapaciteit met bouwmarkten of tuincentra is ten slotte in lijn met het RPW. Zo is bijvoorbeeld voor Bull Beuningen in het Regionaal Programma Werklocaties voorzienbaarheid gecreëerd en wordt beoogd deze plancapaciteit ook daadwerkelijk te schrappen.
Mocht de plancapaciteit op Mercuriuspark en locatie Bull echter wel volledig worden ingevuld, ontstaat er in theorie een overaanbod aan winkelmeters. Dit betekent echter niet per definitie dat dit winkelaanbod ook daadwerkelijk zal verdwijnen. De berekeningen zijn namelijk uitgevoerd aan de hand van de landelijk gemiddelde vloerproductiviteit. Dit is echter geen norm voor economisch rendabel functioneren. Deze vloerproductiviteit verschilt namelijk sterk per regio. Ter illustratie: in tegenstelling tot de Randstad zijn er in het oosten van het land meer woningen met grotere tuinen waardoor (logischerwijs) ook meer aan tuinproducten besteed wordt. Daartegenover staat dat de huisvestingslasten juist lager zijn, waardoor meer m² rendabel te exploiteren zijn. De landelijk gemiddelde vloerproductiviteit moet dan ook als indicatie worden gezien en niet als norm voor economisch functioneren.
Maar stel dat een afwijking ten aanzien van dit landelijk gemiddelde groter dan -10% duidt op economisch niet-rendabel functioneren, dan betekent dat in dit geval dat er geen overschot aan doe-het-zelf is. Voor tuincentra is ook in dat geval nog sprake van een overschot van circa 15.800 m² wvo. Dit komt neer op circa 3 tuincentra. Mocht er onverhoopt leegstand ontstaan in bestaande tuincentra, dan is het voor de toets aan de Ladder relevant wat de effecten van deze leegstand zijn op het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Van onaanvaardbare (leegstands)effecten zal ook in dit worst-case scenario naar ons oordeel geen sprake zijn. Tuincentra liggen voornamelijk solitair. Bovendien zijn deze locaties vaak geschikt voor herontwikkeling, bijvoorbeeld tot woningbouw.
Wij concluderen dan ook dat de ontwikkeling, ook in de onwaarschijnlijke (worst-case) situatie dat alle plancapaciteit wordt ingevuld, aanvaardbaar is voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat.
Restaurant
Op de beoogde ontwikkelingslocatie in Ressen wordt ruimte geboden voor de komst van één horecazaak: een fastservicerestaurant of een grootschalige (casual dining) restaurant. De grootste van beiden is het casual dining-restaurant. Bij een hedendaagse opzet en omvang van een dergelijke zaak wordt de totale omzet naar verwachting € 5,3 mln. per jaar. Deze omzet is 1,9% van de totale omzet in de restauratieve sector (fastservice + restaurants) in het verzorgingsgebied. Van een dergelijk beperkt omzeteffect worden geen leegstandseffecten verwacht in het verzorgingsgebied, omdat voor alle restauratieve horecagelegenheden voldoende omzet te behalen blijft. Te meer, omdat in de directe omgeving van de planlocatie sprake is van onderaanbod in restaurants.
Bij het bovenstaande is het verder van belang dat een fastfood- of grootschalig casual dining-restaurant nadrukkelijk ondersteunend is aan de integrale ontwikkelingsambitie voor Ressen, gericht op een belangrijke (boven)verzorgingsgebied vrijetijdsfunctie. De horeca heeft qua product, doelgroepen en bezoekgedrag veel synergie met bioscoop Pathé Nijmegen, de toekomstige leisurefuncties, de beoogde bouwmarkt en de P+R locatie Waalsprinter. De horeca is complementair aan het bestaande aanbod in het verzorgingsgebied en zal een belangrijke verzorgingsfunctie krijgen voor de (toekomstige) bevolking van Nijmegen-Noord.
Motorbrandstoffenverkooppunt
Eventuele ruimtelijke effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling van een tankstation zijn niet structuurverstorend voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Bij deze conclusie zijn de volgende overwegingen van belang:
Bouwmarkt en tuincentrum
Om te beoordelen of de behoefte opgevangen kan worden binnen bestaand stedelijk gebied is het van belang dat voor de beoogde ontwikkeling een minimale omvang van de ontwikkellocatie van 4 hectare noodzakelijk is. In het ladderrapport van 2017 is aangegeven dat binnen het bestaand stedelijk gebied van het marktgebied dergelijke locaties nauwelijks aanwezig zijn. Daarbij zijn de potentieel beschikbare locaties ongeschikt om te voorzien in de geconstateerde behoefte aan een grootschalige bouw-/tuinmarkt, daarom is het wenselijk te voorzien in deze behoefte buiten bestaand stedelijk gebied. Uit de locatieverkenning komt naar voren dat de locatie Ressen op alle relevante aspecten (in potentie) goed scoort, waardoor deze geschikt is voor inpassing van de beoogde grootschalige bouw-/tuinmarkt. In de nadere uitwerking van de ladderonderbouwing is dit nogmaals bevestigd.
Restaurant
Er is binnen het bestaande stedelijke gebied in het verzorgingsgebied geen geschikte alternatieve locatie en/of vastgoed beschikbaar voor een modern fastfoodrestaurant of een hedendaags grootschalig casual dining-restaurant met de bijbehorende ruimtebehoefte en het benodigde bereikbaarheidsprofiel voor alle modaliteiten. De ruimtebehoefte zal (indicatief) in totaal circa 10.000 m2 grondoppervlak omvatten, inclusief parkeerruimte en de drive-through faciliteit van de fastfoodzaak. Vanuit het bereikbaarheidsprofiel is een vlotte en veilige bereikbaarheid per auto vanaf de hoofdinfrastructuur essentieel. De locatie Ressen biedt voldoende ruimtelijke mogelijkheden voor een fastfoodrestaurant of een grootschalig casual dining-restaurant. De ontwikkeling heeft functioneel en ruimtelijk veel meerwaarde voor de integrale gebiedsontwikkeling ter plekke. Horeca is immers bij uitstek de 'gastheer' van een vrijetijdscluster als Ressen. Eten en drinken zijn onontbeerlijk binnen het vrijetijdsgedrag van mensen. De locatie is uitstekend bereikbaar per auto, fiets (RijnWaalpad) en openbaar vervoer.
Een restaurant heeft een duidelijke ruimtelijk-functionele synergie met de overige functies (leisure, tankstation, bouwmarkt, P+R) in en in de nabijheid van het plangebied. In de ladderonderbouwing voor de bouwmarkt en tuincentrum is geoordeeld dat er geen locatie beschikbaar is binnen het bestaand stedelijk gebied waar de grootschalige bouwmarkt en tuincentrum ingepast kan worden. Dit onderdeel van het concept is de grootste ruimtevrager, waardoor geconcludeerd wordt dat het concept als geheel - waaronder een restaurant - niet binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.
Tankstation
De locatie Ressen is goed bereikbaar per auto via de A15 en A325 en bovendien direct gelegen aan de afslag van de A325. Voor een motorbrandstoffenverkooppunt is in de regio geen geschikt alternatief vastgoed of gronden beschikbaar, met een vergelijkbare ligging, synergie en bereikbaarheidsprofiel als de locatie Ressen. Bovendien zijn voor deze voorziening specifieke veiligheids- en milieueisen van kracht, die op de locatie Ressen optimaal kunnen worden ingevuld.
Een tankstation heeft een duidelijke ruimtelijk-functionele synergie met de overige functies (leisure, horeca, bouwmarkt, P+R) in en in de nabijheid van het plangebied. In de ladderonderbouwing voor de bouwmarkt en tuincentrum is geoordeeld dat er geen locatie beschikbaar is binnen het bestaand stedelijk gebied waar de grootschalige bouwmarkt en tuincentrum ingepast kan worden. Dit onderdeel van het concept is de grootste ruimtevrager, waardoor geconcludeerd wordt dat het concept als geheel - waaronder het tankstation - niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen.
Er heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen Provincie en de gemeente inzake de ruimtelijke ontwikkeling bij "locatie Ressen", het gebied gelegen ten oosten van de ovatonde Keizer Augustusplein in Nijmegen. De volgende basisafspraken zijn over de ruimtelijke ontwikkeling in dit gebied gemaakt:
In het bestuurlijk overleg is afgesproken dat op locatie Ressen naast de bouwmarkt/tuincentrum, restaurant en tankstation geen verdere (ruimtelijke) ontwikkelingen worden toegestaan. Dit geldt zowel voor de noordoostelijke als de zuidoostelijke kwadrant waar Pathé Nijmegen is gevestigd. Het deel van de locatie Ressen dat niet wordt ontwikkeld krijgt een parkachtige inrichting. Daarvoor wordt aansluiting gezocht met de parkontwikkeling Lingezegen en het omringend agrarisch landschap.
Ter bevestiging van deze afspraken hebben partijen de toezegging gedaan dat voor zover dit hun betreft en ter voorbereiding van de vaststelling van bestemmingsplannen door de raad:
Verder is in het bestuurlijk overleg afgesproken dat de gemeente Nijmegen de realisatie van de bouwmarkt, restaurant en tankstation afstemmen met de regiogemeenten en in het bijzonder met de gemeenten Overbetuwe en Lingewaard.
Het Intergemeentelijk Overleg Detailhandel IOD) heeft positief geadviseerd over de realisatie van de bouwmarkt en tuincentrum op de locatie Ressen. De ontwikkeling sluit aan bij de regionale visie op de detailhandelstructuur zoals vastgelegd in het RPD/RPW en de structuur die de gemeente Nijmegen nastreeft. Naar verwachting zal er geen significant negatief effect op de regionale detailhandelsstructuur optreden. De ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking van september 2017 onderbouwt dit. Eveneens is duidelijk gemaakt dat er behoefte (marktruimte) is aan een grootschalige bouwmarkt en tuincentrum op een concentratielocatie in het zuidelijk deel van de Stadsregio en dat het nagenoeg onmogelijk is om op bestaande (winkel)locaties in dit gebied de benodigde schaalgrootte te kunnen realiseren. Het IOD advies is voorgelegd aan het Portefeuillehoudersoverleg Economie (PFO), waarin de wethouders Economie van de 19 gemeenten in de regio Arnhem-Nijmegen zijn vertegenwoordigd. In de vergadering van 6 december 2017 heeft dit overleg ingestemd met de voorgestelde ontwikkelingen op de locatie Ressen (Bijlage 8 Brief PFO Economie).
Ten behoeve van het bestemmingsplan is de ladderonderbouwing uit 2017 geactualiseerd. De nadere uitwerking van de ladderonderbouwing van maart 2020 is als bijlage opgenomen in dit bestemmingsplan. De algehele conclusie van de nadere uitwerking is dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, de effecten van de komst van de bouwmarkt en tuincentrum aanvaardbaar zijn en dat de locatie Ressen de meest geschikte locatie is als het gaat om de ruimtelijke inpassing. In deze nadere uitwerking worden deze conclusies gezet naast de uitkomsten van de laddertoets uit 2017. Hieruit blijkt dat de eerder gestelde conclusies over behoefte, effecten en locatiekeuze ook na de actualisatieslag nog steeds overeind blijven staan. Het Intergemeentelijk Overleg Werklocaties (IOW) is per brief over de nadere uitwerking geïnformeerd (Bijlage 9 brief gemeente Nijmegen).
Detailhandel (bouwmarkt en tuincentrum)
Nijmegen is altijd heel terughoudend omgegaan met het toestaan van grootschalige detailhandel buiten de bestaande winkelgebieden. Hoofddoelstelling van het beleid is het versterken van de evenwichtig opgebouwde voorzieningenstructuur. Tegelijkertijd wil de gemeente ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen, rekening houdend met bestaand aanbod. Al in de Strategische notitie "Detailhandel in uitvoering" (juli 2005) wordt de locatie Ressen aangewezen als te ontwikkelen locatie voor perifere en grootschalige detailhandel. Ook in het Regionaal Plan van de Stadsregio (2005-2020) wordt de locatie Ressen benoemd als de locatie waar het grootschalige detailhandelsformules gevestigd kunnen worden.
In 2013 is de structuurvisie voor Nijmegen vastgesteld. In deze structuurvisie wordt ingegaan op winkelontwikkelingen en winkelstructuur in Nijmegen. Er wordt ingegaan op de rol van de binnenstad, winkels in de wijken, maar ook op perifere detailhandel, De locatie Ressen wordt naar voren geschoven als locatie voor een retailpark. Opgemerkt wordt dat grote winkelformules zich graag willen vestigen in Nijmegen en inspelen op de behoefte van de consument om doelgericht boodschappen te doen naast het recreatieve winkelen in de binnenstad. In 2013 is het Ambitiedocument Ressen/Vlek 14 vastgesteld door de gemeenteraad. Een beslissing over de komst van een retailpark werd voor drie jaar uitgesteld. Alleen de komst van een grootschalige bouwmarkt is mogelijk gemaakt. Meest recente document, waarin een beleidskader voor vraag- en aanbod van perifere detailhandel is opgenomen is het Regionaal Programma Werklocaties van de regio Arnhem-Nijmegen. De Raad heeft ingestemd met dit RPW (november 2017). In het RPW is besloten om akkoord te gaan met de ontwikkeling van 20.000 m2 bvo marktruimte in Ressen voor een solitaire bouwmarkt en tuincentrum.
Bedrijven (tankstation)
Nijmegen kent een kwalitatief gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen. Onze ambitie is om voldoende en kwalitatief geschikte ruimte te hebben voor bedrijvigheid zonder overaanbod te creëren. Het beleidskader voor vraag- en aanbodontwikkeling van bedrijventerreinen is recent nog vastgelegd in het Regionaal Programma Werklocaties.
Nijmegen heeft geen specifiek beleid voor de vestiging van tankstations in de stad. Onderbouwing van een tankstation in Ressen is gebaseerd op de uitgevoerde ladderonderbouwing voor het tankstation. Op 30 januari 2019 heeft de raad de motie "Snel aan de slag met snellaadstations" aangenomen. In deze motie wordt het college verzocht om in de toekomst geen aanbestedingsprocedures meer te starten voor fossiele brandstoffen-stations. Dit betekent dat na het tankstation bij Ressen geen nieuwe tankstations in fossiele brandstoffen meer zullen worden gerealiseerd. Tevens wordt het college verzocht in het eerste kwartaal van 2019 in Nijmegen-noord-Ressen/A325-A15 te starten met een aanbesteding voor een elektrisch snellaadstation (al dan niet in combinatie met het reeds geplande benzinestation in Ressen). Bij de aanbesteding van het tankstation bij Ressen wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van een elektrisch snellaadstation.
Horeca (restaurant)
In de horecanota Gastvrij Nijmegen (2007) zijn de beleidslijnen opgenomen voor het toestaan van nieuwe horeca-concepten. Ook buiten het stadscentrum zijn nieuwe horecabedrijven toegestaan. Voor nieuwe horeca in Nijmegen-Noord geldt dat:
Op basis van de eerste twee beleidslijnen kan geconcludeerd worden dat de komst van een groot restaurant of fastfoodketen past binnen de beleidslijnen voor horeca.
Bij de bouwmarkt en tuincentrum is volgens de Beleidsnotitie Ondersteunende Horeca (2001) ondersteunende horeca toegestaan. De praktijk is nu dat er bij diverse non-food zaken, zoals een bouwmarkt of tuincentrum iets gedronken kan worden. Zolang er voor deze consumpties niets betaald hoeft te worden is er geen sprake van horeca maar van "uiting van goedgastheerschap". Moet er betaald worden voor de consumpties dan is er sprake van horeca. In de planregels zijn voorwaarden gesteld ten aanzien van ondersteunende horeca.
In de nota 'Nijmegen Goed op Weg' heeft de gemeente haar ambities op het gebied van mobiliteit voor de periode 2019 tot 2030 vastgelegd. Deze nota is vastgesteld in de gemeenteraadsvergadering van 25 september 2019. Regionale samenwerking is hierbij essentieel om de bereikbaarheid van Nijmegen en van de regio Arnhem Nijmegen te verbeteren. Alleen op die manier kunnen we ervoor zorgen dat we regionaal, nationaal en internationaal bereikbaar blijven. Daarom wordt intensief samengewerkt met regio, provincie en rijk.
De verwachting is dat het aantal inwoners van Nijmegen fors blijft groeien. Ook het aantal banen zal meegroeien, naar verwachting met 10.000 extra banen de komende 10 jaar. Extra mensen betekent ook extra verplaatsingen. Extra verplaatsingen betekent extra druk op de soms toch al volle bestaande wegen, fietspaden, bussen en treinen. Dit betekent niet alleen dat de bereikbaarheid van Nijmegen onder druk komt te staan, maar ook dat we steeds meer de negatieve kanten van de mobiliteit gaan ervaren, denk aan geluidshinder, luchtkwaliteit en verkeersonveiligheid. De ruimtelijke opgaven van Nijmegen hierbij zijn dat de stad aantrekkelijk, duurzaam, economisch veerkrachtig en sociaal en gezond wil zijn.
Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het beleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het openbaar vervoer. Ook nieuwe grootschalige woningbouwontwikkelingen, zoals de Waalsprong, moeten goed ontsloten worden voor fiets, openbaar vervoer en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. De ruimtelijke mogelijkheden in de stad om de mobiliteitsgroei te faciliteren zijn beperkt. Waar in het verleden vooral werd gewerkt aan uitbreiden van de infrastructuur ligt het accent nu meer op het efficiënter benutten van de bestaande infrastructuur. Om de groei van de stad te faciliteren wordt ingezet op de meest duurzame en ruimte-efficiënte vervoermiddelen: lopen, fiets en OV. Dit betekent niet dat er niet geïnvesteerd wordt in het wegennet, de auto blijft een rol spelen in het Nijmeegse verkeerssysteem. In het ambitiedocument Nijmegen Goed op Weg geldt hierbij de verkeersveiligheid als randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in de stad.
Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Het is van groot belang dat deze autowegen goed functioneren. Er is dan namelijk geen noodzaak om dóór Nijmegen te rijden als je niet in Nijmegen hoeft te zijn. Het doorgaande verkeer gaat buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Op regionaal niveau wordt hierbij een pallet van maatregelen toegepast gericht op het zo efficiënt mogelijk benutten van bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen en waar nodig uitbreiden van de capaciteit. Daarbij spelen in deze regio het verbreden/doortrekken van de A15 (tussen Valburg en Zevenaar) en de aanpak van de A50 tussen Ewijk en knooppunt Paalgraven.
Binnen de stad hanteren we voor de doorstroming 3 beleidslijnen:
Het parkeerbeleid is ondersteunend aan deze visie. Om te voldoen aan het uitgangspunt 'parkeren uit het zicht', zetten we in op het beperken van het aantal parkeerplaatsen voor bezoekers in het centrum. Het bezoekersparkeren zal meer gefaciliteerd worden aan de randen middels bestaande parkeergarages (aan de rand van het centrum) en transferia (aan de rand van de stad of in de regio). Hier kan worden overgestapt op duurzame vervoerswijzen. Bestaande P+R-voorzieningen worden verbeterd en er wordt gezocht naar nieuwe P+R-locaties. Nabij het plangebied ligt P+R Noord; de gemeente onderzoekt de mogelijkheden om het gebruik van dit terrein te vergroten en de overstap te verbeteren.
kaart: huidig wegennetwerk met zoekgebieden P+R gebieden
Het plangebied ligt op korte afstand van de A15 en de Prins Mauritssingel-A325. De A15 zal worden doorgetrokken naar de A12 bij Zevenaar, verwacht wordt dat dit project in 2024 gereed is. De ligging ten opzichte van het hoofdwegennet is daarmee uitstekend, zowel vanuit Nijmegen als vanuit de regio is het gebied goed bereikbaar. De capaciteit van deze wegen is zodanig groot dat het autoverkeer van/naar plangebied hier goed verwerkt kan worden.
De huidige hoofdwegenstructuur in de Waalsprong is weergegeven op onderstaande afbeelding.
Kaart: huidige hoofdwegenstructuur in Nijmegen Noord
De stedelijke hoofdwegen in de Waalsprong zijn onderdeel van de toegangswegen naar de stad en vervullen een functie voor het verbinden van stadsdelen en de bereikbaarheid met de regio. De ontsluitingsstructuur voor gemotoriseerd verkeer wordt in belangrijke mate gevormd door Prins Mauritssingel en de Graaf Alardsingel. De Prins Mauritssingel is de belangrijkste invalsweg van Nijmegen vanuit het noorden. De Graaf Alardsingel is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg in het Nijmeegs verkeerssysteem en verbindt de Prins Mauritssingel met stadsbrug De Oversteek. De weg maakt onderdeel uit van de S100, de belangrijkste doorstroomroute in de stad. De doorstroming en verkeersafwikkeling op de S100 heeft op stedelijk niveau de hoogste prioriteit.
Voor het gebied ten oosten van de Prins Mauritssingel heeft de Raad in 2011 besloten de Dorpensingel aan te leggen tussen het Keizer Augustusplein en de Zandsestraat bij Bemmel. De eerste aanzet van de Dorpensingel vanaf het Keizer Augustusplein tot aan de Zwarteweg is al enkele jaren in gebruik voor de ontsluiting van het P&R-terrein Nijmegen Noord en deze weg dient ook voor de ontsluiting van het plangebied en het hier tegenover gelegen gebied met de bioscoop. Op basis van een provinciale toezegging over een bijdrage in de kosten hebben gemeenten Lingewaard en Nijmegen in maart 2019 een Samenwerkings- en realisatieovereenkomst getekend om de aanleg van de Dorpensingel en een aantal aanpassingen aan het omliggende wegennet te realiseren. De uitvoering hiervan wordt verwacht rond 2022.
Vanwege de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zal middels een raadsvoorstel de grens van de bebouwde kom worden gewijzigd en komt het deel van het plangebied waar bebouwing plaatsvindt binnen de bebouwde kom te liggen.
In het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng (Verkeersonderzoek Vlek 14 Nijmegen, Goudappel Coffeng, 23 juni 2020) wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de verkeersafwikkeling in de huidige situatie op de wegvakken en kruispunten in de omgeving van het plangebied goed is. Uit het statische verkeersmodel volgt dat de verkeersintensiteiten in prognosejaar 2032 als gevolg van (woningbouw)ontwikkelingen en autonome groei fors toenemen. Uitgaande van die verkeersintensiteiten zou in het prognosejaar 2032, ook zonder planontwikkeling op Vlek 14, sprake zijn van een slechte verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied. Dit knelpunt staat dus los van de planontwikkeling. Het effect als gevolg van de planontwikkeling is op het maatgevende moment, de avondspitsperiode, (zeer) beperkt en nauwelijks tot niet van invloed op de kwaliteit van de verkeersafwikkeling (Bijlage 10 Verkeersonderzoek).
Het is volgens Goudappel Coffeng overigens de vraag of de uit het statische model voortvloeiende verkeersintensiteiten zich in de praktijk ook voor zullen doen. Het huidige statische unimodale (alleen autoverkeer) verkeersmodel houdt bij de toedeling van het verkeer over de wegen in het netwerk maar beperkt rekening met de maximale capaciteit van de wegvakken en de maximale capaciteit van de kruispunten in het wegennetwerk. Het huidige statische verkeersmodel houdt geen rekening met automobilisten die de spits mijden en in rustigere periodes vertrekken of automobilisten die hun auto laten staan en het openbaar vervoer of de fiets als alternatief vervoermiddel nemen of zelfs thuis gaan werken. Het gevolg daarvan is dat er in het verkeersmodel (theoretisch) meer verkeer over een wegvak en kruispunt kan rijden dan dat daar in de praktijk ruimte voor is.
Desondanks heeft Goudappel Coffeng beoordeeld welke maatregelen noodzakelijk zouden zijn om, uitgaande van de worstcase-situatie tot een goede kwaliteit van de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied te komen. Goudappel Coffeng adviseert twee maatregelen: 1) het aanpassen van de bestaande vormgeving van de ovatonde en 2) het fysiek onmogelijk maken van de linksaf-beweging vanaf de S111 richting de ovatonde. Deze maatregelen leiden samen in het prognosejaar 2032, ook rekening houdend met de planontwikkeling, tot een robuust verkeersysteem en een goede kwaliteit van de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied.
Goudappel Coffeng adviseert, gelet op het feit dat niet zeker is of de worstcase-situatie zich daadwerkelijk in de praktijk voor zal doen, de verkeerssituatie op de ovatonde permanent te monitoren. Zodra duidelijk wordt dat de verkeersintensiteiten op de ovatonde daadwerkelijk (te) hoog (gaan) worden en/of sprake is van stagnatie met (te) lange wachtrijen tot gevolg, dienen beide maatregelen uitgevoerd te worden. Wij nemen dit advies over. Volledigheidshalve merken wij op dat alle door Goudappel Coffeng voorgestelde maatregelen uitvoerbaar zijn. De maatregelen vinden plaats op gronden die bij de gemeente in eigendom zijn en zijn bovendien in overeenstemming met de ter plaatse vigerende bestemmingsplannen. Voor de kosten van de noodzakelijke maatregelen is reeds nu een reservering opgenomen. Met andere woorden: de gemeente Nijmegen heeft het zelf in de hand om de noodzakelijke maatregelen uit te voeren. Wij benadrukken dat wij, zodra dit nodig blijkt, de maatregelen ook daadwerkelijk uit zullen voeren. Daarmee staat vast dat ook uitgaande van een worstcase-situatie, de verkeersgeneratie van de planontwikkeling ook in de toekomst met een goede kwaliteit kan worden afgewikkeld op het omliggende wegennet.
Het openbaar vervoer (OV) kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid en leefbaarheid van Nijmegen. Het streven is een toename van het gebruik van het OV. De kracht van het OV ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen, dus wordt vooral de kwaliteit van de stromen met de meeste reizigers verbeterd. Een goed Hoogwaardig Openbaar Vervoersysteem (HOV) richt zich het aanbieden van snelle, frequente en comfortabele verbindingen met de belangrijkste bestemmingen en knooppunten..
Maatregelen op het gebied van (hoogwaardig) openbaar vervoer leveren een bijdrage aan de beperking van de groei van het autoverkeer. De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het OV. In aanvulling hierop is een netwerk van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) vastgesteld. Het HOV bedient de belangrijkste knooppunten en bestemmingen in Nijmegen en omgeving en is vooral geschikt voor afstanden tussen de 3 en 10 kilometer.
Daarnaast moeten ook degenen die niet over een geschikt, eigen vervoermiddel beschikken per openbaar vervoer naar de belangrijke (sociale) voorzieningen kunnen reizen (sociale functie).
Kaart: HOV-lijnen Nijmegen
Op het Keizer Augustusplein halteert momenteel HOV-lijn 300 die voor een frequente en regelmatige OV-verbinding zorgt met Lent, Nijmegen, Bemmel, Huissen en Arnhem. Voorts rijdt er vanaf de Ovatonde op zaterdagen en zondagen aanvullend een winkelpendel naar de Nijmeegse binnenstad. Daarmee is het plangebied voldoende bereikbaar met het openbaar vervoer.
De Ovatonde van het Keizer Augustusplein is vormgegeven als een tweestrooks rotonde voor het autoverkeer. Momenteel is een deel van de rechterstrook tijdelijk aangewezen als busbaan om het halteren van de bus op de Ovatonde mogelijk te maken. Op termijn is het noodzakelijk dat door de groei van het autoverkeer deze bushalte moet worden verplaatst.
In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. De fiets is hier een goed alternatief voor de auto. Nijmegen heeft de ambitie uitgesproken om het fietsgebruik met 20% te laten groeien (in de periode 20172027). De gemeente gaat daarom de komende jaren door met het opwaarderen van het fietsroutenetwerk en het realiseren van snelle fietsroutes op de belangrijkste verbindingen. In regionaal verband is een fietsvisie opgesteld. In deze fietsvisie wordt aangegeven welke nieuwe netwerken wenselijk zijn. Snelle fietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Een toename van het fietsgebruik kan voorts bereikt worden door een fijnmazig fietsroutenetwerk te realiseren, dat de belangrijkste routes voor het fietsverkeer omvat en de voornaamste voorzieningen ontsluit.
Kaarten: overzicht snelle fietsroutes en Uitvoeringsplan Fietsinfrastructuur Waalsprong (indicatief)
Minstens zo belangrijk als goede fietsverbindingen zijn tenslotte goede en veilige stallingen. Het doel van het fietsbeleid is om zoveel mogelijk mensen te laten profiteren van de voordelen van het fietsen. Deze voordelen zijn enerzijds persoonlijk (gezondheid, in de stad vaak sneller) en anderzijds maatschappelijk (bereikbaarheid centrum en voorzieningen, milieu).
Het plangebied ligt direct aan het RijnWaalpad, de snelle fietsroute van Nijmegen naar Arnhem. De fietsontsluiting zal plaatsvinden in de richting van de Zwarteweg (RijnWaalpad). Nabij de bouwmarkt en het restaurant zullen voldoende fietsstallingsmogelijkheden moeten worden gerealiseerd, zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen.
Om het plangebied aan te sluiten op de Dorpensingel zal een rotonde worden aangelegd. Het RijnWaalpad zal aan de oostzijde van rotonde de Dorpensingel kruisen. Omdat deze rotonde binnen de aan te passen bebouwde komgrens komt te liggen zullen de fietsers hier voorrang hebben op de auto. Hierbij zal nadrukkelijk aandacht worden gegeven aan een veilige oversteek.
Beleid van Nijmegen is ook de kwaliteit van de voetgangersroutes op een kwalitatief goed niveau te brengen. Bij gebiedsontwikkelingen en het inrichten van de openbare ruimte houden we nadrukkelijk rekening met voetgangers en brengen wij de belangrijkste routes in beeld. Voor het plangebied betreft dit met name de routes op het terrein zelf: de routes tussen parkeerterrein en bestemming en de looproute van/naar het openbaar vervoer. Bij de inrichting dienen de uitgangspunten omtrent de openbare ruimte en toegankelijkheid te worden toegepast.
Op het gebied van (beroeps)goederenvervoer streeft Nijmegen naar een marktconform beleid, waarbij de overheid de randvoorwaarden schept om de markt tot kwalitatieve oplossingen te verleiden. Tevens streven we ernaar om de bevoorrading steeds meer buiten de spits te laten plaatsvinden, hiermee ontlasten we het rijkswegennet en houden we onze stad goed bereikbaar voor alle modaliteiten.
De ontsluiting van het plangebied voor het expeditieverkeer zal op dezelfde wijze plaatsvinden als voor het autoverkeer. Op het terrein zelf zal voor de bevoorrading van de bouwmarkt/tuincentrum een aparte routering nodig zijn. Voor de andere functies kan volstaan worden met specifieke laad- en loslocaties voor het expeditieverkeer. Laden en lossen moet op het eigen terrein plaatsvinden en de inrichting van de laad-losplaats moet voldoen aan de richtlijnen van CROW/ASVV. Daarbij moet het terrein zo ingericht zijn dat men met het expeditieverkeer niet hoeft te manoeuvreren op de openbare weg. Het expeditieverkeer van de bouwmarkt en het tuincentrum moet zo veel mogelijk separaat van het andere verkeer worden afgewikkeld.
De afgelopen jaren zijn stedelijke, maar ook regionale en landelijke ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie, van invloed geweest op het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid is opgenomen in de parkeernota "Kiezen en Delen; parkeren in Nijmegen, parkeernota 2013-2017" (2012). Het parkeerbeleid wordt gestuurd op de punten leefbaarheid, aantrekkingskracht van de binnenstad en bereikbaarheid. Daarbij gaan we als leidraad uit van de volgende drie uitgangspunten:
Verder kent de gemeente Nijmegen een herziening Nota Parkeernormen (mei 2016) en beleidsregels Parkeren (februari 2019). Voordat een bouwplan kan worden uitgevoerd, is een omgevingsvergunning nodig. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. In de beleidsregels Parkeren wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de normen.
Aangezien de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening zijn vervallen, moeten de parkeerregels in het bestemmingsplan worden opgenomen. Daarbij wordt verwezen naar de beleidsregels Parkeren. De parkeerregels zijn zowel van toepassing op bouwplannen als bij gebruikswijzigingen. In de planregels is opgenomen dat indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, de gewijzigde regels gelden. Er wordt dus altijd getoetst aan de actuele parkeernormen zoals die gelden ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.
De gemeente heeft een stedelijkheidsgraad "sterk stedelijk". Het plangebied valt in "rest bebouwde kom". Voor de functies in het plangebied gelden de volgende parkeernormen:
Voor tankstations zijn geen algemene normen beschikbaar voor het aantal parkeerplaatsen. Tankstations kennen vaak verschillende functies:
In de Parkeernota wordt ook ingegaan op mogelijk dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Gestreefd wordt naar een efficiënt gebruik van de ruimte; daarin past het om, waar mogelijk, parkeerplaatsen voor meerdere functies in te zetten. Het berekenen van de mate van dubbelgebruik geschiedt op basis van parkeernormen en aanwezigheidspercentages op maatgevende momenten. Op dit moment zijn er geen specifieke gegevens hierover bekend. Op basis van algemene kencijfers kan het volgende gesteld worden: De mogelijkheden voor dubbelgebruik tussen de functies bouwmarkt en tuincentrum is te verwaarlozen; voor beide functies geldt dat de maximale bezetting op zaterdagmiddag te verwachten is. Ook de parkeerplaatsen bij het tankstation laten zich slecht combineren met die van bouwmarkt en tuincentrum. Voor het fastfoodrestaurant ligt de piekbelasting op de zaterdagavond. In theorie is hier dubbelgebruik mogelijk, aangezien de parkeerdruk op de zaterdagmiddag 70% is. Voorwaarden hierbij zijn dat de loopafstand naar de bestemming acceptabel is en dat de parkeergelegenheid toegankelijk is gedurende de openingstijden van beide functies.
Binnen de bestemming Gemengd kunnen bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Bij het bepalen van de bouwmogelijkheden is er rekening mee gehouden dat er voldoende ruimte overblijft voor het realiseren van parkeervoorzieningen. Bij de bouwmarkt en tuincentrum worden in totaal 598 parkeerplaatsen gerealiseerd.
De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden. Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde soorten, beschermde gebieden en beschermde bosopstanden.
Beschermde soorten
De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quickscan flora en fauna en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet Natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.
Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.
Beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden)
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die handelingen uitvoert met eventuele nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning Natuurbeschermingswet wordt aangevraagd. Deze vergunning moet bij de provincie aangevraagd worden. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van deze beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Voor de Natura 2000-gebieden geldt tevens de externe werking. Ontwikkelingen in de nabijheid van deze gebieden mogen geen significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden.
In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels vastgelegd.
Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.
Groene ontwikkelingszone
De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO), de waardevolle natuurgebieden die in de Omgevingsvisie Gelderland opgenomen zijn.
De Groene Draad
Het groenbeleid is vastgelegd in "De Groene Draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat behalve uit de genoemde vlakken, uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven er naar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken.
In het plangebied is geen hoofdgroenstructuur aangewezen, het terrein is nog in ontwikkeling. Bij de ontwikkeling is het gewenst om groene ambities mee te nemen. Gelet op het intensieve karakter en het bouwvolume aan de zijde van de N325 en de openheid van het aangrenzende landschap is een stevige groene corridor tussen het plassengebied aan de zuidzijde en het landschappelijk gelegen Ressen gewenst. Deze groene zone met hierin een stevige boomstructuur kan tevens het oostelijk gelegen fietspad begeleiden waardoor dit een aantrekkelijke fietsroute blijft tussen Arnhem en Nijmegen.
Ecologie van de stad
De bijzondere ligging van Nijmegen op een kruispunt van het rivierengebied, de hogere zandgronden en het stuwwallencomplex zorgt ervoor dat niet alleen rondom Nijmegen, maar ook binnen de stadsgrenzen een verscheidenheid aan leefmilieus voor planten en diersoorten aanwezig is. Grootschalige natuurgebieden om de stad, zoals de Gelderse Poort, de uiterwaarden van de Waal, De Ooypolder, het Hatertse Vennengebied, Heumensoord en de Oosterhoutse Waarden fungeren hierbij als brongebied voor natuurwaarden in de stad.
In de directe omgeving van het plangebied ligt het meest zuidelijk deel van deelgebied De Woerdt van Park Lingezegen. Park Lingezegen is een landschapspark in aanleg van ongeveer 1500 ha, tussen Arnhem en Nijmegen. Ten zuiden van het plangebied ligt landschapspark de Waaijer. De Waaijer wordt een groot groen en waterrijk natuur- en recreatiegebied en verbindt de Oosterhoutse Waarden met het open landschap van Ressen en Park Lingezegen
We hebben de ecologische structuren, de ecologische hotspots en de ecologische waardevolle wijkspots in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. Landschapspark de Waaijer is op de kaart verbeeld als natte ecologische dooradering.
kaart: ecologische hoofdstructuur
Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn ook de private gronden van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen. Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om de burgers te enthousiasmeren om hun omgeving te vergroenen. De negatieve gevolgen van verstening worden daarbij onder de aandacht gebracht. Denk hierbij aan de afbreuk van de biodiversiteit en aan klimaatverandering. Minder groen betekent minder vogels, insecten en andere dieren. Bij nieuwe ontwikkelingen ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan nieuwe of bestaande gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden.
Groen en gezondheid
Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Voor kinderen is het belangrijk om juist al op jonge leeftijd in contact te komen met een groene leefomgeving. Bij de inrichting van de omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.
Groen en klimaat
Door de klimaatsveranderingen ontstaan er steeds meer milieuproblemen in de stedelijke omgeving. Door overmatige regenval ontstaat wateroverlast; de temperatuurstijging veroorzaakt hitte-eilanden in overmatig stenige omgevingen en door fijnstof krijgen steeds meer mensen gezondheidsklachten. Groen kan ingezet worden om deze milieuproblemen te verzachten. Hemelwater kan opgevangen worden in groengebieden; door het vergroenen van stenige pleinen zal de temperatuur iets afnemen en diverse planten nemen fijnstof op uit de lucht. Groen kan op deze wijze bijdragen aan een beter en gezonder leefklimaat.
Ambities voor groen in relatie tot water
Vanwege de onlosmakelijke relatie tussen groen/natuur en water zal een deel van de waterberging in de groene ruimte worden gezocht. We streven naar een goed evenwicht tussen beide functies zodat het resultaat een impuls oplevert voor natuurwaarden en natuurontwikkeling.
Handboek Stadsbomen
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het groenplan "De Groene Draad, kansen voor het Nijmeegse groen". Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.
De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling. De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:
Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Volgens bovenstaande kaart behoort de Zwarteweg tot de (secundaire) bomenstructuur van de Waalsprong, echter dit is nu nog niet de gewenste stevige structuur van zuid naar noord. Een bomenstructuur van zuid naar noord kan gecombineerd worden met de voorgestelde groenzone langs de snelfietsroute Arnhem - Nijmegen.
Soortenmanagementplan Nijmegen de Waalsprong (SMP-N)
In het ontwikkelgebied 'de Waalsprong' worden de komende jaren nog duizenden woningen met bijbehorende voorzieningen gebouwd. Gebleken is dat er op een effectievere en efficiëntere manier kan worden omgegaan met de onder de Wet natuurbescherming beschermde diersoorten die in de Waalsprong voorkomen. Onder andere daarom heeft de gemeente Nijmegen voor het ontwikkelgebied 'de Waalsprong' meegedaan aan een pilot Soortenmanagementplan (SMP-N) van de provincie Gelderland. Het SMP-N is op 12 maart 2019 door het college vastgesteld.
Het SMP-N is een eigen plan van de gemeente waarin zij aangeeft hoe in de ontwikkelgebieden van de Waalsprong wordt omgegaan met de daar voorkomende soorten i.c. de steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, grote modderkruiper, rugstreeppad en poelkikker. Op basis van het SMP-N kan een zogenoemde gebiedsontheffing soorten Wet natuurbescherming (Wnb) verkregen worden. Deze ontheffing is alleen mogelijk als in de eindsituatie een duidelijke 'plus' voor (beschermde) soorten wordt gecreëerd. Een aanvraag om ontheffing is op 4 februari 2019 ingediend. Op 14 maart 2019 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten om de gevraagde ontheffing te verlenen. Door uitvoering van het SMP-N wordt bewust een plus voor de natuur gecreëerd in de groenstructuur en in de gebouwen. Op die manier wordt ook de natuurbeleving van mensen in hun woonomgeving versterkt.
In het plangebied zijn overigens geen beschermde soorten aangetroffen.
Natuurinclusief bouwen
Natuurinclusief bouwen is een onderdeel van het Soortenmanagementplan Nijmegen de Waalsprong (SMP-N). Via het SMP-N wordt ook deels invulling gegeven aan de aangenomen raadsmotie 'Natuurinclusief bouwen' van 14 november 2018. Ter uitvoering van de raadsmotie wordt in de Waalsprong een wijk ontwikkeld waar rekening wordt gehouden met allerlei aspecten van de natuur of die nou zeldzaam en beschermd zijn of niet. Hiervoor heeft Nijmegen een toolbox ontwikkeld, die moet worden ingezet bij iedereen die vanaf 2020 een woning wil bouwen in de Waalsprong. Met de toolbox kan via een aantal overzichtelijke stappen worden vastgesteld hoeveel nestvoorzieningen ingezet moeten worden binnen een specifiek bouwproject ten behoeve van de gewone dwergvleermuis, de gierzwaluw en de huismus. De toolbox wordt naast woningen ook toegepast voor andere bebouwing in de Waalsprong.
De toolbox bevat - naast aanwijzingen voor nest- en verblijfsgelegenheid - ook maatregelen voor aanleg van groen; alleen nestgelegenheid is immers onvoldoende als er geen voedselbronnen zijn voor de dieren. Dit alles bevordert vervolgens de komst van andere soortgroepen. Met deze groene maatregelen wordt gewerkt aan een sterke biodiversiteit in een rijke, groen leefomgeving. En dat maakt het wonen in de wijk voor ménsen ook weer aantrekkelijk. Ook draagt het er aan bij om de gevolgen van klimaatveranderingen terug te dringen, zoals hittestress. De 'Toolbox natuurinclusief ontwikkelen en bouwen' is 4 februari 2020 door het college vastgesteld.
Groenstructuur, landschappelijke zone
Zowel voor de ontwikkel- als de eindfase geeft het SMP-N de ambitie en de integrale aanpak om te komen tot een duurzame instandhouding van op dit moment in het gebied de Waalsprong voorkomende beschermde diersoorten steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, rugstreeppad, grote modderkruiper en poelkikker. Daartoe wordt de landschappelijk zone rondom de meer stedelijke woningbouwlocaties van de Waalsprong zodanig ingericht en beheerd dat er kansen worden geboden voor de beschermde soorten en er voor biodiversiteit in algemene zin een plus wordt behaald.
Als ontwerpkader is gekozen voor elementen en sfeerbeelden van de historische inrichting van het landschap zoals dat aanwezig was, voor de opkomst van de kassentuinbouw in de zestiger jaren van de vorige eeuw. Door het accent te leggen op het behouden, terugbrengen en versterken van karakteristieke landschapselementen (zoals houtwallen, groepjes, solitaire bomen of bomenrijen, struweelheggen, poelen en kruidenrijke graslanden) wordt een heel natuurlijk passend kader geschapen voor de (her)inrichting van de landschappelijke zone van de Waalsprong. Deze zone zorgt ook voor een directe ecologische verbinding en aansluiting met omringende groene gebieden. De landschappelijke zone bedient hiermee zowel de woningbouw (ruimtelijke kwaliteit, beleving inwoners) als de natuur (met landschapselementen die afgestemd zijn op de specifieke soorten).
In de ontwerpen per deelgebied is aandacht besteed aan de samenhang tussen de inrichtingselementen en zijn er verschillende milieus gecreëerd waardoor er per soort accenten zijn gelegd. Door deze verschillende accenten ontstaan gebieden die geschikt zijn voor de soort maar die ook gebruikt kunnen worden door andere soorten.
Park Ressen
Een groot deel van het ontwikkelingsgebied Ressen zal worden ingericht als park als overgang naar het omliggende landschap. Daarvoor wordt aansluiting gezocht bij de parkontwikkeling Lingezegen en het omringend agrarisch landschap. Bij de inrichting van het park worden elementen uit het kleinschalig cultuurlandschap gebruikt. Het gebied wordt ingericht met kruidenrijk grasland, houtwallen, struwelen, een bomensingel, bomenclusters, vruchtbomen, takkenrillen en een wadi. Het gebied leent zich er tevens voor om ruimte te bieden aan kleinschalige burgerinitiatieven zoals het aanleggen van een boomgaard, voedselbos of moestuinen.
Om te bepalen of deze ontwikkeling negatieve effecten kan veroorzaken voor beschermde natuurwaarden is in 2014 en 2015 onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Aangezien deze onderzoeken inmiddels verouderd zijn en per 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming in werking is getreden, is het plangebied opnieuw onderzocht (Bijlage 11 Quickscan Flora- en Faunawet, Bijlage 12 Aanvullend onderzoek buizerd en rugstreeppad, Bijlage 13 Actualisatie Quickscan).
Beschermde soorten
In maart 2018 is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het plangebied heeft geen functie voor beschermde planten, ongewervelden en/of vleermuizen. Effecten op deze soorten uit deze groepen zijn daarom uitgesloten. Bij het bouwrijp maken van het terrein kunnen verblijfplaatsen van veldmuis of amfibieën in landhabitat verloren gaan. Voor algemeen voorkomende amfibieën en grondgebonden zoogdieren heeft de provincie vrijstelling verleend bij ruimtelijke ingrepen. Het terrein heeft geen functie als broedgebied voor vogels waarvan het nest jaarrond beschermd is. Effecten op deze groep zijn uitgesloten. Voor weidevogels zoals kievit vormt het plangebied in principe geschikt broedbiotoop. Nesten van weidevogels kunnen verstoord worden door het bouwrijp maken. Er dient rekening te worden gehouden met broedende vogels door geen werkzaamheden te starten in het broedseizoen (maart tot met juli).
Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden)
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Op ruim 2 km afstand liggen uiterwaarden van Natura 2000-gebied Rijntakken. De ontwikkeling van het plangebied leidt niet tot effecten op soorten en/of habitattypen van Natura 2000-gebied Rijntakken. De ontwikkeling van het plangebied leidt weliswaar wel tot een beperkte stikstofdepositie toename in de gebruiksfase (zie Hornbach Nijmegen; Rapportage stikstofdepositie; vestiging Keizer Augustusplein, Anteagroep, 12 maart 2020) maar niet tot significante effecten op soorten en/of habitattypen van Natura 2000-gebied Rijntakken (Hornbach Ressen; Toets Wet natuurbescherming: Natura 2000, Anteagroep, 26 maart 2020) (Bijlage 14 Rapportage stikstofdepositie, Bijlage 15 Toets Wet natuurbescherming).
Het plangebied is niet aangewezen als foerageergebied voor ganzen met instandhoudingsdoelen in Natura 2000-gebied Rijntakken. De ganzen die in het plangebied foerageren maken geen deel uit van de ganzen waarvoor de uiterwaarden van Natura 2000-gebied Rijntakken zijn aangewezen als foerageergebied. Wel kunnen deze vogels gebruik maken van de functie als slaapplaats die Natura 2000-gebied Rijntakken heeft. Deze functie blijft behouden. De ontwikkeling van het plangebied leidt er toe dat in de toekomst het gebied geen foerageerfunctie meer vervult voor ganzen en andere herbivore vogelsoorten. In de directe omgeving (Overbetuwe) zijn voldoende alternatieve locaties als foerageergebied voor ganzen beschikbaar, waarbij de huidige draagkracht van deze gebieden thans nog allerminst volledig wordt benut. De ingreep leidt niet tot effecten die direct of indirect negatief zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Rijntakken. Negatieve effecten zijn met zekerheid uitgesloten.
Houtopstanden
Omdat als gevolg van de voorgenomen ingreep geen beplanting van betekenis wordt gekapt, is het onderdeel houtopstanden niet van toepassing.
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd conform de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. In het Besluit ruimtelijke ordening is de watertoets verankerd.
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Ressen. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden wel wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming. Voor dit plan is verder het Waterhuishoudkundig- en rioleringsplan relevant (Bijlage 16 Waterhuishoudkundig- en rioleringsplan).
Onderstaande kaart uit het bijlagenrapport van het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong toont de verschillende deelgebieden. Het plangebied ligt tussen de deelgebieden 2 en 9 aan de oostzijde van de Prins Mauritssingel.
kaart: deelgebieden Waalsprong (bron: WIW 2009 - Bijlagenrapport)
Het beleid van het waterschap Rivierenland is beschreven in het waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening, de Keur voor waterkeringen en wateren. Daarin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen en watergangen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in of nabij waterkeringen of watergangen kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden worden getoetst aan de beleidsregels.
Langs het plangebied liggen verschillende watergangen. Voor de afvoer van het water uit het plangebied in noordelijke richting naar de Linge zorgt een A-watergang (de Visveldse Zeeg of Bovenzeeg). Deze ligt aan de oostzijde van het plangebied tussen het fietspad en de appelboomgaard en liep vroeger door tot in Lent. Met de aanleg van de plassen en de woonwijk Visveld en Laauwik is deze watergang onderbroken. Eveneens in noordelijke richting liggen aan weerszijden van de huidige weide twee C-watergangen, waarvan de westelijke zorgt voor de afvoer van het hemelwater dat afstroomt van het gedeelte van de Prins Mauritssingel ten noorden van het Keizer Augustusplein. Voor de realisatie van dit plan moeten watergangen verwijderd, verlegd of verbreed worden. Dit is in het waterhuishoudkundige plan uitgewerkt.
Onderstaande figuur toont een gedeelte van de legger wateren van het waterschap Rivierenland.
kaart: uitsnede legger wateren van het Waterschap Rivierenland (donkergroen: infiltratiegebieden)
Het watersysteem in het plangebied blijft los staan van de singels en de plassen in het overige deel van de Waalsprong. De A-watergang langs het plangebied heeft een streefpeil van NAP +8,15 m. Voor het plangebied geldt een afvoernorm van 1,5 l/s per hectare.
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat grondwaterneutraal gebouwd wordt. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.
De afgelopen jaren zijn in het gebied ten zuiden van het Keizer Augustusplein een bioscoopcomplex inclusief parkeerterrein gerealiseerd en heeft de gemeente een transferium aangelegd. Voor de afvoer van het afvalwater uit het gebied heeft de gemeente riolering aangelegd, een rioolgemaal geplaatst en persleiding aangelegd. Ten zuiden van het gebied ligt de persleiding die afkomstig is van het rioolgemaal Lent en het water naar het eindgemaal van de Waalsprong transporteert en waarop het geplaatste rioolgemaal via de gelegde persleiding inprikt. Op deze voorziening kunnen ook de beoogde ontwikkelingen worden aangesloten.
Vanuit het Bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Afvalwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater' (herziene versie 2013). Bij de infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
Waar nieuwe verharde oppervlakken worden gerealiseerd, kan het hemelwater niet langer in de bodem infiltreren. Daardoor treedt een versnelde afvoer van het hemelwater op. De versnelde afvoer van hemelwater moet gecompenseerd worden. Dit gebeurt meestal door het graven van nieuwe wateren of het verbreden van bestaande wateren. Deze wateren moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het doel van de compensatiemaatregelen is het beperken van de afvoer van water vanuit het plangebied tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. In het plangebied geldt een landelijke afvoer van 1,5 l/s per hectare.
Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Aan de lozing van water stelt het waterschap eisen. Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Voor het hemelwater, dat afstroomt van de overige verhardingen, is een vorm van zuivering vereist. Deze zuivering moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water in oppervlaktewater niet negatief beïnvloed wordt.
In het plangebied liggen nu nog het voormalige transferium Nijmegen Noord en bijbehorende compenserende waterberging. Beiden worden ten gevolge van dit plan verwijderd. Het totale verharde oppervlak in het plangebied bedraagt ongeveer 6,44 hectare. Compenserende waterberging is vereist. De berging van het hemelwater vindt plaats in het plangebied zelf. Voor het plangebied is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. In het plan is rekening gehouden met de afvoer van het water dat afstroomt van dak en terrein van de bouwmarkt. Het waterschap is akkoord met dit plan. De compenserende waterberging wordt uitgevoerd als droogvallende voorziening. Het water wordt eerst geborgen voordat het wordt afgevoerd naar het huidige oppervlaktewater. Het gebied dat nu ingericht wordt, wordt opgehoogd. De waterberging wordt bovenop het huidige maaiveld gerealiseerd. Het hemelwater dat uit het gebied naar de waterberging afstroomt, stroomt bovengronds naar de bergingsvoorziening. Voor de afvoer van de bergingsvoorziening kan worden aangesloten op de A-watergang ten oosten van het plangebied. Hiervoor dient een afvoerconstructie geplaatst te worden met een maximale afvoer van 1,5 l/s/ha.
Door het zuidelijk deel van het plangebied loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding. De leiding is met een dubbelbestemming op de verbeelding aangegeven. Ten zuiden van het plangebied (buiten het plangebied) loopt een hogedruk aardgastransportleiding. In de paragraaf externe veiligheid is op deze aardgastransportleiding verder ingegaan.
kaart: leidingen in en rond het plangebied (blauw=hoogspanning,groen=gas)
Explosieven
Het betreffende gebied is voor het overgrote deel reeds onderzocht op aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE). In onderstaande kaart is weergegeven in welke omvang.
kaart: niet gesprongen explosieven
Het donkere groene deel is afgezocht tot een diepte van 4,5m onder maaiveld, het lichtere groene deel is afgezocht tot een diepte van 3m onder maaiveld. Op de niet onderzochte oppervlakten bestaat de kans van het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Op dit terrein hebben op steeds wisselende locatie o.a. geschutstellingen gestaan. Vanaf deze locaties is geschoten en zijn deze locaties beschoten. De verdachte locaties zijn als volgt weergegeven:
Dat bepaalde delen niet zijn onderzocht kan te maken hebben met dat er nog geen bouwactiviteiten gepland zijn geweest of met bestaande infrastructuur (bebouwing, bestratingen, kabels en leidingen, afrasteringen, rails) welke detectie grotendeels onmogelijk maken. Om toch te kunnen detecteren dient deze belemmering eerst te worden verwijderd of dient er begeleid te worden ontgraven. Dit geschiedt dan laagsgewijs met een beveiligde hydraulisch kraan onder toezicht van een (sr) OCE deskundige.
Als er grondwerken gaan plaatsvinden op de groene terreingedeelten kan dat zonder voorafgaand NGE onderzoek mits men niet dieper gaat dan is vrijgegeven (4,5 m cq. 3 m). Voor alle overige grondwerken dient er een vrijgave van NGE document te worden verkregen. Dit kan door voorafgaand door een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf een detectie-onderzoek uit te laten voeren waarna indien nodig explosieven worden benaderd en zo nodig geruimd. Ten behoeve van dit onderzoek dient er een door het bevoegd gezag NGE een goedgekeurd projectplan aanwezig te zijn.
De voor de ontwikkeling benodigde gronden zullen bouwrijp worden opgeleverd. Daaraan voorafgaand vindt onderzoek plaats naar explosieven en archeologische waarden.
Algemeen
Bij het toepassen van milieuzonering is er voor gekozen om gebruik te maken van de algemeen aanvaarde richtlijn in dit kader; de in 2009 verschenen VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (de VNG-brochure). Hierin wordt per bedrijfscategorie (hier wordt de SBI-code uit 2008 aangehouden) aangegeven welk type milieuaspect invloed op een hiervoor gevoelig object heeft. In de VNG brochure worden hiertoe minimale afstanden aangehouden voor geur, stof, geluid en gevaar. Vervolgens wordt aan de hand van de aan te houden bepalende minimale afstand (de zgn. "richtafstand"), gewogen hoe groot deze invloed is bij een "normaal" bedrijf in de betreffende bedrijfscategorie, uitgaande van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.
Het gaat bij de VNG-brochure om afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies (zie blz. 25 van de VNG-brochure). Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) wordt in diverse uitspraken (o.a. 201304417/1/R1, 201500977/1/R6 en 200608883/1) invulling gegeven aan wat milieugevoelige functies zijn. In een aantal uitspraken is de AbRvS (o.a. 201307970/1/R2) ingegaan op het gebruik van richtafstanden uit de VNG-brochure voor gevallen waar de brochure eigenlijk niet op ziet (zoals beoordeling onderlinge hinder tussen bedrijven, blz. 71 e.v.). De Afdeling meent dat ook in die gevallen de richtafstanden uit de brochure een indicatie kunnen vormen voor het antwoord op de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De richtafstanden uit de VNG-brochure worden in dit bestemmingsplan ook als zodanig toegepast.
Naast de afstandseisen uit de VNG-brochure moet uiteraard ook rekening worden gehouden met overige milieuhinder die aan de orde kan zijn bij bepaalde bedrijfscategorieën, waaraan speciaal overheidsbeleid en hierop gerichte jurisprudentie nadere invulling geven. Hierdoor wordt ook rekening gehouden met hinder die buiten de kaders van de VNG-brochure valt, zoals bijvoorbeeld de afstanden die dienen te worden aangehouden bij percelen waar gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden, of geluidhinder als gevolg van menselijk stemgeluid. Hoewel ook ten aanzien hiervan geen wettelijke normen bestaan, en dus gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat ten aanzien van de wijze waarop met de zgn. "spuitzones" en "menselijk stemgeluid" wordt omgegaan, wordt deze vrijheid mede vorm gegeven door de vele jurisprudentie die hierover reeds is verschenen.
Door de aanwezigheid van een aantal drukke wegen, verschillende bedrijven en het spoor Arnhem-Nijmegen, maar ook door de mogelijke aanwezigheid van functies waar veel mensen kunnen verblijven, kan het gehele plangebied en de directe omgeving worden gekenschetst als "gemengd gebied".
Op basis van de VNG-brochure en mogelijk van toepassing zijnde hogere regelgeving kan worden vastgesteld dat rondom de aanwezige en geprojecteerde bedrijven onderstaande afstanden aangehouden moeten worden.
Bestaande bedrijven in en rond het plangebied
Melkveehouderij (Hoeksehofstraat 9)
Voorheen was op deze locatie een melkveehouderij gevestigd waarvoor volgens zowel de VNG-brochure als de Wet geurhinder en veehouderij een afstand van 100 meter afstand naar gevoelige objecten gold. Binnen de inrichting vond ook nog opslag plaats van mest en gier in een gesloten bassin van 700 m2. Ook voor dit bassin diende conform het Activiteitenbesluit een afstand van 100 meter in acht te worden genomen. Het melkvee is echter verplaatst naar hun bedrijf in Friesland waardoor geen sprake meer is van een melkveehouderij op deze locatie.
De omliggende gronden zijn in 1998 door de gemeente Nijmegen opgekocht om de ontwikkelingen in het plangebied mogelijk te maken. De gronden zijn nadien verpacht, in afwachting van de nieuwe ontwikkelingen. In de koopovereenkomst is opgenomen dat wanneer de pachtovereenkomst wordt opgezegd, er geen bedrijfsmatige activiteiten meer mogen plaatsvinden die de toekomstige ontwikkelingen kunnen belemmeren en de milieuvergunning komt te vervallen.
In overleg met de eigenaar is bepaald dat alleen nog lichte agrarische functies (maximaal milieucategorie 2) zullen worden toegestaan, zoals opslag ten behoeve van fruitteelt. Tevens wordt door de eigenaar nagedacht over (deels) nieuwe invulling van het perceel, bijvoorbeeld voor zorgwoningen. Deze nieuwe invulling zal apart worden beoordeeld en maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Fruitteeltbedrijf (Zwarteweg 3)
De teelt van fruit valt onder SBI-code 1.24, de afstand die moet worden aangehouden naar bedrijfsgebouwen van bedrijven die onder deze SBI-code vallen, wordt in de VNG-brochure, naar gemengd gebied (categorie 2) aangegeven als 10 meter. Deze afstand wordt (ruim) gehaald naar de gronden waarop de nieuwe ontwikkelingen worden geprojecteerd.
Er dient echter ook rekening te worden gehouden met spuitzones rondom fruitboomgaarden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft immers (onder meer in haar uitspraak van 23 september 2009, in zaak nr. 200900570/1/R2), dat zij een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk acht. De te ontwikkelingen functies moeten, blijkens de meest recente jurisprudentie dienaangaande worden gezien als "gevoelige objecten", immers bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt geen onderscheid gemaakt tussen woningen en bedrijfsgebouwen, waar mensen langdurig verblijven en daarmee een grotere kans lopen op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen (o.a. 200709071/1 (Groningen) en 201402301/1/R3 (Houten)).
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de spuitzone door een afstand van 50 meter aan te houden tussen het bouwvlak en de fruitboomgaard. Binnen deze zone zijn alleen niet-gevoelige objecten, zoals een parkeerterrein, toegestaan.
Nieuwe ontwikkelingen
Bouwmarkt en tuincentrum
Bouwmarkten zijn ingedeeld in SBI-code 47.52.8, waarvoor een categorie 2 wordt aangehouden in de VNG-brochure. Voor een bouwmarkt geldt dus een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied naar een "gevoelig object". Ten aanzien van een rustige woonwijk zou een afstand van 30 meter (vanwege de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand voor geluid) moeten worden aangehouden.
In de nabijheid van de geplande bouwmarkt wordt ook een restaurant mogelijk gemaakt. Hoewel een dergelijke voorziening geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wgh is, betreft het wel een geluidgevoelig object, aangezien dit normaliter een object betreft waar gedurende een groot gedeelte van het etmaal mensen verblijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient derhalve de geluidbelasting op het restaurant beoordeeld te worden (o.a. 201304417/1/R1). Wanneer de afstand tussen restaurant en bouwmarkt groter is dan 10 meter kan er op grond van de bovenstaande overwegingen van worden uitgegaan dat er sprake is van een afdoende afscherming tussen beide geplande projecten.
Vergelijkbare overwegingen gelden ten aanzien van het tevens geplande tankstation. Ook dit is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wgh. Echter, wanneer bij de nadere invulling van de plannen ook hier sprake is van een inrichting waar gedurende een groot gedeelte van het etmaal mensen en/of dieren verblijven (behalve wanneer sprake is van een onbemand tankstation), dient ook hier minimaal een afstand van 10 meter tussen de bouwmarkt en het tankstation te worden aangehouden.
In het bestemmingsplan is er voldoende ruimte tussen de bouwvlakken van de bouwmarkt/tuincentrum en het restaurant/tankstation, waardoor een nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Tankstation
Tankstations zonder LPG zijn in de VNG-brochure benoemd onder SBI-code 473.3 en vallen in milieucategorie 2, op basis van het geluidsaspect. Datgene wat hierboven uiteen is gezet voor de bouwmarkt geldt onverkort ook voor het tankstation, waarbij zowel de bouwmarkt als het restaurant als geluidgevoelig object moeten worden gezien waarvoor in gemengd gebied een afstand van 10 meter dient te worden aangehouden.
Hierbij is echter nog geen rekening gehouden met het feit dat vanaf de tijd van de opstelling van de laatste druk van de VNG-brochure en nu, het zgn. "onbemande tankstation" een flinke opmars heeft gemaakt. Wanneer een dergelijk onbemand tankstation mogelijk wordt gemaakt, dient rekening te worden gehouden met het feit dat voor dergelijke tankstations vergunningplicht aan de orde is, wanneer geen minimale afstand van 20 meter wordt aangehouden tussen een afleverzuil waar aflevering zonder direct toezicht mogelijk is en diverse "gevoelige objecten", zoals woningen, maar ook restaurants, hotels, winkels en bedrijfsgebouwen (volledige lijst is na te zien in categorie 5.4, onder e. van onderdeel C van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht). Wanneer deze vergunningplicht aan de orde is dienen ook andere afstanden vanuit het tankstation te worden aangehouden. Ook het afleverpunt en de goot nabij de pomp moeten dan op ten minste 6 meter van een object van derden staan opgesteld. Maar ook de afstand tot de opstelplaats van de tankwagen voor bevoorrading is dan relevant.
Het bestemmingsplan maakt zowel een onbemand als een bemand tankstation mogelijk. Er is één bouwvlak opgenomen waarin zowel een tankstation als een restaurant kunnen worden gevestigd. Om te kunnen voldoen aan de afstandsnormen, dient voor een onbemand tankstation in de planregels te worden opgenomen dat er minimaal een afstand van 20 meter dient te worden aangehouden tussen een afleverinrichting, vulpunt en opstelplaats van de tankwagen en bebouwing waar een groot gedeelte van het etmaal mensen en/of dieren verblijven (zoals een restaurant of een gebouw behorend bij het tankstation). Voor een bemand tankstation geldt een afstandsnorm van 10 meter.
Restaurant
Restaurants zijn te plaatsen onder SBI-code 56.1, waardoor ze in de VNG-brochure vallen onder milieucategorie 1. Dit betekent dat in een rustige woonwijk 10 meter moet worden aanhouden naar gevoelige objecten en er in gemengd gebied geen afstandseis geldt. Als zodanig hebben zij alleen invloed op de andere geplande inrichtingen doordat er sprake is van een "gevoelig object".
Conclusie milieuzonering
In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de aan te houden afstanden die voortvloeien uit de VNG-brochure. Indien noodzakelijk is hiervoor in het bestemmingsplan aanvullende regeling opgenomen.
Gezondheid wordt bepaald door persoonlijke factoren en omgevingsfactoren. De omgevingsfactoren worden onder meer beïnvloed door de activiteiten in het bestemmingsplangebied en inpassing van het plangebied in de (woon)omgeving. In de hierboven beschreven ordeningssystematiek wordt het aspect gezondheid niet rechtstreeks genoemd. De huidige bestemmingsplansystematiek biedt geen instrumenten om voor dit aspect een integraal formeel bindend kader op te stellen. De door de VNG gehanteerde bedrijfscategorie-indeling is wel op de belangrijkste omgevingsfactoren (hinder door geluid, stof, luchtverontreiniging en bestrijdingsmiddelen en externe veiligheid) gericht en geeft daarmee een basis voor het verantwoorden van gezondheidsaspecten in het bestemmingsplan. De gezondheid van omwonenden en gebruikers van het plangebied wordt daarnaast extra beschermd of bevorderd door het nemen van onderstaande maatregelen.
Door terreininrichtingsaspecten (ontsluitings- en groenstructuur, de verkeersstructuur en langzaam verkeersroutes) wordt de invloed van de omgevingsfactoren (met name geluid en visuele hinder) op gezondheid van omwonenden en gebruikers van het terrein beperkt.
Een belangrijk aspect is gezondheidsbeleving. Duidelijke informatie over activiteiten op het terrein geeft omwonenden en gebruikers de mogelijkheid een reëel beeld van hun situatie te vormen en een houding aan te nemen ten opzichte van de situatie. De hinderbeleving of onrust kan daardoor worden verminderd. Een specifiek onderwerp waar dit voor geldt in dit bestemmingsplan is de risicobeleving vanwege de aanwezigheid van de route gevaarlijke stoffen, de hoogspanningsleidingen en de hogedruk gastransportleidingen. Hiervoor wordt verwezen naar de paragraaf externe veiligheid.
Door het inpassen van de snelfietsroute wordt een gezondheid bevorderende situatie gecreëerd. De locatie voor de geplande bedrijfsontwikkelingen binnen de uitbreidingswijk de Waalsprong is zo gekozen dat de bereikbaarheid optimaal is en hinder naar de woongebieden zoveel mogelijk geminimaliseerd wordt. In dit plan worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt.
Concluderend kan worden gesteld dat binnen dit plan gezondheidsaspecten voldoende zijn afgewogen.
Het bestaande bestemmingsplan wordt gewijzigd. Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom beoordelen wij de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan.
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de volgende rapporten:
Uit deze bodemonderzoeken blijkt dat:
Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik. De verhoogde concentratie barium in het grondwater is van natuurlijke oorsprong waardoor het uitvoeren van een nader onderzoek niet nodig is. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Het plan heeft ook geen betrekking op het aanleggen of aanpassen van gezoneerde geluidsbronnen. Het plan hoeft dus niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder.
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriele regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden voor de volgende stoffen: stikstofdioxide (NO2); fijn stof (PM10); benzeen (C6H6); zwaveldioxide (SO2); koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP). In Nederland worden in het algemeen alleen voor NO2 en PM10 mogelijk overschrijdingen verwacht.
De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.
Getalsmatig kan de normering voor NO2 en PM10 als volgt weergegeven worden:
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ug/m3 | 1-1-2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ug/m3 | 1-6-2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar >50 ug/m3 | 1-6-2011 |
Vaststelling van een ruimtelijk plan voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:
Een in betekende mate (IBM)-plan mag geen bijdrage leveren aan een verslechtering van de luchtkwaliteit op plaatsen waar de grenswaarden overschreden worden of dreigen te worden. Indien door een IBM-plan wel een bijdrage geleverd wordt aan een verslechtering boven de grenswaarde, dan moet aan het plan maatregelen gekoppeld worden om deze bijdrage te compenseren.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht geworden. Het NSL is een programma als bedoeld in artikel 5.16 lid 1 onder d Wm. Het NSL bevat een pakket van ruimtelijke ontwikkelingen c.q. projecten (bijvoorbeeld (rijks)wegen, woningen, landbouw en industrie) en maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Met deze maatregelen zal Nederland tijdig aan de Europese luchtnormen voldoen. Deze maatregelen zijn onder meer: nationale, generieke maatregelen van het Rijk (stimulering roetfilters, belastingvoordeel voor schone auto's, etc.) en daarnaast maatregelen op het hoofd- of onderliggend wegennet zoals doorstromingsmaatregelen, snelheidsverlaging en schermen.
In de monitoringstool (https://www.nsl-monitoring.nl/monitoring-nsl/exporteren/projecten/) wordt de voortgang van de NSL-projecten en maatregelen bijgehouden en ook worden jaarlijks de nieuwe verkeersintensiteiten geactualiseerd. Het plangebied past binnen de bedrijvenlocatie "Nijmegen Waalsprong Ressen Grift Griftzuid", dat als IBM-project opgenomen is in dit NSL (onder IB-nr. 226). Tevens is de hoofdinfrastructuur van de Waalsprong (o.a. Nijmegen Stadsas onder IB-nr. 298, nu geheten Prins Mauritssingel) onderdeel van het NSL. In het NSL zijn tevens maatregelen opgenomen om de doorstroming op de Prins Mauritssingel te verbeteren. Het onderhavige bestemmingsplan maakt deze maatregelen niet onmogelijk.
Ten behoeve van de definitieve vaststelling van het NSL is het rekeninstrument Saneringstool ontwikkeld. De omvang van "de saneringsopgave" voor luchtkwaliteit wordt met dit instrument op een eenduidige en uniforme wijze in kaart gebracht. Het positieve effect op de luchtkwaliteit van de maatregelen is bepaald door middel van de Saneringstool 3.1. In deze Saneringstool leidt het inbrengen van de IBM-projecten in Nijmegen alsmede de voorgestelde maatregelen tot het tijdig oplossen van de knelpunten in de luchtkwaliteit in Nijmegen.
Het onderhavige bestemmingsplan voldoet met haar projectkenmerken aan de in het NSL opgenomen projectkenmerken. De gereserveerde ruimte in het NSL bedraagt 84 ha. Vergeleken met de nu aangevraagde ruimte van ongeveer 6 ha blijft 78 ha over voor overige nog te ontwikkelen functies binnen het gebied Waalsprong Ressen Grift Griftzuid.
In de gebruikte verkeersmodellen voor de Saneringstool (versie 3.1) zijn de verkeerseffecten opgenomen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in Nijmegen (waaronder de eerdergenoemde in het NSL opgenomen IBM-projecten). Het onderhavige bestemmingsplan voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitsregelgeving.
Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
Gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze GGD-richtlijnen. In dit plan worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt, zodat dit aspect niet relevant is en geen belemmering oplevert voor het plan.
Aanbevelingen
De verwachting is dat de luchtverontreiniging in dit gebied onder de geldende wettelijke normen zal blijven. Desondanks blijft het een locatie met relatief hoge concentraties luchtverontreiniging. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door:
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Tevens word het plangebied beoordeeld op risicovolle transportroutes volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en buisleiding risico's volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplan gebied.
Risicobronnen:
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het Plaatsgebondenrisico (PR) wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR10-6 contour bedoeld.
Er liggen geen PR contouren over het plangebied.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes. Bij de conclusie worden alle risico's integraal afgewogen ten opzichte van de planontwikkeling.
CUP Valburg
Het Container Uitwisselpunt Valburg (CUP) betreft een emplacement waarop treinen met gevaarlijke stoffen kunnen worden gerangeerd. Op de landelijke risicokaart is een invloedsgebied van het CUP aangegeven van 3000 meter vanaf een centraal punt van het rangeerterrein. Indien echter vanaf het meest oostelijke deel van het emplacement de afstand tot het plangebied wordt gemeten dan is de afstand ongeveer 2100 meter. Een incident waarbij een gifwolk vanaf het emplacement het plangebied bereikt is zeer onwaarschijnlijk, maar echter niet geheel uit te sluiten. In de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen (Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen, februari 2014) is een verantwoordingsniveau 3 afgesproken. Hierdoor kan volstaan worden met de standaard verantwoording zoals die ook verderop in deze paragraaf is opgenomen.
Transportrisico's
Het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied leidt tot risico's in het plangebied. Naast het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor van Nijmegen naar Arnhem, de Betuweroute, de N325/Prins Mauritssingel en door twee hogedruk aardgastransportleidingen (A533 en A524).
Het spoor Nijmegen-Arnhem
Op ongeveer 100 m ten westen van het plangebied ligt de spoorlijn van Nijmegen naar Arnhem. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd van de categorieën A, B2 C3, D3 en D4 respectievelijk 700, 200, 1050, 50 en 50 wagons per jaar. In het Bevt is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het plangebied ligt voor een klein deel binnen deze 200 meter zone. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (Hart, 2015) zijn vuistregels geformuleerd op basis waarvan een inschatting kan worden gemaakt van het groepsrisiconiveau. Hieruit blijkt dat een RBM II berekening noodzakelijk is.
De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) heeft voor het plangebied een berekening gemaakt van het groepsrisico. Daarbij is de uitgangssituatie zonder planontwikkeling vergeleken met de situatie na de planontwikkeling. Bij het modelleren van de bevolking in de nabijheid van het plangebied en het spoor is gebruik gemaakt van een exportbestand van de BAG-populatieservice (www.populatieservice.dermis.nl). Deze bevolking is aangevuld met enkele grote ontwikkelingen in de omgeving zoals de Grote Boel (100 personen per ha) en mogelijke ontwikkelingen in de Landschapszone (150 personen) rond de bioscoop en uiteraard het plangebied zelf (100 personen voor de bouwmarkt en 55 voor het tankstation en het restaurant) Bijlage 20 Rapportage RBM II met plan, Bijlage 21 Rapportage RBM II zonder plan).
Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied relatief laag is en ook niet meetbaar toeneemt door de komst van een bouwmarkt en overige planonderdelen. In onderstaande figuur is de hoogte van het bestaande groepsrisico en het effect van de toevoeging van de planonderdelen weergegeven in een grafiek. Er is geen effect zichtbaar. De blauwe lijnen van de nieuwe situatie vallen weg achter de rode en groene lijn van de bestaande situatie.
Figuur: groepsrisico van bestaande situatie (groen en rood) en nieuwe situatie (blauw).
Het groepsrisico ligt dus ver onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Hierdoor kan volgens het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (Bevt, art 8 lid 2a). Volgens het Bevt/Bevi is de beoogde bouwmarkt een kwetsbaar object (>2000 m2 b.v.o. warenhuis). In de samenvattende paragraaf is de verantwoording verder uitgewerkt.
Betuweroute
De Betuweroute ligt op ongeveer 1300 meter van het plangebied. De ongevalsscenario's die het plangebied kunnen bereiken dragen niet bij aan een toename van het groepsrisico. In de beleidsvisie is hiervoor een standaardverantwoording opgesteld. Hier is ook ingegaan op de elementen zoals beschreven in artikel 7 van het Bevt.
Routering vervoer gevaarlijke stoffen over N325
Het plangebied ligt langs de N325 (Prins Mauritssingel). Over de N325 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg leidt tot relatief lage externe veiligheidsrisico's voor de omgeving (zie ook beleidsvisie). De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen. Vervoerde stoffen zijn voornamelijk brandbare vloeistoffen (LF1/2) met een invloedsgebied van 30 meter en een beperkte hoeveelheid brandbaar gas (GF3) met een invloedsgebied van ongeveer 300 meter. Op basis van een telling van Rijkswaterstaat van 2007 kan worden ingeschat dat het vervoer van (zeer) brandbare vloeistoffen 1000 wagens in totaal is en van zeer brandbare gassen (GF3) 130 wagens. Volgens de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART, juni 2014) is er met de aangegeven transporthoeveelheden geen sprake van een PR 10-6 contour. Ook ligt volgens het HART het groepsrisico onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Een volledige verantwoording volgens Bevt artikel 8, lid 2 is niet noodzakelijk. De ontwikkeling ligt buiten het invloedsgebied van een plasbrand (30 meter). De verwachte toename aan bevolking in het invloedsgebied van de weg is dusdanig gering dat dit plan nauwelijks invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Ook is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen voor de risico's van de weg niet realistisch.
Aardgastransportleiding
Het plangebied ligt binnen de 100% lethaalcontour van de hogedrukaardgastransportleidingen A533 en A524 (eerste zwarte lijn vanaf de buisleiding in onderstaande figuur). Beide gasbuisleidingen liggen op ongeveer 70 meter van het plangebied en hebben een invloedsgebied van 540 meter aan weerszijde van de leiding en een 100% lethaal gebied van 210 meter. Dit laatste wil zeggen dat indien de leiding breekt er een fakkelbrand ontstaat waardoor iedereen op een afstand van 210 meter van de breuk komt te overlijden ten gevolge van de grote hittestraling van meer van 35 kW per m2. Deze grote gasbuisleidingen worden echter zeer goed beschermd tegen corrosie en andere risico's op leidingbreuk. De kans op zo'n leidingbreuk is dan ook zeer klein. Gezien de toenemende bebouwing binnen het invloedsgebied van de gasbuisleiding is de hoogte van het groepsrisico beoordeeld. Met het huidige plan worden enkele bedrijven toegevoegd in de nabijheid van de gasbuisleidingen.
De ODRN heeft een berekening uitgevoerd die de ontwikkeling van het groepsrisico in beeld brengt. Uit deze berekening blijkt dat de toevoeging van de beoogde bedrijven op deze locatie geen meetbare toename oplevert van het groepsrisico ter plaatse. Onderstaande kaart geeft van een van de buisleidingen (A533) het groepsrisiconiveau weer ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Het groene deel van de buisleiding komt overeen met het gearceerde gebied onder de kaart. De afstand zoals die op de x-as is aangegeven in de figuur loopt van oost naar west. Duidelijk is te zien dat er pas na het passeren van de Prins Mauritssingel een substantieel groepsrisico ontstaat en dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied zeer laag is (Bijlage 22 Risico's van de gasbuisleidingen, Bijlage 23 Kwantitatieve Risicoanalyse Hornbach, Bijlage 24 Kwantitatieve Riscicoanalyse nul situatie).
Kaart: groepsrisiconiveau buisleiding (A533) ten opzichte van de oriëntatiewaarde
De hoogst belaste kilometer van beide leidingtrajecten ligt aan de westzijde van het plangebied. De toevoeging van de nieuwe activiteiten heeft hierop ook geen effect. Onderstaande figuren geven de groepsrisico curve weer van respectievelijk leiding A524 en daarna A533 van zowel de nul situatie als de situatie met de planvorming. Er is geen meetbare toename van het groepsrisico. In de samenvattende paragraaf is de verantwoording verder uitgewerkt.
Figuur: groepsrisico leiding A524 (links 0-situatie, rechts met planontwikkeling)
Figuur: groepsrisico leiding A533 (links 0-situatie, rechts met planontwikkeling)
Samenvatting groeprisicoverantwoording
Beoordeeld vanuit de externe veiligheidswetgeving is relevant dat de belangrijkste risicobronnen in de omgeving van het plangebied (het spoor en de buisleidingen) geen meetbare toename laten zien van het groepsrisico en is de in de wet omschreven beperkte verantwoording van toepassing.
In het extern veiligheidsbeleid van de gemeente Nijmegen is aangeven dat een volledige verantwoording moet worden uitgevoerd voor gebieden binnen:
Het beleidskader is in 2014 vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheidsbelangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling waarbij alle mogelijke risico's en beoogde functies integraal worden beoordeeld. Relevant is dat de beleidsvisie is opgesteld voordat het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking is getreden. Met dit 'basisnet' zijn de risico's langs het spoor aanzienlijk gereduceerd. Tevens valt de 200 meter contour slechts over een klein deel van het plangebied en is de dichtheid van het aantal personen in dit deel beperkt.
Ruimtelijke alternatieven
Onderdeel van een volledige verantwoording is het beschouwen van ruimtelijke alternatieven en het optimaliseren van de veiligheid binnen een gekozen locatie. Het plangebied en omgeving is, na ruimtelijke afweging van de mogelijkheden binnen Nijmegen en omgeving, aangewezen voor perifere detailhandel. Vervolgens is binnen het kavel vanuit veiligheidsoogpunt gezocht naar de optimale indeling voor de vestiging van de bouwmarkt, het restaurant en het tankstation. Daarbij is een verkaveling gemaakt waarbij aan de zuidzijde van de bouwmarkt een drive-in wordt gerealiseerd waarbij op internet bestelde producten kunnen worden afgehaald. De personendichtheid is daar lager dan in de rest van de bouwmarkt. Deze oriëntatie van het gebouw is veiliger omdat het noordelijk deel van het plangebied verder van het spoor en de gasbuisleidingen af ligt. De gehele bouwmarkt is gepland achter het talud van de A325 en de oprijlanen. Bescherming tegen een overdruksituatie ten gevolge van een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapor Explosion) is daarbij beter dan indien het talud niet aanwezig zou zijn.
Rekenkundige verandering van het groepsrisico
Conform de wettelijke vereisten is voor de risicobronnen het groepsrisico berekend. Voor de Betuweroute en het CUP is dit niet gedaan omdat hiervoor geen wettelijke verplichting bestaat en de afstand van het plangebied tot deze risicobron ook zodanig is, dat het rekenkundige groepsrisico niet zal veranderen.
Bestrijdbaarheid
De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) geeft in haar advies van 22 januari 2018 aan dat er bij het spoor voldoende bluswater aanwezig is en dat de bereikbaarheid goed is. Gezien het zeer lage risico zijn aanvullende maatregelen om het risico verder te reduceren niet realistisch (Bijlage 25 Advies VRGZ externe veiligheid).
De VRGZ geeft verder aan dat een gasleidingbreuk een moeilijk bestrijdbaar incident betreft. Dit geldt zeker voor de omstandigheden binnen de 100% lethaal contour (meer dan 35 kW/m2) maar ook nog voor ver daarbuiten. Maatregelen ter reductie van het groepsrisico aan de bronzijde zijn disproportioneel gezien het feit dat de toename van het groepsrisico door dit plan nihil is. Bij een leidingbreuk en fakkelbrand in de nabijheid van het plangebied is ook in de overdrachtssfeer geen zinvolle maatregel mogelijk om het plangebied te beschermen. Slechts indien een leidingbreuk op grotere afstand van het plangebied zou voordoen zouden aanvullende bouwkundige maatregelen bescherming kunnen bieden tegen hittestraling. Gezien de zeer kleine kans op zo'n incident, het feit dat de bezoekers van de geplande bedrijven over het algemeen zelfredzaam zullen zijn en gezien de lage dichtheid aan personen die worden toegevoegd aan de 100% lethaal zone, wordt de ontwikkeling als acceptabel beoordeeld.
Tevens geeft de VRGZ aan dat het spoor en het plangebied voldoende bereikbaar zijn en voorzien zijn van voldoende bluswater. Binnen de 200 meter zone van het spoor zijn dus, binnen het plangebied, geen grote groepen personen gedurende langere periode van de dag aanwezig. Gezien bovenstaande is een gedeeltelijke overlap van de bouwmarkt en de 200 meter risicozone vanuit het spoor acceptabel.
Zelfredzaamheid
De gebruikers van het gebied zijn zelfredzaam. Bij een incident bestaat de keuze voor schuilen of vluchten. Vanuit het plangebied bestaan goede vluchtmogelijkheden. Binnen het gebouw kan geschuild worden, waarna in overleg met de hulpdiensten personen gecontroleerd het gebouw kunnen verlaten. In het gebouw worden luchtbehandelingssystemen uitschakelbaar uitgevoerd. Daarnaast zal personeel geïnstrueerd worden omtrent het juiste handelingsperspectief bij een incident.
Verder zal in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
Cumulatie en domino-effecten:
De kans op domino-effecten is zeer gering. Een domino-effect zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat een ongeval met vervoer van gevaarlijke stoffen op het spoor of weg wordt getriggerd door een gasleidingbreuk. De kans op een leidingbreuk is echter al zeer klein laat staan dat er dan toevallig ook nog vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Binnen het beleidsveld externe veiligheid wordt niet gewerkt met cumulatie van risico's. Hierover is geen wetgeving noch een berekeningswijze vastgesteld. In de zuidwest hoek van het plangebied vallen enkele risicozones over elkaar. Uit bovenstaande berekening en analyse blijkt dat alle risico's klein zijn. Het optellen van deze kleine risico's zou tot een nieuw klein geaccumuleerd risico leiden en is derhalve acceptabel.
Conclusie
Er ligt geen plaatsgebonden risico (PR) contour over het plangebied. De risico's in het plangebied ten gevolge van het toevoegen van de bouwmarkt, het restaurant en een tankstation nemen niet meetbaar toe. Gekozen is voor een voorkeursverkaveling waarbij de drive-in van de bouwmarkt, met een lage publieksaanwezigheid, in de 100 % letaalgrens van de aardgasleidingen ligt. Het restaurant ligt daarnaast op grotere afstand van het spoor. De toename van het groepsrisico is aanvaardbaar, waarbij de veiligheidssituatie is geoptimaliseerd.
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden in het advies 8 juni 2016 van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid genoemd en zijn in deze paragraaf opgenomen (Bijlage 26 Advies VRGZ fysieke veiligheid).
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid
Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen
In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan ziet de brandweer op voorhand geen bijzondere beperkingen. In algemene zin geldt dat voor een pand van een zeer grote omvang, zoals een bouwmarkt, het wenselijk is dat er ruimte rondom het pand is. Dit om een repressieve inzet van buiten het pand mogelijk te maken en het (brandende) pand af te schermen van de omgeving. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Bluswatervoorziening
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 60 m3 water per uur (binnen 40 meter van de toegang van ieder pand). Men moet er rekening mee houden dat dit niet zondermeer door een brandkraan geleverd kan worden; een geboorde put kan dan een geschikt alternatief zijn.
Bij een gevorderde brand is op ca 450 m van het plangebied voldoende bluswater voor handen in de vorm van open water (Landschapszone). Op basis van het huidige plan ziet de brandweer geen ruimtelijke beperkingen.
Bereikbaarheid
Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken; doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg of ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.
Op basis van het huidige plan ziet de brandweer geen beperkingen.
Conclusie
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan. Wel is belangrijk om bij verdere uitwerking de opmerkingen over situering van gebouwen en bluswatervoorziening mee te nemen.
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld.
De beoordeling of een dergelijke aanvulling of actualisering nodig is, is voor dit besluit als vormvrije m.e.r. beoordeling uitgevoerd. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Het plan valt in de categorie D 11.2 "aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" van het Besluit Milieueffectrapportage. De drempelwaarden voor deze activiteit zijn:
De activiteit voorziet niet in overschrijding van deze drempelwaarden, maar de in het Besluit milieueffectrapportage genoemde drempelwaarden zijn indicatief. Dit betekent dat gelet op artikel 2 lid 5 onder b van het Besluit milieueffectrapportage en op grond van de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, toepassing moet worden gegeven aan een m.e.r. beoordeling (als bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wm) als niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Bij deze criteria dienen wij te kijken naar:
Voor het bestemmingsplan Nijmegen Ressen (bouwmarkt Keizer Augustusplein) is een vormvrije m.e.r. beoordeling gemaakt. Op basis van een integrale beoordeling van alle beschikbare onderzoeken naar de ruimtelijke gevolgen van het plan is bij besluit van 19 juni 2019 besloten dat het project niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De vormvrije m.e.r. beoordeling is aan de hand van de na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gewijzigde onderzoeken aangepast, maar geeft geen aanleiding het m.e.r.-beoordelingsbesluit te herzien (Bijlage 27 Vormvrije m.e.r. beoordeling).
Duurzaamheidsagenda en ambities
De hoofdambities van Nijmegen voor duurzaamheid richten zich op de energietransitie (streven energieneutraal in 2045), stimulering van circulaire economie (streven circulaire regio in 2050) en klimaatadaptatie (streven volledig klimaatneutrale stad in 2050).
Deze ambities worden vooral ingegeven door de klimaatverandering die aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk maakt. De gemeenteraad heeft haar visie op deze onderwerpen vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat (2008) en de Duurzaamheidsagenda (2011).
Klimaatadaptatie
Ons klimaat verandert. De regionale stresstesten die zijn uitgevoerd hebben laten zien dat de regio gevoelig is voor alle klimaateffecten: te nat, te droog, te heet en overstroming. Een te veel aan verstening en het ontbreken van voldoende groen verergeren de problemen van te nat, te droog en te heet. In 2018 heeft de regio deze kwetsbaarheden digitaal in kaart gebracht in een regionale klimaateffectatlas, de storymap. Deze regionale klimaateffectatlas geeft een overzicht van de huidige stand van zaken van kennis en informatie over de potentiële klimaatkwetsbaarheden van de regio.
Op 26 maart 2019 heeft het college de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) vastgesteld. In deze strategie staat beschreven wat de ambities en doelstellingen zijn voor de korte en langere termijn en hoe we binnen (en buiten) de regio met klimaatadaptatie aan de slag willen gaan. Thema's voor Nijmegen in deze strategie zijn 'een groenblauwe stad' en 'klaar voor de hitte'. De gemeente Nijmegen gaat de RAS vertalen naar een Lokale Adaptatie Strategie met lokale ambities en opgaven.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017-2023 (GRP) ligt het accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaatbestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan. Het beperkt willen houden van gezondheidsrisico is een ambitie die ook van toepassing is op de risico's van nieuwe stoffen in afvalwater, zoals bijvoorbeeld medicijnresten. Zie paragraaf water voor nadere uitwerking.
Natuurinclusief bouwen
Nijmegen zet natuurinclusief bouwen in om natuur te integreren bij zowel de bouw van woningen, kantoren en andere gebouwen als de directe omgeving. Dit zijn maatregelen die helpen om de negatieve effecten van de klimaatverandering te verminderen zoals hittestress, wateroverlast en droogte en om de biodiversiteit te vergroten. Door de integratie van groen op het dak en op het perceel van de bouwmarkt en het tuincentrum wordt aangesloten op de landschappelijke structuren in de omgeving. In de planregels is het beplantingsplan voor de bouwmarkt en tuincentrum als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Klimaatadaptieve maatregelen
Naast natuurinclusief bouwen kunnen nog meer maatregelen genomen worden om ons aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden door de klimaatverandering. Op deze ontwikkelingslocatie kan in de onbebouwde ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:
Hieraan wordt nader invulling gegeven door het op te richten landschapspark. Bij de inrichting van dit gebied wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. Er is een robuust en toekomstbestendig watersysteem ontworpen om hieraan nader invulling te geven.
Energie
Nijmegen heeft het doel om in 2045 energieneutraal te zijn. Dit is uitgewerkt in de nota Duurzaamheid in Uitvoering. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het energieverbruik en kan daarmee een grote bijdrage leveren aan de doelstelling. De kansen zitten in het beperken van de energiebehoefte, het opwekken van hernieuwbare energie en in aardgasvrij bouwen. De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn voor duurzaam bouwen (GPR) kan de energieprestaties van een gebouw in beeld brengen. Deze software staat via de gemeente Nijmegen ter beschikking aan ontwikkelaars in dit gebied. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren en te toetsen op bouwbesluitaspecten zoals energieprestatie en materiaalprestatie.
Energiebehoefte beperken
De energiebehoefte van een gebouw bestaat uit de warmte- en koudevraag en kan in kaart worden gebracht met een energiescan. De energiebehoefte wordt bepaald door een samenspel van factoren, zoals de verhouding glas ten opzichte van dichte gevel, de mate van isolatie, de mate van kierdichting, de aanwezigheid van koudebruggen, de vorm (geometrie), de ligging en de bezonning van een gebouw. Hierbij kan ook onderzocht worden of oververhitting in een gebouw een probleem kan zijn en hoe de ventilatie geoptimaliseerd kan worden.
In de bouwmarkt en het tuincentrum wordt gewerkt met lichtstraten en adaptieve verlichting. Dit betekent een significante reductie van het gebruik van elektra waarbij tegelijk een goed werkklimaat wordt bereikt. Door de lichtstraten en het groen op het dak kunnen echter geen zonnepanelen worden geplaatst.
Aardgasvrij
Het gebied valt in het concessiegebied van het warmtenet dat in de Waalsprong wordt aangelegd. Via het warmtenet is duurzame warmte vanuit de ARN beschikbaar. De bouwmarkt en het tuincentrum, tankstation en restaurant zullen op dit warmtenet worden aangesloten.
Circulair en biobased bouwen
Het gebruik van grondstoffen zorgt voor uitputting van de aarde en de uitstoot van CO2. Het is daarom van belang om het gebruik van grondstoffen zoveel mogelijk te beperken. Dit kan bijvoorbeeld door hergebruikte materialen te gebruiken en door het gebouw zodanig te ontwerpen dat hergebruik van materialen mogelijk is. Daarnaast zijn biobased materialen, zoals hout, stro en vlas, een goed alternatief. Voordelen ten opzichte van steen en beton zijn comfort en gezondheid (vanwege positieve effecten geluiddemping, luchtvochtigheid en binnenluchtkwaliteit), een betere binnenluchtkwaliteit, opslag van CO2 en natuurlijke afbreekbaarheid. Ook voor de buitenruimte kan gebruik worden gemaakt van circulaire en biobased materialen voor bijvoorbeeld stoeptegels, erfafscheidingen, etc.
Opzet bestemmingsplan
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen, welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels), is voorgeschreven in het Bro.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en wordt ingegaan op het plangebied en de gewenste ontwikkelingen.
Standaard bestemmingsplan
Voor het opstellen van bestemmingsplannen wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan is zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.
Inleidende regels
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
Bij wijze van meten is een definitie van peil opgenomen. De hoogte wordt gemeten ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld, te weten 9,20 meter +NAP (dus exclusief eventuele ophogingen). In het zuidelijk deel van het plangebied wordt een grootschalige bouwmarkt en tuincentrum, een tankstation (zonder lpg) en een restaurant mogelijk gemaakt. Hiervoor zal eerst het huidig terrein met maximaal 2 m worden opgehoogd. Bij het bepalen van de maximale bouw- en goothoogtes is rekening gehouden met deze ophoging.
Bestemmingsregels
In dit bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:
Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Aanduidingen betreffen specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis waardoor zij niet alleen voorkomen in de digitale verbeelding en een bestemmingsplan, maar ook in de planregels. Er zijn 6 soorten aanduidingen te onderscheiden:
Algemene regels
De algemene regels in dit bestemmingsplan bestaan uit:
Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel staat de officiële naam van dit bestemmingsplan.
Bijlagen bij de regels
In bijlage 1 is de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Binnen de bestemming Agrarisch wordt naar deze lijst verwezen.
Naast de flexibiliteit, die de rechtstreekse bouw- en gebruiksmogelijkheden reeds bieden, kunnen extra mogelijkheden worden geboden via een omgevingsvergunning en wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, de zogenaamde flexibiliteitsbepalingen. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen bij de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3. Verder zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om met een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels.
Wijzigingsbevoegdheden
Bij de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze dubbelbestemming of aanduiding te kunnen laten vervallen of juist een dubbelbestemming op te kunnen nemen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn dan wel uit onderzoek juist blijkt dat er ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Omgevingsvergunning
Binnen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen, algemene regels en overgangs- en slotbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels. Het kan hierbij gaan om afwijking van de bouwregels of afwijking van de gebruiksregels. Ook is bij de dubbelbestemmingen het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning) en/of een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (voormalige sloopvergunning) alleen mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning.
Het bestemmingsplan maakt een bouwmarkt met tuincentrum, een restaurant en een tankstation mogelijk in het zuidelijk deel van het plangebied. Voor het overige deel wordt als park ingericht. De nieuwe ontwikkelingen betreffen alleen gronden die in eigendom zijn van de gemeente Nijmegen. Met de ontwikkelende partijen zullen koopoverkomsten gesloten worden waardoor de kosten verhaald kunnen worden. De gemeente hoeft daarom geen exploitatieplan vast te stellen conform artikel 6.12, lid 1 Wro. Voor de dekking van de te maken kosten is budget gereserveerd in de grondexploitatie Waalsprong. Daarom kan gesteld worden dat het bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
Het concept bestemmingsplan wordt aan diverse instanties voorgelegd. De resultaten van dit vooroverleg en de reactie van de gemeente daarop zullen in deze paragraaf worden opgenomen.
Overlegreactie
De overlegreactie is opgenomen in Bijlage 28 Provincie Gelderland
Beoordeling
Hieronder wordt ingegaan op het advies van de provincie. Het Intergemeentelijk Overleg Detailhandel (IOD) heeft op 14 november 2017 positief gereageerd over de realisatie van een bouwmarkt en tuincentrum op locatie Ressen. Dit advies was mede gebaseerd op de ladderonderbouwing uit 2017. Nadien is er nog een nadere uitwerking van de ladder uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de eerder gestelde conclusies over behoefte, effecten en locatiekeuze ook na de actualisatieslag nog steeds overeind blijven staan. Het Intergemeentelijk Overleg Werklocaties (IOW) is per brief geïnformeerd over deze nadere uitwerking geïnformeerd.
Met de provincie is afgesproken dat in de regels van het bestemmingsplan zal worden vastgelegd dat de bouwmarkt zeer beperkt branchevreemde artikelen mag verkopen. De initiatiefnemer heeft echter aangegeven helemaal geen branchevreemde producten te willen verkopen. In de planregels is de verkoop van branchevreemde artikelen dan ook niet mogelijk gemaakt.
Met de provincie is tevens afgesproken dat het noordelijk deel van het plangebied een parkachtige inrichting krijgt dat aansluit op de Park Lingezegen. De duiding dat de parkachtige inrichting aansluit op park Lingezegen wil zeggen dat, net zoals bij de opzet van park Lingezegen, er gebruik wordt gemaakt van bestaande en nieuwe landschappelijke elementen om de lokale landschappelijke eigenschappen en kwaliteiten te versterken. In dit geval betreft dat het realiseren van een afwisseling van open en gesloten landschap. Landschappelijke kamers met weiden omgeven door lanen en houtwallen in afwisseling met bos en boomweiden. Daarnaast is het gebied onderdeel van het doelgebied van het Soorten Management Plan (SMP) dat is opgesteld voor de Waalsprong. Hierin zijn verschillende landschapselementen ter ondersteuningen van de ontwikkeling van verschillende biotopen voor de (beschermde) soorten steenuil, ransuil, kerkuil, buizerd, roek, rugstreeppad, grote modderkruiper en poelkikker opgenomen. Met name de landschapselementen houtwal, solitaire bomen, bomenclusters, bosjes, kruidenrijke graslanden, struweel heggen en takkenrillen mede in combinatie met nestkasten zullen daarom worden gerealiseerd. De gekozen beplantingen passen bij de hiervoor genoemde landschapselementen en sluiten daarbij tevens aan op de bestaande beplantingen. Anderzijds zijn de soorten gekozen vanuit de kennis over soorten die het goed doen bij de omstandigheden van dit gebied (grondslag, grondwaterhuishouding en gevoeligheid voor externe factoren zoals wind. Omdat er geen fysieke koppeling gemaakt wordt met Park Lingezegen en er ook geen directe aansluitingen zijn vanuit park Lingezegen op dit gebied is een afstemming met de betrokken landschapsarchitect van Park Lingezegen niet nodig. Vanuit het project Dorpensingel zal er grenzend aan dit gebied wel nauw worden samengewerkt met Park Lingezegen en haar landschapsarchitect.
In paragraaf 2.1 van de toelichting van het bestemmingsplan is ingegaan op de ruimtelijke structuur en is het beplantingenplan opgenomen. In paragraaf 4.3 is ingegaan op het Soorten Management Plan. Op de verbeelding en in de planregels is de aanduiding 'specifieke vorm van groen-stadslandbouw' opgenomen. Alleen binnen deze aanduiding zijn stadslandbouw, voedselbos, en/of moestuinen toegestaan. In paragraaf 5.8 van de toelichting van het bestemmingsplan is nader ingegaan op de maatregelen die ten aanzien van duurzaamheid en klimaatadaptatie worden genomen.
Voor het bestemmingsplan Nijmegen Ressen (bouwmarkt Keizer Augustusplein) is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. In deze vormvrije m.e.r. beoordeling worden de effecten op het milieu aan hand van de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken afgewogen. Uitgesloten kan worden dat het voorgenomen bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In paragrafen 4.3.4 en 5.7 is hier nader op ingegaan.
Overlegreactie
De overlegreactie is opgenomen in Bijlage 29 Waterschap Rivierenland.
Beoordeling
De waterparagraaf (paragraaf 4.4 van de toelichting van het bestemmingsplan) is ingekort en de conclusies van de waterhuishoudkundig plan zijn opgenomen. Het waterhuishoudkundig plan is opgenomen in de bijlage van de toelichting. Er is een watervergunning aangevraagd voor het lozen van hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak op wateren via een retentievoorziening ten behoeve van de ontwikkeling van Vlek 14 te Ressen. De ontwerp watervergunning zal in verband met de gecoördineerde behandeling tegelijkertijd met ontwerp bestemmingsplan en de benodigde omgevingsvergunningen ter inzage worden gelegd.
Overlegreactie
De overlegreactie is opgenomen in Bijlage 30 GGD Gelderland Zuid.
Beoordeling
Naar aanleiding van de genoemde aanbevelingen (schuingedrukt) kan het volgende worden opgemerkt:
Overlegreactie
De overlegreactie is opgenomen in Bijlage 31 Huis voor de Binnenstad
Beoordeling
In deze brief worden twee risico's benoemd als het gaat om de ontwikkeling van de bouwmarkt op de locatie Ressen. Het eerste risico betreft volgens het Huis voor de Binnenstad dat binnen de geplande invulling een assortimentswijziging plaatsvindt, wat kan leiden tot oneerlijke concurrentie met formules in de binnenstad. Het Huis voor de Binnenstad verneemt graag op welke wijze tegengegaan wordt dat op de locatie Ressen een ongewenste assortimentsinvulling ontstaat.
Op de locatie Ressen wordt een bouwmarkt en tuincentrum mogelijk gemaakt. Producten die behoren tot het assortiment van een bouwmarkt en tuincentrum mogen dus op de locatie verkocht worden. Branchevreemde producten zouden zeer beperkt kunnen worden toegestaan. De initiatiefnemer heeft echter aangegeven helemaal geen branchevreemde producten te willen verkopen. In de planregels is de verkoop van branchevreemde artikelen dan ook niet mogelijk gemaakt.
Het tweede risico dat Huis voor de Binnenstad signaleert is dat door de komst van een grote bouwmarkt andere bouwmarkten het niet zullen redden, hun bedrijfsvoering zullen beëindigen en dat op deze achterblijvende locaties nieuwe winkelontwikkelingen ontstaan die eigenlijk in de binnenstad thuis horen. Onderzoek heeft uitgewezen dat er voldoende marktruimte is voor deze branche in de regio, ook na de komst van een grote bouwmarkt en tuincentrum. Het risico dat zittende bedrijven in deze branche gaan verdwijnen is door Huis voor de Binnenstad niet onderbouwd. Op de locaties waar nu bouwmarkten gevestigd zijn ligt veelal een bestemming die alleen "perifere detailhandel" (PDV) mogelijk maakt. Vestiging van winkels die zich richten op vergelijkend en recreatief winkelen en dus thuis horen in de binnenstad, zal dus op basis van de huidige bestemming op deze locaties veelal niet mogelijk zijn.
Overlegreactie
Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied binnen de 100 % letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. In de toelichting van het voorontwerp bestemmingsplan is het groepsrisico echter uitgebreid verantwoord.
Beoordeling
Ten zuiden van het plangebied (buiten het plangebied) loopt een hogedruk aardgastransportleiding. In de paragraaf 5.5 externe veiligheid is op deze aardgastransportleiding verder ingegaan.
Overlegreactie
Liander heeft geen bezwaar tegen dit plan.
Beoordeling
Door het zuidelijk deel van het plangebied loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding. Voor deze leiding is een dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning opgenomen.
Overlegreactie
De overlegreactie is opgenomen in Bijlage 32 Gemeente Overbetuwe.
Beoordeling
In het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) is aangegeven dat er 20.000 m2 bvo marktruimte in Ressen is voor een solitaire bouwmarkt en tuincentrum. Voorliggend bestemmingsplan maakt het volgende mogelijk:
In artikel 2.7 van de planregels is een definitie van bruto vloeroppervlak opgenomen. Doordat alleen de vloeroppervlakten van een gebouw meetellen bij het bepalen van de bruto vloeroppervlak (bvo), is er voor het tuincentrum rekening gehouden met 2550 m2. In totaal wordt ten behoeve van de bouwmarkt, drive in en tuincentrum 17.950 m2 bvo gerealiseerd. Dit blijft dus binnen de ruimte zoals aangegeven in het RPW. Ook in de nadere uitwerking van de laddertoets is van deze oppervlaktes uitgegaan.
Het bestemmingsplan maakt binnen de bestemming Gemengd ook ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte kantoren en ondersteunende horeca mogelijk. De planregels zullen worden aangepast zodat duidelijk is dat de oppervlaktes die hiervoor worden gebruikt, meetellen bij de totaal toegestane bedrijfsvloeroppervlaktes voor respectievelijk de bouwmarkt, tuincentrum of drive-in. Om dit te verduidelijken is hiervoor bij de specifieke gebruiksregels een aanvullende bepaling opgenomen (zie artikel 4.3.1 onder b). Opslag en uitstaling wordt, voor zover gelegen buiten de bebouwing, niet meegerekend bij het bepalen van de bedrijfsvloeroppervlakte. De mogelijkheid van uitstalling zal worden geschrapt.
De locatie Ressen zien wij als één plangebied waarbinnen een bouwmarkt en tuincentrum, restaurant en tankstation mogelijk worden gemaakt. Aangezien het hier gaat omschillende functies, vinden wij een bestemming Gemengd het meest passend. Binnen deze bestemming is met aanduidingen aangegeven waar welke functies zijn toegestaan. Een verdere uitbreiding van de bouwmarkt en tuincentrum is daarmee niet mogelijk. Zoals ook de provincie in haar reactie heeft aangegeven voldoet het plan hiermee aan de afspraak om de ontwikkeling een specifieke bestemming te geven en niet een algemene bedrijfsbestemming.
Met de provincie is afgesproken dat in de regels van het bestemmingsplan zal worden vastgelegd dat de bouwmarkt zeer beperkt branchevreemde artikelen mag verkopen. De initiatiefnemer heeft echter aangegeven helemaal geen branchevreemde producten te willen verkopen. In de planregels is de verkoop van branchevreemde artikelen dan ook niet mogelijk gemaakt. Aangezien bij een bouwmarkt, tuincentrum en drive-in al sprake is van detailhandel, is hier geen ondergeschikte detailhandel mogelijk. In de begripsbepaling zal dit worden verduidelijkt (zie artikel 1.48 van de planregels).
Overlegreactie
De overlegreactie is opgenomen in Bijlage 33 Gemeente Lingewaard.
Beoordeling
In het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) is aangegeven dat er 20.000 m2 bvo marktruimte in Ressen is voor een solitaire bouwmarkt en tuincentrum. Voorliggend bestemmingsplan maakt het volgende mogelijk:
In artikel 2.7 van de planregels is een definitie van bruto vloeroppervlak opgenomen. Doordat alleen de vloeroppervlakten van een gebouw meetellen bij het bepalen van de bruto vloeroppervlak (bvo), is er voor het tuincentrum rekening gehouden met 2550 m2. In totaal wordt ten behoeve van de bouwmarkt, drive in en tuincentrum 17.950 m2 bvo gerealiseerd. Dit blijft dus binnen de ruimte zoals aangegeven in het RPW. Ook in de nadere uitwerking van de laddertoets is van deze oppervlaktes uitgegaan.
In paragraaf 2.1 van de toelichting van het bestemmingsplan is ingegaan op de ruimtelijke structuur en is het beplantingsplan opgenomen. In planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de groenvoorzieningen bij de bouwmarkt, tuincentrum en drive-in. Hieruit blijkt dat de randen van de percelen/kavels een stevige groene invulling krijgen in aansluiting op het omliggende landschap en daarmee de parkachtige inrichting. Daar het hier om bedrijfskavels gaat zal ook de terreininrichting met groen hierop aan moeten sluiten. De integratie van groen op het dak en op het perceel van de bouwmarkt en tuincentrum in aansluiting op de landschappelijke structuren in de omgeving is voor de gemeente Nijmegen een passende oplossing.
De moestuinen zullen op een natuurlijke wijze in het park worden ingepast. Hierbij moet worden gedacht aan een omzoming met hagen en heesters waarbij bouw- en hekwerken tot een minimum worden beperkt. Op de verbeelding en in de planregels is de aanduiding 'specifieke vorm van groen-stadslandbouw' opgenomen. Alleen binnen deze aanduiding zijn stadslandbouw, voedselbos, en moestuinen toegestaan. De eigenaar en beheerder van het park is de gemeente Nijmegen. Wellicht dat in de toekomst een andere invulling aan wordt gegeven door het concrete beheer (deels) bij een stichting of vereniging onder te brengen.
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan worden vastgesteld. In dit beeldkwaliteitplan zijn de stedenbouwkundige, landschapsarchitectonische en architectonische kaders en richtlijnen voor het gebied beschreven. Het bouwplan voor de bouwmarkt zal in het Ruimtelijk Kwaliteitsteam Waalsprong (RKT) worden besproken. Het bouwplan kent overigens antraciet grijze volumes met slechts twee oranje accenten.
Het bestemmingsplan maakt binnen de bestemming Gemengd ook ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte kantoren en ondersteunende horeca mogelijk. De planregels zullen worden aangepast zodat duidelijk is dat de oppervlaktes die hiervoor worden gebruikt meetellen bij de totaal toegestane bedrijfsvloeroppervlaktes voor respectievelijk de bouwmarkt, tuincentrum en drive-in. Om dit te verduidelijken is hiervoor bij de specifieke gebruiksregels een aanvullende bepaling opgenomen (zie artikel 4.3.1 onder b). Opslag en uitstaling wordt, voor zover gelegen buiten de bebouwing, niet meegerekend bij het bepalen van de bedrijfsvloeroppervlakte.
De locatie Ressen zien wij als één plangebied waarbinnen een bouwmarkt en tuincentrum, restaurant en tankstation mogelijk worden gemaakt. Aangezien het hier gaat omschillende functies, vinden wij een bestemming Gemengd het meest passend. Binnen deze bestemming is met aanduidingen aangegeven waar welke functies zijn toegestaan. Een verdere uitbreiding van de bouwmarkt en tuincentrum is daarmee niet mogelijk. Zoals ook de provincie in haar reactie heeft aangegeven voldoet het plan hiermee aan de afspraak om de ontwikkeling een specifieke bestemming te geven en niet een algemene bedrijfsbestemming.
Met de provincie is afgesproken dat in de regels van het bestemmingsplan zal worden vastgelegd dat de bouwmarkt zeer beperkt branchevreemde artikelen mag verkopen. De initiatiefnemer heeft echter aangegeven helemaal geen branchevreemde producten te willen verkopen. In de planregels is de verkoop van branchevreemde artikelen dan ook niet mogelijk gemaakt. Aangezien bij een bouwmarkt, tuincentrum en drive-in al sprake is van detailhandel, is hier geen ondergeschikte detailhandel mogelijk. In de begripsbepaling zal dit worden verduidelijkt (zie artikel 1.48 van de planregels).
Overlegreactie
De overlegreactie is opgenomen in Bijlage 34 Vereniging Dorpsbelangen Ressen.
Beoordeling
De A325/Prins Mauritssingel is inderdaad een belangrijke geluidbron voor de kern Ressen. Het geluid van deze weg zal op de achtergrond altijd aanwezig zijn. De genoemde waarde van 68 dB doet zich voor op korte afstand van de weg. De hoogste geluidsbelasting doet zich uiteraard voor bij de woningen die het dichtst bij de A325 liggen, maar deze geluidsbelasting is in ieder geval lager dan 68 dB. De geluidsschermen langs het spoor hebben geen enkel effect op de geluidsbelasting door de A325 in Ressen. Hiervoor staan ze op veel te grote afstand van de weg en ze zijn te laag. Een geluidscherm of wal langs de A325 kan zeer effectief zijn om de geluidsbelasting te verlagen. Daarvoor moet zo'n constructie echter wel op de juiste plaats staan en voldoende hoogte hebben. De voorgestelde grondwal van 2 meter is te laag en te kort om een merkbare verlaging van het geluidniveau te bewerkstelligen. De wal zou veel hoger én veel langer moeten zijn (in noordelijke richting). Wat de verkeersaantrekkende werking betreft leidt iedere toename van verkeer tot meer geluid en luchtverontreiniging. Nu passeren er op een gemiddelde weekdag ca. 60.000 mvt per etmaal. Alles wat daarbij komt zorg voor een toename van de geluidsbelasting.
Uitgaande van de een verkeersaantrekkende werking van ongeveer 5300 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag, die overigens niet allemaal van en naar het noorden rijden, zal de toename ven de geluidsbelasting in Ressen zeer gering zijn. Ook is er zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geen sprake van oveschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Door het parkgebied zullen graspaden, dit zijn uitgemaaide wandelpaden, aangelegd worden. De exacte ligging zal in een later stadium bepaald worden, maar een passende aansluiting op bestaande routes is daarbij een uitgangspunt. De moestuinen zullen op een natuurlijke wijze in het park worden ingepast. Hierbij moet worden gedacht aan een omzoming met hagen en heesters waarbij bouw- en hekwerken tot een minimum worden beperkt. Op de verbeelding en in de planregels is de aanduiding 'specifieke vorm van groen-stadslandbouw' opgenomen. Alleen binnen deze aanduiding zijn stadslandbouw, voedselbos en moestuinen toegestaan.
Verplaatsen van afsluiting van de Zwarteweg in noordelijke richting lijkt ons een goede suggestie, maar wordt niet in het bestemmingsplan geregeld. We zullen dit idee meenemen in het vervolgproces. Er is dan een verkeersbesluit nodig, waarvoor we zullen overleggen met de gemeente Lingewaard en waarbij we de bereikbaarheid van het fruitbedrijf zullen betrekken.
Het parkgebied ten zuiden van Ressen is geen onderdeel van het archeologisch rijksmonument en de Romeinse Limes. Derhalve is er gekozen voor een landschappelijke inrichting die meer aansluit bij de bestaande landschappelijke inrichting van het gebied.
De boerderij Hoekse Hof aan de Hoeksehofstraat 9 staat op de aandachtslijst cultureel erfgoed. Wij hebben op dit moment geen plannen om de boerderij al als monument aan te wijzen.