direct naar inhoud van 2.3 Milieu
Plan: Nijmegen Dukenburg - 7 (Meijhorst 60-10)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP4007-ON01

2.3 Milieu

De bestemmingsplanwijziging betreft een wijziging van de bebouwingsmogelijkheden voor wat de hoogte van het hoofdgebouw betreft en het realiseren van een extra bijgebouw (uitbreiding bebouwde oppervlakte). Deze wijzigingen op het vigerende bestemmingsplan zijn gezien de gezien de invulling in de naaste omgeving als passend aan te merken vanuit algemene milieuoptiek.

2.3.1 Bedrijvigheid

Opgemerkt kan worden dat alle activiteiten binnen het bestemmingsplan kunnen voldoen aan Categorie A als opgenomen tabel 4 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering, Editie 2009.


Categorie A houdt in "Activiteiten die zodanig weinig belastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend".


Aangezien het bestemmingsplan niet voorziet in het realiseren van aan gevoelige bestemmingen aanpandige bouwwerken, kan aan het voorgaande ruimschoots worden voldaan.


Bedrijvigheid


In de naaste omgeving van het plan bevinden zich geen bedrijven/inrichtingen, dan wel gevoelige bestemmingen die het plan kunnen beïnvloeden.



Indirecte hinder


Met betrekking tot de parkeerbehoefte kan gesteld worden dat onderdeel van het plan uitmaakt een ruime parkeervoorziening, zodat de parkeerdruk in de naaste omgeving van dit plan niet zal toenemen.


De ontsluiting van het plan is bovendien gelegen aan een ruim gedimensioneerde wijkontsluitingsweg, Meijhorst 60e straat. De (beperkte) toename van verkeersaantrekkende werking tengevolge van de realisering van dit plan zal niet of nauwelijks invloed hebben op de thans al aanwezige indirecte hinder.


Conclusie


Het plan kan vanuit Milieu algemeen/Bedrijvigheid als acceptabel worden aangemerkt.


2.3.2 Bodem

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport:

Verkennend bodemonderzoek Meijhorst 6010 in Nijmegen, Envita Nijmegen BV., rapportnummer 202626-10/R01, d.d. 15 oktober 2012

Uit het bodemonderzoek blijkt:  

  • De grond is licht verontreinigd met PCB (0 – 0,5 meter diep) en nikkel (0,5 – ca. 2 meter diep);
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en tetrachlooretheen (PER);
  • Op de locatie zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

De aangetoonde lichte verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik van de locatie. Bij het realiseren van de herziene bestemming worden daarom geen belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging verwacht.

2.3.3 Geluid

De bestemming staat zowel geluidsgevoelige functies als niet geluidsgevoelige functies toe. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat voor geluidsgevoelige functies moet worden voldaan aan de Wet geluidhinder. Omdat er geen hogere waarde is vastgesteld moet voor geluidsgevoelige functies aan de voorkeurswaarde van 48 dB voor wegverkeer worden voldaan. Voor de niet geluidsgevoelige functies worden vanuit het aspect geluid geen eisen gesteld.

2.3.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende 2 zaken:


a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.


b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.


ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit


Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).


Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden o.a. voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In Nijmegen worden alleen voor NO2 en PM10 mogelijke overschrijdingen verwacht. De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.


De normering voor NO2 en PM10 is als volgt:


norm Ingangsdatum


Jaargemiddelde grenswaarde NO2 40 ug/m3 1-1-2015


Jaargemiddelde grenswaarde PM10 40 ug/m3 1-6-2011


Daggemiddelde grenswaarde PM10 max. 35 dagen/jaar >50 ug/m3 1-6-2011



Bij de nieuwbouw moet aan de bovenstaande regelgeving en aan de luchtkwaliteitsnormen worden voldaan. De verkeersaantrekkende werking van het plan is zodanig beperkt (ongeveer 300 per etmaal), dat sprake is van een "niet in betekenende mate" plan (NIBM). Toetsing aan luchtkwaliteitseisen is dan niet nodig.


ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.


Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. De bestemming 'kantoren' is niet als gevoelige bestemming aangemerkt. Op de bestemmingen dienstverlening en/of zorg kan het besluit wel van toepassing zijn als het gaat om een gevoelige bestemming zoals kinderopvang. Ook een gevoelige bestemming kan echter ingevuld worden op deze locatie, gezien de grote afstand tot de drukke doorgaande wegen of tot snelwegen.


2.3.5 Externe veiligheid

John Groeneweg

2.3.5.1 Algemeen

Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:


a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en;
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.


De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:


1. Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven;


2. Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.


2.3.5.2 Inrichtingen en bedrijven

De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven. Een inrichting waarop het besluit van toepassing zou zijn is binnen het plangebied niet aanwezig. Er zijn ook buiten het plangebied geen inrichtingen gelegen waarvan de invloedssfeer tot in het plangebied reikt.

2.3.5.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen

Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen geeft voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) een indicatie met betrekking tot de veiligheidsrisico's. Voor vervoer over het spoor wordt hiervoor echter uitgegaan van het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het "Besluit transport externe veiligheid" zal naar verwachting op 1 juli 2012 van kracht worden.


Situatie

In de naaste omgeving van het plangebied liggen geen vervoersassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan: Op grotere afstand gaat het echter om:


a. De spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch
b. De A73 en de Graafseweg/Neerbosscheweg/Nieuwe Dukenburgseweg
c. Het Maas-Waalkanaal


Er zijn geen hogedrukaardgasleidingen in en in de naaste omgeving van het plangebied aanwezig.

Voor alle hierboven genoemde vervoersassen zal verantwoord worden waarom deze geen belemmering vormen voor de onderhavige planontwikkeling. Deze verantwoordingen dienen gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van april 2012 en de daarin gemaakte keuzes.


2.3.5.3.1 De Spoorlijn Nijmegen - 's-Hertogenbosch

Op ruim 1000 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Nijmegen – 's-Hertogenbosch. Over deze spoorlijn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Naar de veiligheidsrisico's tengevolge van dit transport is als hiervoor al aangestipt, in 2008 een onderzoek uitgevoerd wat zijn neerslag heeft gevonden in het rapport “Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009)”.

Uit dit rapport blijkt dat:

a. De plaatsgebonden risicicontour 10-6 niet is te bepalen.
b. Binnen het afwegingsgebied (tot 200 meter van de route cq. het tracé) de oriënterende waarde groepsrisico wordt overschreden.

Ad a Plaatsgebonden Risico

Tengevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen is voor de spoorlijn geen 10-6
plaatsgebonden risicocontour te bepalen, het plaatsgebonden risico tengevolge van het
vervoer van gevaarlijke stoffen ligt daarvoor niet hoog genoeg. Het plaatsgebonden risico is
daarom niet relevant voor de planontwikkeling. Op het plaatsgebonden risico van de
spoorlijn wordt in deze verantwoording dan ook niet verder ingegaan

Ad b Groepsrisico

Het bouwplan ligt buiten het afwegingsgebied (tot 200 meter), maar binnen het
invloedsgebied (tot 1500 meter) van de spoorlijn en dit bouwplan veroorzaakt een
(geringe) verdichting van de binnen het invloedsgebied aantal aanwezigen. Gezien de
afstand tot de spoorlijn zal deze invloed niet relevant zijn.

Aangezien de oriënterende waarde van het groepsrisico ter plaatse wordt overschreden en
het plan bovendien zorgt voor een beperkte toename van het groepsrisico dient een
verantwoording van dit groepsrisico plaats te vinden.

Onderstaand is de afweging met betrekking tot het groepsrisico van de spoorlijn opgenomen.

Inleiding

Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLÈVE reiken niet tot het plangebied.

Ontwikkeling groepsrisico

Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen onderwerp van discussie. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen inhoudelijke invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat eventueel aanwezige luchtbehandeling-installaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.


Conclusie

Hoewel de oriënterende waarde van het groepsrisico binnen het afwegingsgebied (tot 200 meter van de spoorlijn) wordt overschreden met betrekking tot het vervoer per spoor, en door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico kan optreden vanwege de verdichting van het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied, is externe veiligheid, rekening houdend met de afstand van 1000 meter tot de spoorlijn, gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het bouwplan.

2.3.5.3.2 A73 en Graafseweg/Neerbosscheweg/Nieuwe Dukenburgseweg

Op tenminste 1200 meter van het plangebied liggen de A73 en de Graafseweg/Neerbosscheweg/Nieuwe Dukenburgseweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan. Het betreft hier een rijksweg (A73) en provinciale/gemeentelijke routes gevaarlijke stoffen.

Naar de veiligheidsrisico's tengevolge van ondermeer dit transport is als hiervoor al aangestipt, het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) een indicatie met betrekking tot de veiligheidsrisico's.

Uit dit rapport blijkt dat:

a. De plaatsgebonden risicocontouren 10-6 niet kunnen worden berekend.
b. Binnen het afwegingsgebied (tot 1500 meter van de onderscheiden wegen) de oriënterende
waarden groepsrisico niet worden overschreden.

Ad a Plaatsgebonden Risico

Tengevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen is voor de A73 en de
Graafseweg/Neerbosscheweg/Nieuwe Dukenburgseweg geen 10-6 plaatsgebonden
risicocontouren te berekenen, het plaatsgebonden risico tengevolge van het vervoer van
gevaarlijke stoffen ligt daarvoor niet hoog genoeg. De plaatsgebonden risico's van de
onderscheiden routes gevaarlijke stoffen zijn daarom niet relevant voor de planontwikkeling.
Op de plaatsgebonden risico's van de A73 en Graafseweg/Neerbosscheweg/Nieuwe
Dukenburgseweg wordt in deze verantwoording dan ook niet verder ingegaan

Ad b Groepsrisico

Het bouwplan ligt buiten de afwegingsgebieden (tot 200 meter) van de routes gevaarlijke
stoffen, echter binnen de invloedsgebieden (tot 1500 meter) van deze route gevaarlijke
stoffen en dit bouwplan veroorzaakt een, zij het geringe, verdichting van de binnen de
invloedsgebieden aantallen aanwezigen. Gezien de afstanden tot de routes gevaarlijke
stoffen (tenminste 1200 meter) zal deze invloed slechts van zeer beperkte aard zijn.

De oriënterende waarden van het groepsrisico's ter plaatse worden niet overschreden.

Omdat het bouwplan zorgt voor een beperkte toename van het groepsrisico dient wel een
verantwoording van dit groepsrisico plaats te vinden.

Onderstaand is de afweging met betrekking tot de groepsrisico's van de routes gevaarlijke stoffen opgenomen.

Inleiding

Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLÈVE reiken niet tot het plangebied.

Ontwikkeling groepsrisico

Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobronnen geen onderwerp van discussie. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen inhoudelijke invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat eventueel aanwezige luchtbehandeling-installaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.

Conclusie

De oriënterende waarde van de onderscheiden groepsrisico's worden binnen het afwegingsgebied (tot 200 meter van de Neerbosscheweg/Graafseweg) niet overschreden, wel kan door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de verdichting van het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied.

Externe veiligheid is echter, rekening houdend met de afstand van ruim 1200 meter tot de A73 en Graafseweg/Neerbosscheweg/Nieuwe Dukenburgseweg, gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het bouwplan.

2.3.5.3.3 Het Maas-Waalkanaal

Op ongeveer 750 meter van het plangebied ligt het Maas-Waalkanaal. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Naar de veiligheidsrisico's tengevolge van ondermeer dit transport is als hiervoor al aangestipt, het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) een indicatie met betrekking tot de veiligheidsrisico's.

Uit dit rapport blijkt dat:

a. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 niet kan worden berekend.
b. Binnen zone 3 (90 tot 1000 meter van de vaarweg) de oriënterende waarde
groepsrisico niet wordt overschreden.

Ad a Plaatsgebonden Risico

Tengevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen is voor het Maas-Waalkanaal geen 10-6
plaatsgebonden risico te berekenen, het plaatsgebonden risico tengevolge van
het vervoer van gevaarlijke stoffen ligt daarvoor niet hoog genoeg. Het plaatsgebonden
risico is daarom niet relevant voor de planontwikkeling. Op dit plaatsgebonden risico van

het Maas-Waalkanaal wordt in deze verantwoording dan ook niet verder ingegaan

Ad b Groepsrisico

Het plan ligt binnen zone 3 (90 tot 1000 meter) van het Maas-Waalkanaal. Dit plan
veroorzaakt een (zeer beperkte) verdichting van de binnen het invloedsgebied aantallen
aanwezigen. Gezien de afstand tot het Maas-Waalkanaal (750 meter) zal deze
invloed slechts van zeer beperkte aard zijn.

De oriënterende waarde van het groepsrisico ter plaatse wordt niet overschreden.

Omdat het plan zorgt voor een (zeer beperkte) toename van het groepsrisico dient een
verantwoording van dit groepsrisico plaats te vinden.

Onderstaand is de afweging met betrekking tot het groepsrisico voor het Maas-Waalkanaal opgenomen.

Inleiding

Het plangebied met de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLÈVE reiken niet tot het plangebied.

Ontwikkeling groepsrisico

Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

in geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.

Conclusie

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt binnen het afwegingsgebied (tot 90 meter van het Maas-Waalkanaal) niet overschreden, wel kan door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de verdichting van het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied.

Externe veiligheid is echter, rekening houdend met de afstand van ruim 750 meter tot het Maas-Waakanaal, gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het bouwplan.

2.3.5.4 Cumulatie

Het bestemmingsplan ligt binnen de invloedsgebieden van de spoorlijn Nijmegen -'s-Hertogenbosch, de A73 en de Graafseweg/Neerbosscheweg/Nieuwe Dukenburgseweg en het Maas-Waalkanaal. Daarom zal er met betrekking tot het groepsrisico eveneens sprake zijn van cumulatie.


Echter betreft het vervoersstromen waarvoor verschuillende rekenmethodieken worden gebruikt, zodat de groepsrisico's niet rekenkundig kunnen worden gesommeerd. Een cumulatie zal dan ook kwalitatief dienen te worden uitgevoerd. Met betrekking tot de onderscheiden risicobronnen kan worden gesteld dat invloed hiervan, gezien de grote afstanden tot deze risicobronnen, voor alle risicobronnen niet lijdt tot rekenkundig significante verhoging van het groepsrisico. Deze verhogingen zullen nauwelijks rekenkundig zichtbaar kunnen worden gemaakt.


De conclusie uit het bovenstaande is dan ook dat cumulatie van de diverse groepsrisico's niet kan leiden tot een ook maar enigszins significante verhoging van het groepsrisico.


2.3.5.5 Conclusie

Externe veiligheid is geen obstakel voor de realisering van het bestemmingsplan Nijmegen Dukenburg - 7 (Meihorst 60-10).

2.3.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:


Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid


Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.


Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.



Situering van gebouwen.


In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.


Op basis van het huidige plan zijn er op voorhand geen bijzondere beperkingen te verwachten. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.


Bluswatervoorziening


De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor dit pand minimaal 60 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van het gebouw dient maximaal 40 meter te bedragen. De geplande situatie voldoet aan deze voorwaarden.


Bereikbaarheid


Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Zwaarwegende afwijkingen worden niet verwacht.


De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van de voorliggende bestemmingsplanherziening.

2.3.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.


Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.


Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving rond dit project kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.


In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.


Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.


De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging op deze locatie onder de geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen etc.).

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.


Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw.


Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.


Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.